De Portugezen uit de Molukken verdreven; aanhoudende schermutselingen tussen Hollanders en Spanjaarden. De Molukken, Banda, Ambon en Sarangani (1560-1640)

Deel 19 Index

Hoofdstuk 2

De Molukken, Banda, Ambon en Sarangani (1560-1640)

2.3 De Portugezen uit de Molukken verdreven; aanhoudende schermutselingen tussen Hollanders en Spanjaarden

Geschreven door Arnold van Wickeren

De vorst van Ternate’s aartsrivaal Tidore die met lede ogen de macht van Ternate heeft zien groeien, verzoekt de Portugezen een fort te bouwen op zijn grondgebied. Dezen gaan hierop gretig in; Sancho de Vasconcellos1 bouwt een vierkant fort aan de oostkust van Tidore. Het fort is gereed op 6 januari 1578 en het ontvangt daarom de naam Fortaleza dos Reis Magos. Bij het fort ontstaat een kleine nederzetting. Hierin wonen 60 Portugese casados met hun gezinnen, alsmede 50 Castiliaanse soldaten, die met de expedities van Sarmiento en Morón naar de Molukken zijn gekomen en daar zijn gebleven. Behalve de vele casados verhuizen ook de meeste mestiços van Ternate naar Tidore.

In dezelfde tijd dat de Portugezen zich op Tidore installeren, breidt de macht van sultan Baab Ullah zich gestaag uit naar gebieden in de wijde omgeving van Ternate, zoals Mindanao, Sangihe, Manadao en andere delen van Noord-Celebes. Zijn autoriteit is zo groot geworden dat hij zich met recht sultan mag noemen. Hij zendt afgevaardigden naar de hoven van Demak en Johore. De Portugese macht wordt in die jaren gekortwiekt en bereikt nimmer meer de grootte die deze in het voorafgaande decennium heeft gehad. De activiteiten van de Portugezen concentreren zich thans op het eiland Ambon.

Op dit eiland richt zich de eerste aanval van sultan Baab Ullah op de Portugezen. Hij zendt twaalf korakoras, onder bevel van zijn oom Calacesico naar Ambon.

Het fort op Ambon staat onder bevel van Dom Duarte de Menezes, die op dit kritieke moment niet op Ambon is. Het fort is bijna door de vijand veroverd, als een musketschot een Caciz van aanzien doodt. De vijand breekt de aanval af en trekt zich terug op het eiland Varenula. Terwijl dit zich afspeelt op Ambon, wordt fort Gamma Lamma op Ternate door de vijand zwaar belegerd en het garnizoen heeft dringend voedsel nodig. Sultan Baab Ullah die ervaart dat het Portugese garnizoen zijn aanvallen met succes doorstaat, beweegt de koning van Tidore hem te ondersteunen en hun verenigde strijdkrachten vallen het fort aan. Hun troepen dringen de stellingen rond het fort binnen en zijn er na aan toe Gamma Lamma te veroveren, als Gonçalo Pereira Marramaque, horend hoe penibel de situatie voor de Portugezen op Ternate is, zich met drie schepen en 100 man van Ambon naar Ternate haast. Op weg naar Ternate doet hij Batjan aan en beweegt de koning van dat eiland hem te ondersteunen. Zijn vloot groeit aldus aan tot veertien zeilen. Gonçalo Pereira ontmoet een gecombineerde vloot van Ternate en Tidore, die bestaat uit 50 korakoras, die hij verslaat. Hij zeilt door naar Ternate en ontzet Gamma Lamma. Maar de Portugese strijdkrachten in het fort zijn getalsmatig niet tegen de belegeraars opgewassen. Desondanks zal het beleg van de vesting nog vijf jaren duren.

Terwijl Gonçalo Pereira Marramaque, de Portugese capitão-mor in de Molukken, in 1571, versterkingen van Ambon naar Ternate overbrengt om het Fortaleza Gamma Lamma, dat wordt belegerd door sultan Baab Ullah te ontzetten, zendt de laatste troepen naar Ambon, hetzij om Gonçalo Pereira ervan te weerhouden troepen van Ambon over te brengen naar Ternate, hetzij om de Ambonse eilanden in zijn bezit te krijgen. De vloot van Ternate komt echter te laat bij Ambon aan; Gonçalo Pereira is al met versterkingen naar Ternate uitgevaren. De vloot van Ternate belegert dan Nusalaut een van de Uliasser eilanden. De bevolking van Nusalaut heeft een omsingeling van 40 dagen doorstaan, als Dom Duarte de Menezes en Sancho de Vasconcellos haar komt ontzetten. Deze hulp geeft de bewoners zoveel moed, dat zij zich op de belegeraars storten en deze op de vlucht jagen. Sancho de Vasconcellos gaat dan naar Ambon, naar welk eiland Dom Duarte de Menezes al eerder is vertrokken. Bij zijn aankomst blijkt Dom Duarte te zijn overleden en volgt Sancho de Vasconcellos hem op als capitão van Ambon.

In 1572 verplaatst de Portugese capitão van Ambon, Sancho de Vasconcellos, het in 1569 op Ambon gebouwde houten fort van Hitu aan de noordkust naar Leitimor aan de zuidkust van het eiland, op ruime afstand van de voortdurende aanvallen van de Hituezen. Op Leitimor wordt naar een geschikte plaats gezocht voor de bouw van een stenen fort.

De Portugezen hebben de koning van het eiland Atua bij Ambon tot het christendom bekeerd. Zijn onderdanen, die het met zijn bekering niet eens zijn, staan tegen hem op en roepen de hulp in van de commandant van de vloot van Ternate. Het gevolg is dat de koning wordt omgebracht. De Portugezen ondervinden in die tijd in de Molukken zoveel moeilijkheden, dat er stemmen opgaan de Molukken helemaal op te geven en dat zou zeker ook gebeurd zijn, als Sancho de Vasconcellos zich niet hevig daartegen zou hebben verzet. Hij weigert namelijk de christenen op deze eilanden, die zonder Portugese steun zouden worden vermoord, in de steek te laten. Hij verklaart dat hij zelfs als alle Portugezen zouden vertrekken, een verdedigingsmacht van Ambonese christenen zou oprichten, om de mensen te beschermen. De resolute actie heeft succes en er wordt niet meer gesproken over terugtrekking uit dit deel van Azië. Er wordt echter besloten een nieuw fort te bouwen op een eiland dat Danvers aanduidt als Rosanive, waarmee bedoeld is Nusaniwe, een plaats op Leitimor waarvan de inwoners op goede voet staan met de Portugezen. Het fort wordt gebouwd met behulp van de inheemsen en kort daarna komen er versterkingen uit Goa aan. De bevolking van Atua overvalt de Portugezen echter zo plotseling, dat zij het onderspit delven. Hierop verzamelt Sancho de Vasconcellos een kleine strijdmacht waarmee hij Aktua overvalt en ieder levend wezen dat hij daar vindt, doodt. Hij gaat daarna naar Nusatelo, eveneens op Leitimor, op twaalf léguas afstand van Nusaniwe en bouwt daar eveneens een fort.

De heerschappij van de Portugezen in de Molukken loopt in 1574 op haar einde. Er zijn voortdurend nieuwe bevelhebbers naar de eilanden gezonden en zij werden doeltreffend ondersteund door troepen om de Portugese bezittingen in dit deel van Azië te verdedigen, maar de een voor de ander schijnt erop uit te zijn geweest zijn eigen persoonlijke belangen te dienen boven die van de Staat. Dom Álvaro de Ataíde is in die tijd capitão van de Molukken, maar Nuno Pereira de Lacerda is op weg daar naartoe, om hem op te volgen. Ondertussen zet sultan Baab Ullah van Ternate de belegering van Gamma Lamma voort. Onder de vele belegeraars bevinden zich ook islamitische strijders afkomstig van het eiland Moro, die nogal driest op Ternate optreden. Het garnizoen is door de blokkade vrijwel door zijn levensmiddelen heen. Er zijn weliswaar versterkingen en voorraden verzonden om de belegerden te helpen, maar door een speling van het lot komen deze niet op hun bestemming terecht. Het eskader onder bevel van Gonçalo Pereira Marramaque, dat is uitgevaren om de belegerden op Ternate te ontzetten is geheel verloren gegaan; vier schepen waarmee António de Valadares e Lacerda op weg is naar Ternate gaan op diverse plaatsen verloren en Lacerda kan, als hij op Ternate aankomt, het belegerde garnizoen slechts moed inspreken. Vervolgens vertrekt Francisco de Lima in een galjoot naar dezelfde bestemming, maar ook hij slaagt er niet in Ternate te bereiken. Om de ellende die de Portugezen treft nog te vergroten, laat de koning van Ujantana, die voorheen altijd een vriend van de Portugezen is geweest, hen nu in de steek en steunt hij hun vijanden. Dit is overigens niet het enige geval van Fahnenflucht van een bondgenoot; de macht van de Portugezen is in Zuidoost-Azië is duidelijk tanende en er schijnt onder de inheemse machten een algemene verlangen op te komen om, zich van het Portugese juk te bevrijden.

De heerschappij over Ternate van degenen die de Ternatanen zo brutaal hebben behandeld komt in 1575 tot een oneervol einde. Zij zijn, bij de overgave van het Castelo Gamma Lamma aan de Koning van Ternate gedwongen om voor het behoud van hun leven te smeken bij degene die hen veel beter behandelt dan zij verdienen. Als de koning het Fortaleza de São João Baptista na de overgave betreedt verklaart hij tegenover de Portugezen dat hij geen bezit neemt van de vesting voor hemzelf, maar voor de koning van Portugal en dat hij het aan Zijne Majesteit zal teruggeven zodra de moordenaars van zijn vader zijn gestraft. Het verlies van Castelo Gamma Lamma wordt niet gestraft als dat van Chalè2, ofschoon de misdaad dezelfde is, evenwel met dit verschil dat er in het geval van Chalè sprake is geweest van vrouwentranen, terwijl de overtuigingen van de jezuïeten in het andere geval hebben bijgedragen aan de capitulatie. Beide plaatsen zijn verloren gegaan omdat zij niet zijn ontzet en de bestraffing had daarom eerder degenen moeten treffen die gefaald hebben bij het zenden van versterkingen dan degenen die zich uiteindelijk hebben moeten overgeven. Er zit een zekere kern van waarheid in de opmerking die de sjah van Perzië tegen de ambassadeur van Portugal heeft gemaakt: “Hoeveel Gouverneurs van Indië heeft de koning onthoofd?”, waarop de ambassadeur heeft geantwoord “Geen.” Daarop heeft de sjah gezegd: “Dan zal de macht van de Portugezen in Indië niet lang duren.”

Op Leitimor wordt – zoals al gezegd – naar een geschikte plek gezocht om een permanent fort te bouwen. De radja van Soya biedt een stuk land aan waarop in 1576 een stenen fort wordt gebouwd. In feite wordt hiermee de stad Ambon gesticht. Het fort wordt gewijd aan Nossa Senhora da Anunciada. Samen met de capitão, Sancho de Vasconcellos, en zijn mannen verhuizen veel casados en gezinnen van mestiços naar de nieuwe nederzetting. Ook hele christelijke dorpen die aan de overkant van de Baai van Ambon liggen, zoals Hative, verhuizen naar de omgeving van het nieuwe fort en stichten daar nieuwe dorpen. Het fort te Ambon wordt een nieuw centrum van handel, nijverheid en religieus leven en tevens het Portugese hoofdkwartier in de Molukken. De gehuwde Portugese mannen leven binnen de muren van het fort, de christelijke dorpen liggen buiten de muren. Zij bouwen al spoedig hun kerken en scholen. Ook sturen allerlei dorpen op Ambon en ver daarbuiten een vertegenwoordiger die zich vestigt in de omgeving van het fort.

Een speciale groep vormen de Mardika, de Mardijkers. Hun naam is afgeleid van het Maleise woord ‘Merdeka’, wat vrij betekent. Deze Mardijkers zijn voormalige slaven die hun vrijheid hebben gekregen omdat zij zich hebben bekeerd tot het katholicisme. Zij zijn meestal van zeer gemengd ras, Aziatisch, Afrikaans, Braziliaans, of zij zijn afkomstig uit een van de verschillende delen van Voor-Indië. Zij zijn door hun eigenaars tijdens hun verblijf in de Portugese forten wereldwijd gekocht en meegenomen naar de Molukken. Hoewel zij hun vrijheid hebben herkregen, verkiezen vele Mardijkers bij hun voormalige eigenaren in dienst te blijven. Zij verblijven bij elkaar buiten de muren van het fort in hun eigen kampong. Net zo als hun eigenaren trouwen zij met lokale meisjes of vrouwen uit hun eigen gemeenschap. Zij blijven echter een groep die niet snel opgaat in de autochtone bevolking. Veel van hun zijn marskramer, kleine handwerkslieden, bediende of los arbeider.

Op Ambon gaan de zaken niet veel beter, want ofschoon Sancho de Vasconcellos, die de strijdkrachten onder zijn bevel heeft, zijn best doet wordt hij onvoldoende gesteund om zijn positie te handhaven. Hij verslaat twee vloten korakoras van Ternate, doodt hun commandanten en de Cachil van Tidore en de bevolking van Ambon slacht Maladam en vele anderen af. Op bevel van Sancho de Vasconcellos vernietigt Alexandre de Mattos het eiland Jamam, maar hij en zijn volgelingen worden achteraf gedood door de bewoners daarvan. Deze worden op hun beurt aangevallen door Dom Henrique, een oom van de koning van Tidore, die met 250 man een aantal van 2.000 bewoners van Jamam doodt. Bewoners van Ambon zetten een samenzwering op touw om Sancho de Vasconcellos te vermoorden. Deze vermoedt dat Ruy de Sousa, een nieuwe bekeerling en een vooraanstaand persoon van Rosanive, achter de samenzwering zit en hij laat hem arresteren. Deze arrestatie doet evenwel meer kwaad dan goed, want Ruy de Sousa ontsnapt uit zijn gevangenis en loopt over naar de vijand. Hij verraadt zijn vroegere vrienden aan hen en zij doden een groot aantal Portugezen, waardoor de zaken op Ambon in een desperate en kritische positie terechtkomen.

