Categorieën
Portugees kolonialisme

De eerste slaven. Ontdekkings- en handelsreizen naar West-Afrika

Deel 2 Index

Hoofdstuk 1

Het begin van de maritieme expansie

1.4 De eerste slaven

Geschreven door Arnold van Wickeren

In 1441 is het rustig in Portugal. De onrust over het regent­schap van Pedro is voorlopig verdwenen en koningin Leonor zit veilig verbannen in Castilië. Dom Henri­que pakt, daarin gesteund door regent Pedro, de draad van de ontdekkings­reizen weer op. In dat jaar laat hij een klein schip uitvaren onder bevel van zijn kamer­heer, Antão Gonçal­ves. De zeer jeugdige Gonçalves krijgt op­dracht terug te keren met een lading huiden en olie van zeehon­den. Gonçalves bereikt zonder problemen de Rio do Ouro en voert met zijn twintig beman­ningsleden zijn opdracht uit. Niet helemaal tevre­den met de in zijn ogen onbetekenende lading, haalt hij zijn manschappen over enige gevange­nen voor Henrique te maken. Gonçalves gaat ‘s nachts met negen man aan land. Afgaande op hun gevoel gaan zij in het duister op weg. Bij het aanbre­ken van de dag vinden zij de sporen van onge­veer veertig men­sen. Uit de sporen blijkt dat deze men­sen zich van de zee verwijde­ren. Gonçal­ves en de zijnen moeten wegens gebrek aan water terug naar hun schip. Onderweg zien zij `een naakte man die met twee lansen in de hand een kameel achter­volgt’. Bij de nadering van de Portuge­zen dreigt de eenza­me wilde `vervaarlijk met zijn wapens en wil zich met hand en tand verdedigen. Afonso Goterres ver­wond hem echet met een speer­worp, waardoor de Moor dermate door angst wordt bevan­gen dat hij verslagen de armen opsteekt.’ Later op de dag treffen de Portugezen ook nog een vrouw in de duinen aan, die zij eveneens gevangen­nemen. Deze twee zijn de eerste Afrika­nen die in handen vallen van Portugezen.

Als de tien Portugezen met hun twee gevangenen terugke­ren aan de kust, zien zij een ander Portu­gees schip. Het blijkt niet een barca of barinel te zijn, maar – volgens de mededeling van Zurara – is hier sprake van een nieuw schee­pstype, het karveel (caravela). Zurara, de gebruikelijke benaming van Gomes Eanes de Azura­ra (1410?-1474?), is in zijn tijd de offici­le kro­niek­schrijver van Portu­gal. Hij heeft in 1452 van koning Afonso V opdracht gekregen een kro­niek van de ontdek­king en verovering van Guinée te schrij­ven. Hij maakt in zijn Cró­nica de descobri­mento e conquista da Guiné, dat hij eind 1452 voltooit, v­oor de eerste maal mel­ding van een kar­veel in het onderhavige ge­val. Een karveel is aanvankelijk een twee­master, maar spoedig een driemas­ter met latijnzei­len van gemid­deld vijftig ton en een bemanning van minsten twintig koppen. Het karveel is tamelijk breed en heeft daardoor een geringe water­verplaat­sing en weinig diep­gang, waardoor het zeer ge­schikt is om rivieren op te varen. Het gebruik van karve­len, voorlopig als enige natie, geeft de Portugezen een geweldi­ge technische voorsprong op andere zeevarende naties. ­De kapitein van het karveel is Nuno Tristão, die sinds zijn kinds­heid in de ver­trekken van Henri­que is opge­voed. Hij wordt vergezeld van enige Moor­se slaven van Henri­que, die moeten optreden als tolken. Tristão heeft de uitdrukkelijke opdracht gekregen enige inheemsen mee terug te bren­gen, die bruikbare aard­rijks­kundige gege­vens zouden kun­nen verschaf­fen. Tristão keurt goed dat Gonçalves op eigen houtje al enige gevange­nen heeft ge­maakt. Een ondervra­ging door de tolken levert niets op, omdat de gevangenen Berbers zijn. Zij spreken `Azenèguey van de Sahara’ en verstaan geen Arabisch. Tristão stelt een nieuwe raid voor. Hoewel Gonçalves vreest dat de aanval van de vorige nacht de gehele streek heeft gealarmeerd, stemt hij hiermee in. Met tien man van ieder schip overvallen de Portugezen te paard achter­eenvolgens twee kampen van in­heemsen. Onder het slaken van de traditionele strijd­kre­ten `Portu­gal’ en `Santiago’ (Sint Jacob) vallen zij hen overhoeds aan. Zij doden vijf man­nen en nemen er tien gevan­gen. Een van hen is een Berber die Adahu heet. Omdat hij opvalt door zijn kostbare kleding en fiere houding wordt hij door de Portugezen voor een Afri­kaans edel­man gehouden. Hij blijkt een bereisde man te zijn, die ook Arabisch spreekt en die Henri­que zeer waar­devol­le inlich­tingen zal kunnen verschaffen over het leven in het gebied waar hij woonde. Nuno Tristão is zo opgetogen over de buit, dat hij Antão Gonçalves tot ridder slaat; de eerste overzee geslagen ridder. Gonçalves keert met zijn lading huiden en olie en de eerste uit Afrika weggevoerde gevan­genen terug naar Portugal.

