Categorieën
Portugees kolonialisme

De Phoeniciërs op het Schiereiland. Het Iberisch schiereiland tot aan de inval van de moslims

Deel 1 Index

Hoofdstuk 1

Het Iberisch schiereiland tot aan de inval van de moslims

1.1 De Phoeniciërs op het Schiereiland

Geschreven door Arnold van Wickeren

De Phoeniciërs (Feniciërs) bereiken het zuiden van het Iberisch schiereiland, door hen Baetica genoemd, omstreeks 1100 v.Chr. De stad Tyrus zou in Spanje de kolonie Gadir (Cádiz) hebben bezeten, maar dat kan niet worden bewezen. Opgravingen hebben wel aangetoond dat de Phoeniciërs zich na 800 v.Chr. in het zuiden van Spanje hebben gevestigd. Hun zoektochten naar nieuwe handels-artikelen voeren hen steeds verder naar het westen en Baetica trekt hen aan wegens zijn minerale rijkdommen. De nog niet aangesproken zilveraders en de alluviale afzettingen van tin en goud kunnen hen voorzien van ruwe materialen, waarmee zij tegemoet kunnen komen aan de vraag van de Assyriërs. De Assyriërs, aan wie Tyrus het grootste deel van de 8e en 7e eeuw onderworpen is, hebben de neiging het door de stad te betalen tribuut te verhogen. De Phoeniciërs treffen in de stroomgebieden van de Baetis (Guadalquivir) en de Anas (Guadiana) uitzonderlijk vruchtbare gebieden aan die uitstekende tarwe, olijfolie en wijn opleveren. Genoemde rivieren en hun zijrivieren voeren vanuit de Sierra Morena goud, zilver, kwik-zilver, tin, lood, koper en ijzer aan. Rond het jaar 700 v.Chr. is de zilverexport van de mijnen in het stroomgebied van de Rio Tinto zo overvloedig dat de prijs van onbewerkt zilver in de Assyrische Wereld daalt.

De Phoenicische handel wordt beheerst door familiebedrijven van scheepseigenaren en fabrikanten die gevestigd zijn in Tyrus of Byblos en die hun vertegenwoordigers naar het buitenland sturen. Dit verklaart de rijke Phoenicische graftomben die gevonden zijn in Almuñécar, Trayamar en Villaricos. Deze tomben bevatten uit de metropool Tyrus aangevoerde luxe goederen, zoals albasten wijnkruiken, geïmporteerd Grieks aardewerk en zeer kunstzinnige gouden juwelen. De Phoeniciërs koloniseren Baetica en stichten vanaf de Balearen (Ibiza) tot Gadir (Cádiz) aan de Atlantische kust handelsposten, waar zij handeldrijven in gezouten vis, verfstoffen en textiel. Zij hebben zich vermoedelijk ook neergelaten aan de kust van de Algarve, want de vroegere havenstad Ossonoba zou van Phoenicische oorsprong zijn. Er zijn vroege Phoenicische vestigingen bekend in Morro de Mezquitilla, Toscanos en Guadalhorce en voorts zijn de heiligdommen Gorham’s Cave in Gibraltar en de Tempel van Melqart op het eiland Sancti Petri bij Cádiz van Phoenicische oorsprong.

De Phoeniciërs bezitten tot 630 v.Chr. het monopolie van de handel met het Iberisch schiereiland. In dat jaar landt een schipper afkomstig van het Griekse eiland Samos bij de `Zuilen van Hercules’. Hij is, terwijl hij op weg was naar Egypte, door een zeer krachtige oostenwind de gehele Middellandse Zee doorgeblazen en belandt uiteindelijk in de buurt van het huidige Gibraltar in Tartessus. Door met de verkoop van zijn lading zestig talenten te verdienen, opent hij voor de Grieken een nieuwe handelsroute. Griekse zeelieden knopen daarop handelsbetrekkingen aan langs de gehele oostkust van het Schiereiland en zij bereiken reeds vóór het jaar 600 v.Chr. de monding van de Rhône. Desondanks blijft de handel in het gebied overwegend in handen van Phoeniciërs. Vanaf 650 v.Chr. heeft Carthago, dat in 814 v.Chr. door de Phoeniciërs is gesticht, de beschikking over een eigen vloot. De stad ontwikkelt zich tot een grote handelsmacht. In 510 v.Chr. erkent de Romeinse republiek bij verdrag het Carthaagse handelsmonopolie in het westelijk bekken van de Middellandse Zee.

