Hoofdstuk 2
Portugal ten tijde van Afonso V (1438-1481)
2.3 Marokko
Geschreven door Arnold van Wickeren
In het voorgaande is verslag gedaan van de poging van koning Duarte de Portugese aanwezigheid in het uiterste noorden van Marokko uit te breiden. Het koninkrijk Fez, waartoe dit deel van Marokko behoort, heeft de Portugezen in 1437 bij Tanger een zware nederlaag toegebracht. Als Afonso V, na de dood van regent Pedro in 1449, zelf gaat regeren, is Ceuta nog steeds de enige Marokkaanse stad die in handen is van de Portugezen. Naast de pogingen van Portugal tot militaire penetratie in het noorden van Marokko, ontwikkelen zich tegen het midden van de 15e eeuw ook commerciële relaties met dat land. Wij zagen reeds dat Gomes Pires, Diego Gil en Antão Gonçalves in 1447 de steven wendden naar de kust van de Sous, in het uiterste zuiden van Marokko, waar handelsbetrekkingen werden aangeknoopt met de steden Tagaost en Massa. Er is echter meer. Enkele jaren na de verovering van Ceuta hebben de Portugezen een Moors schip overmeesterd, dat op weg was naar Anafé, een stad aan de Atlantische kust van Marokko, ter hoogte van het huidige Casablanca, om daar graan in te nemen. De inlichting dat er in Anafé graan te koop is, was van groot belang, omdat Portugal kampt met een structureel graantekort en misoogsten leiden tot hongersnood, tenzij er graan ingevoerd kan worden.
De gebroeders João en Luis Fernandes zijn vermoedelijk de eerste Portugezen die in 1450 of 1451 handelsbetrekkingen aanknopen met Anafé, welke stad reeds vanaf de 12e eeuw een belangrijke exporthaven van Marokkaans graan is. De beide broers bezoeken ook Safi, een belangrijke handelsstad ten zuiden van Anafé. De gebroeders Fernandes worden in 1455 gevolgd door de handelaren João Nunes en João Álvares, die in Anafé, in Safi en ook in Salé graan hopen te bemachtigen.
Nog in hetzelfde jaar doen andere Portugese kooplieden Safi aan; hun is het te doen om haiks (overgewaden voor vrouwen), die zij aan de Mina-kust willen verhandelen. Uit een document van februari 1455 blijkt, dat zich in 1455 reeds joden in Safi gevestigd hebben. Zij zullen een belangrijke rol spelen bij het vestigen en behouden van Portugese invloed in de stad. Voor het zover is, doet zich een incident voor, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de joden, althans van sommigen van hen, de zijde van de moslims te kiezen. Op 26 februari 1456 confisqueert Afonso V de goederen van de koopman David Malon, woonachtig in Lagos. Deze zou de kaïd van Safi een brief geschreven hebben, waarin hij hem ervan op de hoogte brengt dat de koning van Portugal een karveel naar de stad zal zenden om handel te drijven. Het eigenlijke doel van het bezoek zou echter spionnage zijn, ten dienste van de voorgenomen verovering van de stad. Vooralsnog blijft een Portugese aanval op Safi uit, maar Afonso van plan geweest is Safi bij verrassing in te nemen, is allerminst onwaarschijnlijk. De Portugezen hebben zich in 1445 op het eiland Arguim gevestigd; zij hebben er een factorij gesticht zijn doende een fort te bouwen. Kennelijk willen zij van Arguim een belangrijk handelscentrum maken. In dit licht zou het verwerven van een steunpunt op de kust van Marokko in de rede liggen. Vanuit dit steunpunt, zouden handelsgoederen, aan de aard waarvan later aandacht zal worden besteed, naar Arguim kunnen worden verscheept. En voorgenomen Portugese aanval op Safi lijkt temeer waarschijnlijk, omdat Safi zich, vanaf 1450 ontworstelt aan het gezag van de emir van Marrakech en onder de familie Farhon in 1460 een vrijwel onafhankelijke status verwerft. Aldus Leon l’Africain, een historicus die in 1495 of 1496 geboren is in Granada, is opgegroeid in Fez, tot 1516 in Marokko heeft gewoond en de rest van zijn leven slijt in Italië. In 1460 zal Afonso V met de familie Farhon een verdrag over de levering van paarden aangaan.
