Categorieën
Portugees kolonialisme

Het begin van de maritieme expansie. Ontdekkings- en handelsreizen naar West-Afrika

Deel 2 Index

Hoofdstuk 1

Het begin van de maritieme expansie

1.1 Het begin van de maritieme expansie

Geschreven door Arnold van Wickeren

In deel I van dit boek zijn niet alleen de verovering van Ceuta in 1415 en de pogingen van moslimzijde om de stad te heroveren uitvoerig besproken, maar het begin van de maritieme expansie kwam ook reeds ter sprake. Onder ver­wij­zing naar Deel I volgt van dit begin een korte samenvat­ting, aangevuld met enige opmerkingen over de drijfveren achter de snelle kolonisatie van de Atlantische eilanden en de maritieme expansie in het algemeen, ontleend aan het boek van Waller­stein.

Als Henrique in 1419 uit Ceuta is teruggekeerd, laat hij twee jonge landjonkers, João Gonçalves Zarco en Tristão Vaz Teixeira, uitvaren `…op zoek naar het land Guinée’. Zij komen op het eiland Porto Santo terecht, dat zij zeer ge­schikt achten voor kolonisatie. Het jaar daarop vertrekken zij, verge­zeld van de Genuees Bartolomeo Perestrello. Het drietal heeft ook een groep kolonisten aan boord. Porto Santo wordt in bezit genomen, evenals het nabij­gelegen veel grotere Madeira, dat zij vanaf Porto Santo hebben waarge­nomen. In 1425 vertrekt een grotere expeditie naar de twee eilanden, gevolgd door de gezinsleden van de eerste kolonis­ten en nieuwe emigranten, onder wie pries­ters. Tezelfdertijd heeft Henrique ook belangstelling voor de Canarische eilan­den, waar hij in 1416 Gonçalo Cabral reeds naartoe heeft gezonden om de zeestromingen daar te meten. In 1424 zeilt een grote vloot, met een paar duizend man, onder João de Castro naar Gran Canaria. De inwoners verzetten zich zo heftig dat het expe­di­tie zich onverrichter zake inscheept, terwijl een tweede expeditie in 1427 evenmin succes heeft. In hetzelfde jaar ontdekt Diogo de Silves de oostelijke gele­gen Azoren-eilanden Santa Maria en S.Miguel en mogelijk ook Terceira, Graci­osa, S.Jorge, Pico en Faisal, als hij ver­moe­delijk komend van Madeira, met het oog op de heersen­de winden, met een grote bocht naar het westen terugzeilt naar Portugal. Nadat Henrique in 1432 een expedi­tie, onder Frei Gonçalo Velho, naar de Azoren heeft gezon­den, wordt reeds in 1439 tot kolonisatie van Santa Maria en S.Miguel besloten. Een leidende rol hierbij speelt de Vlaming Jácome de Bruges. Er komen zoveel landge­noten van Jacob van Brugge naar de Azoren, dat deze lange tijd zullen wor­den aange­duid als de Vlaamse eilan­den. Met de inname van Ceuta en met de koloni­satie van de Atlanti­sche eilanden heeft Portu­gal de leiding geno­men van de Europese expan­sie en zal deze niet meer afgeven.

Waller­stein haalt Go­dinho en Joël Serrão aan, die veron­der­stellen dat de behoef­te aan land­bouw­grond de voornaam­ste drijf­veer voor de koloni­satie van de Atlanti­sche eilanden is geweest. Zij leveren aanvan­kelijk veel hout en na ontbos­sing granen, suiker, wijn en kleurstof­fen, voor de textiel­indus­trie. De invoer van tarwe is voor Portu­gal, met zijn structureel graantekort, letterlijk van levensbe­lang. Tarwe en hout worden in de 15e eeuw ook aange­voerd door Hanze-koop­lie­den en Bretons. Aan hout heeft Portu­gal, dat zelf weinig echte bossen heeft, grote behoef­te. Langzame maar gestage ont­bos­sing in West-Europa en de landen van de Middelland­se Zee heeft tot scha­arste aan hout geleidt. Een schaarste die vooral Venetië tegen het einde van de 15e treft. Suiker wordt in Portu­gal zelf voortge­bracht, sedert de Genuees Gio­van­ni della Padua in 1404 een koninklijke vergun­ning kreeg om een suikerriet­planta­ge in de Algarve aan te leggen. De Genue­zen, die erva­ring hebben met de produc­tie van suiker op Sicilië, nemen ook het initia­tief en verstrek­ken het kapitaal en de verwer­kings- en irriga­tie-technie­ken voor de productie van suiker op Madeira en de Azoren. Het klimaat op de Azoren blijkt daarvoor echter minder ge­schikt. Gelei­de­lijk aan ver­dringt op Madeira de suikerproductie de voort­brenging van tarwe en worden de Azoren korenschuur. Suiker dient, als bron van calorie­ën, ter ver­vanging van vetten. Dit is van belang omdat de con­sump­tie van vlees na 1400 in Europa af­neemt. Godinho merkt op dat uitbrei­ding van de visge­bie­den daar­om ook een voorname drijfveer achter de Portuge­se ontdek­kingsreizen is. Van zeer veel belang acht Godinho de behoefte aan edele metalen, niet alleen voor monetaire doelein­den bij een groeiende wereld­econo­mie, maar ook voor het aanmaken van siera­den voor de adel. De `kruis­vaar­ders­men­tali­teit’, dus de drang tot evange­lisatie, is waar­schijnlijk van weinig invloed op de maritieme expansie ge­weest. Hoewel beslis­singen van individuele Portu­ge­zen (en Span­jaar­den) soms ingegeven zijn door religieus fanatis­me, lijkt de wil de onge­lovi­gen te ker­stenen als motief voor de expansie een ratio­nalisatie te zijn. Temeer omdat deze rationalisatie aan het vaak geweld­dadig optre­den een verhe­ven doel verleent.

1.2. Voorbij Kaap Bojador; de reizen van 1434-1436