Hoofdstuk 1
Het begin van de maritieme expansie
1.2 Voorbij Kaap Bojador; de reizen van 1434-1436
Geschreven door Arnold van Wickeren
In het midden van de 14e eeuw is de westkust van Afrika bekend tot Kaap Non (Cabo Não), gelegen aan de kust van de Westelijke Sahara op 2835′ NB. Hoewel Kaap Non nauwelijks een barriëre vormt, zou voorbij deze kaap de `Groene Zee der Duisternis’ beginnen. Een term waarmee de Arabieren de onbekende onmetelijke Atlantische Oceaan, waarop zij zich niet wagen, aanduiden. De benaming `Groene Zee der Duisternis’ is afkomstig van de grote Arabische historicus en geograaf Ibn Sa’id (1214-1274). De angst van de Arabieren is overgedragen op de Portugezen, terwijl de vermeende gevaren van de `Zee der Duisternis’ steeds groteskere vormen hebben aangenomen.
Men zou een zwarte huidskleur krijgen; er leefden monsters die de schepen zouden verzwelgen; de golven waren tientallen meters hoog; wind en stroming waren niet te overwinnen en uiteindelijk zouden de schepen van de aarde afstorten. De vrees van de aarde af te storten is ingegeven door het denkbeeld dat de aarde een platte schijf is, zoals de katholieke kerk in het verleden heeft geleerd. Weliswaar weten ontwikkelde mensen inmiddels beter, maar velen hebben de oude voorstelling nog niet losgelaten en het bevaren van de `Zee der Duisternis’ zou in hun ogen een zekere dood betekenen. Zeventig jaar later raakt de kust bekend tot Kaap Bojador (2630′ NB) en dus begint de `Zee der Duisternis’ in Henriques tijd voorbij deze kaap.
De eerste expeditie die Henrique uitzendt om de kust van West-Afrika te verkennen, staat onder leiding van twee jonge landjonkers, João Gonçalves Zarco en Tristão Vaz Teixeira. Zij moeten de kust onderzoeken voorbij Kaap Non, het verst gelegen punt dat Portugese vissers en piraten op dat moment kennen. Het tweetal bevond zich op de vloot waarmee Henrique in 1418 het door de moslims belegerde Ceuta te hulp kwam. Zij hebben Henrique toen gevraagd hen een kans te geven zich te onderscheiden. Zarco en Teixeira krijgen in 1419 van hem opdracht uit te varen `….op zoek naar het land Guinée’ Dit immers is het gebied dat Abraham Cresques op zijn kaart uit 1375 heeft bestempeld als `het Land van de Negers’ waar de moslims hun goud vandaan halen. Zoals in deel I beschreven is, wordt de barca van Zarco en Teixeira door de storm de Atlantische Oceaan ingeblazen en landt het tweetal op het eiland Porto Santo, hetgeen reeds in 1420 leidt tot de kolonisatie van dit eiland en van het nabijgelegen Madeira, waardoor de exploratie van de kust van West-Afrika enige jaren wordt uitgesteld.