De Spaanse gouverneur-generaal van de Filippijnen, Gonzalo Ronquillo de Peñaloze (1580-1583), heeft vernomen dat koning Philips II van Spanje in 1580 ook is uitgeroepen tot koning van Portugal3. Voor hem is reden een expeditie naar de Molukken te zenden,onder bevel van Francisco Dueñas. Zijn primaire taak is het verzamelen van inlichtingen over de militaire situatie van de eilanden. Francisco Dueñas verblijft de maanden maart en april 1582. De volgende hulpexpeditie die tien schepen telt staat onder bevel van Dom Juan Ronquillo. Zij verblijft in de Molukken in 1582 en 1583. De Spanjaarden werken met de Portugezen samen bij het tuchtigen van naburige eilanden. In 1584 is het de beurt aan Pedro Sarmiento en daarna in 1585 aan Juan de Morón, maar ook deze twee expedities zijn niet succesrijk; zij vallen vergeefs de vesting São João Baptista op Ternate aan.

Diogo de Azambuja, capitão van Tidore, heeft in 1584 dringend behoefte aan ammunitie. De gouverneur-generaal van de Filippijnen, Santiago de Vera (1584-1590) zendt, om hem te helpen, vier barken met ammunitie, onder bevel van Pedro Sarmiento Hij neemt onderweg bezit van het eiland Mousel. Sultan Baab Ullah van Ternate, aan wie het eiland behoort, besluit zich te wreken. Hij zendt zijn broer Cachil Julo met 24 caracoras naar Batjan om de barken te nemen. Er volgt een onbesliste zeeslag, waarin de Ternatanen 200 man verliezen en de Spanjaarden acht. Na een desperaat gevecht, scheidt de nacht de strijdende partijen en het gevecht wordt naderhand niet hervat. Diogo de Azambuja, heeft dus geen hulp ontvangen; zijn positie blijft zorgelijk, omdat hij geen versterkingen uit Malakka. Heeft gekregen. Fernão Ortiz de Tavora is weliswaar met een hulpexpeditie uitgevaren, maar hij heeft zijn nog nauwelijks begonnen reis afgebroken bij de aankomst voor Malakka van een vloot van de sultan van Atjeh.

In 1584 arriveert Duarte Pereira met zijn galjoen in Tidore, om Diogo de Azambuja als capitão op te volgen. De laatste weigert, evenwel, zijn ambt op te geven en het geschil hierover loopt zo hoog op, dat Azambuja zijn rivaal in diens huis aanvalt, in het bijzijn van vrouw en kinderen. De ruzie zou serieuze gevolgen hebben gehad als zij niet de aandacht van de koning van Tidore zou hebben getrokken. Deze komt nu tussenbeiden en slaagt erin de kemphanen met elkaar te verzoenen. Spoedig na het beëindigen van de ruzie, arriveren 400 Spanjaarden uit Manila in Tidore om Diogo de Azambuja te helpen met de verovering van het Fortaleza Gamma Lamma op Ternate, maar deze vreest dat Duarte Pereira – tijdens zijn afwezigheid – bezit zal nemen van het commando, aarzelt met het ondernemen van de expeditie naar Ternate. Duarte Pereira, raakt echter op de hoogte van de oorzaak van de aarzeling van Diogo de Azambuja. Hij geeft als zijn mening dat men de gelegenheid een zo belangrijke opdracht te verrichten niet verloren moet laten gaan, omdat deze zich wellicht geen tweede keer zal voordoen. Duarte Pereira, wetende waar de schoen wringt, belooft Diogo de Azambuja met hem mee te zullen gaan naar Ternate. Door deze regeling gerustgesteld, vertrekt de expeditie, vergezeld van de koningen van Tidore, Batjan en Celebes. De gecombineerde strijdmacht landt op Ternate in het zicht van enige licht verzet en na het fort enige tijd zonder effect te hebben gebombardeerd, waarbij zij enige mannen verliezen, gaan de aanvallers weer aan boord van hun schepen en keren terug naar Tidore, zonder ook maar iets te hebben bereikt.

Op de eilanden van de Molukken verkeren de sultan van Tidore en sultan Said Barakat, de zoon en opvolger van sultan Baab Ullah, van Ternate in 1585 met elkaar op voet van oorlog, omdat de eerste weigert zijn zuster uit te huwelijken aan de laatste. In die tijd arriveert Nicolau de Brito met een galjoen uit Malakka in de Molukken. Hij heeft opdracht met de sultan van Ternate te onderhandelen over het teruggeven van het Fortaleza Gamma Lamma aan de Portugezen. Hij heeft ook brieven voor de sultan bij zich van koning Philips II en van de onderkoning Dom Duarte de Menezes in Goa. Tenslotte heeft hij een gift voor sultan Said Barakat bij zich. De voorwaarden van aanvaarding daarvan zijn eerder erop gericht Zijne Majesteit te beledigen, want ofschoon de gift geen grote waarde heeft, mag zij hem niet worden overhandigd, tenzij hij instemt met het aan hem gerichte verzoek. Voordat de sultan kennis heeft genomen van deze voorwaarden, is hij bereid vrede te stichten met de sultan van Tidore. Vervolgens krijgt hij kennis van het voorwaardelijke karakter van het present dat hem gegeven wordt, wat hem zo woedend maakt, dat hij opdracht geeft geen Portugees de stad te laten betreden, tenzij hij blootsvoet komt. Duarte Pereira, evenwel, die uit Manila is gekomen om Diogo de Azambuja op te volgen, slaagt erin een vriendschappelijke regeling met de sultan van Ternate te treffen. De houding van de sultan wordt zonder enige twijfel tot op zekere hoogte beïnvloed door het feit dat hij zijn oom, Mandra Shah, die rechtmatige sultan, de troon ontstolen heeft. De Portugezen zouden Mandra Shah kunnen gaan steunen om hem zijn troon te doen herwinnen. De sultan die erop uit is zich te ontdoen van een gevaarlijke rivaal, zet zijn oom onder druk ’sultans zuster, wier hand hij al beloofd heeft aan de sultan van Tidore, te ontvoeren. En vervolgens veroordeelt de sultan zijn oom tot eeuwigdurende verbanning, omdat deze zijn zuster heeft ontvoerd. Naderhand heeft de sultan zijn oom ook nog vermoord en zijn zuster vervolgens uitgehuwelijkt aan de koning van Gilolo. Dit laatste heeft de sultan van Tidore zo woedend gemaakt, dat hij met Duarte Pereira de dood van de koning van Ternate beraamt. En hierna zetten zij zijn oom, Cachil Tulo in zijn plaats op de troon van Ternate.

In 1588 bouwen de Portugezen een kerk bij hun Fortaleza dos Reis Magos op Tidore. Bij de kerk beschikken de jezuïeten over een woonhuis met magazijn, een refter en een huis voor leerlingen. Al deze gebouwen zijn opgetrokken uit hout en verkeren in prima conditie.

Een veel grotere en beter uitgeruste vloot vertrekt in 1593, onder bevel van gouverneur-generaal Filippine Gómez Pérez Dasmariñas, maar voordat de vloot de Molukken heeft bereikt ontstaat er een oproer aan boord en wordt de gouverneur-generaal vermoord. Als gevolg hiervan wordt de gehele onderneming afgeblazen.

Op 3 maart 1599 komen vier Hollandse schepen, de Amsterdam en de Utrecht, onder Wybrandt van Warwijck en de Zeeland en de Gelderland, onder Jacob van Heemskerck, voor de kust van Hitu aan. De bevolking geeft de Hollanders een huis om hun handelswaren in op te slaan en laat weten lading te hebben voor niet meer dan twee schepen. Daarom zeilt van Heemskerck met zijn twee schepen door naar Banda Neira, waar hij deze vollaadt met foelie, muskaatnoten en nagelen. Wybrandt van Warwijck kan wegens de oorlog van de Ambonezen met de Portugezen nauwelijks kruidnagelen op Ambon ruilen. Hij vertrekt daarom op 8 mei met de Amsterdam en de Utrecht naar Ternate.

Steven van der Haghen, die op 6 april 1599 met drie schepen van de Compagnie van Verre (1599-1601) is uitgezeild, besluit op 28 maart 1600 door te zeilen van Bantam naar Ambon. Hij komt daar op 2 mei met de Zon aan en werpt zijn anker uit, maar zonder dat de mannen op de Zon dat merken, drijven zijn andere schepen, de Maan en de , af in de richting van Banda. Eerst half mei ontvangt Steven van der Haghen bericht dat de Maan en de Morgenster op Banda een goede lading verwachten in te nemen. De orangkaja’s van Hitu en de koning van Noessatel dringen er bij Steven van der Haghen op aan hen te helpen in hun strijd tegen de Portugezen. Van der Haghen geeft tenslotte toe en de Hollanders belegeren samen met de Ambonezen acht weken lang het Portugese Fortaleza da Nossa Senhora da Anunciada op Leitimor, echter zonder resultaat. Steven van der Haghen sluit voor zijn vertrek met de Hituëzen een verbond, laat Jan Dircxz. Sonnenberg als bevelhebber van 27 vrijwilligers achter op het Kasteel van Verre, dat de Hituezen bij Kaitetu voor hem hebben gebouwd. Van der Haghen vertrekt 8 oktober naar Bantam, na de Hituezen te hebben beloofd hen na drie jaren met meer hulptroepen te zullen helpen. Op 14 februari 1601 zeilt hij van Bantam weg en In oktober 1601 keren de Zon, de Maan en de Morgenster beladen met kruidnagelen, muskaatnoten en foelie in het vaderland terug.

In februari, maart of misschien pas in april 1601 loopt een Hollands schip van 300 ton aan de grond bij Ternate. Het blijkt te gaan om de Hendrik Frederik, het vice-admiraalsschip van de expeditie van Olivier van Noort, onder bevel van Pieter de Lint. De expeditie is al op 13 september 1598 met vier schepen, de Mauritius (admiraalsschip), de Hendrik Frederik (vice-admiraalsschip), de Eendracht en de Hoop uit het vaderland vertrokken om Spaanse schepen te kapen, alsmede om porselein in China en specerijen in de Molukken te kopen. Het admiraals- en het vice-admiraalsschip zijn schepen van 300 ton, de beide andere vaartuigen zijn jachten van 50 ton. De bedoeling is dat Van Noort via Straat Magalhães naar de Specerijen-eilanden zal zeilen. Nadat Van Noort vergeefs heeft gezocht naar Sint Helena, waar hij had willen overwinteren en hij bij het eiland Santa Clara, weer aan de kust van Brazilië is gekomen, wordt de Eendracht in brand gestoken, omdat het schip water maakt. De vice-admiraal Jacob Claesz is een trotse man die twijfelt (overigens niet geheel ten onrechte) aan het zeemanschap van admiraal Olivier van Noort en die moeite heeft zich aan zijn gezag te onderwerpen. Als de schepen zich met de kerstdagen van het jaar 1599 in Straat Magalhães bevinden is de maat bij Van Noort vol. Hij laat Jacob Claesz arresteren en gunt hem drie weken om zijn verdediging voor te bereiden. Hij wordt berecht en veroordeeld; hij zal met eten en drinken voor veertien dagen worden afgezet op een desolaat eiland; dit vonnis is voltrokken en van de veroordeelde is nimmer iets vernomen. Op 26 januari wordt Pieter Esaiasz de Lint benoemd tot vice-admiraal. Arend Claesz Kalbuis is de schipper van de Hendrik Frederik.

Op 12 maart 1599 geraakt de Hendrik Frederik in Straat Magalhães uit het zicht van de beide andere schepen. Pieter de Lint begeeft zich zodra hij de engte door is naar het eiland Santa Maria voor de kust van Chili, dat het afgesproken rendez-vous-punt is voor het geval de schepen elkaar uit het oog verliezen. Lint blijft daar van 25 maart tot begin mei op Olivier van Noort wachten, maar deze is al in januari bij Santa Maria geweest en hij heeft de Buen Jesus achtervolgd en buitgemaakt en is niet in staat tegen de stroom en de wind in terug te zeilen naar het eiland. Begin augustus bereikt De Lint het Isla de Coiba voor de kust van Panama. Hij maakt hier een scheepje met maïs buit, aan boord waarvan zich de franciscaan Augustin de Cavallos bevindt. De Lint neemt de minderbroeder gevangen; aan hem danken wij het verslag van de avonturen van de Hendrik Frederik aan de kusten van Zuid-Amerika. Hij maakt nog een schip buit en neemt een aantal Spanjaarden en hun slaven gevangen; hij laat al zijn gevangenen, behalve een paar negers vrij voor hij de Oceaan oversteekt. De Lint bereidt zijn oversteek van de Grote Oceaan voor op het onbewoonde Isla de Coca (op 5  30’ NB.), waar hij een overvloed aan cocosnoten vindt en welk eiland Olivier van Noort niet heeft kunnen vinden, ofschoon hij over dezelfde kaarten beschikt. Over de route waarlangs De Lint de Oceaan is overgestoken is veel gespeculeerd. Wij weten alleen dat hij in februari of maart of misschien zelfs in april 1601 bij Ternate arriveert.

