Categorieën
Portugees kolonialisme

De derde expeditie naar Indië. Meer reizen naar Indië

Deel 4 Index

Hoofdstuk 1.

Meer reizen naar Indië

1.1 De derde expeditie naar Indië

Geschreven door Arnold van Wickeren

Het bevel over de derde expeditie naar Indië wordt toever­trouwd aan de Galicische edelman João da Nova Castela. Hij zeilt, als capitão-mor (kapitein-majoor) van een eskader van vier schepen, op 5 maart 1501 uit, bijna vijf maanden voor­dat Cabral terug­keert. Over het vlagge­schip voert hij zelf het bevel; wie de drie andere kapi­teins zijn, is niet met ze­kerheid bekend. T­wee sche­pen zijn eigen­dom van koning Manuel en varen voor diens reke­ning en risico; het derde schip is uitge­rust door een broer van de hertog van Bragança en het vierde schip en zijn lading behoren toe aan een Florentijnse bankier en vaart onder een Florentijnse kapitein.

Na Brazilië te hebben aange­daan, steekt de vloot over naar Kaap de Goede Hoop en ankert op 7 juli 1501 in de Angra de São Bras (Mossel­baai). Hier vinden de zeelieden in een schoen een brief van Pero de Ataíde, een kapitein van de vloot van Ca­bral, die door een storm op de terugweg was afge­dwaald. Pero de Ataíde laat weten dat de Portugezen in de Malabaarse havens Cochin en Cannano­re welkom zijn. Hij advi­seert ook Mombaça aan te doen, omdat een daar verblij­ven­de Portu­gees, António Fernandes, een brief van Cabral voor diens opvolger heeft. João da Nova Castela treft deze Antó­nio Fernandes in Kilwa, waar hij zich niet welkom voelt, en ontvangt van hem Cabrals brief. João da Nova verneemt uit de brief dat zowel Vasco da Gama als Cabral zelf grote problemen in Calicut hebben ondervonden. De vloot steekt de Indische Oceaan over en gaat voor anker bij het eiland Anjediva. Boodschap­pers van de radja van Canna­nore, de kolathiri, nodigen de Portuge­zen uit naar deze haven te komen. João da Nova gaat op de uitnodiging in en wordt hartelijk door de kolathiri verwel­komd. Voordat hij specerijen in Cannanore inneemt, zeilt João da Nova naar Cochin, om te zien hoe zijn, daar in de factorij door Cabral achterge­la­ten, landge­noten het maken.

Op weg naar Cochin vindt er een gevecht plaats met een vloot van de zamorin van Calicut. De Portu­gezen brengen vijf grote sche­pen en negen kleine vaartuigen tot zinken. In Cochin wordt João da Nova door de radja hartelijk welkom geheten, omdat de vorst zeer ingenomen is met de door de Portugezen geboekte overwinning op de gehate zamo­rin van Calicut, aan wiens opperheerschappij de radja van Cochin zich tracht te ontworstelen. Van de Portu­gese factor ver­neemt hij echter dat de radja zeer ver­ont­waardigd was, dat Cabral zonder afscheid te hebben geno­men en met me­dene­ming van enige gijzelaars, uit Cochin is wegge­zeild. Deson­danks zijn de achter­gelaten Portu­gezen zeer goed door de radja behandeld en de vorst heeft hen zelfs in zijn paleis onderge­bracht en hen door nairs laten bescher­en, om te voorko­men dat zij door de Moren zouden wor­den gedood. De Moor­se kooplieden in Cochin hebben de inheem­se hande­laren onder druk gezet aan de Portugezen alleen peper te verko­pen tegen goud en geen andere goederen in ruil voor peper te aanvaarden. João da Nova, die te weinig goud bij zich heeft om scheeps­ladingen peper te kopen, zeilt terug naar Can­nanore, in de hoop daar Europese goederen tegen goud te kunnen verkopen. Daar blijken de zaken hetzelfde te liggen. De radja van Cochin komt de Portu­gezen te hulp. Hij garan­deert de levering van meer dan 50.000 kilogram peper, 23.000 kilogram kaneel, een kleine hoeveel­heid gember en enige balen stoffen.

Vervolgens zeilen de Portugezen weer naar Canna­nore. Bij de ingang van de haven plunderen zij een schip uit Calicut en steken het daarna in brand. De buit bestaat uit: zeer waardevolle juwe­len, waaronder 1.500 kostbare parels, die aan koning Manu­el ten geschenke zullen worden gegeven. Aan boord worden ook drie zilveren navigatie-instrumenten gevonden. De Portugese astrono­men blijken deze instrumen­ten niet te kennen. De loods van het geplunderde schip moet bij de Portugezen aan boord blijven, opdat hij – `na voldoende Portugees te hebben opgestoken’ – de werking van de instrumenten kan uitleggen.

Zodra de zamorin het verlies van het schip met de voor hem bestemde waardevolle navi­gatie-instru­menten verneemt, zendt hij een vloot van 180 schepen op de Portugezen af. Met behulp van door de kolathiri van Cannanore beschikbaar gestelde schepen, die onder Portu­gees bevel worden ge­plaatst, lukt het João da Nova, een groot aantal schepen van Calicut tot zinken te brengen. De rest van de vijandelijke vloot breekt de strijd ontmoedigd af. De kolathiri, die reeds Cabrals hulp had ingeroe­pen om de zamorin van Calicut te bestrijden, is over de gewonnen zeeslag zeer verheugd. Hij laat de Portugese schepen volladen met specerijen, terwijl João da Nova in Cannanore een factorij sticht, waarin hij factor Gonçalo Gomes Ferreira en twee klerken achter­laat. Voordat hij met zijn vloot naar Portugal terugkeert, zendt de versla­gen zamo­rin hem een gezant. Hij heeft een brief bij zich, waarin de vorst zijn excuses aanbiedt voor de aanval. De zamorin belooft hem gijzelaars te geven als hij alsnog naar Calicut komt. João da Nova ver­trekt echter zonder de ­ bood­schap van de zamorin te beant­woor­den.

Wegens de weinig vriendelijke ontvangst in Kilwa op zijn heenreis, geeft João da Nova er de voorkeur aan op de terugweg alleen Malindi en Moçambique aan te doen. Hij ontdekt in de Atlantische Oce­aan op 15 april 1502 het Ilha de Santa Helena. Het blijkt een bebost niet door mensen bewoond eiland te zijn, waar­op zeevo­gels, zeeleeuwen, robben, en schildpadden leven. De Portuge­zen brengen er spoedig geiten, ezels, varkens en ander vee naar toe en zullen er later ook sinaasappelbomen en andere fruitbomen aanplan­ten, zodat kapiteins die hun weg over de Atlanti­sche Oce­aan zoeken er altijd van op aan kunnen dat zij zonodig hun bemanningen op Sint Hele­na op verhaal kun­nen laten ko­men. Daar is immers goed water en vers voed­sel te vin­den. Het eiland wordt al snel een belangrijke halte in de Carreira da India (de Vaart op Indië). Enige kro­niek­schrijvers vermel­den dat João da Nova bij Sint Helena een van zijn schepen verliest en dat de beman­ning van de brokken van het ver­nielde schip een kapel bouwt. Op 5 mei 1502 wordt nog een tweede eiland, Acens­ão, ontdekt. João da Nova Castela keert op 11 sep­tember 1502 in Portugal terug. Koning Manuel geeft hem alle eer voor zijn niet geringe prestatie.

1.2 De tweede reis van Vasco da Gama naar Indië