Categorieën
Portugees kolonialisme

De handel in strategische goederen (paarden, olifanten en salpeter). De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

Deel 16 Index

Hoofdstuk 3.

De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

3.1. De handel in strategische goederen (paarden, olifanten en salpeter)

Geschreven door Arnold van Wickeren

Aangezien Surappa (1550-1586), de Nayak van Gingee, tribuut moet betalen aan de Koning van Vijayanagar, dient hij belastingen te innen in het gebied dat onder zijn jurisdictie staat. Hij heeft ook dringend behoefte aan olifanten voor zijn leger. Daarom moedigt hij de Portugezen aan zich te vestigen in de op zijn grondgebied liggende havenstad Devanampattinam en hij vraagt hun hem olifanten aan te bieden. Op 13 maart 1580, benoemt Dom Filipe I, Koning van Portugal, Damião Paes tot resident capitão in Devanampattinam, waar de eerste Portugezen zich al in het tweede decennium van de zestiende eeuw gevestigd hebben. De benoeming van Damião Paes markeert het begin van de Portugese activiteiten in deze haven en haar achterland. De stad zal door de komst van de Portugezen snel tot bloei komen. Hoewel Damião Paes zijn ambt drie jaren bekleedt, wat gebruikelijke is, verlengt de vice-rei in Goa in 1584 zijn ambtstermijn met nog eens drie jaren, gedurende welke periode hij de handelsfactorij herbouwt, met toestemming van de Nayak van Gingee,

Er zijn enige inheemsen die ook betrokken zijn bij de handel in olifanten en zij bieden deze dieren te koop aan aan de Nayak van Gingee. Een van hen is de makelaar Linganna, over wie gezegd wordt dat zijn onderhandelingen met de Koning van Kandy over de import van olifanten in de haven van Devanampattinam, zijn mislukt. Bij een andere gelegenheid zou hij twee olifanten uit Sri Lanka (een grote en een kleine) niet aan land gebracht hebben in de Portugese haven van Devanampattinam, maar is hij doorgezeild naar Pulicat, omdat hij in Kandy ruzie heeft gekregen met een havenbeambte uit Devanampattinam, die daar verbleef. De particuliere Portugese kooplieden in Devanampattinam stellen geen belang in de handel in olifanten, omdat aan deze dieren moeilijk te komen is. Op 9 november 1608 verschijnt een Hollands schip, dat in 1607 is uitgezeild, geplaagd door tegenwind in de Golf van Bengalen, in Devanampattinam. Het schip krijgt toestemming van een havenambtenaar, onder controle van de Nayak van Gingee, in de haven voor anker te gaan. Pieter Gerritsz Bourgonje, de kapitein van het schip, gaat direct na aankomst met drie man naar Gingee, de hoofdstad van het nayakdom. Zij bereiken Gingee op 26 november 1608. Muthu Krishnappa Nayak (1597-1624) ontvangt zijn bezoekers met grote vreugde en hij geeft hun op 30 november een vergunning om in Devanampattinam handel te drijven, daar de Portugezen er niet in zijn geslaagd aan de vraag naar olifanten van de nayak tegemoet te komen. Volgens een brief van een jezuïet ontvangt de nayak de Hollanders zeer gastvrij en hij vraagt hun hem zo spoedig mogelijk olifanten aan te bieden, omdat hij die dringend nodig heeft. De Hollanders, die ervaren dat de Portugezen sterk in Devanampattinam aanwezig zijn en dat zij ook op goede voet staan met de havenambtenaar van Muthu Krishnappa Nayaka, pogen de noodzakelijke stappen te ondernemen om de nayak olifanten te kunnen aanbieden en zo zijn gunst te winnen. De Hollanders geven de nayak rijke geschenken en het resultaat daarvan is dat de Portugezen op 4 november 1609 uit Devanampattinam verdreven worden. De Hollanders hebben de Koning van Kandy ook kostbare geschenken gegeven om zich van de levering van olifanten te verzekeren. Volgens Nederlandse bronnen worden tegen 1 mei 1610 in Thirupathiripuliyur drie olifanten verwacht. De Koning van Kandy heeft ook zijn gezant naar de Hollanders gezonden met een gouden ring bezet met blauwe stenen als aanvulling op vijf zakken kaneel. Voorts wordt er afgesproken dat de Hollanders van nu af aan maatregelen treffen om tien tot twaalf olifanten te kunnen aanbieden, om aan de wensen van de Nayak van Gingee tegemoet te komen.

