Bijlage 1
1.0 De expedities van de voorcompagniën
Geschreven door Arnold van Wickeren
- Eerste Schipvaart van Cornelis de Houtman
- De reis van de Middelburgse Compagnie, onder bevel van Gerard le Roy
- De expeditie van de Veersche Compagnie onder leiding van oppercommies Cornelis de Houtman en ondercommies Guyon le Fort naar Atjeh
- Tweede Schipvaart van de Oude Compagnie (fusie van een nieuw opgerichte compagnie met de Compagnie van Verre), onder leiding van Jacob Cornelisz van Neck (admiraal) en Wybrandt van Warwijck (vice-admiraal)
- De reis van Jacques Mahu en Simon de Cordes (1598-1600) van de Rotterdamse Compagnie, met vijf schepen en 547 man
- Reis van Olivier van Noort (admiraal), Jacob Claes van Ilpendam (vice-admiraal) en Cornelis van Noort, met vier schepen en 248 man
- De eerste reis van Steven van der Haghen
- Reis van Pieter Both (admiraal) en Paulus van Caerden (vice-admiraal)
- Reis van Jacob Wilckens
- Tweede reis van Jacob Cornelisz van Neck
- Reis van Guillaume Senescal
- Reis van Gerard le Roy en Laurens Bicker
- De reis onder leiding van Jacob van Heemskerck en Wolfert Harmenz
- Eerste reis van ‘generaal’ Joris van Spilbergen
Eerste Schipvaart van Cornelis de Houtman
Uitreders de bewindvoerders van de Compagnie van Verre te Amsterdam: negen Amsterdamse kooplieden, te weten: Hendrik Hudde, Reynier Pauw, Pieter Dircxz. Hasselaar, Jan Jansz. Carel de Oude, Jan Poppe, Hendrick Buyck, Dirck van Os, Syvert Pietersz. Sem en Arent ten Grootenhuys
Schepen:
- Mauritius, schipper Jan Jansz. Molenaar, commies Cornelis de Houtman, laadvermogen 460 ton;
- Hollandia of Hollandsche Leeuw, schipper Jan Dignumsz, commies Gerard van Beuningen; laadvermogen 460 ton;
- Amsterdam, schipper Jan Jacobsz Schellinger, commies Reinier van Hel, laadvermogen 260 ton;
- Duyfken (pinas), schipper Simon Lambertsz Mau, laadvermogen 50 ton.
Opperpiloot is Pieter Dirksz. Keyzer; tot de bemanning behoort ook Frederik de Houtman.
Opdracht: trachten specerijen te kopen in de Oost.
Uitgezeild: 2 april 1595 van Texel met 249 man.
Teruggekeerd: 11 augustus 1597 met 87 man en zonder de Amsterdam.
Kort verloop van de reis
Via de Canarische eilanden wordt het onbewoonde Kaapverdische Ilha de Mayo bereikt, waar een groot aantal bokken wordt gevangen; op 4 juni passeert de vloot de evenaar voor de Braziliaanse kust; op 1 juli breekt scheurbuik uit; eerste sterfgeval; 2 augustus passage van Kaap de Goede Hoop; er wordt geankerd in de Aguada de São Bras, waar dag na dag vee met de zwarten wordt geruild; 6 september komen de schepen niet langs Kaap Sint Roman door sterke stroming en harde wind; veel moeite om aan de zuidwestkust van Madagascar zoet water te vinden; op 22 september vaart de pinas naar de Baía de Santo Agostinho, waar wel water is en de inwoners gaarne grote vette schapen en vette ossen afstaan voor tinnen lepels; terwijl de pinas op zoek is naar water en voedsel, worden elke dag gestorven zeelieden op een eilandje, met de toepasselijke naam het ‘Hollandse kerkhof’, begraven, onder wie ook schipper Jan Dignumsz, over wiens opvolging door Pieter Dirksz. Keyzer de commiezen Cornelis Houtman en Gerard van Beuningen vreselijk ruzie krijgen; op 12 oktober worden de zieken in de Baía de Santo Agostinho aan land gebracht om aan te sterken, maar zij worden door de zwarten aangevallen en uitgeschud, wat het einde van de vreedzame handel betekent. Daarom zeilen zij 14 december weg; de vloot wordt geteisterd door zware stormen en men is verplicht terug te keren naar Madagascar. De schepen ankeren 5 januari 1596 bij het eiland Santa Maria iets ten zuiden van de Baía de Antongil. Aanvankelijk kan er voldoende voedsel geruild worden, maar later verslechtert de verhouding met de zwarten en 12 februari zeilt men verder naar Straat Sunda; op 5 juni ankeren de schepen bij het eiland Engino, niet ver van Straat Sunda. Inheemsen zijn bereid de schepen naar Bantam te loodsen, waar de vier met 100 stukken geschut bewapende schepen op 22 juni het anker laten vallen. Omdat de sultan van Bantam kort tevoren tijdens een veldtocht overleden is en de nieuwe sultan, Abdulkadir, nog maar een kind is, onderhandelt Cornelis de Houtman – direct na aankomst – over de aankoop van peper met de rijksbestuurder Jajanagara. De Portugezen in Bantam moeten tot hun spijt ervaren dat Houtman en Jajanagara na enige maanden een akkoord bereiken, waarbij Bantam zich verplicht de Hollanders als eersten van peper te voorzien. Als er nog maar nauwelijks is gestart met het inladen van peper, ontstaan er al problemen over de prijs en protesteert Cornelis de Houtman tegen het laden van twee Portugese jonken met peper. Hij is zo tactloos om te eisen dat de peper uit de jonken gelost wordt, omdat de Hollandse schepen nog niet geladen zijn, waarbij hij dreigt de Portugese jonken te beroven. De jonken worden gelost, maar de Portugezen slagen erin de Jajanagara over te halen de Hollandse admiraal te doen gevangennemen, omdat deze te harde woorden heeft gesproken. Ondanks dat de Hollanders daarmee het leven van hun 5 september gearresteerde admiraal in gevaar brengen, beschieten zij daarop Bantam en leggen beslag op de twee Portugese jonken. Als op 7 september een twintigtal prauwen de Hollandse schepen omsingelt, laten de Hollanders opnieuw hun kanonnen spreken. Er wordt een ware slachting aangericht. Dit tweede bombardement op Bantam maakt weliswaar een einde aan de gijzeling van Cornelis de Houtman, maar het spreekt voor zich dat er na dit barbaarse optreden van het innemen van peper geen sprake meer kan zijn. Deze eerste poging van de Hollanders de Portugese positie in Azië aan te tasten heeft dus jammerlijk gefaald. Op 13 september, twee dagen nadat schipper Keyzer op de Hollandia gestorven is, zet Cornelis de Houtman koers naar de Molukken. Na een nieuw vergeefs bezoek aan Bantam, laat Houtman 13 november het anker vallen bij Jacatra, waar hij enige vriendelijke ontmoetingen heeft met de koning. De schepen zwerven daarna langs de noordkust van Java, passeren Japara, zijn op 2 december voor Tuban en gaan voor anker bij Sidajoe. Hier wordt de Amsterdam door inlanders overrompeld en de bemanning voor een deel uitgemoord en bij Arisbaja wordt een vaartuig van Madoerezen, die niets slechts in de zin hadden, beschoten. Nadat de expeditie op het eiland Bali goed is ontvangen dwingt de bemanning de kapiteins om terug te keren. De Amsterdam wordt omdat het schip lek is en omdat er te weinig manschappen over zijn om vier schepen te bemannen, in brand gestoken. Op 27 januari 1597 wordt de terugreis aanvaard. Deze verloopt voorspoedig; maar als men 25 mei op Sint Helena wil verversen, geeft Houtman bevel door te zeilen, omdat de Portugese retourvloot uit Indië bij Sint Helena ligt. Deze bestaat uit de naus São Simão, Conceição en São Filipe, terwijl de vertraagde Vencimento do Monte do Carmo zich na het passeren van de Hollandse schepen bij Sint Helena aankomt. Cornelis de Houtman en zijn 89 resterende Hollandse en 16 Aziatische bemanningsleden komen 11 augustus 1597 op rede van Texel aan De oogst aan specerijen is zo matig dat de kosten van uitreding van de vloot bij lange na niet zijn terugverdiend. Bovendien is een schip verloren gegaan, om van het verlies aan mensenlevens maar te zwijgen. Maar de Hollanders weten nu ook hoe zij in Indië moeten komen. En al in het volgende jaar zullen niet minder dan 22 schepen, verdeeld over zes expedities op avontuur naar de Oost uitzeilen. Deze reizen worden hierna summier besproken.
De reis van de Middelburgse Compagnie, onder bevel van Gerard le Roy
Uitreders: Adriaen Hendricksz ten Haeff, burgemeester van Middelburg,
- J. de Waert, S. Langebercke, A. Bommensee en L. Bacx
Uitgezeild: 25 maart 1598
Schepen:
- de Zon (580 ton), schipper Kornelis Adriaansz Valk
- de Langebarke (300 ton), schipper Hans Huibrechtsz Tonnema
- de Maan, waarvan geen laadvermogen en schipper bekend zijn.
De reis begint slecht; de Maan kapseist bij het afvuren van saluutschoten bij Dover. De Zon en de Langebarke verliezen elkaar uit het oog bij het passeren van de Kaap, maar bereiken beide Bantam. Als Wybrandt van Warwijck in november 1599 uit Ternate bij Jacatra aankomt, treft hij daar de twee Zeeuwse schepen aan, die al acht maanden voor Bantam hebben gelegen.