Nadat Tyrus in 573 v.Chr., na een belegering van twaalf jaar, in handen is gevallen van en zich onderworpen heeft aan de Babylonische koning Neboekadnessar II, neemt de eerdere welvaart tot de 4e eeuw langzaam af. Vele kolonies overleven, evenwel, en Abdera (Adra), Baria (Villaricos), Carmona (Carmo) Gadir (Cádiz), Malaca (Málaga) en Sexi (Almuñécar) gedijen onder het handels-systeem dat Carthago heeft gesticht voor het westelijk deel van de Middellandse Zee. Eivissa (Ibiza) wordt een belangrijke Carthaagse kolonie en het eiland produceert verfstoffen, zout, visolie en wol. De mondingen van de Guadalquivir en de Guadiana zijn ook rijk aan vis. De visvangst en de visindustrie gaat een belangrijke rol spelen in de economie van dit gebied. Gezouten aal is een delicatesse bij de maaltijd van de Atheners. Ook de vangst van tonijn is in Tartessus, zoals de Phoeniciërs de kuststreek noemen, van belang. In het westen van het Schiereiland strekt de invloed van de Phoenicische cultuur zich niet verder naar het noorden uit dan tot Alentejo en Estremadura. Ten noorden van de Rio Mondego en in Galicië domineren tot ongeveer 500 v.Chr. culturen uit de IJzertijd. Er ontstaan talrijke (in Galicië meer dan 5.000) kleine gefortificeerde Keltische nederzettingen op de heuveltoppen. Deze nederzettingen, castros genaamd, blijven tot aan de Romeinse tijd vitale gemeen-schappen.

Na afloop van de Eerste Punische Oorlog (264-241 v.Chr.) heeft Carthago Sardinië en Sicilië aan Rome moeten afstaan, terwijl de stad bovendien in tien jaar een schatting voor door Rome geleden oorlogsschade dient te betalen van 3.200 talenten. Om zich voor deze verliezen schadeloos te stellen laat Carthago het oog vallen op Iberia, met zijn rijke ertsgebied in de Sierra Morena. In 237 landt een Carthaags leger, onder Hamilcar Barca bij Gadir (Cádiz). Hij heeft zijn tienjarige oudste zoon Hannibal (en wellicht ook zijn tweede en derde zoon Hasdrubal en Mago) bij zich. Hamilcar Barca heeft zijn sporen verdiend in de strijd met de Romeinen om Sicilië, maar nadat de Carthaagse vloot in 241 door Gajus Lutatius Catulus is verslagen, is zijn positie op Sicilië onhoudbaar geworden en heeft hij met de Romeinen vrede moeten sluiten. Hamilcar Barca is daar-na teruggekeerd naar Noord-Afrika, waar zijn huurlingenlegers in opstand zijn gekomen. Nadat hij in 238 de aan de rebellen verloren gegane provincies op hen heroverd heeft, is zijn populariteit zodanig gestegen dat hij Iberia voor Carthago mag veroveren.

Hamilcar Barca sticht in Iberia de stad Acra Leuce (Alicante?) en verovert, daarbij geholpen door zijn schoonzoon, eveneens Hasdrubal geheten, grote delen van het zuiden van Iberia tot aan de Sierra Morena. Uit de opbrengst van de mijnen kan Carthago in 231 inderdaad de laatste termijn van de door Rome opgelegde (symbolische) oorlogsschatting voldoen. Met de komst van de Carthagers breekt een geheel nieuwe periode aan voor het Schiereiland. Hasdrubal, de schoonzoon van Hamilcar, volgt, nadat zijn schoonvader in 229 tijdens de veldtocht verdronken is, Hamilcar Barca op als strateeg en gouverneur van Punisch Iberia, dat hij door veroveringen uitbreidt. Hij sticht in 227 bij Mastia de stad Qart Hadasht of Cartagena (Carthago Nova). De stad ontwikkelt zich tot een belangrijke stapelplaats van goederen aangevoerd vanuit het gehele Iberisch schiereiland en zelfs uit Gallië. Cartagena drijft handel met geheel Europa en voert bijvoorbeeld tin en koper in uit Brittannië en amber uit het Balticum. In 226 sluit Hasdrubal met de Romeinse bevelhebber en staatsman Quintus Fabius Maximus Cunctator het voor Carthago zeer gunstige Ebro-verdrag, waarin bepaald wordt dat de Carthaagse invloedssfeer reikt tot aan de Rio Ebro. De Puniërs mogen desondanks handeldrijven met stammen ten noorden van de Iberus (Ebro), mits zij deze rivier niet gewapenderhand overschrijden. Voorts is vastgelegd dat Griekse kolonie Massalia (Marseille), die een bondgenoot van de Romeinen is, niet meer dan twee factorijen in Iberia mag hebben. De Massaliothische steunpunten – Rhode en Emporion – liggen beide ten noorden van de Iberus. Het verdrag bevestigt ook de onafhan-kelijkheid van Saguntum (Zakantha), een door Griekse kolonisten uit Zákinthos gestichte stad ten noorden van het huidige Valencia.