De gehele bemanning, de bewapening, de ammunitie en de handelsgoederen worden aan land gebracht. De Lint wordt door sultan Said Barakat in zijn hoofdplaats Talingama vriendelijk ontvangen. Hij wordt ook begroet door Frank van der Does, de vertegenwoordiger van de in 1598 opgerichte Oude Compagnie van Amsterdam. De Oude Compagnie heeft begin mei 1598 een vloot van acht schepen via Kaap de Goede Hoop naar Indië gezonden, onder bevel van Jacob Cornelisz van Neck en in de vice-admiraals Wybrandt van Warwijck en Jacob van Heemskerck. Na in Bantam een immense hoeveelheid specerijen te hebben geladen, heeft Van Neck Jacob van Heemskerck naar de Banda-eilanden en Wybrand van Warwijck naar Ternate gestuurd, waar de laatste van 22 mei tot 9 augustus 1599 gebleven is. Hij heeft Van der Does, met vijf assistenten achtergelaten om kruidnagelen te kopen en om contracten voor toekomstige leveranties met de sultan te sluiten, vooruitlopend op de terugkeer van Hollandse handelsschepen. Van Warwijck heeft de sultan verzekerd van Hollandse hulp tegen de Portugezen en hij heeft een verdrag afgesloten waarbij de Oude Compagnie exclusieve rechten heeft verkregen.

Van der Does is verantwoordelijk voor het zenden van de Trouw (het schip van de expeditie van Mahu en Cordes die zolang in de Chiloe-archipel is geweest, waar de bemanning zo verraderlijk is opgetreden tegen de Spanjaarden in Castro4) naar Tidore, omdat hij heeft geweigerd Cordes kruidnagelen te verkopen, want hij wilde deze behouden voor de Oude Compagnie. Hij heeft kapitein Balthasar de Cordes er wel voor gewaarschuwd dat de Portugezen het op Tidore voor het zeggen hebben. De Portugezen op Tidore wenden de bemanning van de Trouw voor dat zij bereid zijn nagelen aan hen te verkopen, maar zodra zij daarvoor de kans krijgen vermoorden zij Cordes en bijna zijn gehele bemanning. Slechts zes van hen ontspringen de dans; zij worden gearresteerd en een paar jaar in Goa in het gevang gestopt. De Portugezen nemen de Trouw in beslag.

Twee Hollandse schepen, onder bevel van Jacob van Neck, de Amsterdam en de Gouda, keren 2 juni 1601 naar Ternate terug om de kruidnagelen te laden die de factor heeft gekocht, aangevuld met nagelen die daarenboven nog te koop zijn. Van Neck heeft weet van de vloot van de Magallaanse Compagnie die drie jaar geleden, onder bevel van Olivier van Noort uit Rotterdam is vertrokken. De admiraal bereid Pieter de Lint een hartelijk welkom aan boord van de Amsterdam. “Sr. Franck Verdoes” schrijft admiraal Van Neck in zijn journaal “kwam naar ons toe met Pieter de Lint, kapitein van een van de schepen die Straat Magalhães gepasseerd zijn en dat gestrand is bij Ternate, ofschoon zijn goederen en de artillerie zijn gered.”

Nadat Van Neck vernomen heeft welk lot Cordes en zijn bemanning heeft getroffen, besluit hij de sultan van Tidore en zijn Portugese bondgenoten te straffen voor hun verraad, door de fortificaties op het eiland met zijn geschut te vernietigen. Tijdens het bombardement staat de schipper van de Gouda, Claes Cornelisz naast Van Neck. De schipper wordt door een schot getroffen en hoewel hij niet ernstig gewond is, wordt de beschieting gestaakt. Van Neck wijdt zich teleurgesteld over de beschieting weer aan zijn handel. Sultan Said Barakat is zo voldaan dat de Hollanders wraak hebben genomen op zijn oude vrienden dat hij de bemanningen uitnodigt voor een feestmaal. Van Neck laat de helft van de bemanningen op de schepen blijven, om te voorkomen dat het aantal gasten te groot wordt. Het feestmaal wordt gehouden op zondag 29 juli; admiraal Van Neck en de kapiteins Pieter de Lint, Rochus Pietersz en Van Hoyer zitten bij de sultan aan tafel. Om zich beter tegen de Portugezen te kunnen beschermen, koopt de sultan het scheepsgeschut, de ammunitie en het kruit van de Hendrik Frederik; andere Ternatanen kopen de zijden en fluwelen stoffen, alsmede het linnen en andere goederen van de Hendrik Frederik. De Lint en het overgrote deel van zijn bemanning vertrekken tussen september 1601 en eind januari 1602 in een nieuw gebouwde bark naar Java. Als De Lint vandaar in het vaderland terugkeert, heeft hij zijn reis om de wereld voltooid, na Magalhães (Juan Sebastian del Cano), Drake en Cavendish.

André Furtado de Mendoça vertrekt in de loop van de maand mei met zijn vloot naar Ambon en komt op 9 februari 1602 vanuit Manila op Hitu aan. Hij laat de schade herstellen aan zijn vloot, waaraan hij nog twaalf korakoras toevoegt. De korakoras gebruikt Furtado voor zijn operaties in de wateren van Ambon, waarvan de bevolking in opstand is gekomen tegen het Portugese gezag en het Fortaleza Nossa Senhora da Anunciada in het nauw brengt. Hij ontzet het fort, onderwerpt het dorp Alang en een drietal andere dorpen op Hitu en zijn troepen belegeren de verzetshaard Nao, dat zich na een week moet overgeven. De leiders van het verzet weten te ontkomen naar Ceram, maar negen nabijgelegen dorpen onderwerpen zich gewillig aan het Portugese gezag. De stokoude zeer aanzienlijke Tabadille raadt aan de ene kant zijn landgenoten aan zich tijdelijk aan de Portugese overmacht te onderwerpen, maar aan de andere kant vraagt hij naar de bergen gevluchte leiders vast te houden aan het verbond dat zij in het jaar 1600 hebben gesloten met admiraal Steven van der Haghen. Als zij dit hebben beloofd, geven zij zich over aan Furtado, die de laatste verzetshaard op Hitu, Hitu Lama, opruimt. De Koning van Noessanivel, Sinapati geheten, en de orangkaja van Oerimessing laten zich zelfs overreden zich te laten dopen. Zij ontvangen de namen Tomé de Sousa en Steven Teixeira, naar de oude Portugese landvoogd, die aan de veldtocht deelneemt. De Ambonese leiders, die veinzen zich bij de Portugese heerschappij neer te leggen, houden in het diepste geheim contact met de naar Ceram gevluchte leiders. Furtado landt onverwachts op het schiereiland Hovamel en de pati van Luhu slaat de schrik om het hart. Valentijn laat weten dat hij André Furtado de Mendoça geschenken, “benevens een opgepronkte deerne, die hij veinsde zijn dochter te zijn en Bay Warnoesla noemde” toezond. De pati geraakt door dit gebaar zo in de gunst bij Furtado dat hij de voor Furtado naar Hovamel uitgeweken leiders zonder problemen kan verbergen. André Furtado begeeft zich vervolgens naar Ihamahoe, een weerspannige en sterke plaats op het eiland Saparua. De bewoners verzetten zich zo straf dat de Portugezen tenslotte moeten afdruipen.

Het heeft André Furtado een halfjaar gekost om Ambon te pacificeren en hij heeft hulp gevraagd aan Malakka, maar deze blijft uit, wat niet verwonderlijk is, omdat de capitão van Malakka, Fernão de Albuquerque een persoonlijke vijand van André Furtado zou zijn. Desondanks vertrekt Furtado naar de Molukken. Hij gebiedt dat alle korakoras van de hoofdvestiging, en enige van de kust van Hitu en van het eiland Oma hem volgen, als bewijs van hun onderwerping. Als André Furtado enige tijd op het eiland Ternate is, raakt zijn leger door zijn munitie heen en worden de manschappen geteisterd door ziekte en voedselgebrek. Hij laat hulp vragen aan de in mei 1602 in Manila gearriveerde nieuwe Spaanse gouverneur-generaal van de Filippijnen, Pedro de Acuña. André Furtado vraagt hem vooral om voedsel en munitie en een aantal Spaanse soldaten ter versterking van zijn uitgedunde rangen. Het verzoek aan de gouverneur-generaal, aan de Audiencia en aan religieuze orden wordt overgebracht door de jezuïet Andres Pereira, die wordt vergezeld door kapitein António de Brito Fogoça, Zij zijn van Ambon naar Manila gereisd steken de loftrompet over de Portugese vloot in de Molukken en verhalen enthousiast de heldendaden van haar bevelhebber. Zij verzekeren dat hun capitão-mor ook op Ternate zal slagen, mits de gevraagde hulp wordt verstrekt. Zij vinden een gewillig oor bij gouverneur Don Pedro de Acunha, die ridder is in de Orde van Sint Jan en die in 1571 heeft deelgenomen aan de Slag van Lepanto. Don Pedro is toch al van plan op een geschikt moment een expeditie tegen Ternate te ondernemen, omdat Ternate de gezworen vijand is van Spanjes bondgenoot Tidore. Toen hij door Mexico trok, op weg naar zijn nieuwe standplaats Manila, heeft hij zijn plan besproken met iedereen met enige kennis van de Molukken en hij heeft Gaspar Gomez, een lekenbroeder jerzuïet, die tijdens het gouverneurschap van Gómez Pérez Dasmariñas jarenlang in Manila en op de Molukken heeft gewoond, naar het hof in Madrid gezonden, om de zaak daar te bespreken. Eind 1602 vertrekt het schip Santa Potenciana, met drie grote fregatten en 150 goedbewapende Spanjaarden naar Ternate, onder bevel van capitán Juan Juarez Gallinato. De vloot, die in januari 1603 bij Ternate aankomt, heeft veel voedsel en andere noodzakelijke zaken aan boord, zoals 10.000 fanégas rijst, 1.500 aarden kruiken met palmwijn, 200 stukken gezouten rundvlees, 20 okshoofden sardines, conserven en medicijnen, 50 quintais kruit, kanons- en musketkogels, scheepstouwen en andere voorraden. Capitán Gallinato krijgt opdracht zich bij aankomst op Ternate onder bevel te plaatsen van André Furtado de Mendoça. De vloot is in veertien dagen bij Talangame, op twee léguas van het voormalige Portugese Fortaleza São João Baptista of Castelo Gamme Lamme. De Spanjaarden vinden daar de Portugese bevelhebber met zijn galjoenen voor anker liggen, wachtend op de lang verbeide hulp. De verenigde strijdmacht slaat het beleg voor het kasteel, maar nadat het fort tien dagen lang is gebombardeerd en zwaar is beschadigd en de vijand vele manschappen heeft verloren moet het beleg worden opgeheven, omdat het kruit op is. André Furtado keert terug naar Ambon, zonder maar een poging te ondernemen het Portugese gezag op Ternate te herstellen.

Eind 1603 zenden de bewindhebbers van de VOC een zwaar bewapende oorlogsvloot, die 1080 man aan boord heeft naar Indië. De vloot staat onder bevel van de eerste admiraal van de VOC, Steven van der Haghen Hij zeilt met zijn zes resterende schepen, het jacht Duyfken niet meegerekend, van Bantam naar Ambon. waar hij vijf jaren geleden, op verzoek van de orangkaja’s van Hitu en de Koning van Noessatel acht weken vergeefs heeft deelgenomen aan de belegering van het Portugese Fortaleza Nossa Senhora da Anunciada. Nu laat Steven van der Haghen op 21 februari 1605 het anker vallen voor dit Portugese fort. De aanblik van de Hollandse oorlogsbodems is voor de angstige capitão, Gaspar de Melo, voldoende om het fort na twee dagen vrijwel zonder slag of stoot aan de Hollanders over te geven. Ook enkele casados die meer bezorgd zijn om het verlies van hun bezittingen, als het tot vechten zou komen, hebben gepleit voor een snelle overgave. De Hollanders reconstrueren het fort, legeren daarin een garnizoen van 130 man en herdopen het in Fort Victoria. De Portugese gouverneur, Capitão Gaspar de Melo, moet het veld ruimen en wordt opgevolgd door de eerste Hollandse gouverneur van Ambon, Frederick de Houtman.

De politieke kaart van de Ambonse eilanden ziet er op dat moment als volgt uit: de VOC beheerst de zuidelijke delen van de eilanden Ambon, Haruku en Saparua en vrijwel het gehele eiland Nusalaut. In dit gebied wonen de christenen. De Ternataanse kimalaha beheerst Buru, Ambelau, Manipa, Boano, Kelang en Hovamel. Hoewel er gedurende de strijd tegen de Portugezen door de Ternatanen nogal eens gebruik is gemaakt van het concept van de umat islam, de gemeenschap van islamitische gelovigen, om de moslims aan zich te binden, heeft dit toch niet geresulteerd in het ontstaan van een groot islamitisch staatsverband. Met name Hitu laat zich voorstaan op zijn zelfstandigheid. Vandaar dat er tussen het territorium van de VOC en dat van Ternate zich nog een drietal onafhankelijke, min of meer islamitische staten bevinden: Hitu, Hatuhaha en Ihamahu (Rumphius 1910, I:18-9, 46; kaart 2).