Terwijl Afonso V zijn aandacht richt op de Atlantische kust van Marokko, dreigt Ceuta begin 1456 onder de verwoede aanvallen van de koning Moley Abdelac van Fez verloren te gaan. Paus Calixtus III, de nieuwe Borgia-paus, geeft in zijn bul Etsi cuncti van 16 februari 1456 de Portugese militaire orden opdracht kloosters in Ceuta te stichten met voldoende monniken om de stad tegen de moslims te verdedigen. Dit leidt tot de stichting van een klooster van de dominicanen, dat gewijd wordt aan de Heilige Geest. De paus roept ook op tot een nieuwe kruistocht tegen de ongelovigen, maar dit appél vindt in het algemeen weinig weerklank, de tijd van de kruistochten is definitief voorbij. Afonso V ontvangt de oproep echter met grote geestdrift. Hij laat de paus weten dat hij twaalfduizend soldaten gedurende een jaar op zijn eigen kosten tegen de Turken wil laten strijden. Ondanks de algemene afkeuring die dit aanbod in Portugal uitlokt, begint Afonso direct met de voorbereidingen. Hij koopt wapens en schepen en laat gouden munten slaan. Zijn enthousiasme voor een kruistocht blijkt uit de naam van deze vrijwel zuiver (23,75 karaat) gouden munt van 3,58 gram, de cruzado. De intrinsieke waarde van de cruzado staat er borg voor dat de munt in heel de christelijke wereld zal worden aanvaard. Ofschoon het gehalte en het gewicht van de cruzado tachtig jaar ongewijzigd zullen blijven, verandert de nominale waarde door de schommelingen van de zilverprijs, totdat de Cortés in 1472 de hinkende standaard zal verlaten, nadat de zilveren munten al bijna geheel uit de circulatie zijn verdwenen. Naast de gouden cruzado circuleren dan nog slechts de koperen ceitis uit Ceuta.
Paus Calixtus III sterft in augustus 1458, terwijl zijn opvolger, Pius II, na verloop van tijd het plan voor de kruistocht opgegeeft. Afonso V, die wegens zijn militaire avonturen in Noord-Afrika later het epitheton `De Afrikaan’ zal verwerven, heeft dan al een vloot van 280 schepen en meer dan 20.000 man bijeengebracht. Hij wenst daarom de idee de strijd met de moslims aan te binden niet te laten varen. De vloot zeilt eerst naar Sagres, waar een landing wordt uitgevoerd en Henrique met veel vertoon aan land wordt gezet. Daarna brengen de schepen een bezoek aan Lagos en steken vervolgens over naar Tanger om de goede wind af te wachten. De bij de Portugese aanval op Tanger van 1437 nog minderjarige koning van Fez, Moley Abdelac, bevindt zich niet in zijn hoofdstad Fez, maar drie dagreizen daarvandaan in de richting van Tafifelt. De vorst houdt zich daar op om bij verrassing het opstandige Tlemcen te kunnen innemen. De Portugezen vallen in 1458 overigens niet opnieuw Tanger aan, maar de veel kleinere havenstad Ksar es Segh_r (Alcácer Ceguer), gelegen tussen Ceuta en Tanger. Op 17 oktober volgt een aanval op de met muren en torens gefortificeerde stad en om middernacht geven de Moren zich over. Afonso staat hen toe met vrouwen en kinderen en al hun bezittingen weg te trekken; slechts hun christelijke slaven moeten zij vrijlaten. Na dit bescheiden resultaat van een groots opgezette onderneming, dat nochtans voor koning Abdelac een gevoelig verlies betekent, wordt van verdere aanvallen in Marokko afgezien. Dom Duarte de Menezes, de natuurlijke zoon van Dom Pedro de Menezes, capitão van Ceuta, wordt commandant van Alcácer Ceguer. Direct na de verovering van de stad wordt de moskee getransformeerd in een kerk. De tranformatie van moskees heeft zich eeuwen geleden, tijdens de Reconquista, voorgedaan in Portugal en zal zich later ook in andere veroverde plaatsen in Marokko voordoen. De capitão sluit vrede met de inwoners van de stad, die aanvaarden dat iedere volwassen man jaarlijks een schatting van twee dobras aan de koning van Portugal betaald, terwijl een weduwe één dobra verschuldigd is. De inwoners verplichten zich niets tegen de Portugezen te ondernemen. Zij mogen zich niet voegen bij eventuele belegeraars van Alcácer Ceguer of Ceuta.; zij mogen niet door middel van het ontsteken van vuren hun geloofsgenoten waarschuwen als de christenen zich opmaken het achterland in te trekken, enz. enz. Zurara vermeld dat de inwoners van Ksar es Seghir deze bepalingen aanvaarden. Ofschoon sommigen hun belofte schenden, houden velen zich daaraan. Alcácer Ceguer is geen grote plaats; ongeveer tien jaar na de verovering betalen driehonderd huishoudens schatting aan de koning van Portugal. Duarte de Menezes weerstaat twee belegeringen, waarbij de Marokkaanse belegeraars steun krijgen van boogschutters uit het koninkrijk Granada, zoals ook destijds het geval is geweest bij de belegeringen van Ceuta. Over de verovering van Ksar es Seghir zijn we ingelicht door Zurara’s Chronica do Conde Dom Duarte de Menezes. Deze kroniek is geschreven in opdracht van Afonso V, nadat Duarte de Menezes hem in 1464 in de Bergen van Benefacu het leven had gered, waarbij hij zelf omgekomen is. De kroniek omvat de periode 1458-1464, gedurende welke Dom Duarte capitão van Alcácer Ceguer is geweest. Zij is in 1467/1468 op locatie geschreven. Volgens Robert Ricard vertoont de kroniek veel gebreken. Zo heeft Zurara zelfs verzuimd de datum van de verovering van Ksar es Seghir te vermelden.