Nadat Hasdrubal in 221 vermoord is, neemt de 26-jarige Hannibal, de zoon van Hamilcar Barca, het bevel over de Carthaagse troepen in Iberia over. Hannibal stelt zich tot taak de Punische aanwezigheid in Iberia te consolideren. Hij huwt een Iberische prinses, Imilce, en begint direct met het onderwerpen van verschillende Iberische stammen. Hij vecht tegen Olcades en neemt hun hoofstad Althaea in; hij pacificeert de Vaccaei in het noordwesten en in 221 maakt hij van de zeehaven, Qart Hadasht (Cartagena) de hoofdstad van Punisch Iberia, zijn uitvalsbasis. Hannibal behaalt een klinkende overwinning op de Carpetani in het stroomgebied van de Taag. In 219 doet hij een aanval op de onafhankelijke Griekse stad Saguntum, dat een vriendschapsverdrag met Rome heeft gesloten. De inwoners verzetten zich dapper en pas na een belegering van acht maanden moet de stad zich overgeven. Bij de aanval wordt Hannibal ernstig gewond. Tijdens de belegering is Rome Saguntum niet te hulp gekomen, het heeft zich beperkt tot het zenden van gezanten naar Carthago, om tegen de belegering protest aan te tekenen. Na de val van Saguntum vraagt Rome aan Carthago Hannibal te bevelen naar Carthago terug te keren. Als deze eis wordt afgewezen, leidt dit tot de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.).

Hannibal brengt de winter van 219-218 door in Qart Hadasht (Cartagena), terwijl hij voorbereidingen treft om de oorlog naar het Appenijns schiereiland te brengen. In het voorjaar van 218 geeft hij zijn broer Hasdrubal Barca het bevel over een aanzienlijke legermacht, om zowel Iberia als Noord-Afrika te verdedigen. Hij trekt zelf in april of mei met wellicht 40.0001 man de Iberus over en marcheert op naar de Pyreneeën, waarbij hij vergezeld wordt door zijn jongste broer Mago. Kort voordat Rome verneemt dat Hannibal met een troepenmacht de Iberus heeft overschreden, heeft het Carthago al de oorlog verklaard. Hannibal ontmoet op zijn weg naar Italië hardnekkige tegenstand van stammen in de Pyreneeën. Dit leidt tot desertie van een deel van zijn Iberische troepen, waardoor zijn leger aanzienlijk slinkt. Dankzij heel weinig verzet van de stammen in het zuiden van Gallia, bereikt Hannibal vlot de Rhône. Ondertussen heeft de Romeinse generaal Publius Cornelius Scipio zijn leger, dat in Noord-Italië door een rebellie was opgehouden, per schip naar Massalia vervoerd. Als Scipio langs de rechteroever van de Rhône naar het noorden trekt, bemerkt hij dat Hannibal de rivier al is overgestoken en dat hij langs de linkeroever naar het noorden opmarcheert. Scipio begrijpt dat het wellicht Hannibals bedoeling is de Alpen over te trekken en keert met zijn leger naar Noord-Italië terug, vast van plan Hannibal daar op te wachten.

Volgens Polybius is Hannibal de Rhône overgestoken op vier dagmarsen van de zee. Als dit waar is, dan is Fourques tegenover Arles de meest waarschijnlijke plaats van de oversteek. Er is ook wel geopperd dat hij is overgestoken ten noorden van de samen-vloeiing van de Isère en de Rhône. Hoe dit ook zij, Hannibal moet gebruik hebben gemaakt van vaartuigen van verschillende soort van de lokale inwoners. Voor de olifanten heeft hij eerst pieren die zover mogelijk de rivier insteken laten aanleggen. Hij heeft deze dieren vanaf het uiteinde van de ene pier, op met aarde bedekte vlotten, naar het uiteinde van de andere pier doen varen. Zijn paarden heeft hij overgezet in lange boten, of zij hebben naar de overkant moeten zwemmen. Tijdens deze operatie verschijnen er op de andere oever vijandige Galliërs. Hannibal zendt een leger onder bevel van Hanno verder naar het noorden, om daar de rivier over te steken en de Galliërs in de rug aan te vallen.