De expeditie van de Veersche Compagnie onder leiding van oppercommies Cornelis de Houtman en ondercommies Guyon le Fort naar Atjeh
Uitreders: Balthasar de Moucheron en vijf anderen
Uitgezeild: 28 maart 1598
Schepen:
- de Leeuw, 400 ton, ‘generaal‘ Cornelis de Houtman, kapitein Pieter Stokmans, commies Guyon le Fort, commies Jacques Boudens
- de Leeuwin, 250 ton, kapitein Frederik de Houtman, oppercommies en tresorier Thomas Coymans, commies Jan van den Aertbrugge
Samenvatting van het “Kort verhaal van wat Frederik de Houtman is overkomen in Atjeh op het eiland Sumatra in de zesentwintig maanden die hij daar gevangen is geweest
Op 28 maart 1598 vertrekken de Leeuw en de Leeuwin uit Veere naar Indië. De expeditie wordt geleid door generaal Cornelis de Houtman. Voor hem en zijn broer is het, na de reis van 1595, de tweede maal dat zij naar Indië uitvaren.
De route
Er wordt vers water ingenomen op het Kaapverdische eiland São Nicolau, op 8 juli wordt de evenaar gepasseerd en van 21 juli tot 5 september wordt bij het eiland Fernando de Noronha de goede wind afgewacht. Op 10 november komt het land van Kaap de Goede Hoop in zicht en op 17 november gaan de schepen voor anker in de Baai van Sint Helena aan de kust van het huidige Namibië. Van 21 november tot 7 december liggen de schepen afgemeerd in de Saldanhabaai, waar veertien zeelieden door de wilden worden doodgegooid. Op 17 januari ontwaardt men Madagascar of Sint Laurens. Omdat Kaap Sint Roman (aan de zuidoostpunt van Madagascar, tegenwoordig: Kaap Andavaka) niet kan worden gepasseerd, ankert men in de Mauritiusbaai, voorheen Baía de Santo Agostinho, gelegen onder de keerkring aan de westzijde van Madagascar, waar men tot 24 maart blijft. Op 10 april wordt het Comoren-eiland Mayotte bereikt en op 8 mei vertrekt men van het naburige eiland Anjouan (thans: Ndzouani). Op 1 juni bereiken de schepen de Malediven, op 12 juni wordt Kaap Comorin waargenomen en op 1 juli zijn de schepen voor Atjeh.
De gevangenschap
De ontvangst van de Hollanders is aanvankelijk welwillend, ook van de zijde van de regende sultan Alâ ad-din Ri’ âjat Sjâh (1589-1604), die in 1601 zijn zoon tot mederegent heeft genomen. Eén ongunstige factor wordt wellicht niet terstond naar de juiste betekenis geschat: er bevindt zich een Portugees in Atjeh, Afonso Vicente, inwoner van Malacca, die de sultan van Atjeh persoonlijk kent en die – zo men de loods John Davis mag geloven, van Malacca is gekomen om de handel van de Nederlanders te dwarsbomen. Hij biedt zijn diensten aan Cornelis de Houtman aan en verzekert dat in Atjeh lading genoeg is te verkrijgen, In verband daarmee brengt Cornelis de Houtman, door de sultan daartoe uitgenodigd, een bezoek aan het hof. Hij wordt vereerd met een fraaie kris en hij ontvangt verlof tot het drijven van handel, waarna enige peper wordt geleverd en een der commiezen zich aan land mag begeven met koopwaren, waarvoor een pakhuis wordt aangewezen, terwijl de aankoop van peper door tussenkomst van de sjahbander dient te geschieden. Cornelis de Houtman vindt de gevraagde prijzen te hoog; hij klaagt hierover bij de sultan, die antwoordt dat er peper genoeg te krijgen is, mits de klager hem, de sultan wil bijstaan in zijn oorlog tegen de Maleise staat Johore. Er wordt een verdrag afgesloten, waarin is afgesproken dat de Hollandse schepen, tezamen met de armada van Atjeh, naar Johore zullen gaan, om daar vanaf zee de vestingwerken te beschieten. De Hollanders zullen niet deelnemen aan veldtochten over land en hooguit drie maanden wegblijven. Als beloning krijgen zij 2.000 baren peper; de helft vooruit en de andere helft na afloop van de aktie. De sultan belooft de Hollandse schepen van levensmiddelen te zullen voorzien, De pinas van de Leeuw is al een keer naar Pedir gevaren om rijst te halen en als hij voor de tweede maal naar Pedir gaat, arriveren enige vaartuigen uit Malacca, die Atjeese gezanten van Goa terugbrengen, onder begeleiding van de Portugese gezant Simão Nunes. De gezanten weten de sultan gunstig te stemmem jegens de Portugezen, die tegen hem betogen dat de sultan hen alleen te vriend kan houden als hij de Hollanders uit de handel weert. Afonso Vicente biedt de sultan een plan aan om de Hollandse schepen te overmeesteren en doet daarmee de kansen keren ten gunste van de Portugezen. Cornelis de Houtman laat zich aanpraten, ofschoon hij kan vermoeden dat Afonso Vicente vals spel speelt, dat de van om de Oost gekomen vaartuigen slechts peper hebben aangevoerd van Samalanga en hij heeft geen bezwaar om, op 11 september, de sjahbander met een aantal gewapende Atjeeërs op de Leeuw en de Leeuwin toe te laten, terwijl zij spijs en drank meebrengen om feest te vieren. Niet alle opvarenden zijn zo goed van vertrouwen als hun generaal. Davis en anderen nemen voorzorgsmaatregelen; ook op de Leeuwin zijn sommigen op hun hoede. De Atjeeërs hebben – volgens Davis – een licht vergif in hun spijzen en dranken gedaan, waardoor velen die ervan gebruikt hebben, uitzinnig werden zonder te weten wat er met hen aan de hand is. Bijna tegelijkertijd worden op beide schepen de Nederlanders door gewapende Atjeeërs overrompeld. Op de Leeuw vindt de overrompeling plaats in de kajuit van het schip, waar Cornelis de Houtman een der eerste slachtoffers is, maar als de aanvallers aan dek komen, worden zij door John Davis en anderen zo warm ontvangen, dat zij met achterlating van enige doden, onder wie de sjahbander, in de prauwen moeten vluchten. Wel trachten de prauwen door entering de schepen te overmeesteren, maar zij worden door het geschut verdreven. Op de schepen worden op dat moment 95 zeelieden gemist; zij vertoeven aan de wal of zijn met de pinas meegegaan naar Pedir. De eersten, onder wie Frederik de Houtman en Guyon Le Fort, krijgen het nu zwaar te verduren. Zij en 26 anderen, onder wie enige mannen van de pinas, worden gevangengenomen en geboeid. Het aantal vermoorde zeelieden is eveneens 28.
De zeelieden, plotseling van hun aanvoerders beroofd, zeilen naar Pedir om de pinas te redden, maar het vaartuig blijkt al door de Atjeeërs te zijn genomen. Er liggen daar elf Atjeese, vermoedelijk met Portugezen versterkte vaartuigen, die de Nederlandse schepen trachten te enteren, maar zij deinzen af als twee van hun vaartuigen in de grond worden geboord. Hierop mag de gevangen Guyon le Fort de schepen bezoeken, mits hij belooft terug te zullen keren, wat hij niet doet, omdat hij tot opvolger van Cornelis de Houtman blijkt te zijn benoemd. Dat Guyon le Fort zijn belofte te zullen terugkeren breekt, maakt de positie van Frederik de Houtman er niet gemakkelijker op. Het aanbod van de sultan dat Guyon le Fort overbrengt en dat ook Houtman te horen krijgt luidt: tegen overgaven van een van de schepen zullen alle gevangen Nederlanders worden vrijgelaten. Uiteraard weigert Houtman dit, maar Als hij is overgebracht naar Pedir, wordt getracht de gevangenen vrij te kopen, maar vijandig door de vloot van de sultan ontvangen, ziet men daarvan af. Guyon le Fort tracht vervolgens Tenasserim te bereiken, wat hem door tegenwind wordt belet. Hij doet de Nicobaren aan om zich te verversen en tracht dan Ceylon te bereiken, in de hoop daar rijst te kunnen kopen. Onderweg legt hij de hand op een met rijst geladen vaartuig, dat op weg is van Negapatnam naar Atjeh. Van de opvarenden wordt vernomen dat te Batticaloa aan de oostkust van Ceylon veel handel wordt gedreven, dat men daar lading en verversing zal kunnen vinden en dat de koning van die plaats vijandig staat tegenover de Portugezen. Het gelukt de Leeuw en de Leeuwin niet Ceylon te bereiken; tegenwind dwingt tot het aanvaarden van de thuisreis. Op 8 augustus 1600 komen de beide schepen in Vlissingen aan.
