Categorieën
Nederlandse kolonialisme Portugees kolonialisme

De verrichtingen van de admiraals Cornelis Matelieff de Jonge en Paulus van Caerden. De aanval van de Hollanders op de Estado da India

Deel 16 Index

Hoofdstuk 1.

De aanval van de Hollanders op de Estado da India

1.3. De verrichtingen van de admiraals Cornelis Matelieff de Jonge en Paulus van Caerden

Geschreven door Arnold van Wickeren

In het voorjaar van 1604 verlaat Dom Martim Afonso de Castro Lissabon met een vloot van vijf schepen, waarvan er echter een door de weersomstandigheden gedwongen is terug te keren, waardoor Dom Martim met slechts vier schepen in Goa aankomt. Direct na aankomst neemt hij het bestuur over van Aires de Saldanha. Dom Martim Afonso de Castro (1605-1607) neemt zijn plichten als onderkoning van Portugees Indië op zich op een moment dat de Portugese bezittingen serieus bedreigd worden door de Hollanders. Bij de aankomst van de nieuwe onderkoning zwerven nog steeds Hollandse schepen afkomstig van de eerste twee VOC-vloten, onder bevel van respectievelijk Wijbrant van Warwijck en Steven van der Haghen door de Indische archipel en wordt het vertrek van de volgende VOC-vloot, onder leiding van admiraal Cornelis Matelieff de Jonge, een 36-jarige Rotterdammer. voorbereid. Deze vloot bestaat uit elf schepen, het vlaggenschip Oranje, en de schepen: Amsterdam, Middelborch, Mauritius, Witte Leeuw, Zwarte Leeuw, Geünieerde Provintiën, Erasmus, Grote Zon, Nassau en Kleine Zon. Aan boord van de vloot bevinden zich, naast zeelieden, 200 soldaten. Was het de vloot van Wijbrandt van Warwijck toegestaan, naast het drijven van handel, ook steun te verlenen tegen de Portugezen aan de Koning van Ternate en aan de gouverneur van Ambon en diende de vloot van Steven van der Haghen een reeks inlandse vorsten hulp tegen de Portugezen te beloven, de vloot van Cornelis Matelieff de Jonge heeft primair een militair doel, namelijk het veroveren van Malacca en het vernietigen van de Portugese macht in Oost-Azië. Desondanks hebben de verschillende schepen allen een eigen commerciële bestemming, zoals Cambay, Coromandel, Ternate, Ambon en Banda, Bantam, Johore, Patani en China, want het is niet de bedoeling dat de handel onder de krijgsverrichtingen lijdt. Bovendien dient bij Mauritius en aan de kust van Madagascar gezocht te worden naar de Alkmaar, die in deze contreien is gebleven. Op 12 mei 1605 zeilt de gehele vloot uit. Op Mauritius wordt ververst, en van daar gaat het rechtstreeks naar Malacca, waar Matelieff op 30 april 1606 aankomt. Er liggen vier Portugese schepen voor Malacca, waarvan er een geladen is voor China. Matelieff geeft opdracht deze in brand te steken, maar zijn mannen beginnen te drinken en de schepen te plunderen en de schepen weten te ontsnappen. Ondertussen onderhoudt Matelieff ook betrekkingen met sultan Alauddin van Johore en in mei 1606 sluit hij een formeel pact met de sultan, gericht op de verdrijving van de Portugezen uit Malacca, In ruil daarvoor gaat Johore ermee akkoord dat de Hollanders Malacca voor zichzelf behouden en dat zij handeldrijven met Johore, Tenslotte komen de contractpartijen overeen dat men elkaars godsdienst zal respecteren. Op 8 mei 1606 ontscheept de admiraal Hollandse soldaten en matrozen, voor wie de operatie tot het laatst geheim is gehouden. Er landen ook 1500 soldaten van Johore. Matalieff laat zwaar scheepsgeschut uitladen om het Portugese vesting A Famosa te beschieten en slaat het beleg voor Malacca, waar het Portugese garnizoen, dat op dat moment uit nauwelijks 100 man bestaat en groot gebrek heeft aan vrijwel alles wat nodig is om een belegering te kunnen weerstaan. Bovendien hebben de verdedigers, die onder bevel staan van André Furtado de Mendoça, af te rekenen met verraad. Hun belangrijkste kanonnier op dat moment is een Hollandse huurling. De man blijkt niet alleen berichten uit te wisselen met zijn landgenoten, maar hij laat ook enige Portugese kanonnen in het fort uit elkaar barsten. Ook een moor in Portugese dienst blijkt een verrader te zijn. Beide verraders worden gedood en hun lijken worden over de muur gehangen. Ondanks de zwakke positie van hun tegenstanders en ondanks dat de belegeraars niet minder dan 50.000 kanonskogels in de stad doen neerkomen, wordt het beleg geen succes. Het Hollandse scheepsgeschut kan weinig uitrichten tegen de meters dikke muren van het fameuze Portugese fort en André Furtado de Mendoça blijkt hulp ontvangen van Japanse samurai, die zijn aangevoerd met schepen die een rood kenmerk dragen. De aanval eist zijn tol; velen raken gewond, maar nog meer Europeanen hebben last van tropische koortsen en op 16 augustus schepen de Hollanders, onder wie 300 gewonden en zieken, zich weer in. De Hollandse schepen zetten hun blokkade van de haven van Malacca voort.