Na de oversteek wordt Hannibal ontvangen door vriendelijke Gallische leiders, onder aanvoering van in Noord-Italië wonende Boii, een Keltische stam die veel kennis heeft van de Alpenpassen, zodat Hannibal hun hulp erg goed kan gebruiken. Zijn leger over-schrijdt de Durance (waarschijnlijk gaat het om een oude zijtak, die bij Avignon in de Rhône stroomt) en het bereikt een gebied dat aangeduid is met de term `het eiland’, wat van grote betekenis voor het vervolg van de tocht zal zijn. Volgens Polybius is het een vruchtbare, dichtbevolkte driehoek omgeven door heuvels, bij de Rhône en bij een andere rivier, de Aygues of de Isère. Op `het eiland’ woedt een burgeroorlog tussen twee broers van een onbekende stam. Brancus, de oudste van de twee, voorziet, in ruil voor Hannibals militaire hulp, het Cartageense leger, van voorraden, waaraan het, na een tocht van vier maanden, waarbij 750 mijl is afgelegd, dringend behoefte heeft.

Hannibals leger nadert de Alpen bij de Col de Grimone of de Col de Cabre, trekt door het stroomgebied van de Durance, klimt door het dal van de Arc naar de Mont Cenis en geraakt via de gelijknamige pas2 in het dal van de Susa. Vandaar daalt het leger af naar de Povlakte, waarbij het gebied van de vijandige Taurini wordt overschreden. Hannibal verwoest daar hun hoofdstad (thans Turijn)

Hannibals leger is door de tocht over de Alpen zozeer verzwakt, dat het geen partij is voor de troepen waarover Scipio beschikt en waarmee hij is opgerukt tot aan de Po, om de kort geleden gestichte Romeinse kolonies Placentia (Piacenza) en Cremona bescherming te bieden. Het eerste treffen tussen de twee legers grijpt plaats op de vlakte ten westen van de Ticino, waarbij Hannibals Numidische cavalerie de overhand krijgt.

