Hoofdstuk 1.
De vereniging van Portugal met Spanje:
1.2. Portugal onder de Habsburgers (1580-1640)
Geschreven door Arnold van Wickeren
De kroon van Portugal is dus met geweld door Philips II verworven en Portugal zal zestig jaar de vernedering moeten dulden te worden geregeerd vanuit Madrid. Dat dit niet leidt tot een nationale opstand, zoals het geval was in 1383, toen het Huis van Avis aan de macht kwam, is het gevolg daarvan dat Spanje in 1580 veel sterker is dan Castilië in 1383 en dat de Portugezen, na het disaster van 1578 in Marokko verzwakt en ontmoedigd zijn. Bovendien opereert Philips II met veel grotere bekwaamheid dan Juan I tweehonderd jaar eerder. Hij maakt goed gebruik van zijn Portugese intimi en van de Spaansgezinde leden van de Portugese adel en geestelijkheid. Bovendien beperken de toegenomen autocratie, de versterking van het centrale gezag en de nieuwe wijze van oorlog voeren de mogelijkheden tot geïmproviseerde weerstand. De kardinaal-koning zelf heeft zijn tegendraadse neef, de Prior van Crato, die mogelijk de rol van João van Avis had kunnen spelen, effectief geneutraliseerd. Met de invloed van de jezuïeten op het landsbestuur in Portugal is het ook afgelopen; de biechtvaders van Philips II en zijn opvolgers zijn dominicanen, die Philips’ wantrouwen tegen de Portugese jezuïeten voeden. Weliswaar brengt Philips II, bij zijn bezoek aan Lissabon in juni 1581, een bezoek aan São Roque, het door Spaanse troepen beschadigde en grondig geplunderde professiehuis van de jezuïeten, en inspecteert hij, bij zijn vertrek uit Portugal in februari 1583, hun universiteit in Évora, maar dat neemt niet weg dat hij uiterst kritisch staat tegenover de rol van de jezuïeten in Europa, maar hun inspanningen overzee steunt. Melchior Cano o.p. en andere dominicaanse critici van de Societas Jesu wakkeren Philips’ wantrouwen aan door te rapporteren dat Portugese jezuïeten de kandidatuur van de hertogin van Bragança nog steeds steunen. In 1581 verbant de koning enige jezuïeten, die in hem een usurpator zouden zien. Twee jaar later beveelt de bezorgde generaal van de Societas Jesu, Claudio Aquaviva (1581-1615) zijn Portugese medebroeders zich niet te mengen in politieke controverses.
De kampioenen van de Portugese onafhankelijkheid hebben een ogenblik overwogen om, op basis van het bestaande bijstandsverdrag met Engeland, hulp te zoeken bij koningin Elizabeth, maar de verstandige koningin heeft weinig vertrouwen in haar macht Philips II in een landoorlog te kunnen verslaan. Evenmin kan zij de kloof overbruggen tussen de Engelse nationale religie en het op de Contrareformatie gestoelde Portugese katholicisme. Deze kloof is veel dieper dan de schismatieke dwalingen uit de veertiende eeuw.
Het belang van Portugal lijkt de komende tijd meer gediend te zijn met een samengaan met Spanje onder de Habsburgers dan met het handhaven van de wedijver tussen beide landen. Immers, Spanje en Portugal lopen voorop bij de Europese expansie en zij hebben er alle belang de, met de zegen van de Heilige Stoel, verworven vruchten daarvan te verdedigen tegen kapers. Vanaf het midden van de zestiende eeuw vormt het Portugese imperium en de algemene economische organisatie daarvan een soort complement van het Spaanse imperium. De handel met Indië en het Verre Oosten (waar de fabelachtige markt van China is ontdekt en volop in ontwikkeling is) absorbeert grote hoeveelheden zilver, die Europa niet langer in staat is te verschaffen. De Portugezen worden derhalve in toenemende mate afhankelijk van de Spaanse voortbrenging van zilver, vooral na de ontdekking van de zilvermijnen en zilverschatten van Mexico en Peru. Sevilla is nu voor Portugal, meer nog dan Antwerpen, het handelscentrum bij uitstek. Dus, de reguliere handelsrelatie tussen Mexico en China, via Manilla, is een uitdaging voor de Portugese positie in het Verre Oosten, tenzij de Portugezen vrij mogen handeldrijven in de Spaanse koloniale bezittingen. In de tweede helft van de eeuw. Als het Spaanse imperium zijn grootste omvang heeft bereikt, staat het open voor Portugese initiatieven, gewend als de Spanjaarden zijn aan verschillende culturen en vreemde methoden van handeldrijven. Zij zijn in staat hun markten snel uit te breiden in welke richting dan ook en zij zijn zich bewust van de enorme mogelijkheden die zulke nieuwe banden hen bieden.
Tezelfdertijd zijn de directe economische betrekkingen van Portugal en Spanje zodanig toegenomen dat de landen meer en meer van elkaar afhankelijk worden. Portugese handelaren en schepen dienen als intermediair tussen Spanje en andere delen van Europa. Spaanse kooplieden en kapitaalverschaffers controleren een deel van de Portugese handel en participeren in de ondernemingen van de Portugese Kroon. De afschaffing van alle douanerechten langs de Luso-Spaanse grens is een lang gekoesterde droom. Vooral onder de Portugezen, die elk jaar grote hoeveelheden Castiliaanse tarwe importeren. Spanjaarden en Portugezen hebben ook in toenemende mate dezelfde vijanden: de Fransen, de Engelsen en later de Hollanders. De schepen van beide landen hebben te lijden van piraterij, vaak op dezelfde bedreigde maritieme routes, zodat gezamenlijk optreden van de Spaanse en de Portugese marine geboden is. Ook tegen moren en Turken treden beide landen gezamenlijk op. Hoewel zij ieder een immens wereldimperium bezitten, is er zelden sprake van wederzijdse agressie. Spanje en Portugal zijn natuurlijke bondgenoten.
Op cultureel gebied ondergaat Portugal al eeuwen lang Castiliaanse invloeden en omgekeerd beïnvloedt Portugal ook Castilië. Ofschoon Portugal ook Franse, Aragonese, Italiaanse, Bourgondische en zelfs Engelse invloeden ondergaat, heeft de Spaanse ‘Siglo de Oro’ een geweldige uitstraling op het buurland en op Frankrijk. Het Portugese koninklijk hof is een centrum van culturele integratie, met vier opeenvolgende Spaanse koninginnen tot 1578. Misschien hebben zij enig Portugees geleerd, maar ongetwijfeld zijn zij hun moedertaal blijven spreken en vele edelen zullen haar in het Castiliaans hebben geantwoord. In de vijftiende en zestiende eeuw spreekt bijna iedere Portugese auteur ook Castiliaans en sommige van hen staan zelfs bekend als Spaanse schrijvers. Gil Vicente, de schepper van het Portugese theater, heeft veel werken in het Castiliaans geschreven. Voor veel andere auteurs, Camões onder hen begrepen, geldt hetzelfde. Omdat veel Portugese studenten aan Spaanse universiteiten studeren worden ook zij tweetalig. De Castiliaanse culturele beïnvloeding van de hogere standen in Portugal is van invloed op hun bereidheid een Spaanse koning te aanvaarden als monarch van Portugal. Dat de lagere klassen vrijwel verstoken blijven van Castiliaanse invloeden, verklaart mede hun steun aan Dom António,
Philips II roept de Portugese Cortes eind 1581 opnieuw bijeen. Hij laat de steden weten dat geen volgeling van Dom António of iemand die gunsten van hem heeft aanvaard, mag kiezen of verkozen worden. Dit maakt het noodzakelijk de opening van de zitting van de Cortes te verschuiven naar 25 maart. De in Tomar vergaderende Cortes verklaart Philips II van Spanje tot Philips I van Portugal. De koning kondigt een generaal pardon af, zij het met talrijke uitzonderingen voor iedereen die aanvankelijk partij heeft gekozen voor António. De garanties voor Portugals autonomie worden laat in 1582 afgekondigd. In theorie is de vereniging van beide kronen een zuiver persoonlijke zaak. Bij afwezigheid van Philips zal hij in Portugal vertegenwoordigd worden door een gouverneur. Deze is hetzij nauw verwant met de vorst (ten minste een oomzegger), hetzij een Portugees. Philips wordt bijgestaan door de Raad van Portugal (Conselho de Portugal), bestaande uit zes Portugese leden, die alle Portugese zaken afdoet. De Cortes kan alleen in Portugal vergaderen en de benoeming van alle daarin zitting hebbende leden, burgerlijke, militaire en geestelijke, alsmede hun rechten en privileges worden bevestigd. De taal, de rechtsbedeling, de geldcirculatie en de militaire organisatie blijven volledig autonoom. Het overzeese imperium zal uitsluitend worden bestuurd door Portugezen aan de hand van de bestaande wetten en regelingen. Het wordt Portugezen toegestaan overal in het Spaanse imperium handel te drijven. Zeer voordelig is de afschaffing van de belasting op naar Portugal geëxporteerde tarwe over de landgrens. Tenslotte ontvangt Portugal direct 300.000 cruzados voor ogenblikkelijke uitgaven, die voor een deel worden aangewend voor het vrijkopen van gevangenen in Marokko. Philips verwerpt verzoeken tot terugtrekking van de Spaanse garnizoenen en tot verlaging van de belastingen en andere verzoeken laat hij onbeantwoord, zoals de geuite wensen dat hij een Portugese huwt, dat zijn erfgenaam in Portugal zal worden opgevoed en dat cristãos novos zullen worden uitgesloten van openbare ambten. Desondanks verzoent het overgrote deel van de Portugezen zich met het denkbeeld dat Portugal niet meer een geheel onafhankelijk land is. De acceptatie van het goed georganiseerde Spaanse bestuur, dat volgt op tien jaren van bestuurlijke chaos, misslagen en stijgende belastingen en deze acceptatie zal tientallen jaren standhouden. De welvaart keert terug, de ontvangsten en uitgaven van de schatkist zijn in evenwicht en overal in het imperium wordt de overgang naar de nieuwe situatie aanvaard. Van 1582 tot in de jaren negentig zal een groot aantal op Spaanse voorbeelden geïnspireerde bestuurlijke, juridische en financiële hervormingen worden doorgevoerd, die de bevolking zal ervaren als verbeteringen. Minder populair is Portugals deelneming in de “Onoverwinlijke Armada” (zie hierna).