Nadat het beleg en de blokkade van Malacca drie maanden en twee weken hebben geduurd, verneemt Matelieff dat er een grote Portugese armada, onder gezag van vice-rei Dom Martim Afonso de Castro zelf, nadert. De onderkoning heeft Goa in de maand mei van 1606 verlaten, met 12 of 14 galjoenen, 4 galeien, 15 of 16 fustas of fregatten, naast andere vaartuigen. Dom Martim Afonso is in juni voor Atjeh aangekomen. Daar heeft hij drie vijandelijke schepen met voorraden genomen. Hij heeft besloten Atjeh te tuchtigen, omdat het Hollandse schepen in de haven heeft ontvangen, ondanks de gemaakte afspraak dit niet te zullen doen. Dom Martim Afonso heeft op 29 juni troepen ontscheept in het zicht van een flinke Atjeese strijdmacht. De Portugezen en de Atjeeërs leveren twee hele dagen strijd met elkaar, maar als de eersten dan nog niet het overwicht op hun vijanden hebben behaald, trekt de onderkoning zijn troepen terug en neemt hen weer aan boord. Na een stormachtige reis, waarbij verschillende schepen verloren gaan, verschijnt de vloot van Dom Martim Afonso voor Malacca. Matelief heeft de belegering van Malacca, op de nadering van de vijandelijke vloot, afgebroken, zijn kanonnen weer ingeladen en is met zijn gehele vloot de Portugese armada tegemoet gezeild. De twee vloten ontmoeten elkaar op 14 augustus in de Straat van Malacca. De Portugese vloot beweegt zich in de richting van Cabo Rachado, waar 16 augustus een schotenwisseling plaats heeft. De volgende dag gaat de slag verder met een verrassingsaanval van de Nossa Senhora da Conceição op de Nassau, welk schip nog steeds voor anker ligt. Te ver verwijderd van de vloot wordt de Nassau door de bemanning van een tweede Portugees schip, de Santa Cruz, beklommen. Matelieff de Jonge’s schip, de Oranje, komt de Nassau te hulp maar komt door het tegenzitten van de wind in botsing met de Middelborch. De Portugezen vallen de Oranje en de Middelborch aan met de São Salvador en het galjioen van Dom Duarte da Guerra. Nadat de Oranje zich vrij heeft kunnen breken, geraken de São Salvador, het galjoen van Dom Duarte da Guerra en de Middelborch allen in brand. De drie schepen gaan allen op 18 augustus ten onder. De bemanningen van de Santa Cruz en de Nossa Senhora da Conceição weten ook de Nassau in vuur en vlam te zetten. Er volgt op dat schip een spectaculaire explosie; die het schip volledig in brand zet. Nadat het schip tot op de waterlijn is afgebrand, zinkt het 22 augustus 1606. Enkele dagen later besluit Matelieff de Jonge niet in te gaan op de Portugese uitnodiging de strijd te hervatten en hij verlaat het gevecht. De zeeslag heeft een zware tol geëst van beide partijen. De Nederlanders hebben 150 man verloren en zij hebben nog veel meer gewonden, de Portugezen hebben zelfs 500 doden te betreuren. Op 19 augustus heeft admiraal Matelieff de sultan van Johore gevraagd zijn vloot te mogen doen ankeren in de rivier van Johore, om de schade te kunnen herstellen er meer munitie te kunnen aanmaken. De sultan gaat hiermee akkoord, waardoor een einde komt aan de belegering van Malacca.