Scipio is bij het treffen zwaar gewond geraakt en de Romeinen trekken zich terug op Placentia. Nadat Hannibal vergeefs getracht heeft aan te sturen op een tweede treffen, ontmoet Hannibal in december 218 de gecombineerde strijdmacht van Tiberius Sempronius Longus en Publius Cornelius Scipio op de linkeroever van de Trebbia bij Placentia. De Romeinen worden massaal de rivier in gedreven en verdrinken, slechts een kleine minderheid, vooral cavaleristen, weet Placentia te bereiken. Deze overwinning doet zowel de Gallische volkeren in Gallia Cisalpina (Povlakte), zoals de talrijke Insubres en de Boii, als de Liguriërs partij kiezen voor Hannibal, wiens leger aanzienlijk wordt versterkt met Keltische rekruten. Na een strenge winter, waarbij hij getroffen wordt door een oogontsteking, is Hannibal in staat in het voorjaar van 217 op te trekken naar de Arno. Ofschoon er twee Romeinse legers tegen hem in het veld zijn, weet Hannibal de strijdmacht onder bevel van Gajus Flaminius, die gelegerd is in Arretum (Arezzo) onopgemerkt te passeren en Faesulae (Fiesole) en Perugia te bereiken. Als Flaminius merkt dat Hannibals leger hem is gepasseerd, haast hij zich naar het zuiden, mogelijk om zijn troepen te verenigen met die van Servilius, die vanuit Ariminum (Rimini) nadert. Hannibal beweegt Flaminius een open gevecht aan te gaan. Flaminius trekt met zijn troepen het smalle bebost Pierledal3 in, op 16 kilometer ten oosten van Cortona, waar Hannibal een groot deel van zijn troepen heeft verstopt. De niets vermoedende Romeinen worden onverhoeds aangevallen. Het aantal gesneuvelden aan Romeinse kant, onder wie Gajus Flaminius, bedraagt 15.000 en aan de kant van Hannibal niet meer dan 1.000. Hannibal zendt de volgende dag zijn aanvoerder Maale met zijn troepen het dal in, om de resterende 6.000 nog levende Romeinen te doden4. Versterkingen bestaande uit 4.000 ruiters, onder bevel van Gajus Centenius, worden door Hannibal onderschept en eveneens vernietigd. De soldaten van Hannibals leger zijn na alle veldslagen te uitgeput om hun overwinningen te consolideren en marcheren naar het zuiden. Hannibal zelf koestert de valse hoop dat de bondgenoten van Rome naar hem zullen overlopen en daarmee een burgeroorlog zullen veroorzaken. Hannibal rust in de zomer van 217 uit in Picenum, maar later verwoest hij Apulia en Campania. Ondertussen past Quintus Fabius Maximus Cunctator verschillende tactieken toe, om Hanibal naar de heuvels te lokken, omdat daar zijn cavelarie nutteloos is. Dit en zijn soms succesrijke pogingen om Hannibals bevoorrading af te snijden, leiden tot schermutselingen tussen de twee legers. Fabius tactieken leiden tot onenigheid met Minucius Rufus, zijn bevelhebber over de cavalerie. Het gevolg hiervan is dat het volk van Rome het commando tussen Minucius en Fabius verdeelt. In de vroege zomer van 216 trekt Hannibal plotseling naar het zuiden en neemt het grote legerbevoorradingsdepot van Cannae, gelegen aan de Aufidus (Ofanto), in. De Romeinse consuls van 216 v.Chr., Lucius Aemilius Paulus en Gajus Terentius Varro, trekken met een legermacht van 80.000 man naar Cannae voor een beslissende slag met Hannibal, die beschikt over 40.000 infanteristen en 10.000 cavaleristen. Op 2 augustus vindt de Slag van Cannae (Monte di Canne) plaats. Met de zee drie mijl achter hen en de rivier de Aufidus aan hun rechter zijde, kijken de Romeinen uit naar het zuidwesten. Hun cavalerie van 6.000 ruiters, is opgesteld op de vleugels. Zij hebben een uitzonderlijk smalle maar zeer diepe formatie infanterie in het midden geplaatst. Het is de bedoeling dat de infanteristen de linies van Hannibal doorbreken. Het centrum van Hannibals opstelling, bestaat uit Gallische en Iberische infanterie, zijn zeer ervaren Lybische infanterie staat aangetreden aan de flanken en zijn cavalerie bevindt zich op de vleugels van zijn opstelling. Hannibals Galliërs en Iberiërs in het centrum krijgen het zwaar te verduren onder de krachtige aanvallen van de superieure Romeinse infanterie, die een diepe wig in zijn linies drijft, zonder deze te doorbreken. Naarmate de Romeinen dieper doordringen in de Punische linies wordt hun positie hachelijker. Hannibal laat het Romeinse leger insluiten door zijn Lybische infanterie en cavalerie, die het in de rug aanvallen. De Romeinen worden door de Lybiërs, die de eigen cavalerie in hun rug hebben, zo nauw ingesloten dat zij hun wapens niet meer kunnen hanteren. Zij worden in stukken gehakt. Van de oorspronkelijke 80.000 Romeinen weten er slechts 14.000 te ontsnappen, 10.000 soldaten geven zich over en de rest wordt gedood; Hannibal verliest niet meer dan 6.000 man. Hij zendt zijn broer Mago naar Iberia terug, om het land tezamen met zijn broer Hasdrubal Barca tegen de Romeinen te verdedigen.

De grote overwinning van Hannibal doet verschillende regio’s op het Apennijnse schiereiland naar hem overlopen, maar Hannibal marcheert niet naar Rome; hij brengt de winter van 216-215 door in Capua, waardoor de gevechtskracht van zijn leger langzamerhand afneemt. De Romeinen gaan de door Quintus Fabius Maximus voorgestelde tactiek volgen. Zij verdedigen de aan Rome trouw gebleven steden en als de gelegenheid zich voordoet willen zij steden die Hannibal in handen zijn gevallen terugwinnen, maar zij zullen niet ingaan op een uitnodiging van Hannibal een grote slag aan te gaan. Omdat Hannibal over te weinig manschappen beschikt om deze te kunnen verspreiden om het overal tegen de Romeinen te kunnen opnemen en de Romeinen een beslissende slag uit de weg gaan, ontstaat er een impasse. Hannibal is gedwongen zijn aanvallen te staken en over te gaan op een defensieve politiek, waarmee hij niet altijd succes heeft. Bovendien ontvangt hij onvoldoende steun uit Carthago, omdat de Romeinen de zeeën beheersen. Hannibals soldaten moeten het dus stellen met het voedsel dat zij locaal kunnen verkrijgen, om hun vaak niet erg effectieve operaties te kunnen voortzetten.