De personele unie van de Spaanse en Portugese Kroon heeft serieuze gevolgen voor de positie van de cristãos novos. Zij worden niet alleen uitgesloten van het bekleden van openbare ambten, maar de politiek hen te doen emigreren wordt vernieuwd en versterkt en vanaf 6 september 1583 zijn `nieuwe christenen’ wettelijk verplicht een gele hoed te dragen. Deze maatregel doet velen uit Portugal vluchten, ongeacht de kosten en risico’s. Tezelfdertijd stijgt het aantal autodafe’s tussen 1583 en 1587 aanzienlijk, om in de jaren 1588-1590 fors te dalen, onmiddelijk nadat Philips II een financiële overeenkomst met joodse kooplieden heeft gesloten. Gedurende de voorbereidingen voor de `onoverwinlijke armada’ past koning Philips de nieuwe strenge emigratiewet vam januari 1587 toe om fondsen bijeen te brengen voor de opbouw van de vloot. Deze zeer kostbare onderneming is dus ten dele gefinancierd met van cristãos novos afgeperst geld.
Philips begint om te zien naar een gouverneur. De keizerin-weduwe, Isabel van Portugal, verblijft een aantal maanden in Lissabon, maar Philips benoemt uiteindelijk zijn lievelingsneef, kardinaal-aartshertog Albrecht VII de Austria, een verstandig en gerespecteerde jongeman van 23 jaar, die sedert 1570 in Spanje woont en in april 1599 zal huwen met Philips’ dochter bij Elizabeth van Valois, de Infanta Isabella Clara Eugenia, en die van 1598 tot zijn overlijden in 1621 de Spaanse Nederlanden zal besturen.i Er worden drie Portugezen benoemd tot zijn adviseurs: Miguel de Castro, aartsbisschop van Lissabon, de onvermijdelijke Pedro de Alcáçova Carneiro en Miguel de Moura. In februari 1583 beëindigt Philips zijn lange verblijf in Portugal en vertrekt, met zijn Conselho de Portugal, naar Spanje.
Hij heeft al een vloot in gereedheid gebracht om de Azoren te veroveren. Zeven eilanden, onder de magistraat, Dr. Ciprião de Figueredo, met het hoofdkwartier in Angra op Terceira, hebben zich uitgesproken voor Antónioii; twee eilanden, São Miguel en Santa Maria, hebben Philips erkend. De eerste expeditie tegen Terceira wacht een ruwe ontvangst als halfwilde stieren van het eiland gedreven worden tussen de aan land gaande soldaten. Ondertussen heeft António Engeland bereikt, maar als hij er niet in slaagt koningin Elizabeth te bewegen Spanje de oorlog te verklaren, reist hij door naar Frankrijk, waar Catarina de Medici, als tegenprestatie voor António’s belofte Brazilië aan Frankrijk te zullen overdragen, 800 man versterking naar Terceira zendt en een vloot van 50 schepen en 5.000 man bijeenbrengt, onder bevel de Florentijn Philippe Strozzi. In juni 1582 zeilt de vloot uit in de hoop São Miguel en Santa Maria te kunnen veroveren en een Spaanse zilvervloot uit Amerika te kunnen nemen. De Spaanse admiraal Alvaro de Bazán, marquês da Santa Cruz, zeilt naar São Miguel met versterkingen voor de hoofdstad Ponta Delgada en op 26 juli verslaat hij de veel sterkere Franse vloot, waarbij Strozzi sneuvelt. Zijn glorieuze overwinning wordt overschaduwd door een gruweldaad; hij laat – ondanks protesten van zijn eigen manschappen daartegen – alle Franse gevangenen executeren, wat Philips II er niet van weerhoudt de marquês da Santa Cruz te bevorderen tot ‘Capitán-General del Mar Océano’. António verlaat in november Terceira en gaat naar Frankrijk. Hij slaagt erin enige versterkingen naar Terceira te doen zenden, maar de markies da Santa Cruz heeft weinig moeite met de verovering van het eiland. Hierna verblijft de troonpretendent afwisselend in Engeland en Frankrijk, van tijd tot tijd bedreigd door een moordaanslag. In 1584 lijken zijn perspectieven een gunstige wending te nemen, omdat Elizabeth onmogelijk een breuk met Spanje kan vermijden en in 1586 geeft Philips II opdracht de “Onoverwinlijke Armada” voor een aanval op Engeland uit te rusten.
De armada wordt voornamelijk gebouwd in Lissabon, onder supervisie van de marquês da Santa Cruz. Nadat de missie van de “Onoverwinlijke Armada”, troepen aan land te zetten, in 1588 op een fiasco is uitgelopen, zendt Elizabeth in het jaar daarop Francis Drake met dertig schepen en 15.000 man naar Lissabon, waar hij moet trachten António op de troon te zetten. De invallers plunderen La Coruña en zeilen langs de kust naar Peniche, welke plaats zij overvallen. De forten aan de Taag blijken veel te sterk om de rivier te kunnen opvaren naar het zwaar verdedigde Lissabon. De aanhangers van António worden gekoeioneerd door enige terroristische acties en zij komen op zijn nadering niet in beweging. De expeditie wordt daarop afgebroken. António’s pogingen nieuwe expedities in Frankrijk te doen uitrusten leiden schipbreuk; hij sterft in Parijs in 1595.
Ondertussen begunstigt Philips de instituties die zowel werkzaam zijn in Spanje als in Portugal, in het bijzonder de Societas Jesu en Het Heilig Officie. In 1580 zendt hij Filippo Terzi, om de kerk van São Roque in Lissabon af te bouwen. Aan deze kerk wordt hoeveelheid relikwieën toevertrouwd die zijn weerga niet kent. De relieken zijn verzameld door de derde zoon van Francisco Borgia, die op latere leeftijd is ingetreden bij de jezuïeten en daarvan de derde generaal (1565-1572) is geweest. Voorzover de relieken, na grondig onderzoek, als authentiek zijn aangemerkt, worden zij als de “Invencivel Armada” bijna gereed is, in een heilige processie door de straten van Lissabon gedragen, “om de ketters versteld te doen staan.”