De val van het fort is een zware schok voor de Portugese gemeenschap; de mensen zijn bang dat de Nederlanders de dorpen rond het fort zullen aanvallen en plunderen, daarom vlucht de bevolking de bergen in ten zuiden van Ambon-stad. Na twee dagen komen twee jezuïeten Lorenzo Masonio en Gabriel da Cruz naar beneden om met Steven van der Haghen te onderhandelen over het lot van de Portugese christelijke gemeenschap. Het gaat zowel om hun veiligheid, have en goed als om een vrije uitoefening van de godsdienst. In de dagen daarop komt er nog een delegatie onder leiding van de casado Diego Barbudo, de radja’s van Kilang en Soya en 21 hoofdmannen van de katholieke en mestiço gemeenschappen op Leitimor. Zij verzoeken de vertegenwoordigers van de Staten van Holland bescherming te verlenen. Intussen is de grond onder de voeten van capitão Gaspar de Melo en zijn mannen te heet geworden; zij besluiten Ambon te verlaten. Het gaat om een paar honderd man; de capitão gaat met een aantal manschappen terug naar Malakka, maar een groot gedeelte van de Portugezen vertrekt naar Solor, waar zij sinds 1560 een fort hebben. Er blijven 32 gezinnen op Ambon achter. Ook de twee priesters verkiezen te blijven. Gedurende de tijd die Steven van der Haghen op Ambon verblijft, kunnen de katholieken rustig hun geloof te beleiden; per slot van rekening is de admiraal een geloofsgenoot. Maar zodra Steven van der Haghen naar Nederland is teruggekeerd verandert de situatie. De Nederlandse troepen, die overwegend calvinistisch zijn, beginnen de dorpen te plunderen en kerken, alsmede huizen in brand te steken. Frederick de Houtman kan de militairen niet bewegen hun terreur te stoppen. De soldaten worden wel gestraft, maar hij beschuldigt de Portugese hoofdman en de twee priesters van provocaties. Houtman besluit de op Ambon achtergebleven Portugezen van het eiland te verbannen. De 150 overgebleven mensen worden met een minimum aan proviand en water op een boot gezet, zonder navigatie-instrumenten en zelfs zonder een bekwaam zeeman aan boord. De boot vertrekt naar het noorden en na lange tijd wat te hebben rondgedreven komt hij toch aan op Cebu in de Filippijnen, waar de Portugezen worden opgenomen door de Spaanse katholieke gemeenschap aldaar.

Steven van der Haghen sluit op 25 februari met de kapitein van Hitu en met de andere orangkaja’s een overeenkomst die de VOC haar eerste soevereiniteitsrechten en het monopolie op nagelen bezorgt, hetgeen vanzelfsprekend ten koste van de Portugezen gaat. Niet alleen de lokale hoofden, maar ook de Portugezen die op Ambon willen blijven leggen een eed van trouw af aan de Staten-Generaal, aan de Prins van Oranje en aan gouverneur Frederick de Houtman. De Hollanders ontvangen in hun krachtmeting met de Portugezen waardevolle hulp van de inwoners van de naburige eilanden, die de Portugezen vijandig gezind zijn, omdat zij hun onverzadigbare hebzucht meer dan beu zijn. Daarom gaan zij gaarne met de nieuwkomers in zee en zijn zij hen behulpzaam bij het verdrijven van de Portugezen. Ondanks het Nederlandse garnizoen in Fort Victoria leven de bewoners in voortdurende vrees voor de wraak van de Portugezen sedert de Ambonezen met de VOC in zee zijn gegaan. Vooral de komst van de vloot van almirante André Furtado de Mendoça wordt gevreesd. Om deze reden heeft Jacob van Heemskerck al in juni 1601 het kleine Nederlandse garnizoen van 27 man van Ambon geëvacueerd, daarbij de Ambonese bondgenoten aan de wraak van de Portugezen overlatend.

In de maand april 1605 zendt Steven van der Haghen zijn vice-admiraal, Cornelis Bastiaensz met vijf schepen; Dordrecht, Amsterdam, West-Vrieslandt, Gelderland en Medemblijck naar Tidore. Als het Hollandse eskader op 2 mei voor Tidore aankomt, ziet de vice-admiraal daar twee Portugese kraken liggen. Valentijn vermeldt de namen van hun kapiteins: ‘Thomas de Torris’ en ‘Fernando Pereira de Sandi’. Drie dagen later eist Cornelis Bastiaensz de overgave van het Fortaleza dos Reis Magos, dat in 1601 zonder veel succes al door Jacob van Neck is beschoten. Het antwoord luidt dat het garnizoen zich tot de laatste man zal verdedigen. De vice-admiraal op de Dordrecht en schipper Jan Mol op de Gelderland slepen ieder onder hevig vuur uit de batterijen van het fort, een kraak weg. Na een bestorming van het fort door 150 man, onder bevel van kapitein Van der Perre en zeer harde strijd, waarbij 500 Ternatanen zich aan de zijde van de Hollanders hebben geschaard om van de partij te zijn als er gaat worden geplunderd. Tijdens de strijd hebben de vrouwen en kinderen beschutting gevonden in het nabijgelegen kleinere fort van de koning van Tidore. Na een taai verzet van 2 weken, geven de Portugezen zich op 19 mei 1605 over. Hun positie is onhoudbaar geworden als een van de torens van het fort uit elkaar gesprongen is, nadat de kruitkamer daarin is ontploft, waardoor dertig Portugezen, onder wie kapitein Torris, zijn omgekomen. Kapitein Jan Jansz Mol dringt aan het hoofd van zijn soldaten door een bres in de muur het fort binnen. De capitão van het fort, Pedro Álvares de Abreu en kapitein ‘Pereira de Sandi’ van de andere nau), de overlevenden van het garnizoen en andere op Tidore zijnde Portugezen, bij elkaar 400 of 500 mensen wordt toegestaan zich in te schepen op vier vaartuigen en een door de koning van Tidore beschikbaar gestelde barca, die de uitwijkelingen overbrengt naar de Filippijnen. Onder hen bevindt zich het hoofd van de katholieke missie in de Molukken, pater Luís Fernandez. Cornelis Bastiaensz verdrijft met Ternataanse hulp de Portugezen ook van het eiland Makian. Hij laat het Fortaleza dos Reis Magos op Tidore tot de grond toe afbreken, want de Hollanders beschikken niet over voldoende manschappen om de Molukken te bezetten. Er wordt alleen een klein Nederlands garnizoen op Ternate achtergelaten.

Nadat Steven van der Haghen zijn vice-admiraal naar Tidore heeft gezonden, gaat hij zelf naar de Banda-eilanden. Toen Wolfert Harmensz in 1602 deze eilanden bezocht, heeft hij van de bewoners van het eilandje Pulau Ai een monopolie op de handel in nootmuskaat en foelie gekregen. De bevolking van enkele andere eilanden verleent Steven van der Haghen in 1605 eveneens het monopolie op de handel in muskaatnoten en foelie. Maar deze verdragen zullen aan alle kanten door de Bandanezen ontdoken worden, omdat de VOC lage prijzen betaalt, onaantrekkelijke handelswaar meebrengt, onbekend is met de lokale etiquette en haar verbod op de handel met anderen (vooral Javanen) strak handhaaft. Tijdens zijn verblijf op in de Banda-archipel zendt Steven van der Haghen het Duy fken naar het oosten om de zuidkust van Nieuw Guinea te verkennen. De kapitein vab het Duyfken, Willem Jansz, komt echter niet als eerste Europeaan in Australië terecht, zoals lange tijd gedacht is. Degene die als eerste Europeaan het Zuidland heeft bezocht is de Portugese zeevaarder Cristóvão de Mendoça. Hij zou – volgens een zeer recente ontdekking van Peter Trickett – in 1522 met een vloot van vier schepen zijn aangemeerd in Botany Bay bij het huidige Sydney.

Op 15 februari zeilt gouverneur-generaal Don Pedro de Acunha uit voor een expeditie tegen Ternate. Zijn vloot bestaat uit vijf schepen, vier galeien met een lantaarn op de achtersteven, drie Portugese galjoten, vier sampangs, drie funeas, twee Engelse pramen, twee brigantijnen, een boot met een plat dek, voor de artillerie en dertien fregatten met een hoog dek. Zijn leger bestaat uit 1.300 Spanjaarden en 400 Tagalogs en Pampangans uit Manila. Zij strijden onder eigen officieren met hun eigen wapens. Onder de Portugezen die van de partij zijn bevindt zich de in het voorgaande jaar door de Hollanders verjaagde capitão-mor van Tidore. Admiraal van de vloot is sargento-mayor Cristobal de Axcueta Menchaca. Don Pedro de Acunha verlaat met zijn vloot Panay Island en zeilt naar La Caldera op Mindanao om water en hout in te nemen. Don Pedro reist met de galei Santiago en voert ook het bevel over de andere drie galeien. De capitania van de vloot, de Jesus Maria, loopt bij het verlaten van La Caldera aan de grond. Alle opvarenden en alle voorraden worden gered, waarna de galei in brand wordt gestoken. Als de vloot bij Ternate aankomt, zien de opvarenden daar een groot en zwaar bewapend Hollands schip liggen. De Hollander beschiet de Spaanse vloot totdat deze beschutting vindt van het eiland. De opperbevelhebber, Joan de Esquivel, zeilt met zijn schepen naar Tidore, waar hij goed wordt ontvangen. De koning van Tidore beklaagt zich over sultan Said van Ternate die met Hollandse hulp Tidore tiranniseert . Hij belooft met 600 man in korakoras te zullen deelnemen aan de Spaanse aanval op Ternate. Bij het aanbreken van het daglicht op de dag nadat het Hollandse oorlogsschip het anker heeft gelicht en naar Ambon is vertrokken, zet Don Pedro troepen aan land op het eiland Ternate. Zij dringen langs twee zijden op naar het Fortaleza Gamma Lamma, waarin zich de sultan van Ternate heeft teruggetrokken. De bewapening van de vesting bestaat uit 100 kanonnen. Hollanders en Ternatanen die belegerd worden doen een uitval, maar zij worden teruggeslagen door een compagnie Portugezen, onder aanvoering van João Rodrigues Camelo. Zij volgen de verdedigers op hun vlucht het fort in en drijven hen daaruit. Om 14.00 uur van 1 april 1606 wordt de vesting genomen. Bij de strijd zijn slechts vijftien man gesneuveld en niet meer dan twintig gewond. Zij verdrijven de Hollanders ook uit de stad, die dus onder heerschappij van Spanje komt. Het fort bevat weinig buit, omdat alles wat van waarde is, samen met de vrouwen en kinderen naar het eiland Moro zijn geëvacueerd. Ook sultan Said blijkt te zijn vertrokken; hij is uitgeweken naar een van zijn forten op Moro. Er wordt wel een grote hoeveelheid kruidnagelen gevonden en in de Hollandse factorij 2.000 gouden dukaten, kleding en een grote hoeveelheid wapens. Er wordt ook op verschillende plaatsen veel goede Portugese en Hollandse artillerie gevonden.

De kerk van São Paulo en het bijbehorende woonhuis van de jezuïeten wordt teruggegeven aan de overste van de missie, pater Luís Fernandez, die vol energie aan de wederopbouw van de missie denkt te kunnen beginnen. Daarvoor beschikt hij over de medebroeders: Gabriel da Cruz, Jorge da Fonseca, Lorenzo Masonio en Joh. Manfrida. Deze jezuïeten bevinden zich allen op Ternate. Bovendien verblijft pater Antonio Pereira in Siau. Pater Jorge da Fonseca zal terugkeren naar Labuha en pater Gabriel da Cruz naar Moro. Op Ternate verblijven voorts twee augustijnen Roque de Barrionuevo en Juan de Tapia, een dominicaan, Andres de Santo Domingo, en twee franciscanen; pater Alonzo Guerrero en broeder Diego de Santa Maria. De laatste is een bekwaam heelmeester aan wie de leiding van het hospitaal wordt opgedragen.

Cachil Amuxa, een neef van sultan Said, komt met enige andere cachiles naar Don Pedro de Acunha en hij laat weten dat de bevolking van Ternate onderdaan wil worden van koning Philips. De cachil biedt ook aan de sultan te gaan halen van Moro. Don Pedro geeft Amuxa, die vergezeld zal worden door de Portugees Pablo de Lima, een vrijgeleide, gedateerd 6 april 1606, mee voor de sultan. Negen dagen later keren de twee gezanten met de sultan terug op Ternate. Sultan Said geeft koning Philips de christelijke dorpen op Moro terug, die de vorst in 1575, toen de Portugezen hun vesting Gamma Lamma verlieten, is kwijtgeraakt. De gouverneur-generaal berooft de sultan niet van zijn koninkrijk, maar staat hem toe dat twee mannen het, met instemming van de gouverneur, met hem zullen besturen. De sultan, zijn zoon en erfgenaam, de cachiles en sangajes, leggen de eed van trouw af aan de koning van Spanje. De koningen van Tidore en Batjan, alsmede de sangajes van Labuha op Batjan doen hetzelfde. Zij beloven allen geen kruidnagelen aan de Hollanders te zullen verkopen. Zij allen beloven ook de koning van Spanje militair te zullen steunen en zij geven Don Pedro toestemming een tweede fort op Ternate te bouwen, terwijl het oude fort wordt versterkt. Ook op Tidore mag een nieuw fort worden gebouwd. Don Pedro laat Joan Esquivel als gouverneur op Ternate achter. Hij geeft hem een garnizoen van 600 man, waarvan 500 man, verdeeld in compagnieën op Ternate worden gelegerd. De overige 100 soldaten worden onder bevel van capitán Alarcon op Tidore gelegerd. In beide forten wordt voor een jaar munitie achtergelaten. Om de situatie beter in de hand te kunnen houden deporteert Don Pedro de Acunha sultan Said Barakat, met zijn zoon en opperbevelhebber van zijn strijdkrachten, en met al zijn dignitarissen, in totaal een dertigtal personen, van wie de meesten familieleden van de sultan zijn, naar Manila. Hoewel zij daar goed en met de verschuldigde eerbied worden behandeld, zijn zij gijzelaars. Het deporteren van sultan Said Barakat en zijn familie leidt ertoe dat Don Pedro de Acunha de Molukken in grote verwarring achterlaat. Zijn haast om naar Manila terug te keren, zijn onvoorziene dood (24 juni 1606), waarschijnlijk door vergiftiging en de deportatie van de sultan van Ternate en van zijn gehele entourage hebben de consolidatie van het Spaanse gezag over de Molukken verhinderd en daarmee het terrein geëffend voor de Hollandse overname. Ook Esquivel ervaart dat Don Pedro Ternate in een verwarde situatie heeft achtergelaten, zonder dat de bevolking zich geheel aan het Spaanse gezag onderworpen heeft, terwijl de lagere gezagsdragers in functie zijn gebleven. Zij hebben zich teruggetrokken in de dorpen Sabugo en Gilolo aan de kust van Halmahera. De drie Portugese galjoten keren terug naar Malakka; zij hebben naast de Portugese officieren en soldaten die aan de expeditie hebben deelgenomen ook op Ternate gevangengenomen Hollanders aan boord. Don Pedro de Acunha arriveert met de rest van de vloot eind mei 1606 in triomf in Manila. Hij wordt door de bevolking met groot enthousiasme ontvangen, omdat de expeditie zo succesrijk is geweest.

