Categorieën
Portugees kolonialisme

Vertrek uit Cochin; aankomst in Lissabon. Meer reizen naar Indië

Deel 4 Index

Hoofdstuk 1.

Meer reizen naar Indië

1.4 Vertrek uit Cochin; aankomst in Lissabon

Geschreven door Arnold van Wickeren

Als de dag is aangebroken dat Da Gama naar Portugal wil terugkeren, geeft hij factor Diogo Fernandes Correa opdracht door te gaan met het kopen van peper en andere lading. Hij laat zestig man achter, onder wie timmerlieden, breeuwers, smeden, draaiers en touwslagers, om de achter­blijvende schepen te kunnen onderhouden. Onder de zestig bevinden zich ook soldaten en het personeel van de factorij. Vervol­gens nemen Vasco da Gama en zijn kapiteins afscheid van de koning. Hij laat de vorst weten dat hij Vicente Sodré met drie bemande naus en vijf caravelas achterlaat, ter bescher­ming van Cochin tegen aanvallen van Calicut. De in Malabar ach­terblijvende Portugezen krijgen het consigne de koning van Cochin te gehoorza­men.

Nadat de koning Da Gama’s vloot van verse proviand voor­zien heeft, zeilt deze op 18 januari 1503, met zijn gela­den schepen naar Cannanore, om de daar ge­kochte goede­ren, vooral gember, aan boord te nemen. Op basis van eerdere mededelin­gen moet het om dertien geladen schepen zijn gegaan. Vasco da Gama’s vloot wordt op afstand gevolgd door de schepen van Vicen­te Sodré, wiens taak het is de vloot van Calicut te bevechten. Da Gama komt vermoedelijk ‘s nachts onopge­merkt langs Calicut, want alleen Osorio maakt mel­ding van een gevecht van Da Gama’s schepen met die van Calicut. Deze kroniekschrijver memoreert echter niet de grote zee­slag die de andere auteurs beschrijven en die nu besproken wordt. Terwijl Da Gama’s zijn reis naar Cannanore vervolgt, ont­moet Vicente Sodré dat deel van de vijan­delijke vloot, dat onder bevel staat van Cojambar.

Twin­tig grote schepen en zeventig fustas en sambuks varen in een lange rij. Als de Moren zien dat de Portugese vloot zo klein is, gaat er bij hen een gejuich op. Zij juichen te vroeg. De karvelen van Sodré, die een bemanning hebben van dertig koppen, hebben vier zware en zestien lichte stuk­ken ge­schut aan boord, terwijl zijn naus nog veel zwaar­der be­wa­pend zijn. De moslims mogen dan wel veel meer sche­pen hebben, maar zij zijn lichter bewapend. Hun grote sche­pen hebben maar twee grote stukken ge­schut en dat draagt minder ver dan de Portugese artillerie. De Portugezen zijn ook in ander opzicht in het voordeel. Op hun schepen bevin­den zich al­leen kanon­niers aan dek; de rest van de be­man­ning houdt zich, veilig voor de pijlen van de Moren, bene­den­deks op. Op de vijan­delijke schepen bevinden zich daar­entegen vele met pijl en boog bewa­pende schut­ters op het bovendek, waardoor zij juist zeer kwets­baar zijn voor het Portu­ge­se ge­schut.

Sodré laat zijn karve­len met volle zeilen in slagorde de vijan­delij­ke vloot passeren, waarbij de Moren de wind, die van de kust waait, uit de zeilen wordt genomen. Pero Rafael gaat voor­op; hij wordt gevolgd door Ruy Lorenço Ravasco en Vasco Fernandes Tinoco en door nog twee karvelen. Zij geven het vijandelij­ke vlagge­schip, dat voorop vaart, de volle laag. De mast van dit schip be­zwijkt onder de aanval en verplettert vele opva­renden. Aan Portu­gese kant vallen ook de eerste doden, onder hen kapi­tein Vasco Fernan­des Tino­co, die door een vijande­lijke pijl is geraakt. Bij dit eerste treffen worden drie grote Moorse sche­pen tot zinken ge­bracht. Als beide vloten elkaar gepasseerd zijn, doemt de vloot van Coja Kasim op. Zij bestaat uit meer dan honderd schepen, voor­namelijk sam­buks. Coja Kasims vlagge­schip krijgt de volle laag van de naus die de karvelen zijn gevolgd. De vloot van Cojambar draait bij, om opnieuw aan de strijd deel te ne­men. Naarma­te de slag langer duurt, lopen de Moren meer averij op. Om verdere schade te voor­komen, trachten veel fustas en sam­buks de kust te berei­ken. Als de Moren zien dat zij de slag aan het verliezen zijn, proberen velen de kust zwem­mend te berei­ken. De Portuge­zen door­zoeken elk vijandelijk schip dat zij in handen krijgen, maar er is vrijwel geen buit aan boord van de schepen.