Afgezien van de inname van Tarentum (Taranto), behaalt Hannibal in de jaren 215-213 slechts kleine overwinningen. Hij ontvangt in die tijd maar weinig versterkingen uit Carthago. In 213 heroveren de Romeinen Casilinum en Apri, plaatsen die Hannibal in de winter van 216-215 veroverd heeft, en in 211 moet Hannibal de stad Capua die door de Romeinen belegerd wordt, ontzetten. Ondanks Hannibals snelle opmars tot op drie mijlen van de zwaar gefortificeerde muren van Rome, valt Capua. In hetzelfde jaar valt Syracuse op Sicilië, na twee jaren door de Romeinen belegerd te zijn, in handen van Marcus Claudius Marcellus en in 209 herovert Quintus Fabius Maximus de stad Tarentum, die Hannibal drie jaar in bezit heeft gehad.

Terwijl Hannibal op het Apennijnse schiereiland tegen Rome vecht, levert zijn jongere broer Hasdrubal Barca op het Iberisch schier-eiland zijn eigen strijd tegen de Romeinen. Hij vecht zeven jaar lang tegen Publius Cornelius Scipio en diens broer Gnaeus Cornelius Scipio Calvus. De oorlog is voor Hasdrubal slecht begonnen. In een zeeslag in de vroege zomer van 217, die plaatsgrijpt op de Iberus (Ebro) voor Tarraco, is Hasdrubals vloot grotendeels vernietigd door een gedurfde Romeinse verrassingsaanval. In 215 bestrijdt Hasdrubal de gebroeders Scipio bij Dertosa aan de Ebro. De Carthaagse troepen lijden zware verliezen, als tijdens de slag het centrum van hun strijdmacht bezwijkt. Vier jaren later slaat Hasdrubal terug; hij vernietigt de Romeinse legers, doodt de gebroeders Scipio en verdrijft de Romeinen vrijwel geheel van het Iberische schiereiland ten zuiden van de Ebro.

Rome besluit versterkingen naar Iberia te zenden, maar geen van de senior generaals is bereid de veldtocht te leiden. De 25-jarige Publius Cornelius Scipio5, die zich later de bijnaam `Africanus’ zal verwerven en die gewoonlijk wordt aangeduid als Scipio Africanus de Oudere, biedt zich de expeditie te leiden en zijn vader en oom die in Iberia zijn gedood, te wreken. De Romeinen stemmen in met zijn benoeming op een militaire post buiten Italië, hoewel hij noch praetor,6 noch consul is, waarmee een belangrijk constitutioneel precedent gecreëerd wordt. Scipio heeft niet alleen de ambitie. Hasdrubal te verhinderen voorraden van het Iberisch schiereiland naar zijn broer Hannibal te zenden, maar ook om de Puniërs geheel van het Schiereiland te verdrijven, wat in het jaar 210 nauwelijks realistisch lijkt. Vanuit zijn hoofdkwartier in Tarraco (Tarragona) lanceert Scipio in 209 een gecombineerde aanval over land en vanuit zee op het het Carthaagse hoofdkwartier Qart Hadasht (Carthago Nova). Scipio kan de aanval wagen, omdat hij weet dat alle drie Carthaagse legers, onder bevel van Hasdrubal Gisco en Hannibals broers Mago en Hasdrubal Barca, minstens tien dag-reizen van de stad verwijderd zijn. Geholpen door extra laag water in de lagune, waardoor de noordelijke stadswal tot aan de voet droogvalt en met succes bestormd kan worden, nemen de Romeinen de stad. Scipio’s manschappen leggen het extra lage water, mogelijk als gevolg van een plotseling opgestoken wind, uit als hulp van Neptunus. Zij zijn ervan overtuigd dat hun aanvoerder de steun van de goden geniet. Met de inname van Cartagena vallen de Romeinen Iberische gijzelaars, pakhuizen vol militaire goederen en voorraden, de locale zilvermijnen, een prachtige haven en een prima uitvalsbasis naar het zuiden van het Schiereiland in handen.