De Spanjaarden zullen vanaf 1 april 1606 tot 1663, dus 57 jaren in de Molukken blijven. Bovendien hebben zij van 1671 tot 1677 een heel klein garnizoen op Siau, een 20 km lang eiland, behorend tot de Sangihe-eilanden, op 130 km van de noordelijkste punt van Celebes. Deze periode wordt gekarakteriseerd door een voortdurende en vaak harde strijd tegen de Hollanders, die altijd de zeeën beheersen en die vergeleken met de Spaanse schepen superieur zijn bewapend. Zij beschikken ook over meer soldaten en schepen. Voor het overgrote deel van de periode beschikken de Spanjaarden over een trouwe bondgenoot in de koning van Tidore, terwijl de Hollanders een bondgenoot bezitten in de sultan van Ternate.

De Spanjaarden, die, in 1606 na de verovering van Ternate, ten minste in naam het gezag uitoefenen over de Specerijen-eilanden, kunnen evenwel niet beletten dat Hollandse strijdkrachten er zich verbinden met Ternatanen die rebelleren tegen het Spaanse gezag. De Spaanse bezetting heeft voornamelijk het karakter van een militaire bezetting, wegens de vijandigheid van de Ternatanen en de Hollanders, die na de Spaanse verovering van Ternate strijdlustiger zijn dan ooit. In de loop van enkele jaren, te rekenen vanaf 1607, breiden de Hollanders hun controle over het grootste deel van de Molukken uit, waarmee de winstgevendheid van de Specerijen- eilanden toeneemt.

Korte tijd nadat de Spanjaarden de Molukken veroverd hebben keren de Hollanders daar terug. Op 29 maart 1607 komt Cornelis Matelieff de Jonge met de schepen Oranje, Mauritius, Erasmus en Kleine Zon van zijn eigen vloot, aangevuld met de Enckhuijsen en de Delft, schepen die al met Steven van der Haghen naar Indië zijn gekomen, en tenslotte het Duyfken, het jacht dat Wijbrandt van Warwijck in Indië heeft achtergelaten, Hij treft daar gezanten van de twaalfjarige sultan Modfar van Ternate, wiens vader, sultan Said Barakat in 1606 door de Spanjaarden naar Manila is gedeporteerd. Zij roepen Matelieffs hulp in tegen de Spanjaarden. Bij de Molukken aangekomen, wil Matelieff op Tidore landen om de Spaanse bondgenoten van de Tidorezen van het eiland te verdrijven. Hij ontmoet in Gilolo op Halmahera de jonge sultan Modfar van Ternate in eigen persoon. De jonge vorst heeft 200 krijgers bij zich die Matelieff aan boord neemt. Hij zeilt met hun naar Tidore, dat aanvankelijk verdedigd wordt door 30 Spaanse soldaten, aangevuld met Tidorezen. De landing wordt uitgevoerd met enige korakoras, met 300 strijders. Zij naderen het eiland onder dekking van het scheepsgeschut, maar de ontvangst door de Spanjaarden en de Tidorezen is warm en de aanvallers zijn genoodzaakt zich met verliezen terug te trekken. Omdat de Hollanders de wateren rond het eiland niet kennen en bang zijn op het rif vast te lopen en omdat gouverneur Joan de Esquivel enige Spaanse versterkingen heeft aangevoerd, wordt de aanval afgebroken, zodat de Spanjaarden op Tidore blijven. Matelieff bouwt op Ternate een fort op enkele kilometers afstand van de Spaanse stad; het wordt opgetrokken op de overblijfselen van een vroegere vesting. Het fort wordt aanvankelijk Fort Malayo genoemd en daarna Fort Oranje (het huidige Benteng Orange, in de stad Ternate). Het karwei is min of meer af op 9 juni. Matelieff legert daarin 47 man, onder bevel van Gerrit Gerritsz van der Buijs. Hij sluit een nieuw verdrag met de regering van Ternate over de levering van kruidnagelen. Matelieff verneemt ook dat er bij de invasie van de Spanjaarden, die nog steeds in fort Gamma Lamma zitten, nogal wat Ternatanen naar Halmahera zijn gevlucht. Hij laat deze mensen ophalen met de Enckhuijsen, Delft en Kleine Zon. Vervolgens laat hij deze drie schepen ieder met 44 koppen bemand, tot onderlinge bescherming voor Malayo liggen. Met het oog op de moesson maakt hij haast om, volgens zijn instructie, naar China te gaan. Hij vertrekt op 12 juni met de Oranje, Erasmus, Mauritius en het Duyfken.

Drie dagen na Matelieffs vertrek, terwijl in Fort Oranje de kanonnen nog niet zijn geplaatst, komen Spanjaarden en Tidorezen in twee galeien en elf korakoras het fort aanvallen. De aanval wordt echter afgeslagen. Op 25 juli wordt Fort Oranje opnieuw aangevallen, nu door 26 korakoras, maar een kanonschot is voldoende om de korakoras tot achter de hoek bij Terloko te doen terugwijken. In september ziet Van der Buijs zich verplicht de Kleine Zon naar Menado te zenden, om daar rijst, varkens en ander voedsel te kopen, omdat het garnizoen op Ternate honger begint te lijden. Omdat de Hollanders nog maar nauwelijks in Menado zijn geweest, dient schipper Jacob Jansz Haen de koning “een verering aan te doen”. De Enckhuijsen, naar Halmahera gezonden, geraakt bij Sabugo aan de grond en geraakt niet meer los. De Delft wordt onder tijdelijk bevel van stuurman Adriaen Cornelissen naar de Enckhuijsen gestuurd, om de lading van het gestrande schip over te nemen, maar de stuurman die liever naar Ambon wilde gaan, doet het wanneer hij op 5 januari 1608 bij Ambon aankomt voorkomen alsof hij door de wind en de stroming uit de koers is geraakt.

Paulus van Caerden, die al als koopman met Wybrandt van Warwijck naar Indië is gekomen, vertrekt in mei 1606 als admiraal van de vierde VOC-vloot, met acht schepen naar de Oost. Het zijn de Banda, Bantam, Ceylon, Walcheren, Ter Veer, Zierikzee, China en Patani. In Indië aangekomen zet hij met zes5 schepen koers naar Ambon, waar hij op 10 maart arriveert. Vandaar vertrekt hij naar Ternate en komt daar aan op 18 mei 1608. Hij onderneemt een vergeefse poging het door de Spanjaarden bezette voormalige Portugese Fortaleza de São João Batista bij Gamma Lamma, dat herdoopt is Fortaleza las Fuerzas del Rosario, in te nemen. Daarentegen slaagt Van Caerden er in het fort te Tafasoha op het eiland Makian te bemachtigen. Het is het oude fort van de koning van Tidore “….dat de Portugezen hebben getracht te behouden, al behoorde het aan Tidore. Op 21 juni 1608 wordt dit fort door de Hollanders op de Tidorezen veroverd, omdat het niet verdedigd wordt door een Spaans garnizoen. Het fort ligt aan de westkust van het eiland en het wordt door de Hollanders Fort De Zeven Provinciën genoemd. In Tafasoho verbeteren de Hollanders de verdediging van het fort aanzienlijk, door vier nieuwe grote bolwerken te bouwen. Aan het vierde bolwerk wordt nog gebouwd gedurende de eerste maanden van 1609, omdat het bouwmateriaal schaars is. De admiraal verliest echter in juli door een zeebeving, die het gevolg is van de uitbarsting van de vulkaan Tafasoha twee van zijn zes schepen, de China en de Walcheren. Op 18 juli stelt Van Caerden kapitein Apollonius Schot aan als commandant van het garnizoen van 120 man dat hij legert in het fort te Tafasoha. Van Caerden onderneemt vervolgens met een klein vaartuig en slechts 74 man een tochtje naar Moro, het noordelijkste deel van Halmahera. Ten oosten daarvan verovert hij een eiland dat Siauw geheten zou hebben, maar dat hoogstwaarschijnlijk Morotai is geweest en dat werd verdedigd door tien Spaanse soldaten. Toen admiraal Paulus van Caerden van deze onbelangrijke onderneming terugkeerde, raakte zijn schip in de Baai van Leleda bij twee Spaanse schepen verzeild. Van Caerden strijkt zijn vlag voor beide vijandelijke schepen en wordt gevangengenomen en opgesloten in het Fortaleza las Fuerzas del Rosario. Korte tijd nadat Van Caerden in 1609 is vrijgekocht, zal hij, alweer door eigen schuld – zoals we nog zullen zien – in juli 1610 opnieuw in Spaanse krijgsgevangenschap geraken.

In dezelfde jaren waarin de forten op Ternate worden gebouwd breidt de Hollandse controle zich ook uit over de andere eilanden van de Molukken. Vanaf 1608 geldt dit ook voor het eiland Makian; Paulus van Caerden verovert – zoals we hebben gezien – het fort bij Tafasoha, hij bezet dit eiland. Makian is het rijkste eiland voor wat de opbrengst van kruidnagelen betreft en het is daarom van het grootste belang voor de Hollanders ook die handel te controleren. Op Makian bouwen zij daarom nog twee andere forten, om de kust van het eiland goed te kunnen bewaken. Het eerste fort heet Fort Mauritius en dat ligt in Gnofakia (Ngofakiaha) aan de noordkant van het eiland. Terwijl aan de zuiwestkant van het eiland het derde fort verrijst; het heet Tabilolo en wordt omschreven als “heel goed en goed gefortificeerd”.

Op 3 juni 1609 arriveert Frans Hendriksz Wittert op Ternate. Hij is als vice-admiraal meegekomen met de vijfde grote vloot die de VOC naar Indië zendt. Het is de vloot van Pieter Willemsz Verhoeff, die op 22 december 1607 is uitgezeild. Van de uit dertien schepen bestaande vloot hebben de Hollandia en het jacht den Arent de bestemming Ambon en Ternate; de Middelborch en het jacht de Valck zijn bestemd naar de Banda-eilanden te gaan. Wittert heeft niet de gebruikelijke route naar Ternate genomen, maar hij heeft Makassar aangedaan. Hij heeft daar de koopman Samuel Denis (Denijs) achtergelaten. Denijs dient in Makassar een tussenpost te stichten, vanwaaruit de Molukken van rijst en andere benodigdheden kunnen worden voorzien. De handel is daar nog meest in handen van de Portugezen van Malakka. Denijs timmert een nieuwe loge en tracht een nieuw pakhuis te krijgen van de kraeng van Gowa, die op dat moment oorlog voert met Boni. Na een overwinning in 1610 voert Gowa ook in Boni de islam in.

Op Ternate sluit vice-admiraal Wittert met de sultan een akkoord, waarbij deze de opbrengsten van zijn tollen en domeinen afstaat aan de Compagnie, terwijl de VOC de sultan ook de kosten in rekening brengt om zijn land te bevrijden van de Spanjaarden. In oktober 1609 bouwen de Hollanders een fort in Tacome (Fort Willemstadt), gelegen aan de noordkant van het eiland, waar veel kruidnagelen groeien. Wittert bouwt, met behulp van de Ternatanen ook een fort op het eiland Motir, om zich van de kruidnagelenoogst op dit eiland te verzekeren. Hij noemt deze sterkte Fort Nassau. Het bevel over het garnizoen van 40 soldaten in Fort Nassau wordt opgedragen aan kapitein Adriaen Clementsz Stolck. De bezetting van de drie forten op Makian bestaat uit 120 soldaten, onder bevel van kapitein Apollonius Schot, die twee van de drie forten wellicht heeft gebouwd. Het eerste fort is veroverd op de Tidorezen, maar het is niet duidelijk of de beide andere forten door de mannen van Schot zijn veroverd of gebouwd.

Admiraal Verhoeff besluit zelf met de schepen Rotterdam, Hoorn, Hollandia, Middelborch, Geünieerde Provinciën en Delft naar Banda te gaan. Als hij daar aankomt treft hij kapitein Keeling met drie schepen. Hij is in december van Bantam vertrokken en is 8 februari 1609 voor Banda gearriveerd, om op de eilanden of in de omtrek daarvan foelie6 te kopen. Om vaste voet te krijgen op Banda Neira, het grootste van de Banda-eilanden, laat Verhoeff zijn mannen daar een fort bouwen. Omdat op Banda geen bestuurders zetelen, treedt een sjahbandar op als hun vertegenwoordiger. Met hem wil Verhoeff een contract aangaan. Op 21 mei wordt de afspraak gemaakt dat de admiraal hiertoe op Neira van boord zal gaan. Hij gaat de volgende dag, met zijn ‘breeden raad’ en een compagnie soldaten aan de wal, waar hij niemand vindt. Een op onderzoek uitgestuurde assistent, die Maleis spreekt, laat weten dat de sjahbandar bang geworden is van het grote aantal soldaten. Hij laat vragen of Verhoeff met niet meer dan tien of twaalf personen bij hem komt. Verhoeff voldoet aan het verzoek, maar zodra hij en de zijnen aan land komen, worden zij door volk van de sjahbandar gedood. Bij elkaar worden 40 Nederlanders vermoord. Keeling wordt direct ervan verdacht medeplichtig te zijn aan de moord en de Hollanders dwingen hem te vertrekken.