Vanaf 1422 zendt Henrique ieder jaar opnieuw jonge zeelieden uit op ontdekkingstocht langs de kust van Marokko. De kapiteins zien ten zuiden van Kaap Non, waar de Sahara zich uitstrekt tot aan de Atlantische Oceaan, een ongastvrije kust, waar weinig vegetatie is en geen enkel teken van menselijke bewoning te bespeuren valt. Er kan dus geen handel gedreven worden en derhalve ook geen winst worden behaald. De kust voorbij Kaap Non is niet alleen desolaat, maar ook gevaarlijk. Zij bestaat slechts uit scherpe kliffen en zandduinen. Bij westenwind kan het gebeuk van de hoge golven op de riffen al van ver gehoord worden. Van april tot oktober hangt er meestal een zeer dikke mist aan de kust. Verderop rond Kaap Bojador is de kustlijn heel laag, terwijl de zee wemelt van de zandbanken en ondiepten. Een mijl uit de kust geeft het peillood slechts een diepte van drie vadem aan. Duarte Pacheco Pereira, schrijft dat als een schip op veilige afstand uit de kust blijft, daar waar tien vadem water staat, de lage kustlijn niet meer te onderscheiden is. Pereira heeft in de jaren tachtig en negentig van de 15e eeuw vele grote reizen meegemaakt. Zijn reisverslagen vormen een zeer belangrijke bron van kennis. In de jaren 1505-1508 schrijft Pacheco Pereira de Esmeraldo de Situ Orbis. Telkens als Pereira wordt aangehaald, wordt geciteerd uit dit werk, dat hij zelf een boek over zeemanskunst en cosmografie noemt. Het werk is voor de vaart op Indië van groot belang, omdat het tal van loodvoorschriften (portolani) bevat. De winden en stromingen langs dit deel van de kust van West-Afrika komen hoofdzakelijk uit het noorden; het is daarom gemakkelijk langs de kust naar het zuiden te zeilen, maar aanzienlijk moeilijker om langs de kust varend naar het noorden terug te keren. Geen van in totaal twaalf expedities die Henrique tussen 1422 en 1433 uitzendt, boekt succes, in die zin dat geen van alle voorbij Kaap Bojador komt. De kapiteins zijn niet vastbesloten genoeg om hun opdracht te volbrengen, waarbij de angst van de zeelieden niet te zullen terugkeren als men zich te ver op de `Zee der Duisternis’ waagt zeker een grote rol heeft gespeeld, of zij bezwijken voor de verleiding voor een onderneming die direct profijt oplevert. Zij vallen schepen van moslims aan om deze te plunderen en voeren overvallen uit op kusten van moslimgebied. Tweemaal heeft een expeditie een overval gedaan op de kust van het islamitische koninkrijk Granada en een ander schip is zelfs in de Levant terecht gekomen. Het zwaartepunt van de Portugese maritieme expansie ligt in de jaren 1419-1433 niet op de exploratie van Afrika’s westkust. Zoals reeds vermeld, krijgt de kolonisatie van de Madeira-archipel in 1420 voorrang. In 1424 en 1427 zendt Henrique grote en dus geldverslindende expedities uit om vaste voet te verwerven op een of meer Canarische eilanden in de jaren 1427-1431 genieten vooral de Azoren Henriques aandacht. Vergeleken met deze ondernemingen valt het eens per jaar uitrusten van een schip voor enige jongelui die de Afrikaanse kust moeten verkennen in het niet. Desondanks raakt het geduld en het geld van Henrique op. Hij wil eindelijk wel eens resultaten zien, temeer omdat door de ontdekking van de Azoren een groot probleem is opgelost. In plaats van dat schepen die terugkeren van West-Afrika moeten optornen tegen noordelijke winden en stromingen, kunnen zij beter een omweg maken over de Azoren. Vandaar kunnen zij, profiterend van gunstige westenwinden, in korte tijd naar Portugal terugzeilen.
Koning João I overlijdt in 1433. Hij wordt opgevolgd door zijn oudste zoon Duarte (1433-1438). Over de korte regeerperiode van koning Duarte zijn wij ingelicht door Rui de Pina (1440?-1523?). Hij is in 1497 benoemd tot hoofdkroniekschrijver en tot guarda mor da Torre do Tombo (bewaarder van de koninklijke archieven en bibliotheek) en is daarmee de opvolger van de rond 1474 overleden Zurara. Hij heeft zijn Chronica d’El-Rei D.Duarte ten dele overgeschreven van Zurara en zelfs voor een deel van diens illustere voorganger Fernão Lopes. Welke invloed de troonbestijging van Duarte heeft op de onvrede van Henrique over het geringe resultaat van de ontdekkingsreizen, is niet bekend. Feit is, dat Dom Henrique meer dan voorheen nu spoedig successen verlangt.