De annexatie van Portugal verwekt onder de cristãos novos grote beroering, omdat zij verwachten dat de inquisitie hen onder Spaanse heerschappij harder zal treffen dan voorheen. Het volksgeloof dat Sebastião niet dood is, maar zal wederkeren om zijn rijk te regeren (Sebastianismo), bevat een behoorlijke scheut joods messianisme, uitgedrukt in profetieën en in politieke gedichten en liederen. In 1591 benoemt aartshertog Albrecht een visitador van de inquisitie voor Brazilië, waar hij de ‘nieuwe christenen, enige rijke kooplieden die de suiker- en slavenhandel financieren, naast arme handwerkslieden, onderwerpt aan serieuze controle en hen dwingt zich aan te passen. In Lissabon is een van de hoofdtaken van de inquisitie de repressie van het protestantisme. De aanhangers daarvan worden nauwkeurig in de gaten gehouden, van tijd tot tijd worden buitenlandse kooplieden vervolgd en geregeld worden schepen onderzocht op illegale religieuze artikelen of politiek propagandamateriaal.
Ondanks dat het verminkte lichaam van Dom Sebastião in 1582 in het klooster van Jerónimo in Belém is begraven, heeft de nationale opwinding veroorzaakt door het sebastianismo inmiddels wortelgeschoten. De meelijwekkende realiteit van de onbezonnen vorst die zijn volk naar een ramp heeft geleid, is vergeten. Sebastião wordt nu beschouwd als een held, die op de een of andere dag zal terugkeren, om zijn volk te bevrijden van het Spaanse juk. Al in 1503 heeft de jood Isaac Abarbanel de komst van de Messias voorspeld en in 1526 heeft iemand onthuld de Messias te zijn. In 1541 is een schoenmaker uit Trancoso, Gonçalo Anes, voor de inquisitie gebracht, omdat hij vreemde profetieën en voortekenen in zijn Trovas had onthuld. Deze mystieke hoop wordt nu getransformeerd tot het Sebestianismo en een hele reeks bedriegers transformeert zichzelf tot koning Sebastião.
De eerste, een mysterieuze en knappe jongeling, verschijnt in het oosten aan de voet van de Serra de Malcata, aan de grens met Spanje gelegen dorp Penamacor. Hij vertelt daar dat hij in Afrika is geweest En dat hij thans een zevenjarige penitentie volbrengt. Hij beschrijft de Slag van Alcácer Quibir en hij spreekt een brabbeltaaltje, waarvan hij zegt dat het Arabisch is. Hij vormt al gauw een soort hof en noemt een van zijn volgelingen Cristóvão de Távora, Sebastião’s favoriet, en een ander de bisschop van Guarda. Mogelijk is het hem er alleen maar om te doen te profiteren van de lokale liefdadigheid, maar nieuws over zijn doen en laten bereikt Lissabon en er wordt een onderzoek ingesteld. Philips II is zeer gevoelig voor uitingen van nationalisme en Spaanse troepen worden eropuit gestuurd om de bedrieger en zijn aanhang te arresteren. Het blijkt dat de “koning van Penamacor” geboren is in Alcobaça en dat hij met iemand die rozenkransen vervaardigt is meegekomen naar Lissabon, waar hij geadopteerd is door een rijke weduwe van een van de gevallenen in de Slag van de Driekoningen: de parochiepriester heeft hem weggestuurd en daarna heeft hij het afgelegen Penamacor op stelten gezet. Hij wordt in Lissabon een morgen te kijk gezet en daarna naar de galeien gezonden.
De tweede valse Sebastião is de zoon van een metselaar in de Azoren. Na novice te zijn geweest in twee kloosters, installeert hij zich als heremiet in Ericeira, een kustplaats in de buurt van Mafra. Hij volbrengt zijn penitenties met kreunen en schreeuwen, daarbij voorgevend dat hij Sebastião is. Hij kent de titels marquês, conde en governador van Lissabon toe aan een rijke boer, die ook aanvoerder wordt van ‘zijn leger’, dat 800 man zou hebben geteld, maar dat uitsluitend is uitgerust met landbouwgereedschappen. Zijn “koninklijke brieven” leiden tot een onderzoek door twee magistraten, maar zij worden gedood door zijn volgelingen, die een heftige slag leveren met de troepen; de pseudo Sebastião wordt opgehangen en daarna gevierendeeld en ongeveer 200 van zijn aanhangers worden geëxecuteerd voor hun aandeel in de opstand.
Twee andere ‘Sebastiãos’ komen nooit naar Portugal. Een van de biechtvaders van de gesneuvelde koning, die António, de Prior van Crato, heeft gesteund, Frei Miguel dos Santos, is de biechtvader van de nonnen van het klooster in Madrigal, de geboorteplaats van Isabel la Católica. Hier woont een bastaarddochter van Don Juan de Austria. Frei Miguel stelt haar voor aan een zekere Gabriël de Espinosa, een banketbakker, die beweert koning Sebastião te zijn. Deze krijgt van haar enige juwelen, die hij stom genoeg aan anderen laat zien. De verdenking dat er sprake is van een politieke intrige lijkt te meer gerechtvaardigd als de biechtvader brieven schrijft aan sympathisanten in Portugal. De laatste ‘Sebastião’ duikt in 1598 op in Venetië, want daar is een kolonie van aanhangers van Dom António en van Portugese joden. Hij spreekt geen Portugees, omdat hij een gelofte heeft afgelegd, zegt hij. Dom João de Castro, een tegenstander van Philips II, zet zich in voor zijn zaak en regelt dat deze ‘Sebastião’ naar Parijs gaat, maar hij wordt gearresteerd in Toscane en naar Napels gebracht. Hier wordt hij ontmaskerd als de uit Calabrië afkomstige Marco Tullio Caltizzone. Hij wordt voor zijn bedriegerijen veroordeeld tot de galeien. Er worden gelden ingezameld om hem te redden, maar hij wordt in 1603 geëxecuteerd.
Tijdens de regering van Philips II (I) worden de in Tomar overeengekomen voorwaarden die Portugals autonomie dienen te waarborgen over het algemeen gerespecteerd. In 1590 ervaren de Portugezen met zorg dat Philips erop staat een Castiliaan tot onderkoning van Aragón te benoemen, waarmee de autonomie van Aragón grotendeels ongedaan wordt gemaaktiii. Maar wat Portugal betreft, gaat hij door met de benoeming van Portugezen, zoals hij heeft beloofd. Wat niet kan worden behouden is een onafhankelijke buitenlandse politiek: de vijanden van Spanje worden ook de vijanden van Portugal en de gevolgen voor Lissabon, dat sterk afhankelijk is van handel met het buitenland, zijn veel zwaarder dan voor het nergens aan zee grenzende Castilië. In de jaren volgend op de “Invencivel Armada” verbiedt Philips II Engelse schepen het gebruik van Portugese havens. Hierdoor wordt de legale handel opgeschort en de activiteiten van Engelse piraten worden opnieuw geactiveerd.
In 1595 wordt dezelfde politiek toegepast ten aanzien van de Hollanders; vijftig Hollandse schepen die in de Taag liggen worden geconfisqueerd en alle verdere handel wordt verboden. Aanvankelijk hebben Hollandse schepen hun weg weten te vinden naar Portugese (en Spaanse) gebieden overzee. Bekend is dat al in 1539 een schip uit Hoorn naar de Canarische eilanden vertrokken is en dat in 1558 een vaartuig uit dezelfde plaats zich naar `’s Keizers Indië’ begeven heeft. Dat in 1562 een Zeeuwse schipper Marokko heeft aangedaan, dat een schip uit Amsterdam in 1563,via Lissabon en San Lúcar de Barrameda, naar São Tomé is gezeild en dat in 1567 een schip uit Enkhuizen en een uit Arnemuiden in Cuba zijn geweest. Menkman, aan wie deze voorbeelden zijn ontleend, concludeert dat West-Friese, Hollandse en Zeeuwse schepen blijkbaar emplooi vonden in de vaart op Afrika en West-Indië, waarschijnlijk in huur bij Portugese en Spaanse kooplieden, maar wellicht waren Noord-Nederlanders ook wel betrokken bij de handelstransacties zelf, terwijl de Hollandse zeelieden de weg leerden vinden naar de overzeese Iberische domeinen. De schrijver laat vervolgens weten, dat het conflict tussen de Noordelijke Nederlanden en Philips II niet de relaties met Portugal, waar de Hollandse koopvaarders zout kwamen halen, verstoorden. `Deze relaties werden zelfs versterkt toen schepen uit de Noordelijke Nederlanden goederen voor Brazilië in Portugese havens begonnen aan te voeren en overlading in Porto en Viana vermeden werd door de Nederlandse schepen, gecamoufleerd als Portugese vaartuigen, hun reis te laten voortzetten naar de andere zijde van de Atlantische Oceaan. Hetzij als vrachtvaarders voor de Portugezen, of in Compagnieschap met hen, geraakten de Nederlanders dus bekend met de handel op Brazilië. De afzwering van Philips II in 1581 en de vereniging van Spanje en Portugal onder een kroon leiden ertoe dat de Hollanders de Portugezen evenzeer als hun vijanden beschouwen als de Spanjaarden. De consequentie van het verbieden van de handel met de Lage Landen is dat een Hollandse inwoner van Lissabon, Cornelis Houtman, die op Portugese schepen de Oriënt heeft bezocht, nu aanbiedt zijn landgenoten de weg naar Oost-Azië te wijzen. Hij zeilt in 1595 met vier schepen naar Java; vijf jaren later worden daar al veertig Hollandse schepen geladen en wordt de specerijenhandel de Portugezen langzamerhand ontnomen. In 1602 wordt de Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.) opgericht en al gauw worden haar aandeelhouders beloond met royale dividenden. De handel met de Oriënt domineert de Portugese economie niet meer in die mate als het geval is geweest ten tijde van Dom Manuel. In de tweede helft van de zestiende eeuw komt de kolonisatie van Brazilië goed op gang en het aantal suikermolens neemt toe van 5 naar 125. Een opeenvolging van caravelas en fustas levert kisten suiker af in Lissabon, vanwaaruit de suiker wordt gedistribueerd over grote en soms veraf gelegen gebieden.
