Categorieën
Portugees kolonialisme

De vloot van Tristão da Cunha en Afonso de Albuquerque; eerste etappe naar Moçambique (1506-1507)

Deel 4 Index

Hoofdstuk 3

De verrichtingen van Afonso de Albuquerque, Tristão da Cunha en Dom Francisco de Almeida

3.1 De vloot van Tristão da Cunha en Afonso de Albuquerque; eerste etappe naar Moçambique (1506-1507)

Geschreven door Arnold van Wickeren

Tristão da Cunha zeilt op 18 april 1506 met een vloot van veertien tot achttien schepen, waarop zich 1.300 weerbare mannen bevinden, uit Belém weg. Zes schepen van de vloot staan onder bevel van Afonso de Albuquerque, die een dag later uitzeilt. Da Cunha’s vlaggeschip is de Espirito Santo. Danvers geeft, op gezag van Correia, de volgende namen van kapi­teins en schepen: Álvaro Teles Barreto (São Vicen­te), João Gomes de Abreu (Luz), Lionel Cou­tinho (Leitoa Nova) en noemt voorts de volgende kapi­teins: Ruy Pereira, Ruy Dias Pereira, Job Quei­mado, Tristão Roiz, João da Veiga, Álvaro Fern­andes en Tristão Álvares, zon­der hun schip te noemen. Het vlagge­schip van Albu­quer­que is de Cirne. João da No­va’s zeilt opnieuw uit op een schip genaamd Flor de la Mar. De overige kapi­teins en hun sche­pen zijn: Fran­cisco de Ta­vora (Rey Grande), Manuel Teles Barreto (Rey Peque­no), Afonso Lopez da Cos­ta (São Jorge) en Ant­ónio do Cam­po, met het karveel Espi­ri­to San­to. Tristão da Cunha dient een fort te bouwen op het eiland Socot­ra, waa­rmee be­sche­rming gebo­den wordt aan de daar leven­de christe­nen, over wie Diogo Fernandes Peteyra bericht heeft. So­cotra moet uitvalsba­sis worden voor Portugese sche­pen die de toegang tot de Rode Zee moeten blokkeren en de Egyptisch-Veneti­aanse vloten moe­ten ver­nietigen, als deze zich zouden ver­tonen.

Tristão da Cunha dient met het me­ren­deel van de sche­pen door te zeilen naar Malabar, om daar specerijen bij de facto­rijen te gaan opha­len. Afon­so de Albuquerque, die zijn sporen in Indië al heeft ver­diend, heeft een gehei­me aanwij­zing van koning Manuel bij zich, waarin hij tot gouver­neur-gene­raal van de Estado da India wordt be­noemd, welk ambt hij dient te aanvaarden op het moment dat de ambts­termijn van vice rei Dom Francis­co de Almeida verstre­ken is, het­geen tegen het einde van 1509 het geval zal zijn. De Indiër Panik­kar vermeldt expliciet dat Albuquerques be­noe­ming niet geheel Portu­gees Indië be­treft, maar slechts het gebied tus­sen Gujerat en Kaap Comorin en dat Jorge de Aguiar wordt aangewezen voor het gebied tussen Kaap de Goede Hoop en Gujerat, terwijl Diogo Lopes de Sequeira gouver­neur wordt van de streken ten oosten van Kaap Comorin. Volgens Jaime Cor­tesão is het waar­schijn­lijk dat de uitgebreide geogra­fi­sche en econo­mi­sche kennis van het Oosten, die Albu­quer­que op zijn terug­reis van Indi­ verwor­ven heeft van zijn eminente islami­tische loods en van de Venetiaan Banad­juto de Albano, tot zijn uitver­kiezing heeft bijgedragen.

Afonso de Albuquer­que, die zich later als gouver­neur van Portu­gees Indië het epithe­ton `de Grote’ zal verwer­ven, is in 1453 geboren, als tweede zoon van de heer van Vila Verde. Zijn over­grootva­der en grootvader van vaders­zijde hebben de ver­trouwelijke positie van secretaris onder de koningen João I en Duarte vervuld. Zijn grootvader aan moederszijde is admiraal van Portugal geweest. Albuquerque heeft tien jaar in Marokko gediend, waar hij veel militaire ervaring in de strijd tegen de moslims heeft opgedaan. Zo was hij aanwe­zig bij de verove­ring van Arzila en de inname van Tanger door Afonso V in 1471. Albuquer­que stond in hoog aan­zien bij Manuels voorganger João II. In 1489, toen hij opnieuw in Ma­rokko diende, be­hoorde hij bij de dappere verdedi­gers van fort Graci­osa.