Als een gevlucht vijan­delijk schip achterhaald wordt, blijkt dat wel een zeer rijke lading aan boord te hebben. Ook tref­fen de Portuge­zen een aantal vrou­wen en kleine kinde­ren van Coja Kasim en ver­schil­lende vrouwen van andere Moren op het schip aan­. Er worden ook een gouden beeld en juwe­len aan boord gevon­den. Correia schrijft ten onrechte dat het beeld een voorstelling is van `Mohamed’, in plaats van die van een Hindoegod. Het is duidelijk dat hier sprake is van het schip, waarmee Coja Kasim naar Mekka heeft willen vluchten in geval hij de slag zou verliezen. Het gouden beeld is voor de kapitein-majoor, terwijl enige knappe meisjes als een geschenk aan de koningin van Quilon zullen worden aangeboden. De rest van de kostbaar­heden is voor de kapi­teins en andere zeelieden. De Moor­se vrouwen worden benedendeks opgesloten in de cabines, waarin zij zich ook be­vonden aan boord van het schip van Coja Kasim. Veel vaartui­gen en sambuks weten naar de kust te ontkomen. Vele andere worden door de Portugezen in brand gestoken. Een aantal buitgemaakte schepen wordt onder de wa­terlijn aan elkaar vastgebonden en voor Calicut in brand gezet, terwijl de wind de vernielde schepen naar het strand blaast.

Panikkar, die de vernieti­ging van de vloot van Calicut door Sodré niet vermeldt, geeft een heel andere lezing van het vertrek van Da Gama. Vol­gens Panikkar smeekt de ko­ning van Cochin Vasco da Gama hem niet in de steek te laten, temeer daar leden van ‘s konings eigen familie, edelen en een deel van zijn leger voor de zamorin en tegen hem en de Portu­ge­zen gekozen hebben. Dit blijkt uit een brief van de zamorin, waarin deze de radja van Cochin de keuze aanbiedt tussen de vriend­schap van Calicut of die van de vreemdelingen. Da Gama is doof voor de smeekbeden van de radja en sluipt, om zijn kostbare lading te redden `als een dief in de nacht’ op 9 december 1502 weg, de radja aan zijn lot overla­tend.

Als de vloot van Sodré in Cannanore aankomt, worden hij en zijn mannen door de manschappen van Da Gama’s vloot, die daar eerder zijn aangekomen met veel feestvertoon ont­vangen. De mannen van Sodré begeven zich naar de kerk om God dank te zeggen voor de hen geschonken over­win­ning. Gil Fernandes Barbosa neemt bezit van de factorij, tezamen met de klerken Bastian Álvares en Diogo Nunes (Diogo Godinho, volgens Barros). De neef van de nieuwe factor, Duarte Barbosa, die met hem door Cabral in Cochin is achtergelaten, heeft daar zo goed de taal van Malabar geleerd, dat hij die beter spreekt dan menig Indiër. Zijn ken­nis van de taal en zijn nieuwsgierigheid naar het land zullen Duarte Barbo­sa grote reizen naar het binnenland doen onder­nemen. Zijn notities over vele gebieden en steden in Azië en Oost-Afrika, die bewaard zijn geble­ven en waaraan in een vol­gend deel van dit werk aandacht wordt besteed, hebben Duarte Barbosa beroemd ge­maakt.

Na overleg met zijn kapiteins besluit Vasco da Gama de artillerie van de naar Portugal vertrekkende schepen achter te laten in Mala­bar. Twintig grote kanonnen en vele tiental­len kleine stukken geschut worden tezamen met een hoeveelheid kanonskogels en vaten zwavel en kruit bij de facto­rij in Cannanore begra­ven. Voordat met het uitladen van het geschut wordt begonnen, wordt de kolathiri hier­over inge­licht, om de vorst niet met het uitladen van zoveel geschut te verontrusten. De gozil van de radja wordt ge­vraagd een hoge wal om de factorij te doen aanleggen. Het doel hiervan is de factorij tegen brand van buitenaf te be­schermen. De radja krijgt ‘s avonds de sleutel van de toegangspoort naar de factorij. Hij is daarmee zeer ingenomen, omdat hij denkt dat het bezit van de sleutel aangeeft dat de Portugezen in de factorij zijn onderdanen zijn. Vasco da Gama drukt Vicente Sodré op zijn hart dat hij met zijn vloot Calicut zoveel moge­lijk afbreuk doet en Cochin geregeld bezoekt. Hij dient niet meer schepen in te zetten dan nodig is en kan enige sche­pen in Cannanore of Cochin opleggen. Hij dient de orders van de koning van Cochin te gehoorza­men. Behal­ve schepen uit Cannanore en Cochin, dient hij ook schepen uit Cambay met rust te laten. Daarentegen mag hij de Moren uit Mekka bestrijden tot in de Golf van Aden toe. Met de kolathi­ri sluit Vasco da Gama een verdrag. Hierin wordt bepaald dat de vorst zich te gedragen heeft als een bond­ge­noot van Cochin tegen de ge­meenschappelijke vijand Calicut. Dertig man (twintig zegt Barros) worden in de factorij achtergelaten. Zij zijn gehoor­zaamheid verschuldigd aan de kolathiri. Vol­gens Gas­par Cor­reia blijven er drie naus en vijf karvelen in Indië ach­ter. De kapiteins van de naus zijn: Vicente Sodré, diens broer Bras Sodré en Pero de Ataíde. João Lopes Perestrello en António Fernan­des blijven met hun karvelen in Malabar achter. Ruy de Mendanha en Gonçalo Gomes Ferrei­ra, voor­heen capitão en factor in Cannano­re, nemen het bevel over het hun eerder beloofde karveel op zich. Correia noemt niet de kapitein van het vijfde karveel; wel­licht blijven er uitein­delijk toch geen acht, maar zeven sche­pen in Mala­bar ach­ter. Osorio ver­meldt overigens dat Vicen­te Sodré met zes sche­pen in Indië blijft, om de koning van Cochin bij te staan. De achterblij­vende vloot wordt bemand met 200 vrijwilli­gers. Zij hopen op een aandeel in de te verwachten buit en geven er daarom de voor­keur aan in Mala­bar te blij­ven.