Bij afwezigheid van vice-admiraal Wittert, neemt Simon Jansz Hoen, conform zijn opdracht, het bevel op zich. Hij laat, tegen de verwachting der Bandanezen in Fort Nassau voltooien en hij voert op 13 juni met alle boten en 600 man een landing op Neira uit, om de moord te wreken. Een aantal Bandanezen wordt gedood, de rest neemt de vlucht en veel van hun eigendommen worden buitgemaakt. Hierop wordt tenslotte een ‘contract van eeuwige vrede’’ gesloten, De vrede zal echter niet lang duren. Hoen laat de schepen Rotterdam en Hoorn bij Banda achter en vertrekt met de Hollandia, Middelborch, Geünieerde Provintiën en Delft naar Ambon en de Molukken. Bij Ambon vindt hij dat het volk van Loehoe en Kambelo op de kust van Ceram zich niet houdt aan het in 1605 met Steven van der Haghen gesloten contract en het kost hem de grootste moeite de mensen ervan te overtuigen tegen dezelfde voorwaarden kruidnagelen te leveren als met hun vorst, de sultan van Ternate, is afgesproken. Voor Hoen van Ambon vertrekt, benoemt hij, na overleg met zijn ‘breeden raad’ de opperkoopman Jaspar Jansz tot opvolger van gouverneur Frederick de Houtman, maar de benoeming gaat niet direct in, omdat Frederick de Houtman nog lang niet vertrekt.

Aan het bezit van versterkte plaatsen in de Molukken wordt zowel door de Hollanders als door de Spanjaarden veel waarde gehecht. Zo hebben de Spanjaarden op Ternate een halve mijl ten westen van hun Fortaleza las Fuerzas del Rosario, nog een tweede fort gebouwd, waarna Hoen, als antwoord hierop, naast het fort in het plaatsje Malayo, ook een tweede fort op Ternate heeft laten bouwen. Bedoeld is het fort bij Tacome, dat ook wel Willemstadt wordt genoemd. Hoen laat de Grote Zon voor het tweede Nederlandse fort op Ternate twee zware stukken geschut7 van het eiland Banda halen. Het eiland Tidore is nog geheel in Spaanse handen, nadat Matelieff er in 1607 niet in is geslaagd de Spanjaarden van het eiland te verdrijven. In november gaat Hoen met de Hollandia en de Geünieerde Provintiën naar het eiland Batjan. Hij neemt daar dankzij de hulp van kapitein Apollonius Schot en Jan Dircksz Lam het Spaanse fort op het eiland in. Bij de strijd om het fort zijn 36 Spanjaarden gesneuveld en raken tien Nederlanders gewond. Hoen sluit vervolgens een overeenkomst met de radja van Batjan. Kapitein Adriaan van der Dussen is de commandant van een garnizoen van 45 soldaten op Batjan. Hoen zeilt vervolgens naar Ternate en belooft de sultan hulp tegen Tidore, naar welk eiland hij begin januari 1610 koers zet. Hoen wordt echter ziek en overlijdt op 12 januari aan boord van de Hollandia. Omdat er geen opvolger voor Hoen is aangewezen en vice-admiraal Wittert zich in de Filippijnen bevindt, waarover later, ontstaat er een enorm gekrakeel tussen de scheepskapiteins. De kapiteins die aan boord van de Delft voor Malayo liggen, laten 15 maart 1610 weten dat zij met 39 man van de Hollandia Tacome hebben bezet. De Hollandia is naar Ambon gegaan, om kruidnagelen te laden. Onderweg hebben zij op het eiland Batjan met 50 man van kapitein Adriaan van der Dussen, aangevuld met 16 man van de Hollandia, het fort bij het dorp Labuha bezet. Dit fort werd verdedigd door een klein Spaans garnizoen. Het is veroverd op 30 november 1609 en daarna spreken de Hollanders van Fort Barneveldt.

De Hollandia heeft enige dagen gekruist op schepen komende uit Manila. Zij hebben twee vaartuigen genomen en 50 Spanjaarden gevangen gemaakt. Hierdoor kunnen zij met de Spaanse bevelhebber van het Fortaleza las Fuerzas del Rosario onderhandelen over de vrijlating van de sedert 1608 gevangen zittende admiraal Paulus van Caerden. De Spaanse bevelhebber eist aanvankelijk de vrijlating van alle Spaanse gevangenen, de overdracht van Fort Malayo, 6.000 gouden dukaten en de belofte dat Van Caerden nooit meer zal terugkomen. Tenslotte komen Van Caerden en nog tien andere Hollanders vrij, tegen betaling van 6.000 realen van achten, die Van Caerden zelf verschaft. Nadat hij door de Spanjaarden is overgedragen, neemt hij de leiding weer op zich, maar hij wordt, alweer door zijn eigen onvoorzichtigheid, begin juli op zijn schip de Goede Hope opnieuw krijgsgevangen gemaakt. Op 9 juli 1610 zenden de Spanjaarden dit jacht met Van Caerden naar Manila. Een dier dagen zijn ook kapitein Clements, commandant van het fort op Motir, de koopman Pieter Sijmonsz van de Delft en nog twee anderen het slachtoffer van hun onvoorzichtigheid. Zij gingen met de boot naar Tafasoha, maar worden door de Tidorzen aangevallen en onthoofd.

In 1609 geeft gouverneur Vergara opdracht het door de Hollanders in 1605 verwoeste Portugese Forteleza dos Reis Magos om zijn strategische ligging te herbouwen. De Spanjaarden zijn daarmee bezig van maart 1609 tot februari 1610. Het fort krijgt een garnizoen van dertien Spaanse soldaten, die beschikken over 2 kanonnen.

Het gebied van de Compagnie in de Molukken bestaat bij het ingaan van het Twaalfjarige Bestand op 1 september 1609 uit het Fort Oranje in Malayo, met 80 Europeanen en 3.000 inheemsen; Willemstadt of Tacome, met 1.000 inwoners, waarbij zich steeds meer Ternatanen voegen, die de bescherming zoeken; op Makian: Tafasoha met vier bolwerken, Gnofakia met vier en Tabelolo met drie bolwerken, tezamen met 125 Europeanen en 8.000 inheemse inwoners; Motir: Fort Nassau, met drie bolwerken, 50 soldaten en 2.000 inwoners; deze beide eilanden onder Schot als kapitein en opperkoopman; Batjan met 45 soldaten, onder kapitein Adriaan van der Dussen.

In 1610 begint de gouverneur van Spaans Ternate, Cristobal de Axcueta Menchaca met de bouw van het Forte Santiago de los Caballeros bij het Tidorese Tahula, aan de zuidoostkust van het eiland. In februari 1610 worden de Spaanse schepen door de Hollanders verrast en zij maken twee schepen buit. Op deze schepen bevinden zich verschillende officieren en twee missionarissen, pater Juan del Cano en broeder António de Santa Ana. De beide missionarissen hebben deel uitgemaakt van een groep van vier jezuïeten; de twee anderen: pater Sebastian de San José en broeder Christobal Gomez, zijn wel behouden in Gamma Lamma aangekomen, De vier missionarissen zijn door de gouverneur van de Fillippijnen, Juan de Silva, naar de Molukken gestuurd ter versterking van de paar missionarissen die daar nog werkzaam zijn. De Spanjaarden hechten zo zeer aan de vrijlating van de officieren en de missionarissen dat zij bereid zijn in ruil admiraal Paulus van Caerden en tien andere lieden vrij te laten. De ruil van de gevangenen vindt plaats op 16 maart

Vanaf 1613 worden de werkzaamheden aan de bouw van het Forte Santiago de los Caballeros geïntensiveerd en Jerónimo de Silva voltooit het fort in 1615. Dit fort dat is gelegen op een heuvel is het hoofdfort van de Spanjaarden op het eiland Tidore. Het ziet uit op zowel de stad van de koning van Tidore, als op zee. Bij zijn vertrek in 1606 heeft Don Pedro de Acunha al opdracht gegeven de vesting te bouwen. De sterkte wordt nimmer door de Hollanders veroverd en blijft tot het einde van 1662 in Spaanse handen.

Don Juan de Silva, de energieke gouverneur van de Filippijnen, – schrijft Wessels S.J. – heeft met een sterke vloot met 1.200 Spaanse soldaten een poging gewaagd de Hollanders uit de Molukken te verdrijven. In de hoop de weerspannige Ternatanen gemakkelijker op zijn hand te krijgen, brengt hij de nog altijd in gevangenschap levende sultan Said Barakat en diens zoon met zich mede. Hij slaagt hierin echter niet en kan evenmin bij gebrek aan een voldoende krijgsmacht zijn hoofddoel bereiken. Als winst van enige betekenis gelukt het hem twee van de belangrijkste Ternataanse versterkingen, Sabugo en Gilolo op het voedselrijke Halmahera te veroveren. Een van de missionarissen wordt belast met de zielzorg van beide garnizoenen die 400 soldaten tellen, maar hij moet korte tijd later zijn taak wegens ziekte opgeven. Weinige maanden nadat Don Juan de Silva naar de Filippijnen is teruggekeerd, verschijnen negen Hollandse schepen, die grote opschudding veroorzaken. Heel de Spaanse zeemacht in de Molukken bestaat op dat moment uit een galei. Dit wordt iets beter bij bij aankomst van de nieuwe capitán, Andrés Alcaraz, een neef van de Filippijnse gouverneur, die 18 maart 1612 het bestuur van de Christobal Axcueta Menchaca overneemt.

In de maand september van het jaar 1611 arriveert de eerste gouverneur-generaal van de VOC, Pieter Both, met de schepen Zwarte Leeuw, Vlissingen en het jacht de Paeuw voor Ternate. In artikel 22 van zijn instructie-brief wordt hem uidrukkelijk gelast “om de Specerijen-eilanden ’t eenemale vast te maken aan de Vereenigde Compagnie, zulks dat geen andere natie van de wereld daarvan iets in handen valle als ons, om ’t welck te bekomen alle onze vaste plaatsen wel beset, bewaard en gesterkt gehouden moeten worden.” De opzet laat aan duidelijkheid niets te wensen, alleen ontbreekt voor ’t ogenblik aan Both de nodige macht. Zelfs de komst van nog drie schepen onder Hendrick Brouwer in december acht hij onvoldoende om tot een beslissende actie over te gaan, zodat hij zich beperkt tot het bewaren en versterken van het ogenblikkelijk bezit. Met het oog hierop laat hij niet ver van de vesting Malayo of Oranje een nieuwe versterking aanleggen te Toluko, die de naam Hollandia ontvangt. Dit is het derde Hollandse fort op Ternate. Het wordt gebouwd nadat de Spanjaarden in 1611 hebben getracht Toluko te bezetten. Het heeft de vorm van een achthoek, ligt op een heuvel en is opgetrokken met stenen en kalk. Het garnizoen van het fort bestaat in 1612 uit vijftien tot twintig man. Het belangrijkste Hollandse fort van Ternate en van de gehele Molukken blijft dat van Malayo. In de loop van enkele jaren wordt vrijwel het grootste gedeelte van Ternate onttrokken aan Spaanse controle. Hierbij ontvangen de Hollanders veel hulp van hun Ternataanse bondgenoten.

Both voert ook onderhandelingen met Cristobal de Axcueta Menchaca en later met diens opvolger Jerónimo de Silva over het wederzijds erkennen van het in Europa afgekondigde Twaalfjarig Bestand, evenwel zonder bevredigend resultaat, omdat de Spanjaarden naar hun zeggen nog geen bericht van den koning hebben ontvangen, dat het ook in de Molukken van kracht zal zijn. Beide partijen voelen zich op dat moment vrijwel tegen elkaar opgewassen en over en weer hoopt men bij voortzetting van de vijandelijkheden enig voordeel te behalen. De Spanjaarden hebben op de rede van Malayo het jacht de Jaeger8 in brand geschoten en zij hebben zich – zoals eerder vermeld – meester gemaakt van Sabugo en Gilolo, beiden op Halmahera. Daartegenover staat het nemen van een Spaanse galei, door de Vlissingen in de Bocht van Gilolo.

In 1612 komen drie nieuwe, door de bisschop van Malakka gezonden, missionarissen op Ternate aan; het zijn de jezuïeten Gaspar Monteiro, Pero Gomes en Cosmas Pinto, behorend tot de Malabaarse missieprovincie van de Societas Jesu die zetelt in Cochin. De jezuïeten voelen zich tegengewerkt door de Spaanse overheid. De diepere grond van deze onwelwillende behandeling is hierin gelegen, dat de Spanjaarden niet willen dulden dat de Portugese jezuïeten de jurisdictie van de Kroon van Portugal in de Molukken steunen. Jerónimo de Silva ziet liever dat de Societas Jesu uit de Molukken verdwijnt, om al het werk over te geven aan de Spaanse franciscanen, die hier een klooster hebben, dat door de Kroon van Castilië onderhouden wordt. Deze staan gereed om heel de missie over te nemen.