Albuquerque beschikt niet over een regimento, waarin zijn opdrachten nauwkeurig zijn omschreven. Hij heeft daarente­gen geheime richtlijnen, die hem een zekere mate van eigen initiatief toe­staan, ontvangen. Waarschijnlijk is, dat hij op­dracht heeft gekregen de Arabische scheepvaart van en naar de Rode Zee en de Perzi­sche Golf te beletten. Wellicht is het verove­ren van enige steunpunten aan de zuidkust van het Arabisch schier­eiland of een aanval op Jeddah en Aden voorzien. Dat Afonso de Albu­querque expliciet de op­dracht heeft ont­van­gen Ormoez te veroveren en daar een fort te bouwen, is in het licht van de weerstand van enige van zijn kapiteins hierte­gen, on­waar­schijnlijk. Albuquer­ques verrich­tingen aan de kust van Oman en in Ormoez in de jaren 1507 passen ge­heel bij de poli­tiek die hij later als gouverneur-generaal zal voeren. Deze politiek en het anticiperen daarop komen over­een met de voorstellingen die in Lissabon leven, ook al zijn deze niet in instructies vastgelegd. Deze omstan­digheid zal hem in con­flict brengen met Dom Francisco de Almeida, een gewetens­vol verdediger van de status quo in Indië, maar een man die de creatieve verbeeldingskracht van Albuquer­que ten enen­male ontbeert en diens grote en ge­durfde ondernemin­gen niet begrijpt.

Het vertrek van Da Cunha’s en Albuquerques vloot is ver­traagd, door het uitbreken van de pest in Lissabon. De eer­ste etap­pe gaat naar de Portugese post in Bezigui­che aan de kust van Senegal. De zeelieden bij wie onderweg ook pest is gecon­stateerd worden vandaar met een karveel terugge­stuurd naar Lissa­bon. Na water te hebben ingeno­men, wordt de reis voortgezet. Kennelijk wordt daar­bij niet de gebruike­lijke route, waarbij de kust van Brazilië genaderd wordt, geno­men, maar zeilen de schepen, althans gedurende een deel van de reis, langs de west­kust van Afrika naar het zuiden. Door sterke tegenwind kan de vloot niet langs Cabo de Santo Agosti­nho (Kaap Lobo), aan de kust van Angola, ko­men, met uitzondering van de São Vi­cente van Álvaro Teles Barreto. Deze dappere kapitein pas­seert het Ilha de São Lou­renço (Madag­ascar) aan de oostzij­de en bereikt Kaap Guard­afui in Som­alië, in de omgeving waarvan hij zes prijzen maakt. De zes schepen leveren meer buit op dan Barreto kan bergen. Hij moet daarom een deel daarvan in zee gooien.

De andere schepen moeten terugkeren naar de kust van Guinée en maken vervolgens zo’n grote bocht naar het westen dat zij 3.000 kilometer ten westen van Kaap de Goede Hoop, op circa 37 ZB; 13 WL drie eilandjes ontdekken die naar de commandant van de vloot Tristão da Cunha gedoopt worden. Deze ontdekking wordt gedaan midden oktober 1506, dus een halfjaar na het vertrek uit Lissabon. In een daaropvolgende storm geraken de schepen verspreid. Als Tristão da Cunha in december bij Moçambique aankomt, blijken veel schepen van zijn vloot daar al te lig­gen. De vloot kan de reis naar Indië niet voortzetten, omdat inmiddels de noordoostmoesson heeft ingezet. Dit probleem zal zich in de toekomst nog menigmaal voordoen. Schepen die, na in het voorjaar uit Portugal vertrokken te zijn, geen voorspoedige reis hebben, kunnen niet hetzelfde jaar doorva­ren naar Indië. Zij moeten bij Moçambique of bij Madagascar `overwinteren’, dat wil zeggen de noordoost­moesson af­wachten, om daarna de reis te kunnen voortzet­ten. Door het ongezonde klimaat kost een langdurig verblijf in Moçambi­que veel mensenlevens. Het gedwongen verblijf van beman­nin­gen van vele schepen aan de kust van Oost-Afrika is een van de belangrijk­ste redenen om op Moçambique-eiland een ne­der­zetting te stichten, waar `overwinterende’ bemannin­gen kunnen verblijven.

3.2. Madagascar (1506-1507)