Nadat Vasco da Gama hartelijk afscheid heeft genomen van de kolathiri, die hem een boodschap voor koning Manuel meegeeft, steekt hij over naar Afrika. Hij arriveert met gun­stige wind in enkele dagen in Malindi, waar hij op de gebrui­kelijke hartelijke wijze door de sultan verwelkomd wordt. Omdat de vloot in Malindi verse levensmiddelen inneemt, behoeft Moçambique niet te worden aangedaan. Via de gebruikelijke Azorenroute arriveert Vasco da Gama, na een zeer voorspoedige reis, op een niet door Correia genoemde datum, met tien volgeladen schepen in Lissa­bon. Barros laat weten dat Vasco da Gama op 10 november 1503 in Lis­sabon aankomt, na niet Malindi, maar Moçambi­que te heb­ben aan­gedaan. De lezing van Barros vindt geloof bij Loba­to, want Axelson meldt op diens gezag, dat Vasco da Gama drie maal naar Moçambique moet terugkeren, om een lek­kend schip te repareren. Osorio en San Roman houden de thuiskomst op 1 septem­ber 1503. Ook over het aantal gela­den sche­pen, waar­mee Da Gama uit Canna­nore vertrekt en in Lissa­bon aan­komt, be­staat onze­kerheid. Correia’s tien sche­pen, klop­pen niet met zijn mededeling dat dertien sche­pen gela­den zijn; Osorio laat weten dat Vasco da Gama met twaalf sche­pen in Lissabon aankomt, afgezien van de sche­pen van Estêvão da Gama. Het aantal schepen dat Barros in dit ver­band vermeldt is het laagst, het zijn er ne­gen.

De waarde van de lading bedraagt meer dan een mil­joen dukaten, terwijl de expeditie 200.000 dukaten heeft gekost. Ook Estêvão da Gama, die zes dagen later arri­veert, heeft een voorspoe­dige reis gehad, waarop hij op 30 juli 1503 Sint Hele­na heeft ontdekt of herontdekt. San Roman laat Vasco da Gama niet op de heen-, maar op de terugreis Kilwa schat­plichtig maken. De schat­ting be­draagt volgens hem 2.000 mitkal goud. Barros, die spreekt over een schatting van 500 mitkal, meldt dat dit eerste goud uit Oost-Afrika wordt aangewend voor de vervaardi­ging van een custódia (taber­nakel) voor de kloosterkerk in Belém. Gil Vicente ver­vaar­digt een zilveren mon­strans, die geheel verguld wordt. Dit kunst­werk is in 1867 op de We­reld­ten­toon­stel­ling in Parijs ge­toond.

Hoezeer Portugal in koning Manuels tijd een han­delsmacht en Lis­sa­bon een wereldhaven is, blijkt uit de mededeling van Bar­ros, dat op dezelfde dag dat Vasco da Gama met zijn met spece­rijen geladen vloot in Lissabon aankomt, daar twee karvelen van São Jorge da Mina, twee met karpetten gela­den sche­pen uit Oran, drie schepen uit de Lage Landen en de Annun­ciada, een van de mooiste sche­pen van die tijd, uit de Le­vant arriveren. Vasco da Gama wacht een triomfan­telijke ontvangst in Lissabon en hij ont­vangt talrijke eerbe­wijzen, waaronder de titel: `Admiraal van de Indische Zee’.

1.5 Oorlog met Calicut