In de tussentijd treffen de Portugezen eveneens maatregelen om de Nayak van Gingee van olifanten te kunnen voorzien, in een poging de Hollanders uit Devanampattinam te laten verdrijven, waarna zij de nayak zullen verzoeken de haven aan hen terug te geven. In die tijd (1616) heeft de Koning van Ava in Birma zijn boodschappers naar Rui Dias de Sampaio, de Portugese capitão van São Tomé gezonden. Hij sluit op 29 december 1616 een verdrag met de Koning van Ava over het aanbieden van olifanten die de Portugezen nodig hebben om in Coromandel te ruilen tegen textiel. Er worden vervolgens olifanten uit Siam en Ava naar de Coromandelkust gebracht. In dezelfde tijd slagen de Portugezen in Sri Lanka erin te verhinderen dat Kandy olifanten aan de Hollanders verkoopt. De vriendschappelijke betrekkingen die tussen de Nayak van Gingee en de Hollanders bestaan, belemmeren de verkoop van olifanten aan de nayak door de Portugezen en de teruggave van de haven van Devanampattinam aan hen. De Portugezen die contact hebben met de Koning van Kandy en van hem olifanten hebben ontvangen, verkopen deze aan de Nayak van Thanjavur.

De Portugese inspanningen om aan de westkust van Voor-Indië aan voldoende salpeter te komen om aan de vraag van de Casa da Pólvora te voldoen, hebben niet veel succes. De Portugezen zijn dus genoodzaakt ook salpeter te kopen aan de Coromandelkust. De Koning van Portugal heeft sedert 1588 herhaalde malen instructies gezonden aan gouverneur Manuel de Sousa Coutinho (1588-1591) om salpeter naar Portugal te exporteren. Hij heeft de gouverneur ook gevraagd hartelijke betrekkingen aan te knopen met Muthu Veerappa (1606-1623), de Nayak van Madurai. In de koninklijke opdracht van 29 november 1606 wordt bevolen jaarlijks tien of elf pipas salpeter uit Indië naar Portugal te exporteren. In 1630 worden Domingos Carneiro, een cassado woonachtig in Barcelor, en Fernão Carvalho uit Cochin, benoemd tot makelaars van de Portugese Oost-Indische Compagnie voor de aankoop van salpeter in Indië. De makelaars worden later van hun taken ontheven en de Estado da India begint in de verschillende productiecentra zelf salpeter in te kopen. Deze stap wordt gezet met het oogmerk salpeter aan te

kopen op grote schaal en tegen lagere kosten. Als de oesterbanken aan de Visserijkust opdrogen, laten de Portugezen die hun handelsactiviteiten aan deze kust willen uitbreiden, hun oog vallen op de salpetervoorraden in het gebied van de Nayak van Madurai. Omdat de parelvisserij tussen 1605 en 1621 stil ligt, moedigen de Portugese autoriteiten de casados in Tuticorin aan hun aandacht te richten op de handel in salpeter. Uit de Assentos do Conselho do Estado da India in Goa blijkt dat in het achterland van de haven van Tuticorin de meeste salpeter te vinden is. Het is daarom zaak voor de export van salpeter in Tuticorin de functie van Capitão e Ouvidor in te stellen. Als gevolg daarvan wordt Pedro Soares de Brito, die in Cochin woont, door vice-rei Dom Miguel de Noronha, conde de Linhares (1629-1635) benoemd tot capitão van Tuticorin. Zijn belangrijkste taak is het verwerven van salpeter in de regio te bevorderen; hij wordt dan ook betiteld als O Contrador de salitre em toda de Pescaria.

Er zijn ook salpetermijnen in de omgeving van Madurai. De hier gewonnen salpeter dient slechts tweemaal te worden gekookt, voordat hij voldoende zuiver is. Elders moet de verkregen salpeter driemaal of zelfs viermaal gekookt worden om dezelfde graad van zuiverheid te verkrijgen. Volgens de getuigenissen die beschikbaar zijn, staan de nayaka-heersers van het zuiden van het subcontinent, in het bijzonder Vitula Nayak en anderen aan de westkust en Tirumalai Nayak (1627-1659) van Madurai, de Europeanen niet toe salitre branco of salitre preto te verwerven, alvorens hun eigen verlangens zijn vervuld. Dit is een van de voornaamste redenen van de moeilijkheden die de Portugezen ondervinden bij het kopen van salpeter in deze streek. Er zijn niet voldoende bewijzen dat de Nayak van Madurai betrokken is bij de vervaardiging van kruit. De groeiende behoefte aan kruit en ammunitie in Indië en Portugal doet de vraag naar salpeter stijgen. De uitbraak van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) in Europa doet de export van salpeter van Indië naar Portugal versnellen. De prijs van salpeter op de markt fluctueert in deze periode tussen een halve rupee en zes rupees. Bovendien brengt salpeter op de markt van Lissabon een winst op van 200 procent. De grote winst op de Europese markt leidt tot hevige concurrentie tussen de Portugezen, Hollanders en Denen die met elkaar wedijveren om salpeter te verkrijgen uit Madurai.