De schepen waarmee de raad-van-Indië Hendrick Brouwer eind december 1611 naar Ternate komt zijn de Rode Leeuw met pijlen en de Griffioen. Daar liggen reeds de Zwarte Leeuw, Witte Leeuw en Vlissingen en de jachten Paeuw en Ternate. Bij deze vijf schepen en twee jachten wordt een veroverde galei gevoegd die bemand wordt met 100 Europeanen en 140 Ternatanen en Chinezen. Dit eskader kruist tien weken lang op Spaanse vaartuigen uit Manila die leeftocht voor de Spaanse garnizoenen in de Molukken aan boord hebben. Er worden vijf zulke schepen genomen, maar in een gevecht gaat de galei weer verloren, waarbij 40 soldaten sneuvelen en 40 worden krijgsgevangenen gemaakt.

Begin 1613 ontketenen de Hollanders een grote aanval op Tidore; aan de aanval op het Spaanse fort Marieco nemen deel de Banda van de vloot van gouverneur-generaal Pieter Both en de Zon, de Maan, de Hollandse Leeuw en de Zelandia van de vloot van Adriaan Blocq Martensz. Na een stormloop op het fort wordt dit 8 of 9 februari veroverd. De Spaanse verdedigers worden allen met de punt van het rapier omgebracht; de aanvallers verliezen slechts een handvol mensen. De gouverneur van Spaans Ternate, Jerónimo de Silva, die de Hollandse aanval vanaf Ternate ziet, zweert wraak te zullen nemen, maar daarvan komt niets. De Hollanders beginnen direct met de bouw van een vierkant fort, met vier bolwerken. Jerónimo de Silva bouwt iets ten zuiden van het verloren Fort Marieco een nieuw Spaans fort Marieco el Chico, dat later Tomanira wordt genoemd.

Op de middag van 7 juli 1613 zeilt Pieter Both met een vloot van dertien schepen van het Ternataanse Malayo naar Tidore. Both laat de Ceylon voor Fort Marieco (el Grande) liggen en hij zeilt met twaalf schepen naar het Fuerte de los Portuguéses (Fortaleza dos Reis Magos) aan de oostkant van het eiland. Het garnizoen, dat met 40 man is versterkt, beschiet de Hollandse belagers, waarbij de Banda tweemaal getroffen wordt. De schoten van een overgelopen Hollandse konstabel missen maar zelden hun doel. Bij het aanbreken van de dag van 9 juli beginnen de Hollanders met vier schepen (de Zon, de Maan, de Leeuw met pijlen en de Paeuw) het fort, waarvan het garnizoen tot 65 man is versterkt, te beschieten. Onder bevel van Doctor Laurens Reael worden acht vendels van 80 soldaten ontscheept, alsmede de door Hendrick Brouwer aangeworven 50 Japanners. Na een strijd van ruim twee uren is het fort in Hollandse handen. De overwinnaars laten slechts twee jonge Spanjaarden in leven om inlichtingen te verstrekken. De zwaar gewonde naar de Spanjaarden overgelopen Hollandse konstabel wordt onthoofd en zijn hoofd wordt voor het fort op een staak gestoken. De Hollanders ontmantelen het veroverde fort volkomen; het wordt niet opnieuw door de Spanjaarden bezet. De kampong Sokamorre wordt door 2.000 bewoners van Ternate, Makian en Batjan en de Hollanders tot tweemaal toe vergeefs bestormd, maar niettemin door de Tidorezen verlaten. Op 12 juli worden twee compagnieën naar de hoofdplaats van Tidore gezonden om de Tidorezen uit te nodigen tot de strijd. Dit loopt onbegrijpelijk af. Er melden zich niet meer dan 36 Tidorezen, maar de Hollandse matrozen gaan voor dit groepje aan de haal. Ondertussen hebben de Spanjaarden hun fort bij Sabugo op Halmahera verlaten. Bot zendt commandeur Blocq Martenz met 30 soldaten naar Sabugo, om het fort te bezetten en te versterken. Niet ver daar vandaan komt de VOC ook in het bezit van een fort in Gamakonore.

Zoals gezegd is vice-admiraal Wittert op 23 september 1609 naar de Baai van Manila vertrokken. Zijn vloot bestaat uit de Amsterdam, den Arent9, de Paeuw en de sloep van de Delft. Het jacht de Valck wordt Wittert met brieven achterna gezonden. De eerste maanden doen zich vele kleine schermutselingen met de Spanjaarden voor, waarbij over en weer telkens enige doden of gewonden vallen. Maar op 25 april 1610 worden de drie schepen van Wittert overvallen door een Spaanse vloot die uit acht of negen schepen bestaat. De Spanjaarden overmeesteren in een hevig gevecht de Amsterdam en de Valck en schieten de Arent in brand. Admiraal Wittert wordt doodgeschoten en zo eindigt de tocht naar de Filippijnen voor de Hollanders in een grandioos fiasco.

De voortvarende gouverneur van Manila, Don Juan de Silva, die wel wat overmoedig is geworden van zijn overwinning op het eskader van Frans Wittert, steekt in januari 1610 over naar de Molukken. De daar aanwezige Hollandse schepen zijn bij zijn komst juist naar Ambon afgevaren. Toch voelt hij zich niet krachtig genoeg om de Hollandse forten op Ternate aan te tasten en hij stelt zich tevreden met de zojuist genoemde verovering van Giilolo en Sabugo.

Op 11 juli 1613, dus twee dagen nadat de Hollanders het Portugese fort op Tidore hebben veroverd, arriveert op Ternate een jacht met het bevel van Jerónimo de Silva de christenkampong Tolo, aan de oostkust van Halmahera te ontruimen. Pater Baptista heeft een brief voor zijn confraters Simi en Scalamonti meegegeven die meldt dat beide jezuïeten zich met de Spanjaarden moeten inschepen, omdat wegens de vijandelijke houding van de islamitische omgeving zonder Spaanse bescherming geen missionarissen mogen achterblijven. Pater Simi heeft de christenen van Tolo aangeraden naar het geheel katholieke Morotai te gaan, maar zij hebben gekozen voor Bicholi, een islamitische landstreek van de sultan van Tidore. Zij zijn daar verre van welwillend ontvangen. Terwijl zij op het strand kampeerden hebben de Ternatanen hen overvallen en allen in gevangenschap weggevoerd. Dit betekent het einde van een christengemeenschap van 4.000 zielen. Jerónimo de Silva is nog jaren verweten dat hij het christendom op Moro en Morotai ter ziele heeft laten gaan. In 1613 maken de Hollanders enige bevoorradingsschepen voor de missie buit en in september 1614 zendt Jerónimo de Silva pater Gomes naar Manila om persoonlijk de onhoudbare situatie met gouverneur Don Juan de Silva te besoreken. Tezamen met zijn confrater Juan de Ribeira reist pater Gomes in november 1614 naar Goa om de situatie met vice-rei Dom Jerónimo de Azevedo te bespreken.

Bij de vereniging van de Kronen van Spanje en Portugal in 1580 zijn de overzeese bezittingen van de twee koninkrijken zo krampachtig gescheiden dat er zelfs geen sprake is van handel tussen de Portugese vestiging in Macau en de Spaanse vestigingen in de Filippijnen. Onderlinge handel is zelfs verboden. Maar zodra de kracht van de Hollanders in Indië toeneemt, beveelt Philips III dat het in het belang van beide Kronen is, dat de Spaanse en de Portugese strijdkrachten in de Oost samenwerken om hen te verdrijven. In 1615 vraagt Don Juan de Silva, de capitán van de Spaanse vestiging Manila, bijstand aan de Portugezen om de Molukken te verdedigen tegen de Hollanders. Dit wordt bijgevolg toegestaan en vice-rei Dom Jerónimo de Azevedo zendt Francisco de Miranda Anriques met een vloot van vier galjoenen. Deze schepen schijnen in hoofdzaak bemand te zijn met veroordeelden, van wie in Goa een aantal deserteert, zodra zij een voorschot op hun gage hebben ontvangen; anderen gaan ervandoor in Malakka, dat door Francisco de Miranda wordt aangedaan, ofschoon dit in strijd is met zijn opdracht. Bovendien neemt hij ook stiekem Dom Gonçalo da Silva, de bisschop van Malakka, aan boord. Het is dan midden juli en twee maanden nadat Francisco de Miranda is uitgevaren, Bij het verlaten van Malakka komt hij in een storm terecht, waarin een van zijn schepen lekkage oploopt en hij gedwongen is voor reparatie naar Malakka terug te keren. Bij zijn aankomst treft hij Diogo de Mendoça Furtado, de capitão van Malakka, die op het punt staat uit te varen met zes galjoenen en twaalf kleine vaartuigen, aangeduid als galjas, die zijn bemand met leden van het garnizoen van Malakka. Deze vloot moet enige rijkgeladen schepen, die uit China komen, begeleiden. Bovendien dient deze vloot te achterhalen wat er waar is van het in Malakka ontvangen bericht, dat de koning van Atjeh met een grote vloot op weg is naar Malakka. Dit laatste blijkt waar te zijn en Francisco de Miranda’s galjoenen worden ingezet tegen de Atjeese vloot, waar zij zich schitterend weren, zoals wij al in hoofdstuk 1 hebben gezien. Als de galjoenen vervolgens worden ingezet bij de verdediging van Malakka tegen een aanval van Hollandse schepen en zij daarbij een nederlaag lijden, zijn zij te veel toegetakeld om nog te kunnen worden gebruikt bij de herovering van de Molukken. Francisco de Miranda Anriques vertrekt met zijn vloot naar Goa. Bij aankomst daar wordt hij berecht, omdat hij niet rechtstreeks – conform zijn instructies – is doorgezeild naar Manilla, maar hij wordt vrijgesproken wegens getoonde dapperheid in het zicht van de vijand. Zodra Don Juan de Silva in Manila verneemt dat de vier galjoenen die uitgezonden waren om hem te helpen, niet meer kunnen worden verwacht, zendt hij ammunitie naar de vloot in Malakka en hij waarschuwt de stad voor de nadering van Hollandse schepen. Deze verschijnen eerst nadat alle Portugese galjoenen verloren zijn gegaan.

Nadat de expeditie naar Manila van Francisco de Miranda Anriques, rond midden februari 1616, op een mislukking is uitgelopen, zendt vice-rei Dom Jerónimo de Azevedo zes galjoten en twee koopvaarders, onder bevel van Gonçalo Rodrigues de Sousa naar Manila, om de Spanjaarden te helpen die op Ternate belegerd worden door elf Hollandse schepen. Als de versterkingen in het zicht van de Hollanders voor Ternate komen, zeilt hun vloot weg in zuidelijke richting naar Macassa. Twee galeien, een pink en de galjoten worden direct achter de Hollandse schepen aan gestuurd. Onderweg verwoesten de bemanningen van de gecombineerde Luso-Spaanse vloot de plaatsen Arsula Besi en het grotere Manciolas, zij steken ook enige schepen in brand die behoren aan de koningen van Ternate, Makian, Batjan en Cacoa, omdat zij vriendschappelijke betrekkingen met de Hollanders zijn aangegaan. De Iberische troepen gaan aan land op Corane en zij nemen zonder grote moeilijkheden het fort op het eiland in, terwijl de koning de naburige bossen invlucht. Kort nadat zij weer aan boord zijn gegaan, komen zij driegrote schepen tegen,waar in zich de schoon zoonen de klein zoon van de koning van Corane bevinden. De schepen worden veroverden de schoon zoon van de koning wordt gedood. Op 2 april bereikt devloot-Macassa, precies op het moment dat de Hollandseschepenuit Ternate daar aan komen. Er ontstaat een zeegevecht, maar nadat de slag enige uren heeft geduurd, steekt er een storm op die de strijdende partijen scheidt. De Luso-Spaanse vloot keert dan naar Ternate terug. In de tweede helft van mei 1614 trekt Laurens Reael met drie schepen en een aantal inlandse vaartuigen onder Kaitsjii Ali tegen Siau op. De radja en zijn zoon zijn juist op expeditie tegen de vijandige Tagoelandang, zodat de bevolking spoedig in wanorde geraakt en naar het binnenland vlucht. Als christenen willen zij niet onder Ternataans gezag staan, maar tegen een erkenning van de soevereiniteit der Hollanders hebben zij geen bezwaar, als deze hun bescherming beloven. Met de zwakke Spaanse macht, een vaandrig en vijf soldaten, rekent Reael spoedig af en zo krijgt Siau op 24 mei een kleine Hollandse bezetting. In augustus wordt door de fiscaal Rossingeyn een nieuwe radja aangesteld, omdat volgens de Hollandse berichten de Spanjaarden de oude vorst en diens zoon naar Manila zouden hebben weggevoerd.

Een maand later, bij gelegenheid van een tocht tegen de Filippijnen, doet Reael opnieuw Siau aan en daarna de Baai van Kalongon, op de westkust van Sangihe, waar de bewoners vanaf de tijd dat pater Mascarenhas s.j. er gedoopt heeft (1568) voortdurend met hun islamitische naburen, die het gezag van Ternate erkennen, in oorlog zijn. Ook zij willen wel het gezag van de Compagnie erkennen, waarop Reael de gelegenheid benut om hun jarenlange vete bij te leggen. Dominee. Caspar Wiltens, die in zijn verslag van 1615 aan de kerkeraad van Amsterdam de bezettingvan Siau en van een deel van Sangihe meedeelt, schrijft over de christenen, dat zij “van sulcken stoffe syn alsse alle syn, die in de eylanden van desen archipelago woonen.” Naar zijn mening zal de Generaal, zo spoedig deze in de Molukken komt, die nieuwe post wel weer opgeven, want het maakt de kosten niet goed. Aan verdere kerstening denkt hij dus blijkbaar niet.