Het overlijden van Philips II (I) in 1598 en de troonsbestijging van zijn zoon Philips III (II) betekent een veel minder respectvolle houding tegenover de autonomie van Portugal. De jonge koning ontbreekt het aan het intellect, de werklust en het plichtsbesef van zijn vader. Hij laat de staatszaken helemaal over aan een edelman uit Valencia, Francisco Gómez de Sandoval y Rojas, duque de Lerma, die al evenmin over de capaciteiten bezit om het wereldwijde imperium dat Philips II heeft nagelaten te besturen.iv Lerma zal twintig jaar aan de macht blijven (1598-1618) en worden opgevolgd door zijn zoon, de duque de Uceda (1618-1621). Hij benoemt tot gouverneur en onderkoning van Portugal een groot vertrouwelingen van Philips II en – volgens Oliveira Marques – “een van de bekwaamste staatslieden”, Cristóvão de Moura, graaf en daarna markies van Castelo-Rodrigo, “een leidende persoonlijkheid in het winnen van Portugal voor de zaak van Spanje. Hij dient twee termijnen (1600-1603 en 1608-1612) en is de beste waarborg voor Portugals autonomie. Hij vecht voor het behoud van de privileges die Philips II (Portugal) heeft verleend en legt tweemaal zijn functie neer omdat de eerste minister deze met voeten heeft getreden,” aldus Oliveira Marques.v Lerma, doet niets doet om de welvaart van het Schiereiland te bevorderen, maar hij is vindingrijk in het heffen van belastingen en weet voor zichzelf, zijn familie en zijn vrienden schandelijk veel rijkdommen te verzamelen. De accumulatie van zijn immense fortuin leidt ertoe dat zijn vijanden een beslissende aanval op zijn positie ondernemen. Zijn eigen zoon Cristóbal, duque de Uceda, die handig wordt gemanipuleerd door Gaspar Felipe de Guzmán y Pimental, conde-duque de Olivares, neemt deel aan een samenzwering tegen Lerma. Omdat hij zijn val voorziet, tracht Lerma zich terug te trekken in zijn privéleven, eerst ontvangt hij van paus Paulus V in maart 1618 de kardinaalshoed. In oktober van dat jaar wordt hij ontslagen. Het positiefst dat hij bereikt is het sluiten van vrede met Engeland in 1604, waarvoor de schoonzoon van Philips II, aartshertog Albrecht, het voorwerk al heeft verricht, Hetzelfde geldt voor het sluiten van het Twaalfjarig Bestand met de Republiek in 1609. Ook hiervoor is de weg geëffend door aartshertog Albrecht. Als gouverneur van de Lage Landen heeft hij, daarin gesteund door de Genuese generaal Ambrogio Spinola, die daar zulke opmerkelijke militaire successenvi heeft behaald, Madrid ertoe gebracht met de Hollanders te gaan onderhandelen. De wapenstilstand is helaas niet van toepassing in Azië.
De tweede Philips roept na zijn troonsbestijging de Portugese Cortes niet bijeen en hij brengt tot 1619, tegen het einde van zijn regering, zelfs geen bezoek aan Portugal. In 1600 zendt hij een comité naar Portugal (allen Castilianen) met de taken op te treden als auditor van de Portugese schatkist en als permanente inspecteurs van de Casa da India. Vervolgens benoemt Philips III (II) in 1602 – in strijd met de waarborgen van 1581 – Castilianen in de Conselho de Portugal in Madrid en in de Conselho da Fazenda.
Dit zijn zeer onpopulaire maatregelen. Na 1611 gaan de belastingen voor kooplieden en de middenklasse in het algemeen omhoog, in de vorm van gedwongen inschrijving op leningen. De regering in Madrid maakt zich nog meer gehaat in Portugal door geld te accepteren van de cristãos novos en hun vrijelijk het land te doen verlaten (1604-1610). Om de steun van de adel te winnen, geeft Philips III hen erfgoederen van de Kroon. De hertog van Bragança profiteert hiervan. De ondertekening van het Twaalfjarig Bestand brengt vrede in het land en neemt de bedreiging van overzeese gebieden weg. De economie krijgt een krachtige impuls door het openstellen van de havens voor Hollandse schepen. In 1615 tracht de koning Diego de Silva y Mendoza, conde de Salinas, een Spanjaard, te benoemen tot gouverneur van Portugal, maar het algemene protest hiertegen is zo sterk dat de koning bakzeil haalt en de aartsbisschop van Lissabon tot gouverneur benoemt. De regering is meestal in handen van de geestelijkheid; een wijze maatregel om de steun van de clerus te behouden. De bisschop van Coimbra regeert in 1603-1604; de bisschop van Leiria, Pedro de Castilho, van 1605-1608 en van 1612-1614; de aartsbisschop van Braga van 1614-1615 en de aartsbisschop van Lissabon regeert het land als onderkoning in de periode 1615-1617. In 1617 evenwel benoemt Philips III (II) – ondanks felle protesten – opnieuw Diego de Silva y Mendoza, duque de Francavila, nadat hij hem eerst de Portugese titel Marquês de Alenquer heeft verleend. Uiteindelijk besluit Philips III een bezoek aan Portugal te brengen, om de onvrede weg te nemen. Bij zijn bezoek van vijf maanden in 1619 zweert hij de Portugese privileges te zullen eerbiedigen en poogt hij de algemene onvrede te verminderen door het rondstrooien van gunsten.
Het verenigde Iberische schiereiland tobt niet alleen met tot het christendom bekeerde (afstammelingen van) joden, de cristãos novos of marranos, aan wier oprechtheid de inquisitie blijft twijfelen, maar ook met de moriscos, de tot het christendom bekeerde (afstammelingen van) moorse inwoners, voor wie hetzelfde geldt. Ofschoon er in het zuiden van Portugal ook enige tienduizenden moriscos leven, zijn zij in Spanje veel talrijker. Lerma’s regering besluit in 1609 deze moriscos uit te wijzen. Zij zijn de afstammelingen van de moorse inwoners van het in 1492 door de Reyes Católicos, Ferdinand en Isabella veroverde koninkrijk Granada.