De onderkoning gaat met zijn vloot naar Malacca en hij neemt de schade van de belegering door de Hollanders op. De stad blijkt aanzienlijke schade te hebben opgelopen. De onderkoning zendt Dom Álvaro de Menezes met zeven galjoenen naar de omgeving van de Nicobaren, om de schepen, die uit Portugal verwacht worden op te vangen. Nuno Álvarez Pereira wordt met de andere vijf galjoenen naar Straat Singapor gezonden, om bepaalde vaartuigen te begeleiden die met levensmiddelen van Java op weg zijn naar Malacca. Als deze vijf galjoenen de vloot van Matelieff de Jonge ontwaren, weten zij niet hoe snel zij naar de haven van Malacca moeten terugkeren

In september 1606 hernieuwt Matelieff zijn pact met Johore en hij keert met negen schoongemaakte schepen terug voor Malacca. Dom Martim Afonso de Castro blijkt te zijn vertrokken, maar in de haven van Malacca vindt hij de vijf1 galjoenen onder bevel van Nuno Álvarez Pereira. Hij doet op 22 oktober een aanval met drie schepen, Oranje, Grote Zon en Geünieerde Provintiën op een van de Portugese galjoenen. Het schip moet het tegen de overmacht afleggen, maar omdat de schipper en het volk van de Grote Zon, die voor het prijsschip dienen zorg te dragen, dronken zijn, ontkomt het weer. Ondertussen is het Portugese eskader onder zeil gegaan. Twee Portugese schepen nemen de Amsterdam tussen zich in, maar deze schiet het ene schip in brand en doet het andere afdeinzen, terwijl de Mauritius het schip van de Portugese onderbevelhebber neemt. De volgende dag wordt het schip, dat door de Amsterdam is aangevallen door het volk verlaten gevonden en tezamen met de zoëven genoemde prijs wordt het in brand gestoken. De overige Portugese schepen zetten zich voor Malacca aan de grond. Op 30 oktober loopt Matelieff de rede op om ook deze in brand te steken, maar de Portugezen, begrijpende dat zij niet meer te redden zijn, doen het zelf. De gevangenen, 186 Portugezen en een gering aantal Hollanders worden over en weer uitgeleverd, met dienverstande dat voor de niet-gesneuvelde kapiteins van de galjoenen, Cristóvão Suarez, André Peso en Fernando Macado 5.000 ducaten losgeld betaald dient te worden.

Spoedig na dit verlies sterft vice-rei Dom Martim Afonso de Castro in Malacca. Verondersteld wordt uit verdriet om het verlies van zijn vloot. Hij heeft zijn hoge ambt op de dag van zijn overlijden precies 2½ jaar bekleed. Hij wordt opgevolgd door Dom Frei Aleixo de Menezes o.e.s.a., aartsbisschop van Goa, die geen vice-rei is, maar alleen capitão-geral. In hetzelfde jaar 1606 blokkeren de Hollanders ook de haven van Goa, gedurende het gehele seizoen, waardoor de retourvloot naar Lissabon niet heeft kunnen uitzeilen en Lissabon verstoken blijft van de aanvoer van specerijen. Tot overmaat van ramp vergaat de met peper geladen nau Nossa Senhora dos Mártides die een jaar eerder uit Indië is vertrokken op 15 september 1606 voor het fort Sáo Juliáo da Barra op een paar léguas van Lissabon.