Gouveneur-generaal Gerard Reynst, die in november 1614 Both is opgevolgd, komt inderdaad begin juni 1615 de Molukken bezoeken. Als koopman heeft hij vanaf de oprichting van de Compagnie in het bestuur zitting gehad en hij is volstrekt niet ingenomen met het regeringsbeleid van zijn voorganger.Hij valt vooral over de hoge kosten van de Molukken-oorlog en over de dure forten, waar geen zichtbare baten tegenover staan. Een meer rationeel beheer is zijns inziens nodig. Dat hierbij de post op Siau niet gehandhaafd zou blijven, heeft Wiltens goed voorzien. Hij zal echter niet vermoed hebben, dat die opheffing met een schanddaad – het woord is van Tiele – gepaard zou gaan.

Reynst heeft in de ‘breeden raad’ het voorstel gedaan de bezetting van verschillende forten, onder andere Marieco op Tidore en Barneveld op Batjan, te lichten, waarvoor hij evenwel geen meerderheid heeft kunnen vinden. Toen is bepaald dat de versterkte post op Siau, waar een dertigtal soldaten ligt. zou worden ingetrokken en tevens dat de bevolking om te beletten dat zij de Spanjaarden verder van dienst zou zijn, ”desnoods met enige rigeur” zou worden overgebracht naar de Banda-eilanden, waar men handen tekort komt om muskaatnoten te plukken. Om dit besluit uit te voeren zendt Reael op 23 september 1615 de commandeur Adriaan van der Dussen en Frederik Hamel met twee schepen “secreetelyck” naar Siau. Het verslag van Van der Dussen is bewaard gebleven. Eerst wordt een kleine bezetting van zeven soldaten afgehaald, die op Manado verblijft. Zonder moeilijkheden schijnt dit niet te zijn gegaan, want de kampong waar zij woonden wordt erbij in brand gestoken. Op 12 oktober komen beide schepen, de Oudt-Zeelandt en de Arend, op de rede van Mangnitoe aan de oostkust van Siau. De Hollandse versterking ligt aan de noordzijde van het eiland, maar men geeft voor dat deze naar hier verlegd zal worden. Onder dit voorwendsel worden radja en hoofden met een groot aantal mannen aan boord gelokt en eenmaal aan boord krijgen zij te horen, dat op last van de gouverneur allen naar een ander, veel “bekwamer” eiland zullen worden overgebracht, waar men goed voor hen zal zorgen. Van der Dussen zelf noemt wat op die aankondiging volgt een tragedie. De ontsteltenis is onbeschrijfelijk, er ontstaat een paniek, waarbij het sommigen gelukt in zee te springen en zwemmende te vluchten. Inmiddels jaagt luitenant Cassiopijn van de bezetting de vrouwen en kinderen op het land bijeen en speelt de heldendaad klaar om 244 vrouwen, 78 kinderen en 30 jongens aan boord te brengen, waar reeds 94 mannen worden vastgehouden, alles bijeen dus 446 personen. Het opdrijven van meer volk moet door de vertwijfelde tegenstand van de vluchtelingen in de bossen worden opgegeven. In de wijde omtrek is de schanddaad ruchtbaar geworden, zodat de radja van Kalongon op Sangihe en zelfs de bewoners van Manado met hun korakoras ter hulp van de weerlozen komen opdagen. Tegenover de Ternatanen tracht men deze misdaad door een verzinsel goed te praten.10

Veel genoegen heeft de Compagnie van haar onmenselijke handelwijze niet beleefd. Zij heeft er alleen mee bereikt dat de bevolking van Siau voor lange jaren haar doodsvijand wordt en bij voortduring op de Spanjaarden zal blijven steunen.

Op 19 juni 1616 liggen elf VOC-schepen, met Steven van der Haghen, Jan Dircksz Lam en andere raden van Indië tezamen voor Ternate en heeft de verkiezing plaats van Laurens Reael, gouverneur van de Molukken, tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Ghijsbrecht van Vianen volgt Reael op als luitenant-gouverneur van de Molukken, Banda en Ambon en opperkoopman Jasper Jansz wordt gouverneur van de Molukken. Jan Dirckz Lam ontvangt opdracht met tien schepen naar de Filippijnen en Japan te gaan. Zijn vloot bestaat uit de Nieuwe Zon (vlaggenschip), de Nieuwe Maan, Walcheren, Oude Zon, Aeolus, Hollandse Leeuw, Engel, Oude Maan, Ter Veer en Vlissingen. Er worden drie kompagnieën soldaten, bijelkaar 146 man ingescheept.

Lam vertrekt 1 september van Ternate; hij zeilt door Straat Basilan en ankert op 17 september in de Baai van Caldera aan het einde van de straat. Langs de westkust van Mindanao zijn reis vervolgend, komt hij 30 september aan bij Ilo-ilo aan de zuidoost kust van Panay Island. Hij doet een onvoorbereide aanval op een fort, die wordt afgeslagen, waarna de reis wordt vervolgd. Op 12 oktober neemt de Nieuwe Maan een Chinese jonk en wordt vernomen dat er bij Manila een Spaanse vloot van acht grote en zeven kleine schepen ligt. Zij hebben veel volk verloren, zijn erg beschadigd en zij liggen al vier of vijf maanden voor Manila11. Op 16 oktober komt Lam aan in Marindongo, ten noordoosten van het eiland Mindoro. De Hollanders gaan daar aan land en nemen ongestoord water in, omdat de bewoners gevlucht zijn. Er melden zich drie deserteurs. Een paar dagen later is Lam bij het dorp Baradera aan de noordkust van Mindoro, waar een verlaten dorp in brand wordt gestoken.

Op 28 oktober ankert Lam in de baai van Mariveles, dicht bij Manila. Hier verneemt hij dat tien grote schepen, vier grote galeien en enige andere vaartuigen klaar liggen bij Cavite. Twee dagen later komt een galei de vloot verkennen. Op 1 november zeilt Lam zelf naar Cavite, waar hij de Spaanse vloot ziet liggen. Hij blokkeert de haven en wacht af. Op 8 december zendt Lam de Aeolus en de Walcheren naar Ilocos, waar een zilverschip uit Nieuw Spanje wordt verwacht. De Aeolus komt 21 december terug met twee sampangs zonder volk, maar met zes leggers arak, waarvan de Hollandse zeelieden ziek worden, zodat men denkt dat de wijn bewust door de Spanjaarden vergiftigd is. Op 8 januari 1617 wordt bericht ontvangen dat het zilverschip is aangekomen. De Aeolus wordt erop af gestuurd en vindt het in Ilocos; het schip is al gelost en is rijst aan het innemen. Als de Spanjaarden de Aeolus zien, steken zij het schip dat rijst aan het laden is en twee fregatten in brand. De Aeolus keert 12 februari terug bij de vloot, met vier Chinese en een Japanse jonk, geladen met fruit. Dit is een uitkomst voor de schepen, die zoveel ziek volk aan boord hebben dat sommigen hun anker niet kunnen lichten. De Walcheren is 11 februari al met zieken naar Ternate teruggezonden. Op 7 maart wordt de blokkade van de Spaanse vloot opgeheven en gaat Lam bij Wittert’s eiland liggen om de uit China en Japan komende jonken op te wachten. Om te voorkomen dat Chinese jonken gewaarschuwd worden voor de Nederlandse vloot wordt de Aeolus en een paar dagen later ook de Engel naar het punt gezonden waar jonken worden gewaarschuwd; dit is bij Pangasinan. De Aeolus keert al snel terug met twee gekaapte jonken. Lam zendt de Nieuwe Maan en de Ter Veer naar de Aeolus die drie mijl verderop voor anker heeft moeten gaan, om de jonken te lossen, terwijl de Vlissingen naar Pangasinan wordt gezonden om nog meer jonken te kapen. Hierna liggen nog maar drie schepen bij Wittert’s eiland en drie andere 3 mijl daar vandaan.

Op 14 maart komen zeventien Spaanse schepen, waarvan zeven grote galjoenen en drie grote galeien opzetten. De Aeolus, die de Nieuwe Maan en de Ter Veer gewaarschuwd heeft, komt met de beide andere schepen naar het vlaggenschip. De schepen kunnen elkaar pas ’s avonds bereiken, nadat men de jonken noodgedwongen heeft laten gaan. Lam wil gaarne nog verder om de noord lopen, om zich met de drie andere schepen te verenigen, maar de Spanjaarden lopen harder en op 15 maart ’s morgens is de Spaanse admiraal met 2 schepen vlak achter hem; de rest van de Spaanse schepen is ongeveer een mijl aan de lijzijde. Lam bindt de strijd aan met de twee geïsoleerde Spaanse schepen. Terwijl de strijd de gehele dag voortduurt, had de Engel daarin een rol kunnen spelen, maar het schip mijdt de strijd. De volgende dag opent de Spaanse admiraal de strijd tegen de gehele Nederlandse vloot; Als de strijd in volle hevigheid woedt, geraken de Aeolus en de Ter Veer in brand. De Nieuwe Zon zinkt, nadat de bemanning is overgestapt op de Oude Zon. Het volk van Ter Veer redt zich op de Nieuwe Maan en de Oude Maan; de Aeolus vliegt in stukken. De drie overgebleven Nederllandse schepen zetten zeilen bij en vluchten voor de wind weg. Zij is het Nederlandse eskader verslagen, hetgeen wellicht niet zou zijn gebeurd als Lam zijn negen schepen bij elkaar had gehouden. De drie schepen geraken verstrooid en Lam komt met de Oude Zon en opgejaagd door twee Spaanse schepen uiteindelijk op de kust van Cochin-China.

In november 1618 bouwen de Spanjaarden, onder bevel van de gouverneur van Ternate, Lucas Vergara Gabiria, een fort in Rume aan de noordwestpunt van Tidore, dat zij naar de gouverneur San Lucas de el Rume noemen. Het fort zal door de Spanjaarden bezet blijven tot dat zij zich in 1663 uit de Molukken terugtrekken en de koning van Tidore het fort door zijn mannen laat bezetten. De nieuwe gouverneur is goed begonnen. Hij is op Ternate aangekomen met aanzienlijke voorraden levensmiddelen en krijgsbehoeften. Zijn eerste maatregel is het overbrengen van alle zieke soldaten naar Manila. Op den duur beantwoordt zijn bestuur evenwel niet aan de eerste goede verwachtingen. Van alle zijden komen klachten binnen over zijn streng en hard beheer en over zijn onevenwichtigheid. Tenslotte vraagt hij zelf ontslag. In zijn plaats wordt in 1619 Don Luís de Bracamonte benoemd.

In Juni 1621 ontmantelen en verlaten de Hollanders – op bevel van gouverneur-generaal Jan Pietersz Coen – Fort Marieco op Tidore. Eind 1621 of begin 1622 nemen de Spanjaarden hun plaats weer in. De Spanjaarden verlaten op hun beurt hun Forte Tomanira.

2 Zie deel XV, pag. 81

3 Zie deel XIII, hoofdstuk 1

4 Zie deel XV, pag. 207 e.v.

5 De Zierikzee is door de Portugezen bij Moçambique lekgeschoten en de Bantam is niet van de partij

6 Dit is een merkwaardige mededeling, omdat foeli de bloesemblaadjes zijn van de muskaatnotenbomen,, die nooit afzonderlijk, maar altijd tezamen met de nuskaatnoten worden verkocht.

7 De Grote Zon, onder bevel van kapitein Klaas Jansz Melknap is een schip vat de vloot van Cornelis Matelieff de Jonge, dient ook twee zware stukken geschut naar Ambon te brengen

8 De VOC-site van internet vermeldt niet het verlies van dit schip.

9 De Arent is eigenlijk bestemd om naar Coromandel te gaan, maar Wittert zond liever de Eendracht met de sloep van de Middelborch naar Bantam, om van daar met de Kleine Zon naar Coromandel te vertrekken.

10 Voor het volledige verhaal der gebeurtenissen zie brief van Adriaan van der Dussen geschreven in het fort Revenge op Pouleway, 25 juli 1616, aan de Bewindhebbers. Bij aankomst op Ambon, 26 november, zien 45 mannen en 2 vrouwen kans te ontsnappen en zij komen behouden bij de Spanjaarden op Ternate terug. De rest wordt in maart 1616 op Pulau Ai aan land gebracht, tezamen met 100 van hun eiland weggehaalde Solorezen en 38 gevangengenomen Spanjaarden en zij moeten als een soort lijfeigenen van de Compagnie noten voor haar plukken. Begin juni ontvluchten er 84 dwangarbeiders onder de leiding van een broer van de radja en geholpen door de Bandanezen en een weinig later verdwijnt er weer een honderdtal. Zij worden gedwongen de islamitische besnijdenis te ondergaan, maar kunnen tenslotte naar hun vaderland terugkeren. – Van der Dussen, die al in 1612 door Pieter Both is ontslagen uit zijn ambt van kapitein van Batjan, omdat hij de inlandse vrouwen niet met rust liet, wordt 30 juni 1617 om dezelfde reden door Laurens Reael als bevelhebber van Pulau Ai afgezet. De Jonge spreekt in Opkomst, IVp XXXI terecht van het wanbestuur van een liederlijke kapitein.

11 Het gaat om schepen van de vloot die door Steven van der Haghen bij Malakka verslagen is.

3.0 Solor middelpunt van de sandelhouthandel

About Marco Ramerini

I am passionate about history, especially the history of geographical explorations and colonialism.
x

Check Also

De Malediven. Expansie van het Império Português (1515-1521)

Deel 6 Index Hoofdstuk 7 Expansie van het Império Português (1515-1521) 7.1 De Malediven Geschreven door Arnold van ...