De jonge landedelman Gil Eanes krijgt in 1433 het commando over een barca en de uitdrukkelijke opdracht zo ver mogelijk voorbij Kaap Bojador te zeilen. Eanes vaart zonder problemen dertig mijl voorbij Kaap Non en wendt dan de steven naar de Canarische eilanden. Hij vangt daar acht inheemsen (Guanches) en biedt deze bij zijn terugkeer in Lagos te koop aan. Tegen Henrique zegt hij, dat zijn angst voor de `Zee der Duisternis’ hem belet heeft zijn opdracht uit te voeren. Het jaar daarop krijgt hij een nieuwe kans. Hij zeilt uit in een klein schip, met drie masten en lange ra’s, en met een bemanning van nauwelijks twintig man. Bij Kaap Juby (28 NB) aangekomen verlaat Eanes de kust en vaart, kennelijk omdat hij navigatieproblemen vreest, met een zeer ruime bocht om Kaap Bojador, waarvan men ten onrechte zegt dat het een reusachtig voorgebergte is, dat honderden kilometers in zee uitsteekt. Als Eanes ten zuiden van deze kaap weer de kust bereikt, vindt hij geen voorgebergte, geen rif en ook geen gevaarlijke ondiepten. Hij betreedt een woestijnkust zonder enig teken van leven. Hij plukt voor Henrique een bloem, `roos van Maria’ geheten, en keert op 28 juli 1434 in Portugal terug met de heuglijke mededeling dat Kaap Bojador niet het einde van de wereld is en dat de kustlijn doorloopt naar het zuiden. In zijn reisverslag vermeldt hij zeldzaam naïef dat de zee bij Kaap Bojador `even gemakkelijk is te bezeilen als het water thuis’.
In 1435 zendt Henrique Gil Eanes opnieuw uit, vermoedelijk weer in een barca. Aan de expeditie wordt een tweede schip toegevoegd. Dit is een in kustwateren gemakkelijk te hanteren varinel, ook wel barinel genoemd. Kapitein hiervan is Henriques schenker, Afonso Gonçalves Baldaia. De schepen zeilen voorbij Kaap Bojador en bereiken ergens op de kust van de Westelijke Sahara een kleine baai. In het zand vinden zij sporen van mensen en kamelen, hetgeen duidt op de nabijheid van een dorpje of, op zijn minst, dat mensen met hun handelswaar de plaats passeren op weg naar of komend van een punt aan de kust waar schepen een ligplaats vinden. Bovendien is de baai rijk aan vis. Daarom noemen zij die Angra dos Ruivos (Ponenbaai). Als Baldaia na zijn terugkomst Henrique over de menselijke sporen in het zand inlicht, krijgt hij opdracht bij zijn volgende reis te trachten enige mensen gevangen te nemen, zodat Henrique meer te weten kan komen over hun land. In 1436 wordt de varinel van Baldaia opnieuw uitgerust. Het is mogelijk dat Gil Eanes ook nu weer van de partij is; zijn naam wordt echter niet genoemd in het verslag van deze reis. Baldaia neemt ook twee paarden mee, zodat hij het land voorbij het strand kan onderzoeken. Aangekomen voor de kust van de Westelijke Sahara gaat Baldaia voor anker in een gunstige baai. De paarden worden overboord gezet en zwemmen naar de wal. Hector Homem en Diogo Lopes, `adelijke jongelieden’ van zeventien jaar, rijden naar de oostkant van de baai en treffen daar negentien met speren bewapende mannen. Zij denken in hun jeugdige overmoed, omdat zij te paard zijn, enige gevangenen te kunnen maken, zoals hun is opgedragen. Zij slagen daarin niet, komen zelf in het nauw en weten met moeite te ontkomen. Baldaia gaat nu met zijn boot aan wal, maar de speerdragers zijn gevlucht. Om de tocht niet geheel te doen mislukken worden vijfduizend zeeleeuwen gedood, een karwei waarin de zeelieden `veel behagen’ scheppen. De huiden worden als handelswaar ingeladen. Het is de eerste lading die in Afrika ten zuiden van Marokko aan boord is genomen. Koning Duarte en Henrique blijken later zeer ingenomen te zijn met het dichte, zachte bont. Het duurt dan ook niet lang of een levendige handel in huiden en dierlijk traan uit