Aanvankelijk zijn de moorse inwoners van Granada bij de overgave van de stad zeer edelmoedig door de Reyes Católicos behandeld, zoals blijkt uit de capitulatievoorwaarden,vii maar daarna is de druk op hen zich tot het christendom te bekeren en te assimileren toegenomen. De inburgering verloopt echter zeer traag. In de jaren zestig van de zestiende eeuw is er over de moriscos zoveel onenigheid ontstaan tussen de politieke autoriteiten in Andalusië dat het bestuur feitelijk niet meer functioneert. De capitán-general van Granada, die is belast met defensie en binnenlandse veiligheid, ruziet met de Câmara van Granada en met de audiencia, het hooggerechtshof voor Andalusië, over welke instantie voorrang heeft op andere, over de rechtsmacht en over de eigendom van enige weilanden. De audiencia, op haar beurt, ligt overhoop met de inquisitie. Tussen hen gaat het ook over geschillen om de rechtsmacht. De capitán-general wordt gesteund door de aartsbisschop van Granada die, evenwel, in een proces gewikkeld is met het kapittel van de kathedraal. Zulke geschillen zijn typisch voor de manier waarop Spanje wordt geregeerd en het is eveneens tekenend dat zulke geschillen onmiddellijk facties aan het hof doen ontstaan, die elkaar evenzeer bestrijden. Overigens verkrijgen mensen geen positie aan het hof wegens hun verdiensten, maar omdat zij qua politieke overtuiging passen in een factie aan het hof. In dit geval is de capitán-general, die gewoonlijk de moriscos beschermt tegen uitbuiting door de christenen, de verliezer. De regering in Madrid zendt eerst een commissie die een onderzoek instelt naar de eigendomstitels van de landerijen en de commissie confisqueert in hoofdzaak land van moriscos. In 1567 wordt er een decreet gepubliceerd dat moriscos verbiedt zich als moslims te kleden, hun moslimnamen te gebruiken en zelfs om Arabisch te spreken. Het toezicht op de handhaving van de interne veiligheid wordt de capitán-general ontnomen en wordt toevertrouwd aan de audiencia. Hiermee valt de laatste strohalm voor de moriscos weg; er is nu niemand meer die de vreedzame morisco- boeren kan beschermen tegen de grote aantallen buiten de wet gestelde vrijbuiters in de bergen van Alpujarras. Op eerste kerstdag van het jaar 1568 komen de moriscos in opstand tegen de gehate christenen. Er is een woeste campagne van twee jaren, waarin door beide zijden vreselijke wreedheden worden begaan, voor nodig om de opstand neer te slaan. De moriscos van Granada worden in kleine groepjes gedeporteerd naar verschillende delen van Castilië, in een laatste poging hen te doen assimileren. Bij afwezigheid van systematische opvoeding en door de vijandigheid van de christelijke bevolking, is ook deze poging gedoemd te mislukken. De Spaanse bevolking geraakt verdeeld over de oplossing van het morisco-probleem. Jarenlang zullen sommigen pleiten voor ‘oplossing’ van het probleem door de moriscos zonder meer uit te wijzen; anderen willen tijd en geld uittrekken om hen echt te assimileren en te kerstenen. Ofschoon men niet blind is voor de economische aspecten van deze twee zienswijzen, gaat het publieke debat toch vooral over de religieuze en morele kanten van de problematiek, wat karakteristiek is voor het Spanje van die tijd. In 1609 beveelt Lerma’s regering de uitwijzing van de moriscos. Lerma wil met deze maatregel de oriëntatie van de politiek van de Castiliaanse machtspolitiek in Centraal-Europa verleggen naar Noord-Afrika en de islam, waartoe hij zich als Valenciaan meer toe voelt aangetrokken en waarbij hij als Valenciaans landeigenaar garen denkt te spinnen, door land in te pikken dat door moriscos verlaten is. In 1614 zijn al ongeveer 275.000 van de 350.000 moriscos gedwongen Spanje te verlaten. De meerderheid van de Spanjaarden staat ongetwijfeld achter de verwijdering van de moriscos uit de Spaanse samenleving. Over de economische gevolgen daarvan wordt tot op de dag van vandaag gediscussieerd. In Castilië zijn de effecten waarschijnlijk gering. In Aragón en Valencia, waar de moriscos 20 tot 30 procent van de bevolking hebben uitgemaakt, moeten zij aanzienlijk zijn geweest. Alle grond die voorheen aan uitgewezen moriscos heeft toebehoord, komt in handen van ‘oude’ christenen, waarbij een verschuiving optreedt van arbeidsintensieve suiker- en rijstproductie naar de aanplant van moerbeibomen en druivenranken, voor de voortbrenging van zijde en voor de wijnbouw. De grootste problemen worden veroorzaakt door de schulden van de morisco-boeren en de verliezen die hun stedelijke schuldeisers lijden door hun vertrek. Een ironische voetnoot bij de uitwijzing is de benarde toestand waarin de Aragónese en Valenciaanse inquisities komen te verkeren. Eerst zijn zij een groot voorstander van de uitwijzing geweest, maar later zien zij in dat zij het kind met het badwater hebben weggegooid. Zij ervaren zij dat de mogelijkheid inkomen te verwerven zijn kwijtgeraakt, want voorheen legden zij morisco-dorpen boeten op wegens geconstateerde moorse praktijken van de inwoners, wat na de uitwijzing uiteraard niet meer mogelijk is.
De ontvangsten van de Spaanse Kroon uit Amerikaans zilver dalen scherp en ofschoon de belastingopbrengst die uit Portugal verkregen wordt in theorie is gelimiteerd, wordt Lerma spoedig geboeid door de vooruitzichten op speciale transacties, zoals de verkoop van privileges aan de cristãos novos. Zij bieden hem eerst 170.000 cruzados aan voor toestemming Portugal te mogen verlaten, wat voor Lerma een buitenkansje is. Hen wordt vervolgens het recht aangeboden in het land te mogen blijven, dat gepaard gaat met een generaal pardon en toegang tot alle ambten in Portugal. Het tarief dat Lerma hiervoor vraagt, bedraagt het tienvoudige van dat voor vertrek. Bovendien is deze maatregel voor hem aanleiding een vaste som per jaar van Portugal te eisen en het recht te verkrijgen naar eigen goeddunken de leden van de Conselho de Portugal aan te wijzen. De Portugezen zijn bitter tegen deze verlangens gekant en daar het protest van de Conselho de Portugal in Madrid niet wordt gehoord, reizen de drie Portugese aartsbisschoppen (Lissabon, Braga en Évora) naar Spanje, om hun bezwaren daar op tafel te leggen. Zij bieden aan 800.000 cruzados compensatie bijeen te brengen, maar de Portugese steden weigeren te betalen en de Spanjaarden heropenen de onderhandelingen met de cristãos novos. Zij laten het aanbod de ‘nieuwe christenen’ toegang te verlenen tot alle ambten vallen en bieden hen, tegen betaling van de oorspronkelijke som van 1.700.000 cruzados, welk bedrag wordt ongezet in een vordering. Slechts aan dat hun doen en laten niet meer voortdurend door de inquisitie wordt onderzocht. In 1610 worden alle aan de cristãos novos gegarandeerde rechten ingetrokken en hervat de inquisitie haar activiteiten tegen hen.
Philips III (II) sterft in 1621 en de kroon gaat nu over op zijn zoon Philips IV (III) die, hoewel hij veel beter in staat is tot regeren dan zijn futloze vader, de staatszaken overlaat aan zijn eerste minister, conde, later duque de Olivares en zichzelf geheel wijdt aan zijn pleziertjes. Anders dan Lerma, streeft Olivares naar versterking van de macht van de Spaanse monarchie en hij beveelt zijn meester aan een politiek van rigoureuze centralisatie te volgen en alle koninkrijken op het Iberisch schiereiland te doen te doen opnemen door Castilië, door overreding, omkoping en indien noodzakelijk door gebruik te maken van geweld.
Afgezien van de dwaze campagne in Marokko, verkeerde het Império Português toen het onder bestuur van de Spaanse Habsburgers kwam, in vrede. Philips II heeft in 1581 de Cortes in Tomár beloofd het Portugese imperium te verdedigen, wat ook wel nodig was omdat de vijanden van Spanje zich ook tegen Portugal keerden. Maar zijn opvolgers zijn daartoe niet in staat. Aan het einde van de jaren tachtig en in de jaren negentig van de zestiende eeuw voeren de Engelsen en Fransen een serie aanvallen uit op Portugals Atlantische imperium en worden de Portugezen in Azië voor het eerst geconfronteerd met Anglo-Hollandse indringers. Een Franse poging in de jaren 1612-1615 Noord-Brazilië te bezetten faalt echter wegens gebrek aan steun van de Franse Kroon. In de jaren twintig van de zeventiende eeuw krijgt de economie van het Império Português een aantal ernstige slagen te verduren: Ormoez valt in 1622 in de handen van Anglo-Persische strijdkrachten. De Hollanders beginnen aan een serie uiterst zware blokkades van Goa en hun verovering van São Salvador, de hoofdstad van Brazilië en de naburige suikerrietplantages in 1624 is een zware schok. Toen in 1621 het Twaalfjarig Bestand met de Republiek afliep, heeft Olivares partijgekozen voor degenen die de oorlog willen hervatten. De Hollanders vormen de West-Indische Compagnie (WIC), die begint jacht te maken op Portugese en Spaanse schepen. In antwoord daarop rust Olivares de “expeditie van de vazallen” van Spanjaarden en Portugezen uit. In maart 1625 verdrijft hij de invallers, die daarna terugkeren om de Iberische scheepvaart te bedreigen. Bij de herovering van São Salvador hebben de Portugese adel en steden hun aandeel geleverd. De Hollanders brengen de Portugezen zware slagen toe, waarvan de Spanjaarden steevast de schuld krijgen, maar dat wil geenszins zeggen dat het imperium op instorten staat. De herovering van São Salvador is zeker niet de enige overwinning. De Hollandse blokkade van Malacca wordt opgeheven in 1629, Olinda wordt in 1631 weer Portugees, evenals Mombaça in 1634. En het vredesverdrag met de Engelsen van 1635 reduceert het aantal vijanden tot één.