Matelieff zet vervolgens koers naar Poeloe Boetang om de zeven andere Portugese galjoenen op te zoeken. Onderweg neemt hij bij Kedah een schip, neemt de lading eruit en laat het schip daarna in brand steken. Op 8 december vindt hij de Portugezen bij Boetang, maar deze liggen in een bocht dicht onder de wal, zodat voorkomen wordt dat de schepen met geschut of branders veel kwaad kan worden gedaan. Matelieff probeerde het zelfs niet2; door andere belangen voortgedreven, laat hij de Portugezen met rust en verzuimt daardoor de enige gelegenheid om zich meester van de zee te maken, wat hem niet door zijn superieuren in dank zal worden afgenomen.

De admiraal zendt zijn vice-admiraal, Olivier van de Vivere, met de schepen Amsterdam, Grote Zon en Witte Leeuw naar Atjeh en zelf vertrekt hij met de rest van de vloot naar Bantam. Daar laat hij de schepen Zwarte Leeuw en Geünieerde Provintiën achter en vertrekt met de rest van zijn vloot via Ambon naar Ternate.Hij beschikt over de schepen Oranje, Mauritius, Erasmus en Kleine Zon, alsmede over de Enckhuijsen en de Delft, welke schepen met Steven van der Haghen naar Indië zijn gekomen, en over het Duyfken, het jacht dat Wijbrant van Warwijck in Indië heeft achterfelaten, Matelieff komt 29 maart 1607 bij Ambon aan. Hij treft daar gezanten van de twaalfjarige sultan Modfar van Ternate, wiens vader, sultan Said Barakat in 1606 door de Spanjaarden gevankelijk naar Manila is gebracht. Zij roepen Matelieffs hulp in tegen de Spanjaarden. Bij de Molukken aangekomen, wil Matelieff op Tidore landen om de Spaanse bondgenoten van de Tidorezen van het eiland te verdrijven. Hij ontmoet in Jailolo op Halmahera de jonge sultan Modfar van Ternate, die 200 krijgers bij zich heeft. Matelieff neemt de Ternatanen aan boord en zeilt met hun naar Tidore, dat aanvankelijk verdedigd wordt door 30 Spaanse soldaten, aangevuld met Tidorezen. De landing wordt uitgevoerd met enige coracora’s, waarin 300 aanvallers hebben plaatsgenomen, Zij naderen het eiland onder dekking van het scheepsgeschut, maar de ontvangst door de Spanjaarden en de Tidorezen is warm en de aanvallers zijn genoodzaakt zich met verliezen terug te trekken. Omdat de Hollanders de wateren rond het eiland niet kennen en bang zijn op het rif vast te lopen en omdat gouverneur Juan de Esquivel enige Spaanse versterkingen heeft aangevoerd, wordt de aanval afgebroken, zodat de Spanjaarden op Tidore blijven. Matelieff gaat vervolgens naar Ternate, laat daar zijn mannen het vervallen fort in het plaatsje Malajoe opknappen, welk karwei 9 juni af is. Matelieff doopt het fort Oranje en legert daarin 47 man, onderbevel van Gerrit Gerritsz van der Buijs. Hij sluit een nieuw verdrag met de regering van Ternate over de levering van kruidnagelen. Matelieff verneemt ook dat er bij de invasie van de Spanjaarden, die nog steeds in fort Gammelamme zitten, nogal wat Ternatanen naar Halmahera zijn gevlucht. Hij laat deze mensen ophalen met de Enckhuijsen, Delft en Kleine Zon. Vervolgens laat hij deze drie schepen ieder met 44 koppen bemand, tot onderlinge bescherming voor Malajoe liggen. Met het oog op de moesson maakt hij haast om, volgens zijn instructie, naar China te gaan. Hij vertrekt op 12 juni met de Oranje, Erasmus, Mauritius en een jacht.