In 1629 rebelleert Kutten Situatie, de Marawa-heerser van Ramnad, tegen de politieke autoriteiten van de Nayak van Madurai. Daarom is Tirumalai Nayak van Madurai gedwongen de hoofdstad van zijn rijk te verplaatsen van Tirucirapalli naar Madurai en hij marcheert op tegen de rebelse heerser. Hij verovert, daarbij het Marava-gebied, met hulp van de Portugezen. Een brief van 8 november 1630, geschreven door de vice-rei in Goa, de graaf van Linhares, bevestigt dat de Portugese troepen de Nayak van Madurai steun verlenen. De Portugezen die de nayak tijdelijk hulp verlenen, kunnen daardoor weldaden van hem verkrijgen. De nayak stemt erin toe zijn banden met de Hollanders te verbreken en hen niet toe te staan zijn gebieden te betreden om er handel te drijven en hun schepen niet toe te staan de havens van zijn koninkrijk te bezoeken. De Hollanders in Pulicat, evenwel, hernieuwen hun inspanningen om hun betrekkingen met Tirumalai Nayak van Madurai te verbeteren om hen in staat te stellen salpeter in zijn koninkrijk te verwerven. Zij nemen zich ook voor de Portugese vestiging in Tuticorin nog hetzelfde jaar aan te vallen. De Conselho do Estado da India op zijn beurt vraagt de inwoners van Tuticorin de Hollanders te weerstaan. Aan de andere kant bieden de Denen in 1631 Tirumalai Nayak van Madurai aan jaarlijks 3.000 cruzados te betalen voor het bouwen van een opslagloods bij Tuticorin voor de uit de regio verkregen salpeter. Al deze ontwikkelingen worden uitvoerig bediscussieerd in de zitting van de Conselho do Estado da India op 18 augustus 1631. Zich realiserend dat de Nayak van Madurai salpeter bezit, zendt de graaf van Linhares een agent naar Madurai om daar te gaan wonen en zorg te dragen voor een geregelde aanvoer van salpeter. In deze omstandigheden komen enige overheidsdienaren aan het hof van de Nayak van Madurai in conflict me de Portugese agent in Madurai. Voorts zorgen de missionarissen ook voor problemen, omdat zij zowel de geestelijke als de materiële belangen van de paravas behartigen. Maar de aanstelling van een Capitão e Ouvidor in Tuticorin brengt de activiteiten van de jezuïeten onder controle. De Portugese agent die in Madurai woont om de aankoop van salpeter te faciliteren wordt, op verzoek van de Portugese missionarissen, plotseling gearresteerd. De beschuldigingen die zij tegen de agent aanvoeren, blijken onwaar te zijn en er komt aan het licht dat de man geen verrader is. Deze keer van zaken verstevigt de positie van de Portugese gezagsdragers die daardoor in staat zijn betere relaties met de Nayak van Madurai te vestigen.

Met het oog op het sluiten van een contract inzake de levering van salpeter, schrijven zij de Nayak van Madurai op 3 februari 1633 een brief. In de daarna bereikte overeenkomst stemt de nayak ermee in de Portugezen salpeter te verkopen voor 27½ xerafins per lokale bahar en voor elke in de haven van Tuticorin aangevoerde olifant 662 xerafins te betalen. De handelspartners verplichten zich voorts de over en weer begeerde goederen aan elkaar te leveren met uitsluiting van anderen. De overeenkomst wordt bestreden door de Portugese Capitão van Sri Lanka, Diogo de Mello de Castro, die de olifanten dient te zenden. Hij is van oordeel dat de Portugese Kroon geen goede zaken doet, omdat de prijs van salpeter te hoog en die van olifanten te laag is vastgesteld. Bovendien is hij van oordeel dat Bengaalse kooplieden bereid zijn salpeter tegen lagere prijzen te leveren. Er wordt echter een compromis bereikt waarbij Sri Lankaanse olifanten worden geruild voor salpeter uit Madurai. Het volgende jaar (1634) sluit de graaf van Linhares opnieuw een overeenkomst met de Nayak van Madurai, waarbij opnieuw Sri Lankaanse olifanten worden geruild tegen salpeter. Deze overeenkomst wordt ook beschouwd onvoordelig voor de Portugezen te zijn. Deze keer klaagt de Capitão van Sri Lanka in een brief aan de Koning van Portugal erover dat de Portugezen niet de enige kopers van salpeter zijn, omdat de nayak ook salpeter verkoopt aan de Hollanders. De Capitão van Sri Lanka verbiedt daarom de export van olifanten naar Madurai. Hij heeft hiervoor een weinig overtuigend argument; volgens hem is het transport van olifanten naar Tuticorin te riskant, wegens de heersende hongersnood en droogte in Tuticorin, Madurai en Sri Lanka. Als de Portugezen, op basis van de hernieuwde overeenkomst, in november of december 1634 olifanten in Tuticorin moeten aanvoeren, kunnen zij niet aan hun leveringsverplichting voldoen en eind januari 1635 hebben zij nog niet geleverd. Daarom kunnen zij van de Nayak van Madurai geen salpeter kopen. Het contract 1.000. quintais salpeter te ruilen voor Sri Lankaanse olifanten, wordt opgeschort, zonder verhoging van de prijs per olifant, want deze is in het verdrag gefixeerd op 620 xerafins. Als de Portugezen tegen deze prijs geen olifanten kunnen leveren, vervalt het contract.