Tristão zet zijn reis voort, zoals hem is opgedragen. Hij passeert de Pedra da Galé, het verste punt dat mogelijk vijf jaar daar­voor door Afonso Gonçalves Baldaia en wellicht ook door Gil Eanes is bereikt. Hij komt op 21 NB aan Kaap Blanco (Cabo Branco), een dor voorgebergte dat uitloopt in een steile witte rotswand, met twee zeer gevaarlij­ke zand­banken voor de kust. Hier vindt hij wel voetspo­ren en verla­ten netten, maar geen mensen. Daarom heert Tristão naar huis terug. Bij zijn terugkeer in Portu­gal toont Tristão zich zeer opgetogen over de karveel. Door zijn geringe diepgang kan het tot dicht bij het strand komen, terwijl de traditionele barca en barinel uit de kust moeten ankeren en de beman­ning aan land kan komen door in een volgboot naar het strand te roeien. De caravela blijkt door zijn geringe diep­gang op het strand getrok­ken te kunnen worden. Hetgeen handig is om het schip te krengen en op te kalefateren. Hierbij wordt de scheepshuid van aangroeiingen ontdaan en de naden worden met pek dichtgesmeerd. Vooral in tropi­sche wateren hebben schepen snel last van de aangroei van algen op de scheepshuid, hetgeen de snelheid sterk doet afnemen. Het goed kunnen schoonkrabben van het schip is dus van veel belang. Het dichtsmeren van de naden om het maken van water tegen te gaan, is niet minder belangrijk. De terug­keer van de schepen van Antão Gonçal­ves en Nuno Tristão met gevange­nen doet de kritiek in Portugal, dat de ontdek­kingsrei­zen slechts geldver­spilling zijn, ver­stommen. Henrique ziet de gevangen­geno­men Berbers in de eerste plaats als een waarde­volle inlich­ten­bron over de handels­mogelijkhe­den in West-Afrika en Aduha schijnt hem inder­daad veel inlichtingen te hebben verschaft over: de kust, de karavaanrou­tes, de Sahara zelf en de slavenhandel. Anderen zien in de meegebrachte Berbers vooral goedkope arbeids­krachten. Hieraan is in Portugal na alle de pestplagen gedu­rende de eerste veertig jaren van de 15e eeuw (1415, 1423, 1432, 1435 en 1437-1438) groot gebrek.

