Categorieën
Portugees kolonialisme

De route. De Carreira da India

Deel 5 Index

Hoofdstuk 1

De Carreira da India

1.1 De route

Geschreven door Arnold van Wickeren

In de loop der jaren wordt ervaren wat de gunstigste route van en naar Indië is en in welke maand bij voorkeur uitgezeild dient te worden. Duarte Pacheco Pereira (zie Deel IV) schrijft in 1505 in zijn Esmeraldo de Situ Orbis dat aan de heenreis het best in februari, maar niet later dan in maart, kan worden begonnen, ofschoon er ook voorbeelden zijn van schepen die pas in april zijn uitgezeild en toch een voorspoedige reis hebben gehad. Pacheco stelt dat vanaf Lissabon 200 léguas naar het zuidzuid-westen gezeild moet worden, waarna op 28 NB, dus in de buurt van de Canarische eilanden, de koers verlegd moet worden naar zuid ten oosten. Na 45 léguas komt op 25 NB de kust van West-Afrika in zicht. Deze moet gevolgd worden tot Cabo Verde, waarna in de Angra de Beziguiche vers water en hout kan worden ingenomen. Vervolgens dient 600 léguas naar het zuiden te worden gezeild, om bij 19 ZB de koers te verleggen naar het oostzuidoosten. Na 850 léguas te hebben afgelegd, wordt op 37 ZB een punt bereikt op 40 léguas ten zuidwesten van Kaap de Goede Hoop. Na het ronden daarvan kan langs de kust naar de Rio do Infante (Keiskama) worden gezeild. Bij gunstige wind kan vijftien of twintig léguas uit de kust gevaren worden.

Aanvankelijk wordt Beziguiche op het Ilha das Palmas (Gorée) als tussenstation in de Carreira da India gebruikt. Later blijkt dat vanaf de Canarische eilanden beter naar het zuiden kan worden gezeild, waarna op 5 of 6 NB, profiterend van uit noordoostelij-ke richtingen waai­ende winden, koers gezet wordt naar de kust van Brazilië, die op ruim 6 ZB in zicht komt. Langs de kust naar het zuiden zeilend, moet een smalle gordel van windstilte over-wonnen worden. Hierna wordt een gebied bereikt waar zuidoos-telijke winden waaien. Vanaf Cabo de Santo Agostinho kan bij het zeilen naar het zuiden geprofiteerd worden van de Brazilië-stroom.

Vanaf 20 ZB overheersen westelijke winden, die naar het zuiden in kracht toenemen. Daarom kan het best zo zuidelijk mogelijk naar Afrika worden overgestoken. Om er zeker van te zijn dat Kaap de Goede Hoop en Kaap Agulhas gepasseerd wor-den, dient langs de breedtegraad van 36 ZB naar het oosten te worden gezeild. Hierbij wordt op zeker moment de eilandengroep Tristão da Cunha waargenomen. In de latere jaren twintig van de 16e eeuw wordt kapiteins geadviseerd erop te letten dat Kaap Agulhas wordt opgemerkt, omdat als deze kaap na 1 juli wordt gepasseerd de reis het beste vervolgd kan worden langs de oost-kust van Madagascar en niet door de Straat van Moçambique. Later geldt dat deze viagem de fora genomen dient te worden als Cabo da Boa Esperança gepasseerd is na 20-25 juli. Schepen die na half oktober uit Portugal in de Indische Oceaan arriveren, kunnen niet nog hetzelfde jaar doorvaren naar Indië, omdat eind oktober de noordoostmoesson inzet. Zij moeten in Moçambique `overwinteren’, totdat vanaf begin april westelijke winden weer gaan overheersen. Omdat het klimaat in Moçambique zeer onge-zond is, kost het overwinteren veel zeelieden het leven.

Schepen kunnen het best begin december aan de terugreis uit Indië beginnen. Zij bereiken, profiterend van de noordoostmoes-son, Moçambique eind december of begin januari en kunnen vandaar onder gunstige condities hun reis vervolgen. Schepen die later uit Malabar vertrekken en niet voor eind februari bij Moçambique zijn, lopen kans dat zij vanaf maart of april te kam-pen krijgen met moessonwinden die uit het zuiden en zuidwesten waaien. Bovendien waaien de winden aan de zuidkust van Afrika in de periode april tot oktober overwegend uit westelijke richtin-gen, waarbij zij vaak tot stormkracht aanzwellen. Kapiteins kun-nen desondanks trachten hun thuisreis te vervolgen, waarbij zij aanvankelijk overwegend tegenwind hebben en op weg naar Kaap de Goede Hoop zonodig tijdelijk beschutting tegen stormen kunnen zoeken in de vele baaien aan de kust. Onder deze om-standigheden kunnen schipbreuken niet altijd vermeden worden. Naast de gevaren die het ronden van het Afrikaanse continent oplevert, vergt het aandoen van havens aan de kust van Oost-Afrika ook veel zeemanskunst, wegens de vele verraderlijke riffen en zandbanken voor deze kust. Deze ondiepten kosten ook de nodige offers, evenals vaak plotselinge hevige stormen in de Atlantische en de Indische Oceaan.

Vanaf 1514 beschikken de kapiteins en loodsen over het Livro das Roras van João de Lisboa. Het is het eerste roteiro (zeilvoor-schrift) waarop de kusten van Voor-Indië en Malacca staan aan-gegeven. Het boek bevat ook passages die eilanden in de Oost-indische archipel betreffen, waar nog nooit een Portugees schip is geweest en die overgenomen moeten zijn van Arabische zeil­voorschriften uit die tijd.

Curieus is dat de Portugese zeevaarders bijna twintig jaar nadat Bartolomeu Dias voor het eerst de zuidkust van Afrika bezeild heeft nog niet weten dat Cabo da Boa Esperança niet het meest zuidelijke punt van Afrika is. Duarte Pacheco Pereira schrijft in zijn Esmeraldo de Situ Orbis dat Cabo da Boa Esperança en Cabo de São Brandão (Cabo das Agulhas), het werkelijk zuide-lijkste punt, op dezelfde breedtegraad liggen. In zijn beschrijving van de Afrikaanse zuidkust, waarvan de vegetatie hem sterk doet denken aan die van Portugal, `omdat dat op dezelfde breedte ligt en een zelfde klimaat heeft’, verwisselt Pacheco Pereira het Ilhéu da Cruz, waar Bartolomeu Dias een groot houten kruis heeft opgericht, met de Penedo das Fontes, waar Dias zijn laatste padrão heeft geplaatst.

De omvang van de bocht waarmee de Kaap omzeilt wordt kan sterk variëren. Niet zelden komen schepen daarbij tot 40 ZB. Vasco Carvalho maakt het in 1504 wel erg bont. Hij bereikt in juli 47 ZB. De sneeuw ligt zo dik op het dek dat de bemanning er niet in slaagt het dek schoon te vegen; bovendien sterven acht zeelieden door de intense kou.

1.2 Schipbreuken.