António de Meirelles Andrade, dezelfde Portugese Capitão e Ouvidor van Tuticorin, die partij is geweest in het voorgaande contract, is er erg op gebrand het salpetercontract met de Nayak van Madurai te vernieuwen. Hij slaagt erin op 8 februari 1635 een contract te sluiten, waarbij de nayak belooft salpeter tegen 25 xerafins de bahar te zullen leveren. De nayak is deze keer bereid ook genoegen te nemen met iets kleine olifanten dan gebruikelijk, waarbij de prijs afhankelijk is van de hoogte van de dieren. Voorts wenst hij de dieren in ontvangst te nemen in Tuticorin en hij zal zelf zorgdragen voor hun vervoer naar Madurai. Uit een document dat bewaard wordt in het Arquivo Historico Ultramarino in Lissabon, blijkt dat de Portugezen er meer dan eens niet in zijn geslaagd olifanten aan te bieden. De nayak echter blijkt bereid te zijn, in plaats van olifanten andere goederen voor de door hem geleverde salpeter te aanvaarden, zoals: stukgoederen, textiel of zijde, fluweel uit Ava met een rand van goud, metalen, zwavel uit Siam, goudpoeder uit China, lood, diverse soorten juwelen, kruidnagelen en ivoor. In 1635 ontvangt Tirumalai Nayak van Madurai van de Portugezen al deze en andere goederen, zoals halskettingen en snoeren. De Portugezen betrekken In hetzelfde jaar salpeter van de Nayak van Madurai, die zij van Tuticorin naar Goa vervoeren en vandaar naar Portugal exporteren. Hetzelfde is het geval in 1636. Ofschoon de prijs van salpeter fluctueert tussen 7 en 10½ xerafins per quintal in 1638, gaan de Portugezen door met salpeter te kopen, waartoe zij elk jaar hun contract met de Nayak van Madurai verlengen. Zij hebben geen andere keus dan salpeter te kopen tegen de verhoogde prijs.

Ook een jezuïet, Gaspar de Aguiar, houdt zich bezig met de handel in salpeter. Van hem is bekend dat hij op 22 maart 1638 salpeter van de Nayak van Madurai koopt. De capitão in Tuticorin, die daartoe op 11 oktober 1638 instructies ontvangt van de onderkoning in Goa, Pero da Silva (1635-1639), sluit een overeenkomst met de Nayak van Madurai. De capitão vraagt de Nayak van Madurai de heffingen op de schepen die uitzeilen van Tuticorin te verlagen, om de exporthandel te bevorderen.

De Nayak van Madurai die geregeld salpeter aan de Portugezen verkoopt, geeft er in 1639 de voorkeur aan olifanten met slagtanden uit Sri Lanka te ontvangen, liever dan olifanten met een vastgelegde minimum hoogte. Diogo Mendez de Brito, de Capitão van Sri Lanka, krijgt daarom het bevel bovenal op olifanten met slagtanden te doen jagen. Op 13 augustus 1639 zendt Tirumalai Nayak van Madurai zijn vertegenwoordiger Ramappa naar vice-rei Pero da Silva in Goa met het voorstel een geregeld aanbod van salpeter te verzekeren voor Portugese militaire hulp tegen de Marava-heerser die opnieuw in opstand is gekomen. Pero da Silva gaat niet op het voorstel in, omdat hij vreest dat als de Nayak van Madurai door het verslaan van de Maravas wordt aangemoedigd Sri Lanka te veroveren. Hoewel de vice-rei zich kan verheugen op de verandering in de handelsvooruitzichten met Madurai, kan hij natuurlijk niet een mogelijke verovering van Sri Lanka uitlokken, omdat dat het Portugese prestige in de regio en het kaneelmonopolie zou aantasten. De Madurai-nayak is zelfs bereid de Portugezen toe te staan een fort te bouwen in Pampan of – als zij dit wensen – in een andere plaats aan de zuidoostkust. Zij mogen daarin 50 Portugese soldaten en 100 lascars legeren. De nayak biedt bovendien aan 3.000 pardaus te betalen voor het onderhoud van de lascars. Voorts belooft de nayak een kerk te bouwen in Rameshwaram en in zeven andere plaatsen tussen Pampan en Tondi en al zijn onderdanen toe te staan het christelijke geloof te aanvaarden. Ofschoon de prijs die de Nayak van Madurai bereid is te betalen voor uitgebreide militaire hulp voor de Portugezen zeer aantrekkelijk is, verwerpen zij het aanbod. De nayak is daarover zeer teleurgesteld en hij neemt zich in 1640 voor de salpeterhandel van de Portugezen in Madurai te belemmeren.