Het vooruitzicht grote aantallen slaven uit Afrika te kunnen invoeren, wekt zo’n geestdrift dat het Henrique geen enkele moeite kost kapiteins en bemanningen te werven voor de expe­di­ties die hij nadien op touw zet. De reizen van 1441 mar­keren het begin van de slaven­handel aan de kusten van West-Afrika. Overigens zal spoedig blijken dat het verwer­ven van slaven in door moslims beheers­te gebieden geen eenvoudige zaak. De moslims zijn dappere strijders en heb­ben een goede militaire organisa­tie. Bovendien beheer­sen de Portu­gezen het achterland niet en zullen dat ook in de toe­komst nooit volledig beheersen, hetgeen echter een noodza­kelijke voorwaar­de is om de aanvoer van slaven naar de kust te verzeke­ren. Als eenmaal de kusten van Zwart-Afrika bereikt zijn, zal blijken dat daar, waar het bescha­vingspeil van de bewoners veel lager is dan in Noord-Afrika, gemakke­lijk grote aantallen slaven te verkrijgen zijn.

Naar aanleiding van de ontdekkingreizen aan het begin van de jaren veertig vraagt Henrique aan paus Eugenius IV voor de Portugese kroon een eeuwig patent `…van al het land dat zou worden ontdekt over deze, onze Oceaan Zee, van Kaap Bojador tot aan de Indiën’. Aldus laat de Portu­gese historicus João de Barros (1496-1570) ons weten in zijn Da Asia, Dos feitos que os Portuguezes fizeram no descobri­mento das terras e mares do Oriente, waarvan het eerste deel, Primeira Década da Asia, in 1539 verschijnt. Met `Indiën’ bedoelt Barros hier vermoe­de­lijk slechts `India Terti­a’, waarmee Afrika ten oos­ten van de Nijl, in die tijd wordt aangeduid. Ofschoon João de Barros niet de meest accura­te, maar wel de meest productieve historicus van zijn tijd is, wordt hij in latere werken vaak aangehaald. In veel gevallen vormen zijn geschriften de enige bron, ondanks twee andere kronieken: de Chronica d’El-Rei D.Afonso V van Rui de Pina, die nog ten dele door diens voorganger Zurara is geschre­ven, en de Chronica do Príncipe Dom Ioam van Damião de Góis, die de kroniek van Rui de Pina overlapt voor de jaren 1455-1481, toen João nog kroon­prins was. Volgens Barros negeert de paus het ver­zoek patent op land te geven. Hij biedt slechts aan `..allen die betrok­ken zijn bij ge­noemde oorlog, door aposto­li­sche autoriteit en door deze brie­ven, volle kwijt­schelding van zonden te geven, waarover zij eerlijk spijt hebben in hun hart.’

De Azenègue Adahu heeft Henrique voorgesteld hem en twee van zijn jonge stamgenoten te ruilen tegen tien zwarte slaven, die inlichtingen zouden kunnen verschaffen over han­delsmoge­lijkheden in gebieden ten zuiden van de Sahara. Henri­que neemt het aanbod aan, terwijl Gonçal­ves ook wel wat in de ruil ziet, omdat dan tien zielen voor Christus gered kunnen worden in plaats van drie. Als Antão Gonçalves in 1442 voor de tweede maal uitvaart naar Rio do Ouro heeft hij de drie Berbers aan­boord. Aangekomen bij dat deel van de kust dat Adahu aan­wijst, wordt deze aan land gezet nadat hij heeft beloofd spoedig het losgeld te doen bezor­gen. Adahu ziet men echter niet meer terug, maar een week later verschijnt er een afgezant op een witte kameel. Afge­sproken wordt dat de ruil de volgende dag zal plaatshebben. Op de afgesproken plaats worden honderd slaven ter inspec­tie aangeboden. Gonçalves kiest er tien uit en ontvangt als geschenk een schild van huid, een aantal struisvo­gel­eieren, die Henrique zich goed zal laten smaken, en een hoopje goudpoe­der. De aankomst van de eerste zwarte slaven, die door vreedzame ruilhandel verkregen zijn, alsmede het beetje goud wekken in Portugal grote verwachtingen.

1.5. Handel en ontdekkingen in de jaren 1443-1447; de factorij op het eiland Arguim