Drie dagen na Matelieffs vertrek, terwijl Fort Oranje nog niet af is en de kanonnen nog niet zijn geplaatst, komen Spanjaarden en Tidorezen in twee galeien en elf coracora’s het fort aanvallen. De aanval wordt echter afgeslagen. Op 25 juli wordt Fort Oranje opnieuw aangevallen, nu door 26 coracora’s, maar een kanonsschot is voldoende om de coracora’s tot achter de hoek bij Terloko te doen terugwijken. In september ziet Van der Buijs zich verplicht de Kleine Zon naar Menado te zenden, om daar rijst, varkens en ander voedsel te kopen, omdat het garnizoen op Ternare honger begint te lijden. Omdat de Hollanders nog maar nauwelijks in Menado zijn geweest, dient schipper Jacob Jansz Haen de koning “een verering aan te doen”. De Enckhuijsen, naar Halmahera gezonden, geraakt bij Saboego aan de grond en geraakt niet meer los. De Delft wordt onder tijdelijk bevel van stuurman Adriaen Cornelissen naar de Enckhuijsen gezonden, om de lading van het gestrande schip over te nemen, maar de stuurman die liever naar Ambon wilde gaan, doet het voorkomen als hij 5 januari 1608 bij Ambon aankomt dat hij door de wind en de stroming uit de koers is geraakt.

Terwijl de beschreven gebeurtenissen zich in de Molukken voordoen, zeilt Cornelis Matelieff de Jonge met zijn schepen Oranje, Erasmus, Mauritius en een jacht naar China, met welk land hij in Canton (Guangzhou) handel tracht aan te knopen. Dit lukt hem niet, omdat de Spanjaarden en Portugezen daar sterker zijn dan hij. Op 27 november is Matelieff voor Java. Het is de Nederlanders evenmin gelukt zich in hetzelfde jaar 1607 blijvend als kooplieden te vestigen op de kust van Fujian. Zij worden genoopt te vertrekken, omdat zij door de autoriteiten voor rovers en plunderaars worden gehouden. Matelieff brengt zelf nog een bezoek aan Patani. We besluiten de bespreking van de verrichtingen van de vloot van Cornelis Matelieff de Jonge, met nog enige opmerkingen over afzonderlijke schepen. De Witte Leeuw, welk schip eerder met andere schepen naar Atjeh is gezonden, vernieuwt daar het met de sultan gesloten contract; laat een journaal van Matelieff achter voor zijn opvolger en gaat daarna naar Bantam. De Grote Zon vertrekt van Atjeh voor een korte reis naar Coromandel en komt daarna aan voor Bantam. Op 3 december 1607 vertrekt dit schip naar Gresik om er rijst te kopen en naar Ternate te brengen, waar het garnizoen in Fort Oranje gebrek lijdt. Het schip komt juist op tijd om te beletten dat de Spanjaarden Fort Oranje zouden innemen. De Delft is weggegaan, de Kleine Zon heeft geen volk meer aan boord en de Enckhuijsen is voor Halmahera gestrand en daar gebleven.