De Portugezen die handeldrijven met havens aan de Coromandelkust en dan vooral met Thirmalairayanpattinam en Nagore, hebben van Sevvappa Nayaka van Thanjavur (1532-1576) toestemming zich in Nagapattinam te vestigen. Als tegenprestatie beloven de Portugezen paarden, die zij hebben ingevoerd uit West-Azië, over te brengen van de westkust naar Nagapattinam. In dit verband is het van belang dat in Kanyakumari aan de Coromandelkust Portugezen wonen die gespecialiseerd zijn in de handel in paarden die uit West-Azië komen. Er zijn ook in Cochin casados die deelnemen aan de export van paarden naar Nagapattinam. Aangezien de Nayak van Thanjavur vreselijk verlegen zit om paarden, zendt hij zijn mensen naar Nagapattinam om daar aan de Portugezen te vragen wanneer de paarden aankomen. Volgens Portugese bronnen worden enige paarden ziek door het ongunstige klimaat al voordat zij in Nagapattinam kunnen worden aangeboden of verkocht. Ofschoon de marakkayars traditioneel met Sri Lanka handelen in rijst en textiel, gaan zij Sri Lankaanse olifanten exporteren naar het zuiden van Voor-Indië, omdat de vraag naar olifanten daar zeer groot is. Zij voeren veel olifanten aan in Nagapattinam. Enige marakkayars hebben zich gespecialiseerd in het vervoer van olifanten en een van hen, Chilay Marakkayar heeft zijn schip op verzoek van de onderkoning beschikbaar gesteld voor het transport van olifanten naar Goa, Omdat olifanten uit Sri Lanka zich gemakkelijker laten temmen dan andere olifanten, worden zij zeer begeerd door de Nayak van Thanjavur en door andere heersers in het zuiden van Indië, die olifanten nodig hebben voor hun leger. De prijs van de beste en meest zorgvuldig getrainde olifanten bedraagt 1000 à 1500 cruzados. Enkele malen geven de Portugezen olifanten cadeau aan heersers in het zuiden van Voor-Indië en in een geval is zelfs sprake van een gift van drie olifanten aan de Nayak van Thanjavur.

Gedurende de tijd dat de Portugezen in Nagapattinam de zeeën beheersen staan zij erop dat handelaren cartazes kopen van de Portugese capitão, op basis waarvan zij gerechtigd zijn bepaalde handelsreizen te ondernemen. Enige handelaren, zoals Khawaja Marakkayar uit Nagapattinam, die handeldrijft met Macau, verkrijgt deze cartazes van de Portugezen na betaling van het vastgestelde bedrag. Maar er zijn voorbeelden van schepen die in Nagapattinam door de Portugezen worden aangevallen en geconfisqueerd, omdat de kapiteins zich niet gehouden hebben aan alle voorwaarden die de Portugese Capitão van Nagapattinam in de cartaz heeft opgenomen. Scheepseigenaren zijn verplicht in Nagapattinam een cartaz te kopen om goederen te mogen transporteren naar een bepaalde in de cartaz vermelde haven. Als hetzelfde schip op de terugweg goederen naar Nagapattinam meebrengt, dient het zich te melden bij het Portugese douanekantoor en daar een bepaald bedrag te betalen aan belasting op de import van goederen. Hoewel een cartaz wordt uitgegeven voor een nominaal bedrag van een tanga per cartaz, is het handelaren in Coromandel verboden bepaalde soorten goederen te vervoeren, omdat deze goederen onderdeel zijn van het koninklijke monopolie. Raghmumatha, Nayak van Thanjavur (1580-1630), die zich ergert aan de wijze waarop de Portugezen cartazes uitgeven, legt op 27 januari 1625 in Nagapattinam beslag op een Portugees schip. De interventie van de nayak is te wijten aan zijn ergernis over het feit dat een bepaald schip dat in december 1624 met handelswaren Nagapattinam wilde verlaten, geen cartaz heeft verkregen.