Op 19 september, een islamitische feestdag, wordt De Houtman onder druk gezet zich tot de islam te bekeren en hem wordt een mooie adellijke vrouw aangeboden. De Houtman weigert, maar een aantal gevangen Hollandse zeelieden wordt moslim. Op 31 juli 1600 doen vier Hollandse schepen, onder bevel van Jacob Wilckens Atjeh aan, maar als zij, door middel van een door Hans Decker en Lenard van Wormer geschreven en door een Portugese jongen bezorgde briefje, vernemen dat de sultan Hollandse zeelieden gevangen houdt, varen zij weg. De sultan is woedend en straft de betrokkenen. Ook een aantal tot de islam bekeerde Hollandse zeelieden komt om van ellende en honger. Op 15 november 1600 arriveert een Portugese priester die de sultan vraagt om ’s konings sterkste fort, Fort Lubock, in ruil waarvoor de Portugezen beloven samen met Atjeh tegen Johore te strijden. De sultan antwoordt dat de Portugezen Fort Lubock kunnen krijgen nadat zij Johore hebben verslagen. Op 31 december 1600 weet Frederik de Houtman, met vier andere Hollandse zeelieden de Verenigde Provinciën, het schip van admiraal Paulus van Caerden, te bereiken. Hij treft daar vijf andere gevluchte gevangenen. De admiraal en Frederik de Houtman spreken af dat de laatste terugkeert naar Atjeh, om de relatie met de sultan niet te schaden. De Houtman en Hans Decker worden aan land welkom geheten door Adam Vlaminck, die zich vergeefs inspant Houtman vrij te krijgen. Op 17 januari 1601 vluchten de zich aan land bevindende Hollanders, met achterlating van hun koopwaar, overhaast terug naar hun twee schepen. De enige achtergebleven jongeman, Philippus Dragon, wordt de volgende morgen dood in de rivier aangetroffen. Ook heeft de sultan Paulus van Caerden gedreigd hem de handen en voeten af te hakken. Na vruchteloos gepalaver over de levering van peper, vertrekt Van Caerden op 21 januari, uit vrees voor een aanslag op de schepen met branders en prauwen. Weer wordt Houtman onder druk gezet de islam te aanvaarden. Als hij dat weigert krijgt hij, naast handboeien, ook weer voetboeien om. Bovendien laat men hem vreselijk hongerlijden. Op 2 april 1601 komen drie Portugese schepen uit Bengalen, met rijst, katoen en linnengoed, in Atjeh aan, bij de plaats Rakang1, “waar heel veel Portugezen wonen en waar zij een fort hebben.” Op 25 mei wordt er met een zuidwesterstorm een Portugees schip, onder bevel van António Vaz, op het strand geworpen en breekt in stukken. Op 8 juni komen een Portugees schip en een fusta in Atjeh aan; de Portugezen aan boord van deze schepen blijken erop uit te zijn beslag te leggen op schepen afkomstig van de Rode Zee, waarover de sultan zich zeer kwaad maakt. Desondanks worden de twee Portugezen die aan land komen, groots door de sultan onthaald. Op 12 juni wordt gevreesd voor een aanval op Atjeh door een grote Portugese vloot, die echter na een week van grote spanning weer onder zeil gaat, tezamen met het schip en de fusta, die op 8 juni zijn gearriveerd. Op 5 juli komt weer een afgedwaald Portugees schip aan en weer worden twee man onthaald en krijgen een kleed. Op 20 juli komt de kapitein van een Portugees schip aan land, begeleid door muzikanten met schuiftrompetten en schalmeien. “Zij gingen met de priester naar binnen, waar zij werden onthaald en twaalf man op Atjeese wijze werden gekleed. Een dag later zijn weer Portugezen door de sultan ontvangen; zij worden gezeten op olifanten teruggebracht.” Op 23 juli gaan er weer Portugezen naar het hof; zij gaan later met de sultan uit rijden, terwijl de schalmeien klinken. Zij worden aan de rivier onthaald. Op 25 juli achtervolgen Atjeese prauwen een aantal prauwen van Johore, die twee Atjeese prauwen in brand hebben gestoken. Zij nemen wraak door de bemanningen van twee prauwen gevangen te nemen, voorbij de Aroebaai. Op 24 augustus arriveren vier Zeeuwse schepen, onder bevel van admiraal Jan Tonneman. Bij een bezoek van een Zeeuwse afvaardiging van de vloot aan de sultan op 25 augustus, laat deze eindelijk Frederik de Houtman vertrekken en komt er een einde zijn gevangenschap van 23 maanden.
1) Onbekend is welke plaats met Rakang wordt bedoeld.
Tweede Schipvaart van de Oude Compagnie (fusie van een nieuw opgerichte compagnie met de Compagnie van Verre), onder leiding van Jacob Cornelisz van Neck (admiraal) en Wybrandt van Warwijck (vice-admiraal)
Uitreders: acht Amsterdamse kooplieden, te weten: Gerryt Bicker, Vincent van Bronckhorst, Symon Jansz Fortuyn, Geurt Dircxz, Cornelis van Campen, Jacob Thomasz Van den Dael, Elbert Simonsz Jonckheyn en Jan Hermansz.
Uitgezeild: 1 mei 1598 van Texel met 560 koppen
Schepen:
- Mauritius (admiraalsschip), laadvermogen 460 ton, schipper, Govert Jansz, commies, Cornelis van Heemskerck
- Amsterdam (vice-admiraalsschip), laadvermogen 500 ton schipper, Cornelis Jansz Fortuyn
- Hollandia of Hollandsche Leeuw, laadvermogen 460 ton, schipper, Simon Lambertsz Mau, commies, Uytenyn
- Zeeland, laadvermogen 360 ton, schipper, Claas Jansz Melknap
- Gelderland, laadvermogen, 360 ton, schipper, Jan Bruin, commies Hans Hendriksz Bouwer
- Utrecht, laadvermogen, 240 ton, schipper, Jan Martsz
- Vriesland, laadvermogen, 180 ton, schipper Jan Cornelisz, commies Wouter Willekens
- Overijssel of jacht het Duyfken, laadvermogen 50 ton, schipper, Simon Jansz Hoen, commies, Arent Hermansz van Alkmaar
Kort verloop van de reis
De schepen passeren 24 juli de Kaap; de vloot raakt 5 augustus gesplitst. De Mauritius, de Hollandia en de Overijssel ankeren bij het eiland Santa Maria en in de Baía de Antongil. Na vijf dagen zeilen zij door naar Bantam, waar zij 23 november aankomen en goed ontvangen worden. De andere vijf schepen komen 17 september bij het eiland Mauritius aan, waar zij verversing vinden, en arriveren vijf weken later in Bantam. Als de Mauritius, de Hollandia en de Overijssel peper hebben geladen en ook de Vriesland peper heeft ingenomen, keert Jacob van Neck met deze vier schepen op 11 januari 1599 naar het vaderland terug. Aan de kust van Sumatra wordt water ingenomen. De schepen ankeren acht dagen bij Sint Helena, waar de “hoogbootsman wordt achtergelaten, omdat hij zich tegen zynen de schipper van Vriesland misgrepen had” Op 19 juli zijjn de vier schepen, na een reis van slechts 14 maanden en 18 dagen, terug bij Texel. Hun lading bestaat uit 400 lasten peper, 100 lasten nagelen en enige foelie, noten en kaneel. Op 27 juli wordt Jacob van Neck op grootse wijze in Amsterdam ingehaald.
De andere vier schepen zeilen op 8 januari, onder admiraal Wybrandtt van Warwijck en vice-admiraal Jacob van Heemskerck, van Bantam naar de Molukken. De expeditie is 13 januari voor Jacatra en wordt 21 januari goed ontvangen door de koning van Tuban. Bij Arisbaja op Madoera worden meer dan 40 zeelieden van de Amsterdam en de Utrecht door Cornelis de Houtman en de zijnen geprovoceerde Madoerezen gevangengenomen en bij een gevecht ter zee sneuvelen nog eens 25 Hollanders. Het loskopen van de gevangenen kost 2.000 rijksdaalders. De schepen zeilen op februari weg van Madoera en komen op 3 maart aan bij voor de kust van Hitoe. De bevolking geeft de Hollanders een huis om hun waren te bergen en laat weten lading te hebben voor twee schepen. Daarom vertrekt Jacob van Heemskerck met de Zeeland en de Gelderland naar Banda, waar Heemskerck op Neira een huis wordt aangeboden. Eind juni heeft Heemskerck zoveel foelie, noten en nagelen geruild, dat zijn twee schepen geladen zijn. Hij laat 20 man achter op Neira, neemt afscheid van de orangkaja’s en vertrekt 5 juli naar Holland. Hij ankert 8 december voor Sint Helena, blijft daar tot 1 januari 1600, is 15 april bij Dover en kort daarna bij Texel.
Wybrandt van Warwijck kan wegens de oorlog van de Ambonezen met de Portugezen nauwelijks kruidnagelen op Ambon ruilen; hij vertrekt daarom op 8 mei met de Amsterdam en de Utrecht naar Ternate, waar hij 22 mei ankert. De koning, Saidi genaamd, is vriendelijk, maar op zijn hoede en durft aanvankelijk niet aan boord van de Amsterdam te komen. De schepen worden met kruidnagelen geladen, nadat men het eens is geworden over de prijs. Op verzoek van de koning laat Van Warwijck een handvol mannen op Ternate achter en vertrekt 19 augustus 1599. Op 6 september is hij bij het eiland Oebi en op 13 november bij Jacatra, waar Van Warwijck twee Zeeuwse schepen, de Zon en de Langebarke aantreft, die al 8 maanden voor Bantam gelegen hebben. De Utrecht neemt op Java nog wat peper, foelie en nagelen in, waarna Van Warwijck op 21 januari 1600 afscheid van Bantam neemt. Op 17 mei is hij bij Sint Helena, maar omdat daar vier kraken van de rond de jaarwisseling uit Indië vertrokken Portugese retourvloot liggen, ankert Van Warwijck niet bij Sint Helena, maar vaart hij door naar Ascencion, waar de verversing tegenvalt. Twee of drie maanden later zijn deze laatste schepen van de vloot van acht ook thuis. Deze Tweede Schipvaart is buitengewoon geslaagd geweest, immers alle acht schepen zijn geladen met specerijen veilig teruggekeerd.