Begin 1607 is Dom Estêvão de Ataide, capitão van Sofala en Moçambique, teruggekeerd van een expeditie naar Monomotapa, welks gelijknamige keizer hij behulpzaam is geweest een rebellie in zijn land te onderdrukken. De vorst heeft daarvoor de zilvermijnen in zijn gebied afgestaan aan de Kroon van Portugal. De bedoeling is dat de zilvermijnen, die de rijksten van geheel Azië3 zouden zijn, geëxploiteerd gaan worden en zilver gaan opleveren voor de aankoop van peper en (andere) specerijen. Korte tijd later, op 29 maart 1607, ankert de Hollandse admiraal Paulus van Caerden, met acht gewapende schepen en een strijdmacht van 1.500 man, in de haven van Moçambique. Paulus van Caerden die al in 1602 met de eerste VOC-vloot, bestaande uit 14 schepen onder bevel van Wijbrant van Warwijck, als koopman naar Indië is gekomen, is in mei 1606, als admiraal van de derde VOC-vloot, opnieuw naar Indië vertrokken. Zijn acht schepen: Banda, Bantam Ceylon, Walcheren, Ter Veer, Zierikzee, China en Patani, die in mei 1606 het zeegat van Texel zijn uitgezeild, hebben in september water ingenomen bij Cabo Lopes Gonçalves en opnieuw in november bij Ano Bom. Op het moment dat Van Caerden ankert bij Moçambique bestaat het garnizoen van het nieuwe Forte São Sebastião uit slechts 80 man; zij beschikken over weinig en dan nog inferieure stukken geschut die nauwelijks geschikt zijn dienst te doen. Met deze kleine strijdmacht treft Dom Estêvão alle mogelijke voorbereidingen voor de verdediging. Van Caerden voort al op 1 april een landing op het eiland Moçambique uit, waarbij slechts één Portugees, maar 800 ‘zwarten’, waaronder 125 Gujarati-matrozen worden gevangengenomen. Deze worden opgeborgen in het oude, niet meer in gebruik zijnde Forte de São Gabriel en in een kerk, terwijl het volk van de schepen in het klooster van São Domingo en in het kerkje São Gabriel worden ondergebracht. De gevangengenomen Portugees, die de Hollandse admiraal laat weten dat er spoedig schepen uit Portugal in Moçambique worden verwacht, deelt ook mede dat de muren van het Castelo de São Sebastião zeer dun en met zand zijn opgevuld. De goedgelovige admiraal besluit vier halve kartouwen aan land te brengen, om daarmee een bres in de muur te schieten. Omdat blijkt dat de vloot te weinig kogels bij zich heeft, worden zes nog lichtere stukken geschut uitgeladen. Zodra de Hollanders het fort beginnen te beschieten vallen de kanonschoten zo rijkelijk op de muren dat Dom Estêvão deze vrij van mannen wil houden; dat moedigt de Hollanders natuurlijk aan, maar een Hollandse kolonel die zich op zijn paard te dicht bij de muur waagt, krijgt prompt een kogel in het hoofd. Van Caerden tracht tegen de muren enige houten torens, die net zo hoog zijn als de kantelen, op te richten en in het donker van de nacht naar de muren te rollen. De poging wordt ontdekt door de verdedigers die de vijand aanvallen met vuurwerk dat de vijand dwingt zich terug te trekken. De volgende nacht hebben de Hollanders meer succes en weten zij hun torens vlak naast de muren te plaatsen. Er zeilen 25 Portugezen uit met de bedoeling de torens in brand te steken, maar zij worden teruggedreven. Ondanks dat zij niet in hun opzet zijn geslaagd, hebben zij enige vijanden gedood, zonder zelf verliezen te lijden. Merkwaardigerwijze hervatten de Hollanders een hele week hun aanval niet, ondanks dat de Portugezen hun torens hebben weten te verbranden. Nadat Van Caerden 25 doden en 70 à 80 gewonden te betreuren heeft, stelt hij een wapenstilstand voor. Deze wordt geaccepteerd. Terwijl het bestand van kracht is, verwijten zij de Portugezen dat deze niet meer zo moedig zijn als voorheen. Om dit verwijt te loochenstraffen, stelt Dom Estêvão een tweegevecht voor tussen 50 Hollanders en 25 van zijn eigen mannen. Het voorstel wordt door Van Caerden verworpen. Op 7 mei 1607 zendt Van Caerden een brief naar Dom Estêvão waarin hij dreigt de gehele omgeving te verwoesten, tenzij dit wordt afgekocht met en som geld. Dom Estêvão verwerpt dit voorstel, waarop de Hollanders hun dreigement uitvoeren en de hele stad in brand steken en nadat zij ook nog alle bomen hebben gekapt, heffen zij het beleg, dat twee maanden heeft geduurd, op. In deze tijd zijn – volgens Danvers – 13 Portugezen gesneuveld, terwijl de Hollanders 300 man zouden hebben verloren. Bij het verlaten van de haven wordt een van de Hollandse schepen, de Zierikzee, door een kanon van het fort lek geschoten. Van Caerden laat het wrak liggen, nadat hij alles van waarde eruit heeft laten halen. De gevangen inlanders worden naar de vaste wal overgebracht, behalve de Gujarati die bij Van Caerden in dienst treden. Voor hun vertrek plunderen de Hollanders nog twee schepen die op de rede liggen. De Hollandse vloot blijft tot 29 mei bij het Ilha de São Jorge liggen en zeilt dan naar het Comoren-eiland Mayotte, om te verversen. Zodra de vijand begin juni vertrokken is, arriveren drie schepen uit Portugal, onder bevel van Dom Hierome Coutinho, in de haven van Moçambique. Nadat Dom Hierome de bewoners van de verwoeste stad van het noodzakelijkste heeft voorzien, zet hij zijn reis naar Indië voort. De vloot van Van Caerden, die van 8 juni tot 17 juli bij Majotte heeft gelegen, keert terug naar Moçambique, om te zien of zij daar nog iets kan uitrichten. Van Caerden, die 4 augustus ziet dat er drie kraken dicht onder het kasteel liggen, ziet van actie af en vertrekt 26 augustus naar Goa. Bij het oversteken van de Indische Oceaan, maakt Van Caerden een Portugese kraak, de Nossa Senhora do Loretto, die op weg is naar Portugal, buit. De admiraal ontscheept 2 oktober 1607 in Sisardam de bij hem aan boord zijnde Gujarati, maar handel is daar niet mogelijk, omdat die in handen is van de Portugezen.