Uit Portugese documenten blijkt dat de Nayak van Thanjavur meer belangstelling heeft voor het kopen van olifanten dan de Nayaks van Gingee en Madurai. Zijn redenen daarvoor blijken echter niet uit de documenten. António Vaz Pereira, de Capitão van Nagapattinam, sluit in 1607 met de Nayak van Thanjavur een overeenkomst, die de vorst garandeert dat alle door de Portugezen in Nagapattinam aangevoerde Sri Lankaanse olifanten aan hem zullen worden verkocht, om aan zijn vraag te voldoen. In 1614 schrijft vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo (1612-1617) aan de Nayak van Thanjavur dat hij het alleenrecht heeft op het kopen van olifanten van de Portugezen. Venkatapatidevaraya II, de titulair keizer van Vijayanagar (1586-1614) heeft helemaal geen belangstelling voor olifanten. De Nayak van Thanjavur wenst dat de olifanten worden afgeleverd in Thanjavur en alleen als dit het geval is, zorgt hij voor betaling. De heerser van Kandy, die zich het belang van de handel in dieren niet realiseert, staat de Portugezen die zich bezighouden met de handel in olifanten, toe deze dieren naar de Nayak van Thanjavur te verschepen uit elke haven van Sri Lanka. Deze handel gaat voort tot 1620. Enige uit Coromandel naar Sri Lanka vertrekkende schepen kunnen 14 of 15 olifanten vervoeren. Deze naus zijn bijzonder sterk. De voorstevens van de naus zijn zodanig gebouwd dat de schepen zich in nauwe kanalen kunnen bewegen en olifanten veilig van Sri Lanka naar de Tamilkust kunnen brengen. In 1622 worden zes olifanten naar Nagapattinam gebracht en zij worden verkocht voor het totaalbedrag van 3990 xerafins. De Nayak van Thanjavur zou op 18 februari 1630 de Portugezen opnieuw hebben gevraagd om Sri Lankaanse olifanten. De Portugezen gaan hierop in als de nayak belooft hen te helpen bij de verovering van Pulicat, de belangrijkste vestiging aan de Coromandelkust. In 1631, als de Portugezen salpeter, waarnaar hun vraag op dat moment maximaal is, aan het kopen zijn van Tirumalai Nayak van Madurai, besluiten zij te stoppen met de levering van olifanten aan de Nayak van Thanjavur. Vanaf dat moment worden schepen die olifanten uit Sri Lanka aanvoeren, naar de haven van Tuticorin gedirigeerd, om in ruil voor salpeter te worden verkocht aan Tirumalai Nayak van Madurai, in plaats van dat olifanten voor de Nayak van Thanjavur in Nagapattinam lossen.

De betrekkingen tussen de nayaka-heersers van Thanjavur en de Portugezen zijn in deze tijd zeer hartelijk. De bisschop van Meliapor beschrijft in een van zijn brieven uit 1610 de gaarne geboden hulp van de Nayak van Thanjavur aan de Portugese bewoners van São Tomé, als de lokale autoriteit van die plaats ten onrechte een grote som geld als belasting vraagt, waarmee hij voordeel trekt uit de politieke instabiliteit en chaos die de regio treft. De nayak is in deze zaak te hulp gesneld toen hij daartoe door de Portugezen werd benaderd, ofschoon het geschil niet behoorde tot een aangelegenheid die viel binnen de jurisdictie van het Nayakdom van Thanjavur. Uit waardering voor de tijdige hulp gegeven aan de burgers van São Tomé, dankt Filipe II (1598-1621), Koning van Portugal, de Nayak van Thanjavur in een brief, gedateerd 20 februari 1612. Vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo antwoordt in zijn brief van 21 januari 1613 aan de Koning van Portugal dat de door de Kroon aan de Nayak van Thanjavur gezonden brief aan hem is overhandigd. De brief was eerst aan de bisschop van Meliapor gezonden en die heeft er voor gezorgd dat hij bij de Nayak van Thanjavur is terechtgekomen.

Als de belasting die de onderdanen van de Nayak van Thanjavur hun vorst verschuldigd zijn, niet tijdig in de koninklijke schatkist stroomt, komt de nayak in persoon naar Nagapattinam, om toezicht uit te oefenen op de inning van belastingen. Hij int ook belastingen van de Portugese inwoners. Eens, toen de Adhikari van Nagapattinam een onredelijk groot bedrag aan belasting van de Portugezen vroeg (1632), zonden dezen een gezantschap naar het hof van de Nayak in Thanjavur en de zaak werd op vriendschappelijke wijze door de nayak opgelost ten gunste van de Portugezen. Een aanzienlijk gedeelte van de door de Nayak van Thanjavur verzamelde belasting wordt jaarlijks als tribuut aan de Koning van Vijayanagar gezonden. Frei Coutinho s.j. die kennis draagt van de schatting die de Nayak van Thanjavur aan de Koning van Vijayanagar zendt, zegt hierover in zijn brief van 11 oktober 1608, dat het tribuut van de Nayak van Thanjavur bestaat uit 50.000 cruzados, naast alle andere zaken.