De reis van Jacques Mahu en Simon de Cordes (1598-1600) van de Rotterdamse Compagnie, met vijf schepen en 547 man
Uitreders: Pieter van der Haegen en Johan van der Veken
Uitgezeild:van het Goereesche Gat, de dato 27 juni 1598
Schepen:
- de Hoop, het admiraalsschip, 500 ton, kapitein, Simon de Cordes;
- de Liefde, 300 ton, kapitein Jacob Jansz Quaekernaeck, stuurman William Adams, een veelzijdig ontwikkeld man, commies Melchior van Santvoort;
- het Geloof, 320 ton, kapitein Gerrit van Beuningen/Sebald de Weert, commies Jan Jansz Kloeck;
- de Trouw, 220 ton, kapitein Balthasar de Cordes,
- de Blijde Boodschap of het Vliegend Hert, 150 ton, kapitein Sebald de Weert/ Dirck Gerritsz Pomp, alias China
De expeditie
De schepen bereiken op 1 september 1598 Kaapverdische Ilha de Mayo, maar de mannen gaan aan land op het Ilha de Santiago, waar zij problemen krijgen met de Portugezen. Zij willen daarom 11 september verversen op het kleine Ilha de Brava, maar dat valt lelijk tegen. Na vier dagen zeilt de vloot verder. Op 24 september overlijdt Jacob Mahu en hij wordt opgevolgd door Simon de Cordes, een Amsterdamse koopman, terwijl Van Beuningen vice-admiraal wordt. Op 16 december komt de expeditie bij het Ilha de Ano Bom, waar zij Portugese inwoners uit hun huizen verdrijven. Op 6 april 1599 is de vloot bij Straat Magalhães, waar de mannen zeer te lijden hebben van de kou en velen omkomen. In een baai, die zij Baai van Cordes noemen, zien zij veel naakte wilden van tien of elf voet (rond de 3 meter) lengte. Dit zijn de Patagonische reuzen die de expeditie van Fernão de Magalhães ook heeft gezien (zie deel VII, pag. 221). Op 3 september bereiken de vijf schepen de Zuidzee. Het Geloof en de Trouw moeten, nadat zij 24 dagen zware stormen te verduren hebben gekregen, opnieuw beschutting zoeken in de Straat. De schepen blijven daar 20 dagen liggen, terwijl de bemanningen mopperen en er stemmen opgaan naar huis terug te keren. Op 16 december ontmoet Sebald de Weert volk van Olivier van Noort, die daags daarna zelf een bezoek bij hem aflegt. Sebald de Weert zeilt met het Geloof over de Atlantische Oceaan naar Holland terug en hij komt 13 juli 1600 met 36 van de oorspronkelijke 135 man bij Goeree. De andere schepen geraken weer in de Zuidzee.
De Blijde Boodschap wordt driemaal door de storm naar het zuiden gedreven, zelfs tot 57º ZB. Eerst doet het schip de Chiloé archipel aan, daarna meent de bemanning het Isla Mocha te zien, hoewel het isla de Santa Maria, de afspraakplaats is. Die vaart het schip voorbij en 17 november laat kapitein Dirck Gerritsz Pomp het anker van het zwaar gehavende schip vallen voor San Jago, de haven van Valparaiso. De kapitein en enkele anderen worden door de Spanjaarden gevangengenomen. Dirck Gerritsz. laat capitán Jerónimo de Molina het schip, in ruil voor 12.000 dukaten. Hij wordt uitvoerig verhoord en blijft nog jaren een gevangene van de Spanjaarden in Lima, die hem als buitengewoon intelligent en dus als gevaarlijk beschouwen. Hij en 5 of 6 resterende manschappen worden tenslotte geruild tegen de in 1600 in de Slag bij Nieuwpoort gevangengenomen Almirante de Aragón, Francisco de Mendoça. Dirck Gerritsz. wordt op 5 mei 1603 van Peru overgebracht naar Panama, waar hij 22 mei aankomt en zes weken vertoeft. Op 1 juli 1604 wordt hij in Lissabon gelost met 5 andere mannen uit Lima van de schepen van Pieter Verhaegen, namelijk: Cornelis Lamberts Matelief, stuurman; Pieter Tielemans, timmerman; Jacob Jacobsz Bol; Arent Jansen; Adriaan Pauwelsz timmerman. Zij vertrekken 21 juli met Tymon Barentsz uit Enkhuizen naar Holland, waar drie mannen hun vrouw met een ander getrouwd vinden. Twee jaar later zeilt Dirck Gerritsz. met Paulus van Caerden naar Indië.
Kapitein Balthasar de Cordes tracht met de Trouw vanuit de Zuidzee de Straat van Magalhães in te varen, wat niet lukt. Hij komt begin maart 1600 bij de Chiloé archipel terecht, waar de bemanning ruilhandel drijft met de indianen. Vervolgens vaart hij de binnenwateren tussen de eilanden binnen en hij gaat bij het stadje Castro voor anker. Deze stad is een kleine onverdedigde plaats en Cordes kan, behalve dat hij zijn mensen perfect bewapend heeft, rekenen op de steun van de indianen, die hij tot opstand tegen de Spanjaarden opgestookt heeft. Verraderlijk leidt Cordes corregedor Balthasar Ruiz de Pliego, capitán Pedro de Villagoya en anderen in Castro om de tuin, door hen te laten geloven dat de Hollanders zich bij hen zullen aansluiten, om tegen de indianen te strijden. Hij nodigt de beste kapiteins uit aan boord van de Trouw het krijgsplan van de komende strijd tegen de indianen te bespreken. Zodra de zes kapiteins aan boord zijn, laat Cordes hen allen onthoofden. Hij trekt met zijn manschappen de stad in en verzoekt alle Spanjaarden bijeen te komen in de kerk, zogenaamd om de indianen te doen geloven dat hij allen heeft gevangengenomen. De Nederlanders omsingelen de kerk, weldra gevolgd door de indianen. Hij laat alle mannen, tegen wie hij niets kan hebben, circa dertig in getal, vermoorden. De vrouwen en kinderen worden gevangengenomen en het stadje wordt grondig geplunderd. Onder de gevangenen bevindt zich een dappere vrouw, Doña Ines de Bazan, geboortig uit Osorno en weduwe van Juan de Oyarzun, capitán van Guipuzcoa. Zij sluit zich bij de mannen aan, om weerstand te bieden met de wapenen in de hand, als zij op het laatste ogenblik en opgesloten in de kerk tracht een late verdediging te beginnen, die zeer spoedig onmogelijk blijkt te zijn. Doña Ines de Bazan verliest desondanks niet de moed en besluit bij de eerste de beste gelegenheid aan de macht van de Hollanders te ontsnappen. Deze gelegenheid doet zich spoedig voor. Capitán Luis Perez de Vargas bevond zich met 25 man buiten Castro, toen de Hollanders door verraad de plaats namen. Nu wil hij zijn vrouw, zoons en schoonmoeder bevrijden. Hij stuurt soldaat Torres, zogenaamd als overloper naar het Hollandse kamp, om de nachtelijke aanval voor te bereiden. Doña Ines de Bazan biedt hem hulp door het schietkatoen van de geloste kanonnen vochtig te maken. Luis Perez de Vargas brengt zijn gewaagde onderneming tot een gelukkig einde, bevrijdt zeven vrouwen, herneemt de buit, doodt twee vijanden, verwondt Cordes en voert in triomf zijn standaard weg. Daarna verbergt hij zich in de bossen om aan de wraak van Cordes te ontsnappen. Helaas hebben Torres en Doña Ines de Bazan geen kans gezien tijdens de aanval van Luis Perez de Vargas te ontvluchten. Soldaat Torres laat hij ophangen en Doña Ines de Bazan laat hij op wrede wijze geselen. Balthasar de Cordes heeft in Castro een fort laten bouwen en bevindt zich daarin met 38 zeelieden, 3 Spaanse deserteurs en 600 met werpspiezen bewapende indianen, als Spaanse troepen, onder coronel Francisco del Campo het stadje Castro te hulp komen. Op 15 augustus van het jaar 1600 pleegt Francisco del Campo met 150 man een zeer goed voorbereide verrassingsaanval op het Hollandse fort en voordat Balthasar de Cordes weet dat er Spaanse versterkingen op Chiloé zijn aangekomen, dringen de Spaanse soldaten het fort al binnen. Maar voordat Francisco del Campo kan afrekenen met Balthasar de Cordes en zijn mannen, dient hij eerst af te rekenen met de indianen, die dapper weerstand bieden, maar als de helft van hen gesneuveld is, neemt de andere helft de vlucht. De in het nauw gedreven Hollanders weten ongezien uit het fort te geraken. Er zijn nog twaalf zeelieden over die de Trouw weten te bereiken. Cordes laat behalve zijn kanonnen, 26 gesneuvelden in Castro, waar zij zich zo buitensporig misdragen hebben, achter. De Trouw loopt aan de grond en verliest beide goede ankers. Balthasar de Cordes zendt twee van de vijf gevangengenomen Spanjaarden naar Francisco del Campo, als eerste stap naar onderhandeling over de overgave, want zonder anker kunnen de Hollandse piraten niet de Zuidzee insteken. Zij zoeken en vinden het laatst verloren anker, waardoor de situatie totaal verandert. Cordes schrijft coronel del Campo, dat hij er niet over peinst zich over te geven. Het zet de laatste drie Spanjaarden die hij nog aan boord heeft aan land; een van hen zal later op last van onderkoning Luis de Velasco y Castilla, marqués de Salinas, virrey de la Nueva España, worden terechtgesteld in la Concepcion, wegens overlopen naar de vijand. Met 22 man en een minimum aan proviand besluit Balthasar de Cordes over de Zuidzee naar de Molukken te varen. Van deze reis is niets bekend; we weten slechts dat de Trouw op 3 januari 1601 met 24 zeelieden en vier uit Zuid-Amerika meegenomen indianen bij Tidore aankomt. Hier krijgt hij een koekje van eigen deeg. De Portugezen ontvangen de Hollanders gastvrij en beloven hen kruidnagelen te zullen leveren, maar onverwachts doden zij alle leden van de bemanning, behalve schipper Swarte Teun en vijf andere zeelieden. Zij worden naar Goa gebracht. De Trouw wordt toegevoegd aan de twee schepen die de Portugezen bij Tidore hebben. Het zal Jacob van Neck niet lukken het schip te heroveren.