De Heren XVII zenden in april 1607 twee schepen naar Indië, een nieuwe Gelderland, met schipper Jan Jansz Mol en de Gouda, met nieuwe geheime instructies voor de admiraals Cornelis Matelieff de Jonge en Paulus van Caerden. De instructie houdt in dat de handelsbelangen aan de oorlogsbelangen ondergeschikt zijn. Deze koerswijziging komt bij Matelieff goed aan. Dat hij eind 1606 de zeven Portugese galjoenen bij Poeloe Boeton met rust gelaten heeft, heeft hij geweten aan de onduidelijkheid van het beleid van de Heren XVII in die tijd. Een en ander blijkt uit de brief die Matelief eind 1607 aan zijn opvolger Paulus van Caerden schrijft. “Dat de heren bewinthebbers de negotie willen postponeren ende eerst de oorloge bij der hant vatten daer doen se na mijn oordeel heel wijslijc aen, ende hadde ick sulcken ordre gehadt ic soude mijn best gedaen hebben, om anno 1606 in December de 7 galjoenen onder Poeloe Boeton nyet te verlaten sonder een proeff op gedaan te hebben ten goede oft quade ende bij soo verre als mij Godt de victorie met mijn 9 schepen tegen de 7 hadde gegeven, tsoude de Portugesen heel ten achteren gestelt hebben.”

De Heren XVII laten de Gelderland en de Gouda nog een andere boodschap overbrengen, namelijk de waarschuwing voor het uitreden van een Portugese vloot, “waaronder zich veel Duinkerkers zouden bevinden, die met Prinsenvlaggen, Hollandse kleding en zelfs Hollandse kapiteins onze schepen zouden kunnen verrassen en door dit bedrog zich van onze plaatsen in Indië meester te maken.” Als de Gelderland, op weg naar Bantam Tuticorin passeert, ziet de bemanning dat de Portugezen uit vrees voor een Hollandse aanval daar zelf hun kraak in brand steken. Op 27 december 1607 arriveert de Gelderland voor Bantam, waar admiraal Matelieff ligt. Hij opent de geheime instructie voor Van Caerden en zendt deze, vergezeld van zijn eerder genoemde brief met een sloep naar Malacca. Matelieff zendt de Gelderland naar de Molukken, waar het schip 17 maart 1608 voor Ternate aankomt. Matelieff heeft nog een andre beroemde brief geschreven, namelijk die van 12 november 1608 aan Hugo Grotius. Hij analyseert de situatie in Azië daarin scherp en toont een vooruitziende blik in wat met de specerijenhandel gaat gebeuren. Hij beveelt aan vriendschap te sluiten met de Koning van Makassar en hem de kruidnagelen uit de Molukken te doen verwerven, door hem aan te sporen de Banda eilanden te veroveren De VOC zou dan de specerijen uitsluitend van hem betrekken.