In overeenstemming met de hindoetraditie, schijnt de Nayak van Thanjavur zeer tolerant te zijn geweest tegenover andere religieuze groepen in zijn koninkrijk. Zijn afkeer is meer gericht tegen de tijdelijke macht van vreemdelingen en dan nog alleen wanneer die zijn eigen macht aantast. De Portugezen gebruiken de haven van Nagapattinam sinds 1581 als een marinebasis voor de verzending van wapens en ammunitie voor hun militaire operaties in Sri Lanka. De Nayak van Thanjavur geraakt van deze clandestiene activiteiten op de hoogte, maar veel later, omdat de Portugezen deze operaties in het diepste geheim uitvoeren. Raghmumatha Nayak verneemt wat er gaande is als Sankili, de heerser van Jaffna, in 1615 zijn hulp inroept. De Nayak van Thanjavur komt de heerser van Jaffna daadwerkelijk te hulp als de Portugezen in Nagapattinam een strijdmacht inschepen om in te zetten tegen Jaffna. Nagapattinam wordt in 1617 aangevallen door de nayak. Veel Portugezen vluchten 15 maart 1617 naar Cochin. Een leger van 1.000 man, geleid door Varunakulathan, de hoogste legerchef, wordt door de Nayak van Thanjavur gezonden, om de Koning van Jaffna bij te staan. Aangezien de Portugese casados van Nagapattinam een aanzienlijke hoeveelheid wapens en ammunitie naar hun landgenoten in Sri Lanka hebben gezonden, wordt de Koning van Jaffna in 1619 verslagen. Hij wendt zich opnieuw voor militaire hulp tot de Nayak van Thanjavur. Deze zendt een leger van 2.000 man dat op 5 december 1620 bij Mannar aan land gaat. Tenslotte worden de Portugezen pas verslagen door strijdkrachten van de nayak als opnieuw op 18 februari 1622 een contingent soldaten van Thanjavur Jaffna heeft bereikt.

Strijdkrachten van de Nayak van Thanjavur marcheren in 1632 tegen Nagapattinam op in een poging de plaats te verwoesten. De belangrijkste reden van de plotselinge aanval is dat de Portugezen doende zijn met het verwijderen van grote kolommen zwart gesteente uit een van de tempels in Nagapattinam. Zij willen het verkregen materiaal gebruiken voor de constructie van hun eigen bouwwerken. Na dit incident is de nayak verheugd de Engelsen te kunnen uitnodigen, zich in Nagapattinam neer te laten. De Engelse schepen, die op 9 juli 1638 arriveren, worden, op last van Vijaya Raghumatha, Nayak van Thanjavur (1630-1673), een grootse ontvangst bereid door de lokale adhikari. De Conselho do Estato da India in Goa bespreekt de gang van zaken in Nagapattinam en hij veroordeelt de actie van de Nayak van Thanjavur. De Portugezen die in Nagapattinam wonen, willen zich later fortificeren. De Nayak van Thanjavur die de plannen verneemt, wil dit beletten. Daartoe trekt hij in juni 1641 tegen de stad op. De Portugese inwoners van Nagapattinam laten de strijdkrachten van de nayak in een hinderlaag lopen en zij maken verschillende stukken artillerie buit. Tengevolge van deze politieke gebeurtenissen, beleven de handelsactiviteiten in die tijd vele hoogte- en dieptepunten.

De Portugese diplomatieke relaties met de Nayak van Gingee beginnen na de nieuwe ontwikkeling van de Hollandse alliantie met de nayak in 1608. De Portugezen reageren vlot op de situatie en het nieuws bereikt het hof van de Koning van Portugal en deze schrijft een brief aan koning Venkata III van Vijayanagar die dan in Vellore verblijft. Deze antwoordt dat hij de Nayak van Gingee heeft opgedragen de Hollanders uit Devanampattinam te verdrijven. Vice-rei Dom Frei Aleixo de Menezes, aartsbisschop van Goa, onderneemt direct stappen om de Hollanders uit Devanampattinam te verdrijven. De bisschop van Meliapor en de Senado da Câmara van São Tomé combineren hun inspanningen in 1609 met hetzelfde doel. Zij vaardigen Frei Nicholas Levanto, de rector van het Seminarie van São Tomé, af naar het koninklijke hof in Vellore te gaan, om te pleiten voor de verwijdering van de Hollanders uit Devanampattinam. Frei Levanto, die de missie onderneemt, rapporteert in een brief aan de bisschop van Meliapor dat de Koning van Vijayanagar heeft beloofd het Portugese fort in Devanampattinam op de Hollanders te veroveren en het terug te geven aan de Portugezen. Deze hebben evenwel geen succes met de verdrijving van de Hollanders uit Devanampattinam in weerwil van de gecombineerde diplomatie van de Kerk en de Staat zowel in Portugal als in Indië.