Het succes van de operatie is voor Olivares aanleiding de unificatie van het Iberisch schiereiland te bevorderen. Hij wil de Portugese adel denationaliseren door Portugese edelen aan het hof in Madrid te doen dienen en door hen in het huwelijk te laten treden met leden van de Castiliaanse adel. Ook wil Olivares Portugal nieuwe belastingen opleggen, waarvan de Cortes geen weet heeft en hij wil een ongedeeld leger voor het gehele Schiereiland. In juli 1628 vraagt hij om een gedwongen lening voor de landsverdediging, die zich ook uitstrekt over de geestelijkheid, terwijl er ook weer onderhandelingen met de marranos worden geopend. Waarop Olivares precies uit is, blijkt uit zijn gesprekken met de Catalanen en dat leidt tot grote onrust onder hen en in Portugal. Als de West-Indische Compagnie in 1630 Pernambuco, de tweede stad van Brazilië, verovert vertonen de Portugezen weinig lust om met Olivares samen te werken, om de stad te heroveren. Pernambuco blijft in Hollandse handen en in 1636 benoemen de Staten-Generaal Johan Maurits, graaf van Nassau-Siegen tot gouverneur van de veroverde gebieden. Hij zendt strijdkrachten naar Afrika die in 1637 het Fortaleza São Jorge da Mina veroveren en die tevens een bedreiging vormen voor São Tomé, Princípe en Angola, en gedurende de volgende jaren exploiteren de Hollanders 120 van de 166 suikermolens in de provincie, hoewel 60 procent daarvan in handen blijft van de oorspronkelijke Portugese eigenaren, en voeren zij meer dan 2.300 slaven in. Zij zijn echter niet in staat São Salvador in te nemen, maar de gouverneur in São Salvador is evenmin bij machte Pernambuco op hen te veroveren.
In de jaren twintig en dertig van de zeventiende eeuw gaat bij de meeste Portugezen de figuur van de verborgen Sebastião samenvallen met die van de hertog van Bragança, zijn legitieme opvolger. Het Sebastianismo evalueert tot een strikt patriottisme gericht op de verbreking van de Iberische Unie. Onder de patriotten bevinden zich vooraanstaande jezuïeten als Frei Bartolomeu Guerreiro en Francisco de Mendóça, die tot ergernis van Philips IV zich in woord en geschrift aanhangers van de hertog van Bragança tonen. De jezuïeten bereiden de hertog ook een koninklijke ontvangst in hun universiteit in Évora. Hun vrees dat het bewind de Universiteit van Coimbra het leven zuur zal maken, zodat vele studenten uitwijken naar Spaanse universiteiten, is niet bewaarheid geworden, maar de Habsburgers verlenen nauwelijks steun aan het onderwijs in Portugal. Het professiehuis van de jezuïeten in Vila Viçosa is in 1601 tot stand gekomen, dankzij een gift van de hertog van Bragança, die daar woont, maar in Santarém wordt in 1621 een jezuïetencollege geopend, dankzij de steun van zowel de paus, als van Philips III. In 1619 gelast de generaal van de Societas Jesu, Mutio Vitelleschi (1615-1645) de sluiting van de noviciaten in Coimbra en Évora, omdat het met 8% per jaar groeiende aantal studenten wel in Lissabon kan worden opgevangen.
De realisering van het doel van Olivares komt dichterbij met de benoeming van prinses Margaret van Savoie, weduwe van de laatste hertog van Mantua en een kleindochter van Philips II, tot gouverneur van Portugal. Misschien is zij door Olivares ertoe aangezet de Portugese aristocraten aan haar hof voor het hoofd te stoten, om hen door Spaanse adviseurs te kunnen vervangen, want dit is wat er gebeurt. Maar de meest dominante figuur aan het hof is de toegewijde Portugese quisling Miguel de Vasconcelos. Hij is zowel de zwager, als de schoonvader van Diogo Soares, secretaris van de in Madrid zetelende Conselho de Portugal. Vasconcelos is Margarets staatssecretaris en hij is verantwoordelijk voor de invoering van een nieuwe belasting. Deze staat te boek als de real d’aqua, die geheven wordt op ieder pond vlees en op iedere canada (2,26) liter wijn. De Kroon neemt een uit de Middeleeuwen daterende gemeentelijke verbruiksbelasting over, onder het voorwendsel dat het geld nodig is voor de herovering van Brazilië. Pogingen om de belasting te innen leiden in de herfst van 1635 en de zomer van 1636 in verschillende delen van het land, maar vooral in Trás-os-Montes, tot protestbewegingen, waarbij soms de koninklijke tollenaars (corregadores) worden verjaagd. De onrust in het land neemt toe: in juli-augustus staken de vissers van Lissabon en het ontbreken van de aanvoer van vis leidt tot nieuwe onrust. De vlam slaat echt in de pan in Évora, als de corregadores daar in augustus 1637, onder protest van de Senado da Câmara, 200 contos willen innen voor de herovering van Brazilië. Het gepeupel bedreigt de corregador zodanig dat deze naar het dak van de Igreja de São Francisco vlucht. Terwijl het grauw kantoren begint te plunderen, vergaderen vertegenwoordigers van de adel en geestelijkheid in de universiteit van de jezuïeten om weer grip op de situatie te krijgen. Ondertussen geeft een schertsfiguur ‘Manuelinho’ dagelijks proclamaties uit. Het voorbeeld van Évora inspireert vele andere plaatsen, verspreid over het land, de Algarve, de Alentejo, Estremadura, Santarém, Abrantes, tot zelfs Viana do Castelo en Porto aan toe. Uiteindelijk herstellen verantwoordelijke aristocraten, zoals de hertog van Bragança en de graaf van Bastos en priesters, onder wie de jezuïeten, de kalmte in de steden. Terwijl twee Spaanse legers de Algarve en de Alentejo pacificeren, waarbij de leiders worden bestraft met executie. Een van de legers wordt geleid door de hertog van Medina Sidonia, een familielid van Olivares en capitán-general van Andalusië, Veroordelingen bij verstek wordt vaak gevolgd door verbranding van een beeltenis van de gestrafte. De vraag rijst welke rol de jezuïeten bij de opstand hebben gespeeld. Twee zeer gezaghebbende historici spreken elkaar in dit opzicht tegen. Olivares vraag de provinciaal van de jezuïeten in Portugal maatregelen te nemen tegen ordebroeders die zich uitspreken ten gunste van de relschoppers. Twee trotseren het verbod en betalen daarvoor de prijs. De een is professor in de moraaltheologie in Évora, die in en preek sympathie voor de volgelingen van ‘Manuelinho’ laat blijken; hij wordt direct in een kerker geworpen. De ander is Frei Francisco de Macedo, die zich in het openbaar keert tegen een tirannieke vorst (Philips IV), een despotisch dienaar (Miguel de Vasconcelos) en een zich aan simonie schuldig makende bisschop (Dom Gaspar do Rego da Fonseca, bisschop van Porto). Het gevolg is dat hij in een donkere cel in São Roque verdwijnt, totdat hij naar Frankrijk en later naar Engeland vlucht. In november 1637 ontvangt de provinciaal het verzoek vier jezuïeten naar Madrid te zenden voor consultatie over de recente rellen. De jezuïeten vrezen dat het om meer gaat dan alleen consultatie. Twee van hen, Sebastião Couto, die mogelijk een leidende rol heeft gespeeld in de beweging van ‘Manuelinho’ in Évora, en Álvaro Pires Pacheco melden zich ziek en een derde, Frei Diogo de Areda, duikt twee jaar onder; slechts Frei Gaspar Correia bereikt Madrid. Hij wordt daar een jaar vastgehouden, omdat hij ervan beschuldigd wordt betrokken te zijn geweest in een beweging in een klooster in het noorden van het land. Soms krijgen pauselijke agenten, die gelden voor de Heilige Stoel innen, het aan stok met carregadores, die belastingen innen voor de Kroon. Heel bekend is geworden het conflict tussen Tomé Pinheiro da Veiga, een ‘nieuwe christen’ en een ijverig en toegewijd ambtenaar, en Alexandre de Castracani, een niet minder onbuigzaam apostolische geldinner. Inzet van het geschil vormen gelden die overleden personen aan de kerk hebben nagelaten om missen voor hun zielenheil te laten opdragen. Tomé Pinheiro da Veiga wil deze capelas belasten, waarin hij gesteund wordt door de koning, diens onderkoning in Portugal en de secretarissen Diogo Soares en Miguel de Vasconcelos. Castracani wordt gesteund door twee juristen, Frei Diogo de Areda s.j. en Frei Nuno da Cunha s.j. De zaakviii sleept zich jaren voort en eindigt met de uitzetting van Castracani in 1639. Het interdict zal zeker geen bijdrage hebben geleverd aan de terugkeer van de rust in het land. Olivares, zich bewust van de gespannen situatie in Portugal, ontbiedt midden 1638 een aantal prominente Portugezen naar Madrid: de drie aartsbisschoppen, de bisschop van Porto, verschillende senior magistraten en een aantal edelen, in de hoop verder te komen met zijn bedoelingen, om in Portugal troepen te rekruteren, om deze te kunnen inzetten tegen vijanden van Spanje, maar de gewiekste Olivares zal ook wel hebben beseft dat het gevaar van een opstand beperkt is zolang deze prominenten zich in Spanje bevinden. Onder de vijanden van Spanje bevindt zich Frankrijk; en Richelieu, die weet heeft van Olivares’ moeilijkheden, zendt de vroegere consul, Saint-Pé, naar Lissabon, met de opdracht daar te speculeren over een opstand met Franse steun. De diplomaat is bevoegd aan een Portugese troonpretendent, zoals de hertog van Bragança. Franse hulp aan te bieden, in de vorm van manschappen en schepen.