Nadat hij zijn leger in nieuwe tactieken heeft getraind, verslaat hij in 208 Hasdrubal Barca bij Baecula (Bailen) in Baetica. Terwijl de twee achterste rijen van een Romeins leger normaliter de frontlinie nauw ondersteunen, gaat Scipio in dezen slag heel anders te werk. Zijn hoofdmacht valt, afgeschermd door licht bewapende troepen, de flanken van de vijand aan. Als Hasdrubal het strijdtoneel ontvlucht, om zich uiteindelijk bij zijn broer Hannibal te voegen, is Scipio zo verstandig hem niet achterna te gaan, om te trachten hem tot stoppen te dwingen. Hij besluit daarentegen zijn taak op het Iberisch schiereiland af te maken door ook de twee andere Carthaagse legers te vernietigen. Deze legers staan onder bevel van Hasdrubal Gisco en Mago Barca. Zij worden bovendien gesteund door hun Numidische bondgenoot Masinissa, die al zes jaar voor Carthago op het Iberisch schiereiland tegen de Romeinen strijd. Hasdrubal die lange tijd getracht heeft de confrontatie met Scipio te vermijden, wacht hem in 206 op bij Llipa (Alcalá del Rio, bij Sevilla). Hasdrubal, Mago en Masinissa beschikken over circa 58.000 man. Scipio heeft 45.000 voetknechten en 3.000 ruiters. Scipio’s recente militaire hervormingen en de training van zijn man-schappen werpen vruchten af. Bovendien weet hijzelf Hasdrubal Gisco met briljante tactieken als strateeg te overtreffen; de Romeinen behalen de overwinning, waarmee een einde komt aan de Carthaagse heerschappij op het Iberisch schiereiland. De inwoners van Gadir zullen als de Tweede Punische Oorlog in 201 is geëindigd hun stad overdragen aan de Romeinen, die haar Gades noemen. Hiermee is aan de bespreking van de Punische periode van het Iberisch schiereiland een einde gekomen; voor de lezer die nieuwsgierig is naar het uiteindelijke lot van de verslagen Punische generaals wordt verwezen naar de voetnoot7.

1.2. De Romeinse tijd (200 v.Chr.- 400 n.Chr.)

Notes:

1 Volgens Polybius beschikte Hannibal over 90.000 man infanterie en 12.000 cavaleristen en over 38 olifanten. De eerste twee cijfers lijken overdreven.

2 Er zijn enige details van Hannibals tocht over de Alpen bekend. Het eerste gevaar komt van de Allobroges, die Hannibals achterhoede aanvallen. Halverwege de overtocht hebben andere Keltische groepen het gemunt op de bagage; zij laten zware stenen van grote hoogte op het lint van paarden en manschappen storten, wat tot grote paniek leidt en velen (mens en dier) van het smalle bergpad in de afgrond doet storten. Hannibals tegenmaatregelen komt hem op grote verliezen aan mensenlevens te staan. Op de derde dag neemt hij een stad van de Galliërs in en maakt zoveel voedsel buit dat hij daarmee zijn leger twee of drie dagen kan voeden. De Galliërs blijven zijn legertros vanaf grote hoogte met stenen bestoken en Hannibal weet niet of hij zijn Gallische gidsen kan vertrouwen. Hij bivakkeert op een grote kale rots, om de nachtelijke doortocht van zijn paarden en lastdieren door de kloof beneden hem te dekken. Op de top van de pas valt sneeuw, wat de afdaling nog gevaarlijker maakt. Soldaten en dieren glijden weg of struikelen in de verse sneeuw die op de gladde ijslaag van vorig jaar valt. Een aardverschuiving blokkeert de nauwe doorgang en het leger wordt bij helder weer een dag opgehouden, tot de doorgang vrij is gemaakt. Tnslotte daalt Hannibal, op de 15e dag, na een reis van vijf maanden vanaf Cartagena, met 20.000 man infanterie, 6.000 cavaleristen en een paar van de oorspronkelijke 38 olifanten, af in Italië. Hij heeft tal van moeilijkheden overwonnen: het ruwe winterweer, het ontoegankelijke terrein, de guerillatactieken van de ongenaakbare stammen. Zijn grootste prestatie is dat hij een leger in de hand heeft gehouden, dat bestaat uit mannen van vele rassen en talen die waren blootgesteld extreem moeilijke omstandigheden.

3 Dit is het dal waarin de machtige Burcht van Pierle oprijst.

4 Er zouden ook duidenden Romeinse soldaten het nabijgelegen Lago di Trasimeno zijn ingedreven, maar het is veel waarschijnlijker dat Hannibals troepen de smalle uitgangen van het Pierledal hebben afgesloten, om ontsnapping in de richting van het meer te verhinderen.

5 Polybius laat weten dat hij als 18-jarige in 218 tezamen met zijn vader, ook Publius geheten, bij de Ticino tegen Hannibal gevochten heeft. Hij heeft zijn vader die was afgesneden van de zijnen en die bovendien gewond was geraakt, gered. Hij heeft ook in 216 gestreden bij Cannae en is met 4.000 anderen naar Canusium gevlucht.