Afrika begint voor Portugal ruimschoots profijt af te werpen. Alvorens naar Portugal terug te keren, zeilt Baldaia eerst nog een eind verder in zuidelijke richting. Hij bereikt een diepe baai waarin hij een goede ankerplaats vindt. Baldaia houdt – dom genoeg – de zeearm voor de monding van de legendarische Rio del Oro (Senegal) uit het Libro del Conoscimiento van een onbekende Castiliaanse franciscaan uit het midden van de vorige eeuw. Hij noemt de zeearm daarom Rio do Ouro. De vergissing en de naamgeving maken duidelijk waar het de Portugezen vooral om te doen is. Zij zijn bovenal op zoek naar tibar (goud) dat zij in de Rio do Ouro in grote hoeveelheden verwachten te vinden. Na zijn `ontdekking’ zeilt Baldaia terug naar Portugal. Later zal blijken dat Baldaia geen rivier ontdekt heeft, laat staan goud. Het zal nog zes jaar duren voor de Portugezen het eerste goud in handen zullen krijgen. Overigens is niet zeker dat de baai die bij vergissing Rio do Ouro is genoemd, het verste punt is dat Baldaia heeft bereikt. Onzeker is namelijk of de afslachting van de zeeleeuwen heeft plaatsgehad bij de Rio do Ouro of in een meer noordelijk gelegen baai. Vast staat dat Baldaia na de slachtpartij nog een eind langs de kust naar het zuiden is gevaren. Als de vellen bij de Rio do Ouro zijn ingeladen zou Baldaia (met Gil Eanes, volgens Oliviera Marques) als eerste Portugees de kreeftskeerkring (2330′ NB) gepasseerd zijn. Hij zou zelfs gekomen zijn tot 2046′ NB. Hier heeft Baldaia op de kust een hoge rots waargenomen, die op een schip met riemen lijkt. Hij noemt de plaats daarom Pedra (rots) of Porto da Galé (Haven van de Galei).
Op verzoek van koning Duarte bepaalt paus Eugenius IV in zijn bul Rex regum van 8 september 1436 dat nieuw veroverd land aan de koning van Portugal toekomt, maar hij roept tevens de christelijke vorsten op de Portugezen bij te staan in hun strijd tegen de vijanden van de christenheid. Hieruit kan worden afgeleid dat Duarte en Henrique aarzelen of de systematische verkenning van de westkust van Afrika een exclusief Portugese zaak dient te zijn. Zij voelen zich min of meer verplicht andere landen, van de Republica Christiana, het gemenebest van christelijke naties, bij de ontdekkingen te betrekken en nodigen de vorsten van deze landen daartoe uit. Zij zullen daarbij hebben aangegeven dat de hulp niet tot territoriale aanspraken kan leiden. Er melden zich geen gegadigden, ook als de ontdekkingreizen in het volgende decennium profijt gaan opleveren. Hierop ziet het hof het individuele optreden van Portugal gaarne erkend ziet door de paus. Pacheco Pereira schrijft over deze zaak: `De Prins begon de ontdekking ter ere Gods van Cabo de Nam en toen de eerste negers naar zijn rijk gebracht werden leerde hij de waarheid over deze heilige openbaring, hij schreef aan alle koningen van de christenheid terwijl hij hen uitnodigde hem te helpen bij deze ontdekking en verovering ter ere van Onze Heer, ieder van hen heeft een gelijk aandeel in de winsten, maar zij, het niet van belang vindend, weigerden en deden afstand van hun rechten. De Prins zond dan naar de Heilige Vader, paus Eugenius IV, Fernam Lopez de Azevedo, een heer uit zijn huishouding en een raadgever van koning Afonso V, en Commandeur in de Orde van Christus, die de Pontifex de boodschap van de Prins en de weigering van de koningen overhandigde, en al zijn verzoeken werden ingewilligd.’ Verschillende pausen zullen de Portugezen in de loop van vele decennia aanmoedigen onbekende streken te ontdekken en de inwoners te bekeren. Na 1436 zullen de ontdekkingreizen enige jaren gestaakt worden, omdat een veldtocht in Marokko en dynastieke verwikkelingen de aandacht van Henrique opeisen.