Wat de vloten van Matelieff en Van Caerden aangaat, kan het volgende worden medegedeeld. Matelieff vertrekt eind januari 1608 met zijn schepen Oranje, Mauritius, Geünieerde Provintiën en Zwarte Leeuw vanuit Bantam naar Nederland, nadat hij kort tevoren Jacques l’Hermitage de Jonge voor een periode van drie jaren tot directeur te Bantam heeft benoemd, als opvolger van Jan Willemsz Verschoor.

Paulus van Caerden, die een jaar later is uitgezeild dan Matelieff, keert nog niet terug naar Holland, maar zet met zijn zes schepen koers naar Ambon, waar hij op 10 maart aankomt. Vandaar vertrekt hij naar Ternate en arriveert daar op 18 mei 1608. Hij onderneemt een vergeefse poging het door de Spanjaarden bezette voormalige Portugese Fortaleza de São João Baptista bij Gammelamme, dat herdoopt is Fortaleza las Fuorsas del Rosario, te nemen. Daarentegen slaagt Van Caerden erin op 21 juli 1608 het fort te Tafasoho op het eiland Makian te bemachtigen. De admiraal verliest echter in juli door een zeebeving, die het gevolg is van de uitbarsting van de vulkaan Tafasoho twee van zijn zes schepen, de China en de Walcheren. Op 18 juli stelt Van Caerden kapitein Apollonius Scotte aan als commandant van het fort te Tafasoho. Van Caerden onderneemt dan met een klein vaartuig en slechts 74 man een tochtje naar Moro, het noordelijkste deel van Halmahera en ten oosten daarvan verovert hij een eiland dat Siauw geheten zou hebben, maar dat hoogstwaarschijnlijk Morotai is geweest en dat werd verdedigd door tien Spaanse soldaten. Toen admiraal Paulus van Caerden van deze onbelangrijke onderneming terugkeerde, raakte zijn schip in de Baai van Leleda bij twee Spaanse schepen verzeild. Van Caerden strijkt zijn vlag voor beide vijandelijke schepen en wordt gevangengenomen en opgesloten in het fort bij Gammelamme. Op 17 maart 1608 arriveert de Gelderland bij Ternate, waarna de Grote Zon, een schip van de vloot van Cornelis Matelieff de Jonge, naar Ambon en vervolgens naar Makassar vertrekt. De Grote Zon ligt van april tot juni 1608 voor Sambopo en komt 25 juni voor Bantam. Het schip maakt nog een reis, maar is 5 november 1608 weer voor Bantam en 28 januari 1609 voor Jacatra en vertrekt kort daarna naar Nederland. De Kleine Zon en de Gelderland zeilen van Ternate benoorden Celebes en Borneo om, naar Patani, onder Arent Maertsz, een reis die nog door geen VOC-schip was gemaakt Zij komen 29 november 1608 voor Bantam terug. Een maand later komt de Kleine Zon, onder Jan Dirckz Lam weer te Ambon aan. Korte tijd nadat Van Caerden in 1609 is vrijgekocht, geraakt hij, alweer door eigen onvoorzichtigheid, in juli 1610 opnieuw in Spaanse krijgsgevangenschap Dit keer zenden de Spanjaarden hem naar Manila, waar hij stenen moet sjouwen die worden gebruikt bij de bouw van een fort.

1 Het genoemde aantal van vijf galjoenen is ontleend aan Danvers; volgens Mac Leod (pag. 59) gaat het om zeven galjoenen en volgens de Wikipedia encyclopedia zelfs om tien schepen. Dit sluit dan weer aan bij Milford, die op pag. 67 spreekt over zeven galjoenen en drie galeien want de vierde is bij Cabo Rachado aan flarden geschoten.)

2 Curieus is dat Danvers op pag. 137 van zijn deel II vermeldt dat er bij Boetang een zware strijd ontstaat die Dom Álvaro de Menezes noodzaakt zich terug te trekken als hij drie schepen heeft verloren.

3 In die tijd werd de Swahilikust tot Azië en Sofala en Moçambique tot de Estado da India gerekend

1.4 De vloot van Pieter Willemsz Verhoeff