De hertog is het naaste familielid in de zijlijn van het Huis van Avis, want hij is de zoon van Catarina, een dochter van João III; hij is ook de leidende aristocraat en de grootste grondbezitter van Portugal en de heer van 80.000 mensen. Zijn paleis bevindt zich in Vila Voçosa in de Alentejo, het gebied van de grote landgoederen en zijn bereidheid in actie te komen, dan wel zijn afkeer daarvan zal ongetwijfeld van invloed zijn op de houding van zijn mensen. De regerende hertog Dom João is een voorzichtig mens die weigert betrokken te raken bij de intriges van Richelieu. Het gerucht gaat dat hij de volgende zal zijn die onderkoning in Portugal zal worden. In 1639 tracht Olivares de hertog te dwingen zijn zijde te kiezen, door hem uit te roepen tot “Gouverneur van het Wapen van Portugal” en hem te verzoeken 1.000 man op de been te brengen. De voorzichtige hertog maakt tegenwerpingen, maar die worden terzijde geschoven en dus begint hij met de uitrusting van zijn privéleger.
Zijn nieuwe ereambt rechtvaardigt een triomfale intocht in Lissabon. De geestelijkheid en de inwoners van de hoofdstad bereiden João, hertog van Bragança, zo’n warme ontvangst dat prinses Margareta opmerkt, dat zij niet de tijd verwelkomt waarin Portugal twee koningen heeft. De serie rampen die Spanje sedert 1638 hebben getroffen, tasten niet alleen prinses Margareta’s geloofwaardigheid aan, maar doen de Portugese aristocratie ook geloven dat het moment voor politieke actie gekomen is. De val van Breisach in de Elzas, met de essentiële Rijnbrug die de Spaanse bezittingen in Noord-Italië en in Vlaanderen met elkaar verbindt, gaat in december 1638 verloren, waarmee de befaamde ‘Spaanse weg’ in gevaar wordt gebracht. Dit is de eerste van een reeks tegenslagen. Een alternatief is de zeeroute van La Coruña naar de Lage Landen. Bij een poging om dit alternatief in september 1639 te effectueren, gaan 43 van de 70 schepen in de Slag bij Duinsix verloren. Daarbij is een Portugees galjoen, dat met 900 man aan boord zinkt. De Slag bij Duins, de ernstigste nederlaag die de Spaanse vloot sedert 1588 heeft geleden, wordt gevolgd door een andere maritieme tegenslag, waarin de al lang geleden beloofde Luso-Spaanse vloot die Noordoost Brazilië moet heroveren, in januari 1640 door de Hollanders wordt verslagen, opnieuw met hevige verliezen.x Een groep Portugese edelen begint samen te zweren en benadert de broer van Dom João van Bragança, Dom Duarte, die heeft gediend in de strijdkrachten van het Imperium. Hij weigert echter bij de samenzwering betrokken te worden en keert terug naar Duitsland.
In 1639 valt Olivares vanuit Catalonië het zuiden van Frankrijk binnen, met geen ander doel dan de Catalanen bij de oorlog te betrekken; als zij gedwongen zijn hun land te verdedigen, zullen zij zich niet langer verzetten tegen dienstneming in het leger, maar opgestookt door hun geestelijken, weigeren de Catalaanse boeren dienst te nemen. Als Olivares’ soldaten tijdens de winter worden ingekwartierd op het Catalaanse platteland, leidt dit tot aanvaringen met de bevolking, opstootjes en tenslotte tot een opstand. Olivares tracht vergeefs de Catalanen tot bedaren te brengen en op 7 juni wordt de onderkoning door het gepeupel vermoord. De hogere adel en de stedelijke aristocratie van Catalonië willen een vreedzame schikking, maar het platteland is helemaal losgeslagen. De diputació, de enige resterende legale instantie, wordt geleid door de vastberaden geestelijke Pau Claris, kanunnik van Urgel, die niet bereid is concessies te doen. Agenten van Richelieu stoken de onrust verder op en stellen voor, dat de Catalanen zich verbinden met het Frankrijk van Louis XIII. Voor Olivares is het van groot belang over meer troepen te beschikken, om de Catalaanse opstand neer te slaan. In de herfst van 1640 schraapt hij de laatste manschappen die hij kan vinden, bij elkaar en zendt hen uit tegen de Catalanen. Hij wil 6.000 Portugezen rekruteren op Portugals kosten en hij beveelt de Portugese fidalguia, onder wie de hertog van Bragança, mee te doen aan het neerslaan van de opstand van de Catalanen. Nadat Portugal zijn onafhankelijkheid zal hebben herkregen, beantwoordt Claris dit gebaar door in januari 1641 trouw te zweren aan de koning van Frankrijk “zoals in de tijd van Karel de Grote.” Daarop stromen Franse troepen Catalonië binnen. Zij worden teruggetrokken als de burgeroorlogen in Frankrijk weer oplaaien. In 1652 heroveren de Castilianen Catalonië. De hogere klassen van de Catalaanse maatschappij zijn opgelucht dat de oude toestand is hersteld, want zij hebben inmiddels ervaren dat de Fransen weinig geschikte meesters zijn. En Castilië heeft zijn les geleerd; het hoedt zich ervoor dezelfde fouten te maken als voorheen; de vrijheden en privileges van Catalonië worden volledig hersteld.