6 Landvoogd die in waardigheid volgt op consul.

7 Hasdrubal Gisco wijkt met zijn verslagen leger uit naar Noord-Afrika. Hij huwelijkt zijn dochter uit aan Syphaks, koning van de Massaesyli, om zijn militaire alliantie te formaliseren. Zij bestrijden samen in de jaren 205-203 Scipio op Afrikaanse bodem, maar worden telkens door hem verschalkt. Nadat Hasdrubal Giso in 203 verslagen is bij Suq al Khamis, wordt hij van verraad beschuldigd. Nog voor de Slag bij Zama beneemt hij zich het leven. Mago trekt zich terug naar Gadir (Cádiz), waar hij enkele maanden verblijft. Hij zeilt in 205 met het restant van zijn troepen naar Liguria, om de in Gallia Cisalpina wonende stammen (Insubres en Boii), die zich tegen Romeinse overheersing verzetten, te ondersteunen. Hij wordt in 203 verslagen door de Romeinen en sterft op weg naar Carthago aan zijn verwondingen. Hasdrubal Barca die in 208 door Scipio verslagen is, wil zich bij zijn broer Hannibal in Italië voegen. Hij verschijnt in 207 in Gallia Cisalpina met een leger dat weinig onderdoet voor dat van zijn broer. Na contingenten Galliërs en Liguriërs te hebben achtergelaten, marcheert Hasdrubal naar de oostkust. Het door de oorlog uitgeputte Rome weet met een uiterste krachtsinspanning een sterk leger, onder Marcus Livius Salinator, tegen Hasdrubal op de been te brengen. Versterkt met een deel van het leger van Gajus Claudius Nero, levert deze strijdmacht in 207 aan de oevers van de Metaurus slag met Hasdrubal. De geweldige krachtmeting wort pas beslist als Nero in een handige zijdelinkse beweging verhindert dat de vijand zich kan terugtrekken. Het gros van Hasdrubals leger wordt vernietigd en hij wordt zelf gedood. Om Hannibal te laten weten dat het leger van zijn broer is verslagen, wordt het hoofd van Hasdrubal over de omheining in zijn kamp geslingerd. Hannibal en Mago worden in 203 uit Italië teruggeroepen naar Carthago, dat wordt bedreigd door Publius Cornelius Scipio die in 204 met 35.000 man in Noord-Afrika geland is en Utica bestormt, na eerder dat jaar de legerkampen van Hasdrubal Gisco en zijn Numidische bondgenoot Syphaks al te hebben verbrand en daarna bij het huidige Suq al Khamis een Carthaags leger heeft vernietigd met een verrasende dubbele beweging vanuit de flanken van zijn legermacht. Als Hannibal met 12.000 man elitetroepen in Noord-Afrika arriveert en dit leger in korte tijd aangroeit tot 37.000 man, herleeft de hoop in Carthago dat de oorlog tegen de Romeinen wellicht toch nog kan worden gewonnen. Beide legers naderen elkaar voor een beslissende slag bij Zama. Hannibals leger is groter, maar Scipio beschikt over 6.000 Numidische ruiters, onder bevel van zijn bondgenoot Masinissa, die na de verloren Slag bij Llipa is overlopen naar de Romeinen en wiens cavalerie superieur is aan de Carthaagse cavalerie. Hannibal laat eerst 80 olifanten los op de vijandelijke infanterie, maar deze beesten worden spoedig uiteen-gedreven. Masinissa’s cavalerie jaagt de Carthaagse cavalerie op de vlucht. De Romeinen vallen de vijandelijke infanterie aan, die bestaat uit drie samen-hangende defensielinies. Als de Romeinen de soldaten van de eerste en tweede linie verslagen hebben en voor de derde linie, die bestaat uit Hannibals elitetroepen van zijn veldtocht in Italië, komen te staan, zijn zij uitgeput. Op dit beslissende moment keert Masinissa’s cavalerie, die de vijand achter-volgd heeft terug en valt, samen met de Romeinse infanterie, de Carthaagse infanterie aan, waarmee korte metten wordt gemaakt. Hannibal verliest zijn gehele leger; 20.000 man worden gedood en de rest wordt gevangengenomen, maar hij weet zelf naar Carthago te ontsnappen. De Romeinen betreuren circa 1.500 doden. Carthago geeft zich over; de stad moet vrijwel zijn gehele oorlogsvloot aan Rome overdragen en Rome 50 jaar lang oorlogsschatting betalen. Carthago dat zich snel van de oorlog herstelt, biedt in 191 aan de rest van de schatting van 200 talenten per jaar, direct te betalen. Publius Cornelius Scipio, die aan zijn naam de eretitel ‘Africanus’ mag toevoegen, weigert dit, omdat de betaling van tribuut ook symbolische betekenis heeft.