De Liefde komt aan bij het Isla Mocha, waar 26 zeelieden door inheemsen worden gedood. Simon de Cordes arriveert met de Hoop in de Chonos-archipel, waar hij vreedzaam handeldrijft. Op 7 november gaan beide schepen voor anker bij de inham van Arauco op 37º 09’ ZB. Daar doden de indianen drie mannen en bij een volgende ontscheping verliezen de Hollanders 23 man. Als de Hoop en de Liefde zich volgens afspraak verzamelen bij het isla de Santa Maria verneemt Simon de Cordes het bericht dat Dirck Gerritsz de Blijde Boodschap overgegeven heeft aan de Spanjaarden in Valparaiso. De resterende schepen, de Liefde en de Hoop, zeilen van Santa Maria in elkaars gezelschap de Stille Zuidzee over. De zeelieden komen bij Hawai, maar zij verversen daar niet. Wel zouden zeven opvarenden in een sloep aan land zijn gekomen. Zij zouden allen Hawaiaanse vrouwen hebben gehuwd. Kort na het passeren van Hawai zijn de schepen in zwaar weer terechtgekomen en is nooit meer iets van de Hoop vernomen. De Liefde weet tenslotte 19 april 1600 Japan te bereiken. Onder de 24 of 25 opvarenden bevinden zich kapitein Quaeckernaeck, stuurman William Adams en commies Melchior van Santvoort.
Reis van Olivier van Noort (admiraal), Jacob Claes van Ilpendam (vice-admiraal) en Cornelis van Noort, met vier schepen en 248 man
Uitreders: Huyg Gerritsz van der Buis, Jan Bennink, Pieter van Bevere in Rotterdam en de gebroeders Coekebacker uit Amsterdam
Uitgezeild: uit het Goereesche Gat, op 13 september 1598, met twee schepen en twee jachten
Opdracht: kapen van Spaanse schepen, kopen van porselein in China en specerijen in de Molukken.
Schepen:
- Mauritius uit Rotterdam, admiraalsschip, 300 ton;
- Hendrik Frederik,2 uit Amsterdam, 300 ton, kapitein Jacob Claes van Ilpendam;
- Eendracht, uit Rotterdam, 50 ton, kapitein Jacob Jansz Huydekooper Hoop, uit Amsterdam, 50 ton, kapitein Pieter de Lint
Het verloop van de reis
De schepen doen het eiland Princípe aan en steken dan over naar Brazilië. Bij Rio de Janeiro ontstaan schermutselingen met de Portugezen. Hierbij verliest Olivier van Noort enige mannen. Veel stormen en de naderende winter doen hem een goede haven zoeken. Uiteindelijk vindt van Noort een beschutte ankerplaats bij het eiland Santa Clara. Bij Porto Desire gaat hij aan land en vindt enige met bogen en pijlen versierde graven, met veel kunstig gesneden schelpen onder de hoofden der doden, die van ongemene grootte zijn. Voordat de schepen hun tocht vervolgen, wordt Pieter de Lint aangesteld als opvolger van de overleden Jacob Huydekooper. Omdat het jacht de Hoop lek is, wordt het verbrand. De resterende drie schepen zijn 14 maanden na hun vertrek in de monding van Straat Magalhães. Olivier van Noort vaart op 25 november 1599 door het nauwste gedeelte van deze straat, die 7 mijlen breed en 110 lang is. De volgende dag neemt Van Noort, bij het passeren van de tweede engte vier jongetjes en twee meisjes mee, die naderhand, door het aanleren van de Nederlandse taal, van alles over hun land weten te vertellen. De schepen komen tenslotte in de Zuidzee, nadat Van Noort zijn vice-admiraal Jacob Claes van Ilpendam, wegens ongehoorzaamheid op een eiland aan wal heeft gezet. Hij wordt opgevolgd door Pieter de Lint, die op zijn beurt wordt vervangen door Lambert Biesman. Van Noort zeilt langs de kust van Chili naar het noorden en wordt op het Isla Mocha goed ontvangen. Bij het Isla de Santa Maria, wordt een Spaans schip, Bueno Jesus genaamd, genomen en later nog een ander schip veroverd. Van Noort steekt dan de Zuidzee in en koerst op de Ladrones (Marianas) eilanden af, waar zijn vloot op 15 september 1600 aankomt en waar hij voldoende verversing weet te krijgen, omdat zijn schepen de Spaanse vlag voeren, Schipper Arend Klaasz Kalkbuis zeilt met de Hendrik Frederik naar de Molukken, waar het schip in februari of maart 1601 aan de grond loopt en verloren gaat. Olivier van Noort zeilt met de Mauritius en de Eendracht verder naar Baja la Baja en vervolgens naar de Straat van Manila. Op 3 december 1600 gaan de Hollanders aan land op het eiland Capul, waarvan de inwoners voor de vreemdelingen de bergen zijn ingevlucht. De Hollanders weten niets beter te doen dan het dorp van de vluchtelingen in brand te steken. Van Noort verovert een Japans schip, dat hij weer laat gaan. Hij geeft de kapitein een paspoort in naam van prins Maurits mee. Vervolgens ankert Van Noort met de Mauritius en de Eendracht voor Manila. Als hij vijf etmalen voor Manila ligt, wordt hij op 13 december aangevallen door twee Spaanse galeras, de San Diego (capitana) en de San Bartolomeo (de almirante), beide galjoenen onder bevel van almirante Joan de Alcega. De strijd duurt zes uren en is buitengewoon hevig. Als de Eendracht van het strijdtoneel wegvlucht, wordt het schip achtervolgd en opgebracht door de San Bartolomeo, welk schip dus het strijdtoneel verlaat om het Nederlandse jacht te achtervolgen, in plaats van dat Joan de Alcega de San Diego bijstaat in zijn strijd met de Mauritius. De San Diego loopt in zijn gevecht met de Mauritius zoveel schade op dat het schip spoedig zal zinken. De Spanjaarden zijn van mening dat de Mauritius ook zo zwaar is beschadigd en zo weinig bemanning heeft overgehouden (15 man) dat het weinig kans maakt veilig thuis te geraken. Desondanks begint Olivier van Noort, zeilend op alleen zijn fokkezeil aan zijn thuisreis. Hij arriveert in Brunei, waar hij door zijn Chinese stuurman ervoor wordt gewaarschuwd dat de sultan eropuit is zijn schip te stelen, waarop Van Noort extra waakzaam is. Hij ontmoet in de Baai van Brunei op 3 januari 1601 een Japans schip uit Nagasaki. Het schip dat tussen Manila en Japan uit zijn koers is geraakt, heeft een Portugese kapitein, Manuel Luís, uit Porto, die in Nagasaki woont. Hij krijgt ook een Hollandse vlag en een dito paspoort. Als het optreden van Van Noort bekend wordt in Japan, verhoogt dit het prestige van de opvarenden van de Liefde. Olivier van Noort steekt over naar Java en komt op 28 januari bij Jurtan. Omdat daar geen lading voor hem is, zeilt hij 5 februari naar de Straat van Balamboeang, tussen Java en Bali en geraakt zodoende aan de zuidkant van Java. Hij zeilt langs de zuidkant van Java naar de Kaap. Neemt op 26 mei op Sint Helena water in en ontmoet op weg naar huis op 16 juni zes Hollandse schepen die, onder Jacob van Heemskerck, op weg zijn naar Indië. Hij meert op 26 augustus met nog slechts 45 man aan in Rotterdam, na een reis om de wereld. Gelet op zijn zware verliezen aan mensen en schepen en op zijn opdracht, is zijn reis heroïsch, maar niet erg succesrijk geweest.
De eerste reis van Steven van der Haghen
Uitreder: de Oude Compagnie, 3e equipage
Uitgezeild: 6 april 1599 van Texel
Schepen:
- de Zon, 580 ton, schipper Cornelis Jansz Schouten, opperkoopman Jan Sas van Gouda
- de Maan, 500 ton, schipper Cornelis Hendriksz
- De Morgenster, 400 ton, schipper, Cornelis Jansz Melknap
Verloop van de reis
Steven van der Haghen wil verversen op het eiland Mayo, maar hij raakt daar in gevecht met de Portugezen en verliest enig volk. Na twee vergeefse pogingen van de Hollanders zich te wreken, koersen zij naar het eiland Princípe en vandaar naar Ano Bom. Nadat de kleine vloot Kaap de Goede Hoop is gepasseerd, trotseren de schepen op weg naar Madagascar verscheidene stormen. Op 27 oktober doet Steven van de Haghen eerst een onbekende haven op Madagascar aan en vervolgens de bekende Baía de Antongil. Hij vindt daar echter geen verversing, reden waarom hij op 21 december zijn reis vervolgt en tenslotte in februari 1600 eerst voor Lampon en op 13 maart voor Bantam ankert. Daar bevalt het hem ook niet, omdat de Bantammers praten over het heffen van zware tollen. Steven van der Haghen besluit 28 maart door te zeilen naar Ambon. Hij gaat op 2 mei met de Zon bij Ambon voor anker, maar zonder dat de mannen op de Zon dat merken, drijven de Maan en de Morgenster af in de richting van Banda. Eerst half mei ontvangt Steven van der Haghen bericht dat de beide andere schepen op Banda een goede lading verwachten in te nemen. De orangkaja’s van Hitoe en de koning van Noessatel dringen er bij Steven van der Haghen op aan hen te helpen in hun strijd tegen de Portugezen. Van der Haghen geeft tenslotte toe en de Hollanders belegeren tezamen met de Ambonezen acht weken lang het Portugese Fortaleza da Nossa Senhora da Annunciada op Leitimor, echter zonder resultaat. Steven van der Haghen sluit voor zijn vertrek met de Hitoeëzen een verbond, laat Jan Dircxz. Sonnenberg als bevelhebber van 27 vrijwilligers achter op het Kasteel van Verre, dat de Hitoeëzen bij Hatoenoekoe voor hem hebben gebouwd. Van der Haghen vertrekt 8 oktober naar Bantam, na de Hitoeëzen te hebben beloofd hen na drie jaren met meer hulptroepen te zullen helpen. Op 14 februari 1601 zeilt hij van Bantam weg en iIn oktober 1601 keren de Zon, de Maan en de Morgenster beladen met kruidnagelen, muskaatnoten en foelie in het vaderland terug.