We hebben een glimp gezien van de ingewikkelde betrekkingen tussen de nayaks aan de ene en de Portugezen en Hollanders aan de andere kant en we hebben ook een voorbeeld gezien van de rivaliteit tussen deze twee Europese machten en van hun pogingen de controle te verwerven over de havens aan de kust en invloed aan de koninklijke hoven in het achterland. Aangezien de salpetervoorraden op het Iberisch schiereiland beperkt zijn, is de militaire kracht van het land afhankelijk geworden van buitenlandse importen, vooral ten tijde van oorlog. De Portugezen doen hun uiterste best salpeter te bekomen van de Nayaks van Gingee en Madurai. De handel in salpeter wordt een zaak van uiterste urgentie en de Portugezen nemen maatregelen om een constante aanvoer in Tuticorin te verzekeren. De militaire doeleinden van de nayak en de commerciële activiteiten van de Portugezen worden meer bepaald door de omstandigheden dan door welk lange termijn doel dan ook. Ofschoon Tirumalai Nayak van Madurai betere contractvoorwaarden aanbiedt door handig de voordelen van de situatie uit te buiten, om zijn eigen doel te bereiken, aanvaardt de onderkoning in Goa deze niet, omdat hij vreest dat de Portugese aanwezigheid en handel in Sri Lanka daardoor getroffen en ontregeld wordt. Bovendien staan de Portugezen in die tijd in Coromandel al onder grote druk van een machtige commerciële rivaal, de Hollanders. Voorts wordt de Luso-Hollandse rivaliteit flink aangewakkerd door openlijke zeeslagen in de Golf van Bengalen, wat niet bevorderlijk is voor vreedzame handel in strategische goederen.

De Nayak van Thanjavur handhaaft zijn houding van toegewijd heerser die zijn gebied beschermt tegen politieke inbreuken. Hij wordt net als heersers op het subcontinent geconfronteerd met een nieuwe soort agressie en wel, verovering door middel van overzeese handel en bekering van de bevolking. Ofschoon de Portugezen zeer bekend zijn met de nieuwe politieke strategie die gebruik maakt van een nieuw brandstofmengsel, bestaande uit overzeese handel en kanonneerbootdiplomatie, staan zij onder grote militaire druk door de dreigende verovering van Goa en Malacca en zijn zij daarom niet in staat hun gezag aan de Tamilkust te handhaven. De Estado da India is niet in staat controle uit te oefenen op en bescherming te bieden aan particuliere Portugese handelaren die zich hebben verspreid over de hele Tamilkust. De Portugezen handhaven hun afzonderlijke identiteit als kooplieden en concentreren zich op de overzeese handel vanuit de havens van Tuticorin, Devanampattinam en Nagapattinam. Zij die handeldrijven met Sri Lanka blijven tegemoetkomen aan de vraag van de Nayak van Thanjavur naar olifanten en de handel bloeit vooral door wederzijds begrip. De nayak is de enige die de opbrengsten van de haven van Nagapattinam int en hij zal dit blijven doen tot aan de dood van de laatste heerser van Vijayanagar, Venkata III, in 1642. Het jaar daarop zullen de Portugezen een alfândega opzetten en zullen zij beginnen met de inning van haven- en liggelden, omdat zij zich bewust zijn van de politieke veranderingen die zich hebben voorgedaan. Daar de Nayak van Thanjavur bevrijd is van zijn verplichting een jaarlijks tribuut af te dragen aan Venkata III, de titulair vorst van Vijayanagar, staat hij de Portugezen toe zelf de haven van Nagapattinam te beheren.

Opgemerkt dient te worden dat de handel van de Portugezen in strategische goederen verschillende fasen heeft gekend. De nayak-heersers volgden eerst een opendeurpolitiek bij de handel, door Portugese handelaren uit te nodigen aan hen paarden te verkopen. In deze eerste fase is de aard van de handel er een waarbij Portugese handelaren streven naar winstmaximalisatie. De tweede fase breekt aan als de Portugezen er weet van krijgen dat er aan de Tamilkust salpeter beschikbaar is.. Hierdoor krijgt het handelspatroon van de Portugezen een geheim motief. Zij beginnen de nayaks olifanten aan te bieden in ruil voor salpeter, dat zij naar Europa exporteren voor de productie van kruit. Deze manier van handeldrijven gaat gepaard met vele diplomatieke contacten met de hoven van de nayak-heersers. In de derde fase brengen de Portugezen een andere handelspolitiek in de praktijk; als de Hollanders aan het begin van de zeventiende eeuw aan de Coromandelkust verschijnen, zenden zij missionarissen naar de nayaks om te onderhandelen over handelsvoorwaarden. De hindoe Vijayanagara-heersers behandelen zowel de Portugezen als de Hollanders op dezelfde wijze, zonder onderscheid tussen hen te maken. De goede diensten van de missionarissen en dan vooral van de jezuïeten zijn door de Portugezen op groter schaal gebruikt om succes te hebben bij en te wedijveren met de Hollandse rivalen die in het begin van de zeventiende eeuw gaan deelnemen in de handel aan de Tamilkust. De jezuïeten spelen een invloedrijke rol aan de hoven van de Nayaks van Gingee, Thanjavur en Madurai. De Portugese bestuurders aan de Tamilkust gebruiken derhalve spirituele krachten om de handel en de diplomatie te vergemakkelijken.

3.2 De exporthandel van de Portugezen in massagoederen