Afonso V bijt zich vast in Marokko. In 1460 wordt een expeditie voorbereid, maar die loopt op niets uit. In november 1463 steekt Afonso weer over. De onderneming strandt op de muren van Tanger en met Pasen 1464 is de koning weer terug in Portugal. Hij richt thans zijn aandacht op de Atlantische kust van Marokko, in het bezonder op de havenstad Anafé, welke haven de Portugezen, op zoek naar graan, sedert 1465 geregeld aandoen. En van de Portugese handelaren die in 1465 Anafé aandoet is Estevão da Gama. Hij is met een schip geladen met vijgen en dadels, vanaf de Algarve, naar Anafé gezeilt. Vermomd als koopman brengt hij zijn waren in de straten van Anafé aan de man. In werkelijkheid is hij een spion, die een veel door de Portugezen toegepaste vorm van spionage bedrijft. De verkenning van Anafé wordt in 1468 of 1469 gevolgd door een aanval op de stad, onder leiding van Dom Fernando, een broer van koning Afonso en de vader van de latere koning Manuel. De aanval slaagt, ondanks de sterke vestingwerken, waaronder een citadel. Anafé wordt geplunderd, terwijl vestingwerken voor een groot deel door de Portugezen worden gesloopt.
In 1471 lijkt het tij voor aanvallen in Marokko gunstig, wegens de politieke instabiliteit in het koninkrijk Fez. De gelijknamige hoofdstad van het koninkrijk Fez wordt al geruime tijd belegerd door Mollexeque, zodat er vanuit de hoofdstad geen hulp gezonden kan worden aan door de Portugezen bedreigde kuststeden. Mollexeque, ook wel M_ley es-seikh of Muhammad al-Shaykh genoemd, is heer van Arzila en een van de groten onder de Moren van het koninkrijk Fez. Hij neemt Fez in en wordt daarmee de nieuwe koning van Fez. Voor het zover is, voert Afonso in augustus 1471 bij rustig weer een landing uit bij het veertig kilometer ten zuiden van Tanger gelegen Arzila. Hierbij verdrinken driehonderd man. Vervolgens maken hoge zeeën het de Portugezen onmogelijk de zware uitrusting aan land te brengen. Zij slagen er uiteindelijk in twee bombardons aan land te slepen, waarmee zij de van een citadel en stadsmuren voorziene stad Arzila beschieten. Hierdoor ontstaan zulke grote bressen in de muur, dat de aanvallers de stad op 25 augustus, de feestdag van Sint Bartholomeus kunnen innemen. De buit heeft een waarde van 800.000 gouden dobras, terwijl twee vrouwen en een zoon van Mollexeque als gijzelaars naar Portugal worden gezonden. Zij worden in 1472 ingeruild tegen het stoffelijk overschot van de in 1443 in gevangenschap in Fez overleden prins Fernando, dat zich in bezit is van Molei Belfaqueque en zijn zoon Molei Belfaça. Curieus is, dat de kroniekschrijvers, bij de inname van Arzila geen melding maken van de aanwezigheid daar van Genuese en Castiliaanse kooplieden, terwijl zij daar in 1437 wel waren. Drie dagen later, op de feestdag van de kerkvader Augustinus, bezetten de Portugezen Tanger, dat de moslims hebben opgegeven nadat zij Arzila hebben verloren. Hier vallen de oudere zonen van de inmiddels overleden Çallabemçalle, die onder bescherming staan van diens broer M_ley Buquer, in handen van de veroveraars. Ook deze gevangen worden als gijzelaars naar Portugal gezonden. Kort na de verovering van Arzila wordt de moskee getransformeerd in een kerk, de Igreja do São Bartolomeu, terwijl in het paleis van Raisuni een klooster van de franciscanen wordt gesticht, gewijd aan La Immaculada Concepción. Later is sprake van een tweede kerk in Arzila, de Ilamada de Santa Catalina en van een tweede klooster, dat bewoond wordt door dominicanen. Afonso V sticht in 1472 in het voormalige koninklijke paleis in Tanger een klooster van de franciscanen, gewijd aan Sint Antonius. Tanger zal later zelfs bisschopsstad worden, met een kathedraal en zes andere kerkgebouwen. De eerste bisschop is een cisterciënzer abt, Frei Nuno Álvares de Aguiar. Naast de kathedraal De verovering van Arzila en Tanger betekent het voorlopig einde aan de expedities van Afonso naar Marokko. Hij gaat zich bemoeien met de oorlog in Castilië.