Reis van Pieter Both (admiraal) en Paulus van Caerden (vice-admiraal)
Uitreder: Nieuwe Brabantsche Compagnie, Amsterdam
Uitgezeild 21 december 1599 van Texel
Schepen:
- Hof van Holland, laadvermogen 360 ton, schipper Jacob Dirksz
- Verenigde Landen, laadvermogen niet bekend, schipper Klaas Gerritsz
- Nederland, laadvermogen niet bekend, schipper Ernst van Ommeren
- Nassau, laadvermogen niet bekend, schipper Frederik Cornelisz
De vier schepen arriveren 6 augustus 1600 op de rede van Bantam, vanwaar Paulus van Caerden op 25 augustus met twee schepen langs de westkust van Sumatra naar Atjeh vertrekt en Pieter Both een halfjaar later met de twee andere schepen naar Patria zeilt. Paulus van Caerden slaagt er niet in Frederik de Houtman in Atjeh vrij te krijgen, noch om er peper te laden. Om zich schadeloos te stellen voor de penningen die hij op de nieuwe oogst heeft voorgeschoten, maakt hij zich meester van enige vreemde schepen. Hij vertrekt 21 januari van Atjeh naar Holland.
Reis van Jacob Wilckens
Uitreder: de Oude Compagnie, 1e eskader, 4e equipage
Uitgezeild 21 december 1599
Schepen:
Mauritius, admiraalsschip van Jacob Wilckens, 460 ton, schipper Govert Jansz
Hollandia, vice-admiraalsschip van Cornelis van Heemskerck, 460 ton, schipper Pieter Klaasz Nek
Vriesland, 180 ton, schipper Jacob Pietersz
Overijssel, 50 ton, schipper Thijmen Michelsz
Tweede reis van Jacob Cornelisz van Neck;
Uitreder: de Oude Compagnie, 2e eskader, 4e equipage
Uitgezeild 28 juni 1600
Schepen:
- Amsterdam, admiraalsschip Jacob van Neck, 900 ton, schipper Simon Lambrechtsz Mau
- Dordrecht, vice-admiraalsschip van Cornelis van Foreest, 900 ton, schipper, Dirk Mot
- Haarlem, 350 ton, schipper Kornelis Klaasz
- Leiden, 280 ton, schipper Hendrik Jansz
- Delft, 300 ton, schipper Simon Jansz Hoen
- Gouda, 50 ton, schipper Klaas Cornelisz
Het verloop van de reizen
De tien schepen van de vierde voyage varen niet allen tezamen uit. Wilckens vaart met zijn vier schepen eind 1599 uit en Jacob van Neck met zijn zes schepen een halfjaar later. De schepen van Wilckens komen, na een kort oponthoud voor Atjeh begin augustus 1600, op 1 september voor Bantam aan. De Mauritius en de Vriesland vertrekken op 14 januari 1601 geladen met peper naar Patria en in gezelschap van de schepen van de Oude Compagnie, 3e equipage onder admiraal Steven van der Haghen (Zon, Maan en Morgenster) en twee schepen van de Nieuwe Brabantsche Compagnie onder Pieter Both, te weten de Hof van Holland en de Verenigde Landen. Volgens het besluit van 26 november zouden de Hollandia en het jacht Overijssel, onder het gezag van Cornelis van Heemskerck, doorzeilen naar de Molukken. Van Heemskerck vertrekt 6 december 1600 van Bantam en arriveert 2 januari 1601 bij Ambon. Hij treft daar Dircxz Sonnenberg, kapitein van het Kasteel van Verre. In juni 1601 verlaten de Hollandia en de Overijssel Ambon, met medeneming van de bezetting van het Kasteel van Verre. Na een bezoek aan Bali te hebben gebracht, arriveren de schepen eind juli voor Bantam. Op 9 september 1601 wordt de terugreis naar het vaderland aanvaard. In Bantam blijft Jan Lambertsz Vloots met enkele gezellen achter.
De zes schepen onder Jacob van Neck doen 1 oktober Ano Bom aan, waar het Hollandse eskader door de Portugezen goed wordt onthaald. De Amsterdam, de Delft en de Gouda arriveren eind maart voor Bantam. De Delft wordt vrijwel direct geladen en keert spoedig daarop naar het vaderland terug, maar voor de andere schepen is er geen lading in Bantam. Admiraal Van Neck zeilt 2 april met de Amsterdam en het jacht Gouda door naar Ternate. Van Neck treft daar Frank van der Does, die bij de 2e voyage op het eiland is gebleven. De Amsterdam en de Gouda verlaten Ternate op 31 juli 1601, met achterlating van Jan Pietersz Snyer en Cristiaan Adriaensz den Dorst. Zij zeilen achter de Filippijnen om naar China en komen op 27 augustus in het zicht van Macau. Op 7 november bereiken de twee schepen Patani, waar de Hollanders zeer vriendelijk door de koningin ontvangen worden. Zij stelt een pakhuis ter beschikking en de Hollanders kunnen een lading peper innemen. Zij vertrekken van daar 23 augustus 1602 naar Bantam, na twee kooplieden in Patani te hebben achtergelaten. Midden november zijn de schepen voor Bantam en in 1603 zijn zij in Holland terug. De drie schepen Dordrecht, Haarlem en Leiden, die op de heenreis nabij Ano Bom zijn achtergebleven, komen op 9 augustus 1601 voor Bantam aan. De Dordrecht, het vice-admiraalsschip van Cornelis van Foreest, blijft daar om lading in te nemen en keert daarna naar het vaderland terug, tezamen met twee schepen van de Brabantsche Compagnie, de Zwarte Arendt en de Witte Arendt. De schepen Haarlem en Leiden zeilen nog in augustus 1601 door naar China. Zij staan onder gezag van Gaspar Groensbergen, koopman te Haarlem. De verschijning van de VOC-schepen voor de kust van Zuid-China in september veroorzaakt paniek in Macau. Bij een langdurige tocht langs de kusten van Achter-Indië en Indo-China ankeren de schepen aan de kust van Cambodja. De inlanders daar nemen in januari 1602 twaalf zeelieden van de Haarlem en elf van de Leiden, onder wie Groensbergen, gevangen. Zij worden vrijgekocht met twee metalen stukken geschut. Beide schepen komen eind december 1602 voor Patani aan. Vandaar vertrekken zij begin september 1603 naar Bantam. De Haarlem blijkt echter niet meer zeewaardig te zijn en moet terugkeren naar Patani. Daar krijgt Groensbergen gelegenheid koopmansgoederen uit de Haarlem over te laden in de Zierikzee, onder vice-admiraal Cornelis Pietersz, welk schip met 13 andere schepen is uitgereed door de VOC, die de vloot in december 1603 naar Bantam heeft doen vertrekken. De Haarlem wordt in januari 1604 in Patani verbrand. De Leiden arriveert 15 november 1603 voor Bantam en keert 27 januari naar Patria terug, waar het eind augustus 1604 aankomt, als negende en laatste schip van de 4e voyage.
Reis van Guillaume Senescal
Uitreder de Nieuwe Brabantsche Compagnie
Uitgezeild 28 juni 1600 van Texel
Schepen:
- Zwarte Arendt en Witte Arend (laadvermogens en schippers onbekend)
De twee schepen gaan in augustus 1601 voor het Sumatraanse plaats Ticou voor anker. Enige zeelieden worden door inlanders gevangengenomen. De schepen vertrekken zonder dat zij zijn vrijgekocht. Zij komen in oktober 1601 voor Bantam aan en vertrekken in gezelschap van de Dordrecht, onder bevel van Cornelis van Foreest.
Reis van Gerard le Roy en Laurens Bicker
Uitreders: De Verenigde Zeeuwsche Compagnie (een samenwerking tussen de Veersche Compagnie en de Middelburgse Compagnie)
Uitgezeild 28 januari 1601 van Rammekens
Schepen:
- Zeelandia, 600 ton, schipper Kornelis Bastiaansz
- Langebarke, 300 ton, schipper Nicolaas Antheunisz
- Zon, 580 ton, schipper Kornelis Adriaansz Valk
- Middelburg, 400 ton, schipper Hans Huibrechtsz Tonnema
Het verloop van de reis
De vier schepen doen 7 juli het Comoren-eiland Anjouan aan. Gerard le Roy ontvangt daar van de koning van het eiland een in het Arabisch geschreven brief voor de sultan van Atjeh. De vloot arriveert 23 augustus 1601 voor Atjeh, waar de stemming jegens de Portugezen geheel blijkt te zijn is omgeslagen en de Nederlanders ras in aanzien zijn gestegen. De sultan laat daarom al zijn Hollandse gevangenen vrij, zonder op een losprijs aan te dringen. En zo wordt ook Frederik de Houtman eindelijk op 25 augustus vrijgelaten. Op 29 november 1601 vertrekken de Zeelandia en de Langebarke terug naar Zeeland, in gezelschap van twee gezanten van de sultan van Atjeh naar prins Maurits. Zij hebben een brief voor prins Maurits bij zich. De beide schepen keren op 6 juli 1602 in het vaderland terug.. De Zon en de Middelburg vertrekken in november 1602 van Atjeh naar Bantam. Op de terugweg naar Patria doen zij in februari 1603 Sint Helena aan
De reis onder leiding van Jacob van Heemskerck en Wolfert Harmenz
De vloot bestaat uit dertien schepen; vijf daarvan zijn uitgereed door de Oude Compagnie te Amsterdam en dit eskader staat onder bevel van Wolfert Harmensz; de andere acht schepen zijn uitgereed door de Eerste Verenigde Compagnie op Oost-Indië en de admiraal daarvan is Jacob van Heemskerck
Schepen onder bevel van zeevoogd Jacob van Heemskerck en onderzeevoogd Jan Grenier:
- Amsterdam, laadvermogen 500 ton, schipper niet bekend;
- Hoorn, laadvermogen niet bekend, schipper niet bekend;
- Enkhuizen, laadvermogen niet bekend, schipper Willem van Westzanen;
- Alkmaar, laadvermogen niet bekend, schipper Pieter Stokman;
- Swarte Leeuw, laadvermogen niet bekend, schipper Adriaan Beek;
- Witte Leeuw, laadvermogen 540 ton, schipper niet bekend;
- Groene Leeuw, laadvermogen niet bekend, schipper niet bekend;
- Rode Leeuw, laadvermogen niet bekend, schipper Pieter Klaasz.