Terwijl Olivares zijn handen meer dan vol heeft aan de Catalanen, is het voor de Portugezen meer dan ooit tijd om hun lot in eigen hand te nemen. De groep samenzwerende edelen en hoge ambtenaren, die onderhandelingen voeren met Dr. João Pinto Ribeiro, de agent van de hertog van Bragança in Lissabon, dringen er bij hem op aan de troon te verwerven. In de maand november worden er geheime bijeenkomsten belegd en er wordt beslist dat er op 1 december, ’s morgens om 9.00 uur, gestaakt zal worden. Gelet op de voorzichtigheid van de hertog van Bragança, wordt hem dit besluit niet medegedeeld. Patriottische burgers van Lissabon worden pas op het laatste moment ingelicht, maar velen zijn niet optimistisch over de kans op succes. Op de morgen van 1 december hebben veertig samenzweerders zich verzameld op het Terreiro do Paço. Als de klok van de kathedraal negenmaal slaat, rennen zij de trappen op, schuiven de wachters opzij en gaan op zoek naar Vasconcelos. Hij wordt doodgeschoten en zijn lichaam wordt uit het raam gegooid. Prinses Margareta schreeuwt om hulp vanuit een raam van het paleis, maar zonder effect: zij wordt gearresteerd. Er wordt geen tegenstand ondervonden en er worden drie interimgouverneurs aangewezen, totdat de hertog van Bragança zal zijn gearriveerd.
i Isabella wordt na het overlijden van haar man, waarover zij aanvankelijk ontroostbaar is, benoemd tot gouverneur van de Lage Landen, die zij voor haar neef Philips IV tot haar dood in 1633 bestuurt
ii Ook het Kaapverdische eiland Fogo rebelleert tegen Philips II
iii In 1590 vlucht Philips’ secretaris Antonio Pérez, als gevolg van een hofintrige, naar Aragón. Philips II laat hem berechten door de inquisitie, maar de bevolking van Zaragoza bevrijdt hem en dood Philips’ speciale vertegenwoordiger. De Aragónezen denken hun vrijheden te verdedigen, maar in Philips’ ogen zijn zij openlijk in opstand gekomen. Een Castiliaans leger valt Aragón binnen (1591) en Philips beknot de Aragónese autonomie, onder meer door de bepaling dat de onderkoning van Aragón ook een Castiliaan kan zijn
iv De Encyclpædia Britannica geeft bewijs van Lerma’s incompetentie zijn foutieve beoordeling van politieke krachten in Engeland, wat leidt tot de absurde hoop dat hij de infanta Isabella Clara Eugenia, dochter van Philips II en Elizabeth van Valois en de vrouw van aartshertog Albrecht de Austria op de Engelse troon kan zetten na het overlijden van koningin Elizabeth. Hij zendt in 1601 een klein eskader naar Kinsale in Ierland, om met Ierse rebellen samen te werken. Het Engelse leger heeft er weinig moeite mee het geallieerde legertje tot de overgave te dwingen.
v Het lovende oordeel over Moura van Oliveira Marques wijkt sterk af van de veroordeling van diens houding door Dauril Alden (zie voetnoot 12).
vi Hij heeft onder meer op 2 september 1604 de havenstad Oostende, die al drie jaar belegerd wordt, ingenomen
vii De eerste artikelen van de capitulatieovereenkomst van 25 november garanderen de inwoners van Granada daadwerkelijk het behoud van hun geld en hun eigendommen; vrijheid van geloofsuitoefening in hun moskeeën, zonder dat obstakels worden opgeworpen, dus met openbare oproepen van de muezzin tot gebed vanaf de minaret; het van kracht blijven van hun wetgeving – de Sharia en Soenna – en handhaving van traditionele gezagsdragers (alcadíes, alguaciles en almotacenes) en tenslotte de mogelijkheid om in de komende drie jaren te emigreren, zonder gehouden te zijn voor de overtocht te betalen, of naar Granada terug te keren. De vorsten verplichten zich ook het oude belastingsysteem te handhaven en geen bijdragen in de vorm van ‘sofras’ te heffen, of het verrichten van bijzondere dienstverlening te verlangen, noch om christenen onderdak te verschaffen. De capitulatievoorwaarden besteden bijzondere aandacht aan gevangenen en overlopers (elches). Wat de eerste categorie betreft bepaalt een van de eerste artikelen dat overeengekomen is dat alle gevangenen, zowel christenen als moslims, moeten worden vrijgelaten. Over de elches is besloten dat zij niet verplicht zijn tot het christendom terug te keren. Als zij daarvoor wel kiezen en ze zijn gehuwd dan kunnen hun vrouwen en wettige kinderen moslim blijven.
viii De inleiding tot het 1e bedrijf vindt plaats in september 1635, als de rector van São Antão zich bij zijn generaal erover beklaagt, dat capelas die eigendom zijn van de Societas Jesu en van de Kerk niet worden erkend door de Kroon. Het 1e bedrijf begint als de pas aangekomen Castracani deze klacht verneemt en in een brief die hij op palmzondag in alle kerken laat voorlezen, iedereen die zich schuldig maakt aan usurpatie van capelas met excommunicatie bedreigt. Nu komen Areda en Cunha in het geweer. Het eerste bedrijf eindigt als Philips IV zijn corregadores oproept om geestelijken die de buitensporige standpunten van Castracani steunen ferm aan te pakken. Het 2e bedrijf vangt aan met een uitsprak van de Casa da Suplicação, welk hoogste appéltribunaal zich schaart aan de zijde van de Kroon. Castracani krijgt de opdracht zijn brief in te trekken. Hij doet dit, maar maakt bekend dat “het hem er nooit om te doen is geweest het gezag van de Kroon aan te tasten; hij heeft de gelovigen slechts willen wijzen op de gevolgen voor degenen die zich vergrijpen aan eigendommen van de Kerk. Met deze verklaring doet Castracani de corregadores bepaalt geen plezier, maar zij worden helemaal razend als paus Urbanus VIII zich in zijn bul van 5 juli 1638 vierkant achter Castracani opstelt. Op verzoek van onderkoning Margareta tracht Frei Luís Brandão s.j. Castracani te doen inbinden. Zij missie faalt, waarmee het 2e bedrijf eindigt. Het 3e en laatste bedrijf begint met een stunt: op 25 juni 1639 geeft Castracani een plechtige waarschuwing uit aan allen die het oog hebben laten vallen op land van de Kerk en hij legt alle dienaren van de Kerk een interdict op. Het is de derde keer sinds 1616 dat de apostolisch inzamelaar zijn toevlucht neemt tot dit dreigement. Prinses Margareta geeft Castracani bevel het land direct te verlaten, maar deze weigert dit. Hierop zendt Margareta een magistraat met een aantal soldaten naar Castracani. Zij zetten hem gevangen in zijn eigen kamer. Na een week, waarin hij geen warme maaltijd heeft genoten, vlucht Castracani via een venster naar een nabijgelegen franciscanerklooster. Hij wordt echter gearresteerd en opgesloten op een boerderij aan de overkant van de Taag. Een paar dagen later, op 6 september 1639, wordt de inzamelaar, geëscorteerd door 50 bewakers naar de grens met Castilië gebracht. Het doek valt als hij de grens overschrijdt, na al zijn bewakers te hebben geëxcommuniceerd.
ix Admiraal Maarten Harpertzoon Tromp ontmoet de Spaanse armada (volgens de Encyclopædia Britannica bestaande uit 45 oorlogsschepen en 30 gehuurde koopvaarders, voor het transport van 13.000 recruten naar Vlaanderen) onder bevel van admiraal Don Antonio de Oquendo, op 15 september met 13 schepen onder zijn bevel; zijn andere eskaders kruisen in het Kanaal en voor Duinkerken. Als de volgende dag nog vijf Hollandse schepen arriveren, besluiten de Hollandse kapiteins de Spaanse armada aan te vallen. Na een strijd van zes uren moet de armada zich terugtrekken voor reparaties. Onder de vele recruten aan boord zijn al extreem veel slachtoffers gevallen. Wegens gebrek aan wind vinden er de volgende dag geen acties plaats, maar de Hollandse vloot krijgt versterking van een Zeeuws eskader en op de vroege morgen van 18 september valt Tromp de armada aan in het Kanaal en ’s middags trekt Oquendo zivh terug op de neutrale rede van Downs. Nadat Tromp in Calais buskruit heeft ingenomen, volgt hij hem. Een Engels eskader, onder Sir John Penington scheidt (of observeert) de beide vijandelijke vloten. Op 10 oktober is de voortdurend aangroeiende Hollandse vloot sterk genoeg om de Spanjaarden uit te dagen en op 21 oktober valt Tromp aan, waarbij Peningtons schepen er weinig toe doen. In deze Slag bij Downs wordt de armada volledig verslagen en lijdt ernstge verliezen aan manschappen en schepen.
x Bedoeld is het aan hun lot overlaten van veel schepen van de armada, na de min of meer onbesliste Slag bij Itamaracá.
1.3. De inquisitie