Schepen van zeevoogd Wolfert Harmensz en onderzeevoogd Hans Bouwer
- Gelderland (admiraalsschip), laadvermogen 360 ton, schipper Jan Bruin;
- Zeelandia (vice-admiraalsschip), laadvermogen 360 ton, schipper Jan Kornelisz;
- Utrecht, laadvermogen 240 ton, schipper Jan Martensz;
- Wachter, laadvermogen 130 ton, schipper Gerrit Hendriksz Roobol;
- Duifje (jacht), laadvermogen 50 ton, schipper, Willem Kornelisz Schouten.
Het verloop van de reis
De gezamenlijke vloot vaart op 23 april 1601 uit van Texel; op 8 mei, bij 45º NB, splitst de vloot zich in de Atjeese vloot onder bevel van Jacob van Heemskerck en de Molukse vloot onder leiding van Wolfert Harmensz In het noorden van de Atlantische Oceaan dwaalt vice-admiraal Jan Grenier, aan boord van de Swarte Leeuw, van de hoofdvlag af en ziet zich omringd door elf grote Spaanse schepen. Hij ontkomt omdat de Swarte Leeuw een zeer goede zeiler is. Hij zet zijn reis op eigen gelegenheid voort en arriveert op 15 december voor Atjeh. De rest van de Atjeese vloot gaat voor anker bij het eiland Santa Maria voor Madagascar en daarna in de Baía de Antongil. De vloot vertrekt daar op 14 oktober en een gedeelte van de vloot komt op 15 december aan voor Atjeh. De Hollanders worden daar goed ontvangen en zij drijven er handel. Op 13 januari 1602 breekt brand uit in de stad, waardoor de Nederlandse logie met goederen ter waarde van 4.000 gulden verloren gaat. Op19 februari vertrekken de schepen naar de stad Ticou, waar zij 8 maart aankomen en 32 bihar peper verkregen wordt. Het anker wordt gelicht op 28 maart en 4 april komen de schepen voor Bantam aan. Daar worden twee andere schepen van de vloot van Jacob van Heemskerck aangetroffen, dat van onderzeevoogd Grenier en de Hoorn. Bovendien wordt vernomen dat Heemskerck zelf naar de Molukken is gegaan om daar lading te halen. Op 16 april loopt ook het jacht Enkhuizen de haven van Bantam binnen met de tijding dat Jacob van Heemskerck bij Demak op Java strijd geleverd heeft met de inheemsen; waarbij achttien van zijn mannen zijn gedood en twaalf van hen zijn gevangengenomen, maar hij heeft zelf 70 inlanders gevangen gemaakt. De schepen Amsterdam, Swarte Leeuw, Hoorn, Groene Leeuw en de Enkhuizen of Bruinvisch3 besluiten, geladen met bijna 30.000 zakken peper van 60 pond en kleine hoeveelheden andere specerijen, naar het vaderland te vertrekken. De vijf schepen vertrekken op 11 mei van Bantam onder leiding van zeevoogd N. Schuurmans. Van 12 juni tot 8 september ankeren de schepen voor Mauritius en zij komen op 16 november aan bij Sint Helena, vanwaar zij op 23 december vertrekken en kort na 27 maart 1603 terug zijn bij Texel.
De schepen van Wolfert Harmensz verversen zich aan de kust van Madagascar en zeilen vandaar naar Straat Sunda, waar zij 26 december 1602 aankomen. Daar krijgt de admiraal bericht dat er 30 Portugese schepen, waaronder 8 galjoenen, onder bevel van Dom André Furtado de Mendoça, sedert enkele dagen voor Bantam liggen. Hierop gaan de schepen voor Palembang voor anker en Wolfert Harmensz roept zijn scheepsraad bijeen. De raad wil de strijd aanbinden met de Portugezen. Als de drie Hollandse schepen en de twee jachten op 27 december voor Bantam aankomen, liggen er twee Portugese galeien op wacht bij de ingang van de haven, onder de kapiteins Francisco de Sousa en André Rodrigues Paliota. Zij worden op 29 december overmeesterd. Ofschoon de Portugezen het voordeel van de wind hebben, durven zij niet op de Hollandse schepen af te komen, maar op 1 januari 1603 licht Wolfert Harmensz. zijn anker en vaart, gevolgd door zijn andere schepen, op de Portugese vloot af en hoewel “hun trotse zeevoogd de bloedvlag wel laat waaien, wil zijn volk, van het Hollandse geschut schrikkende, niet vechten” schrijft Valentijn. Op 3 januari arriveert het Nederlandse eskader op de rede van Bantam, wat de grote Portugese vloot juist had moeten verhinderen. Het prestige van de Hollanders is in Bantam door de gebeurtenissen enorm gestegen en dat van de Portugezen is daarentegen ontzettend gedaald. Wolfert Harmensz blijft nog een paar dagen voor Bantam en zeilt dan naar Jacatra, om de koning de geschenken van de prins van Oranje te geven. Via Tuban zeilen de schepen naar Ternate, waar een klein Portugees vaartuig, geladen met onder meer porselein en zijde, wordt genomen. Op 7 maart wordt koers gezet naar Banda, waar de schepen een week later aankomen. Nadat zij hun schepen geladen hebben, vertrekken zij 24 juni van Banda en nadat onder meer Celebes is gepasseerd, komt Wolfert Harmensz op 6 juli voor Tuban aan, waar hij de geschenken van de prins van Oranje aan de vorst overhandigt. Een paar dagen later komt Jacob van Heemskerck, aan boord van de Witte Leeuw en in gezelschap van de Alkmaar en een door hem genomen prijsschip bij Tuban aan. De schepen van Wolfert Harmensz blijven tot 13 juli met de Witte Leeuw en de Alkmaar voor Tuban liggen, zij komen 18 juli voor Jacatra en gaan 1 augustus voor anker in Bantam. Op 25 augustus keert Wolfert Harmensz met de Gelderland, de Zeelandia en het Duifje naar Holland terug. Bij het ronden van Kaap Agulhas raakt het Duifje uit het zicht van de andere twee schepen, die op 24 november bij Sint Helena aankomen. Daar treft Wolfert Harmensz. de vijf schepen van Jacob van Heemskerck onder bevel van zeevoogd Schuurmans aan. De zeven schepen vertrekken op 23 december van Sint Helena en komen op 9 januari 1603 op de rede van het eiland Fernando Lorentino, waar de schepen tot 22 januari blijven. Zij komen in april of mei behouden in het vaderland terug. Zij vernemen daar dat het Duifje ook al in Middelburg is teruggekeerd.
Eerste reis van ‘generaal’ Joris van Spilbergen
Uitgereed door de Compagnie van De Moucheron
Uitgezeild 5 mei 1601 uit Veere
Schepen:
- Schaap (generaalsschip), laadvermogen 110 ton, schipper Pieter Cornelisz
- Ram, laadvermogen 110 ton, schipper Guyon le Fort
- Lam (jacht), laadvermogen? schipper Willem Jansz.
Het verloop van de reis
De vloot gaat voor anker bij Gorée en wisselt schoten met Portugese vaartuigen bij Portudale en Rufisque, waarbij Van Spilbergen ernstig gewond raakt., maar op 20 juni kan de reis worden voortgezet. Door de heersende stromingen geraakt de vloot aan de Graankust en in de Bocht van Biafra. Op 20 juli besluit de scheepsraad verversing te zoeken op São Tomé, maar in plaats daarvan komt Van Spilbergen bij Ano Bom, waar de Portugezen zich niet laten verrassen en een aanval afslaan. Op 29 juli wordt naar São Tomé teruggekeerd, maar ook daar worden de zeelieden op 31 juli door de Portugezen verdreven. Dan zeilen de schepen naar de eilandjes van Corisco, waar Balthasar de Moucheron kort tevoren een gewapende nederzetting heeft geplant. De vloot ankert daar van 2 tot 11 augustus en zeilt dan naar Kaap de Lopo Gonçalves, waar Van Spilbergen tot 30 augustus verblijft. Op 5 oktober besluit de scheepsraad van de vloot, die tegen de Benguelastroom moet optornen, dat naar de oostkust van Zuidelijk Afrika gevaren zal worden, om aan de kust van Sofala en tussen de Comoren eilanden fortuin te verwerven. Op 16 november ankeren de schepen eerst in de Sint Helenabaai en vervolgens in de Baai van Saldanha, die door Joris van Spilbergen wordt herdoopt in Tafelbaai. Op 23 december zeilt Van Spilbergen de Tafelbaai uit en een dag later verliest hij het contact met de Ram. Hij krijgt tijdelijk gezelschap van twee Franse schepen de Croissant en de Corbin van de Franse admiraal Michel Trotet Sieur de la Bardelière, die ook op weg zijn naar het Oosten. Opperpiloot van het Franse eskader is de Nederlander Wouter Willekens, iemand die in vroeger jaren al tot Japan is doorgedrongen, die de Eerste Schipvaart onder Cornelis de Houtman heeft meegemaakt en die als commies op de Vriesland heeft deelgenomen aan de Tweede Schipvaart onder Jacob van Neck. Hij stelt zijn kennis en ervaring thans in dienst van de Fransen, zoals hij zich later met de Spanjaarden zal pogen te verstaan. Op 21 februari komt Van Spilbergen aan bij Mohelli, een van de Comoren eilanden. Aanvankelijk worden de zeelieden vriendelijk ontvangen, maar ’s nachts roven de inheemsen twee van Van Spilbergens sloepen en nemen 28 man gevangen. Westelijke winden en gebrek aan victualiën dwingen de generaal zijn reis voort te zetten met achterlating van een deel van zijn bemanning. Hij steekt de Indische Oceaan over, passeert Kaap Comorin en Kaap Dondra en bereikt, zonder de Ram en zonder het Lam, dat 4 april van de vlag is afgedwaald, op 31 mei de rede van Batticaloa, waar de Ram op 3 juli eveneens zal belanden. (Het Lam zal veel later voor Atjeh worden teruggevonden)
De vorst van Batticaloa, die aan de Portugezen schatplichtig is, wil eerst niet geloven dat zijn gast geen Portugees is, maar hij ontvangt de generaal met veel vertoon van vriendschap. Door een vastberaden houding weet Joris van Spilbergen de vorst, die zowel de Portugezen als de maharadja van Kandy te vriend moet houden, voor zich te winnen. Hij stuurt een van zijn commiezen naar Kandy en als deze behouden met brieven en geschenken terugkeert, besluit hij zelf een bezoek aan de maharadja te brengen. Hij begeeft zich 6 juli op weg met een gevolg van tien personen. Als de generaal, na een ongetwijfeld vermoeiende reis, zijn doel bereikt heeft, weet hij zich met veel overleg aangenaam bij de vorst van Kandy te maken. Hij legt er de nadruk op dat hij een afgezant is van prins Maurits, die gekomen is om en bondgenootschap te sluiten tegen de gemeenschappelijke Portugese vijand. Hij verhaalt over de Slag bij Nieuwpoort en hij vereert de maharadja met een plaat, waarop prins Maurits, in volle wapenrusting, te paard is voorgesteld. De vorst van zijn kant opent het vooruitzicht op de stichting van een versterking op Ceylon om de vijand te bestoken. Met vele geschenken, beloften een bondgenootschap aan te gaan en brieven aan prins Maurits en bovendien bekleed met de rang en de volmacht van gezant van de vorst van Kandy, keert Van Spilbergen naar Batticaloa terug, waar hem nog wat kaneel en peper wordt achterna gezonden. Na nog wat ruilhandel te hebben gedreven en een paar kleine Portugese scheepjes te hebben vernield, zeilen het Schaap en de Ram op 2 september 1602 naar de Baai van Atjeh, waar Van Spilbergen de 16e het anker laat vallen en waar hij het Lam, dat deel uitmaakt van een Engels eskader van nog drie andere schepen van James Lancaster, terugvindt. Voorts verneemt Joris van Spilbergen het heuglijke bericht dat Frederik de Houtman is vrijgelaten en zich al op weg naar het vaderland bevindt. Joris van Spilbergen ontmoet in Atjeh nog een oude bekende, de Franse admiraal Michel Trotet Sieur de la Bardelière, met zijn schip le Croissant. Het andere schip waarmee hij op 18 mei 1601 uit Saint Malo is vertrokken, heeft op 2 juli 1602 schipbreuk geleden bij de Malediven. Later zal blijken dat een groepje opvarenden, onder wie kapitein François Pyrard de Laval, zich in veiligheid heeft weten te stellen als Pyrard, na vele avonturen, in 1611 in La Rochelle terugkeert.
James Lancaster heeft in Atjeh vernomen dat daar binnenkort de jaarlijkse nau met koopwaren uit São Tomé de Meliapor aan de Coromandelkust verwacht wordt. Hij neemt zich voor deze kraak te onderscheppen en van zijn kostbare lading te ontdoen. Hij weet te voorkomen dat de Portugezen in Atjeh de capitão van Malacca laten weten dat er Engelse kaperschepen voor Atjeh liggen. James Lancaster maakt zich juist gereed om met drie schepen van zijn eskader uit te varen om de kraak in de Straat van Malacca op te wachten, als op 16 september 1602 Joris van Spilbergen met zijn twee schepen, Schaap en Ram, arriveert. Joris van Spilbergen en Lancaster besluiten samen te werken bij het beroven van de kraak uit São Tomé. Op 21 september vaart het Anglo-Zeeuwse eskader uit; Lancaster met twee grote schepen en het Lam en Van Spilbergen alleen met het Schaap. Op 13 oktober krijgen zij de kraak in zicht. De volgende dag strijkt de Portugees zijn vlag ten teken van overgave op redelijke voorwaarden, die door Lancaster en Van Spilbergen humaan en zonder kleingeestigheid worden nagekomen. Het lossen van 1080 colli textiel, kleding, wapenen en ‘honderderlei fraaiiheden’ vergt een week, waarna het schip zelf, gelijk bedongen is, ter beschikking van de 600 opvarenden (mannen, vrouwen en kinderen) wordt gesteld, om ermee naar Malacca te zeilen. Na een stormachtige reis te hebben gemaakt, komen de schepen van het Anglo-Zeeuwse eskader van 3 tot 5 november terug op de rede van Atjeh. Voor Van Spilbergen is er weinig peper te koop, daar de Engelsen en Fransen, die voor hem gearriveerd zijn, eerder aan de beurt zijn. Daarom vertrekt hij 20 november naar het landschap Kedah, ten oosten van Penang. De moesson verhindert zijn plannen en hij verprutst een maand hoofdzakelijk tussen de Nicobaren eilanden. Op 25 december is hij voor Atjeh terug, waar de Engelsen en Fransen inmiddels zijn verdwenen. Van Spilbergen maakt zich tot 17 januari 1603 aangenaam bij de sultan, die gaarne een aantal uit de Portugese kraak gelichte textielgoederen aanneemt als betaling voor geladen peper. In feite is de peper duur gekocht, omdat Van Spilbergen tien mannen verliest door het omslaan van een sloep. Op 17 januari arriveren voor Atjeh twee schepen uit Zeeland, de Vlissingen en de Ter Goes, die deel uitmaken van een vloot van drie schepen waarmee vice-admiraal Seebald de Weert op 31 maart 1602 uit Zeeland is vertrokken. Het Zeeuwse smaldeel maakt deel uit van een grote vloot, waarvan de hoofdmacht, die 17 juni 1602 uit Nederland naar Indië is vertrokken, uit twaalf schepen bestaat. Seebald de Weert is zelf met zijn vice-admiraalsschip de Zierikzee naar Ceylon gezeild en heeft zijn beide andere schepen vooruitgestuurd naar Atjeh, waar hij later zelf ook zal aankomen. Van de opvarenden van de schepen van Sebald de Weert verneemt Joris van Spilbergen dat er vorig jaar een fusie tot stand is gekomen tussen alle voorcompagnieën en dat op 20 maart 1602 octrooi is verleend aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Op 7 maart 1603 overlijdt vice-admiraal Guyon le Fort onder niet opgehelderde omstandigheden. Er is sprake van ‘conspiratie streckende tot muyterije’, zodat Guyon le Fort wellicht geen natuurlijke dood is gestorven. Daags na zijn overlijden arriveren opnieuw schepen van de vloot van Wybrandt van Warwijck bij Atjeh; het zijn de Holland, de Ster en de Hollandse Tuin, die half december 1602 van de vlag zijn afgedwaald. Zij brengen het bericht mee dat Sebald de Weert is benoemd tot vice-admiraal onder Wybrandt van Warwijck. Joris van Spilbergen stelt het Schaap en de Ram onder bevel van Seebald de Weert, die daarmee over een vloot van zeven schepen beschikt. Op 30 maart 1603 brengen De Weert en Van Spilbergen samen een afscheidsbezoek aan sultan Alâ ad-din Ri’ âjat Sjâh. Seebald de Weert gaat naar Ceylon en Joris van Spilbergen naar Bantam, waar hij 27 april aankomt en een gesprek met Van Warwijck heeft en ook Lancaster nog aantreft en van hem het Lam terugkoopt, om het voor de thuisreis in te richten De laatste vertrekt 30 april, na een Engelse factorij in Bantam te hebben gesticht, waarin hij Master William Starkey heeft achtergelaten. Op 20 juni arriveert Jacob van Heemskerck met zijn schip de Witte Leeuw en de veroverde Portugese nau Santa Catarina, die hij toen het schip op weg was van Macau naar Malacca, op 25 februari 1603 in Straat Singapore veroverd heeft. Op 13 augustus ontvangen de voor Bantam verzamelde Nederlandse schepen van de bemanning van de uit Ceylon komende Ter Goes de droeve tijding dat Sebald de Weert en 47 van zijn mannen bij een incident in Kandy zijn vermoord. Joris van Spilbergen neemt op 30 augustus 1603 afscheid van Wybrandt van Warwijck en vertrekt met nog drie schepen naar het vaderland. Hij arriveert op 24 maart 1604 voor Vlissingen, waar hij verneemt dat zijn principaal Balthasar de Moucheron, met achterlating van de nodige schulden, vorig jaar naar Frankrijk is vertrokken, om daar de vaart op Indië te organiseren.
1) François Valentijn noemt het schip Frederik Hendrik, maar andere bronnen hanteren de naam Hendrik Frederik
2) Wat de overige drie schepen van Jacob van Heemskerk betreft is bekend dat de Alkmaar en de Witte Leeuw in 1603 uit Bantam zijn uitgezeild en dat zij in 1604 in Holland zijn teruggekeerd; de Rode Leeuw, evenwel, is niet naar Patria teruggekeerd.