Categorieën
Portugees kolonialisme

Albuquerques schipbreuk; problemen in Malabar

Deel 5 Index

Hoofdstuk 5

Albuquerque terug in Malabar

5.1 Albuquerques schipbreuk; problemen in Malabar

Geschreven door Arnold van Wickeren

In december 1511 vertrekt Albuquerque met drie schepen en 100 Portugezen uit Malacca naar Malabar. De capitão-mor bevindt zich op zijn beroemde vlaggenschip, de Flor de la Mar, dat al diverse malen de reis van Portugal naar Indië en vice versa heeft gemaakt. Pero de Alpoym is kapitein van het tweede schip, de Trinidade. Het derde vaartuig is een jonk, waarop zich, naast enige Portugezen, veel Javanen, onder wie zestig geschoolde scheepsbouwers, bevinden. De Aziatische vrouwen en meisjes voor koningin Maria reizen met de Flor de la Mar. Onder de persoonlijke hoede van de capitão-mor reist ook een aantal jon­gelingen. Zij stammen uit de meest vooraanstaande families uit streken ten oosten van Kaap Comorin. Het eskader neemt begin 1512 een schip uit Gujarat, dat in Sumatra specerijen en genees­middelen heeft geladen. Giovanni da Empoli weet in zijn Viaggio all’Indie Oriental te melden dat de lading van het buitgemaakte schip in Cochin 30.000 cruzados opbrengt. De Flor de la Mar loopt ’s nachts, door onoplettendheid van de loods, op een klip in de Straat van Malacca, ter hoogte van het Ilha de Polvereira voor de kust van Sumatra. Het oude schip breekt direct in twee stuk­ken. Als de opvarenden van de Trinidade de angstkreten van hen die te water raken horen, begrijpen zij dat zich een ramp heeft voltrokken. Pero Alpoym laat ondanks de hoge zeeën het anker uitwerpen. Overgeleverd aan de elementen en aan de genade van de ankerkabel wacht hij tot het ochtendgloren. Als Albuquerque in zee terecht komt, neemt hij een van de jonge meisjes, de dochter van een slavin in Malacca, in zijn armen.

Hij laat twee matrozen, die met hem tussen de brokstukken van de Flor de la Mar in het water zijn beland, van planken en balken een vlot maken, dat met touwen bijeengehouden wordt. Het vier­tal brengt zich daarop in veiligheid. Voortbewogen met behulp van provisorische roeispanen blijft de capitão-mor, onder protest van de schepelingen, nog een tijd in de buurt van de wrakstuk­ken om te zien of hij nog meer schipbreukelingen kan redden. Daarna wordt naar de Trinidade geroeid. De rest van de be­man­ning van de Flor de la Mar heeft eveneens een vlot weten te maken, waarmee ook zij de Trinidade weten te bereiken. Uit het feit dat de bemanning van de Flor de la Mar de schipbreuk over­leeft, maar de Aziatische vrouwen en kinderen, afgezien van dat ene meisje dat Albuquerque zelf heeft weten te redden, omkomt, moet worden afgeleid dat het scheepsvolk alleen hun maats gered heeft en de `heidenen’ aan de golven heeft prijsgegeven. De schipbreukelingen worden met veel moeite, in aan touwen bevestigde manden, aan boord gehesen van de Trinidade. De Javanen aan boord van de jonk maken gebruik van de verwar­ring om de Portugese opvarenden te doden. Zij zeilen naar Pacém, waar zij door de rebellerende gouverneur goed worden ontvangen. Door de schipbreuk en het verlies van de jonk zijn bijna alle in Malacca verworven kostbaarheden verloren gegaan. In de golven zijn verdwenen: de kostbare versierselen waarmee olifanten bij bijzondere gelegenheden worden opgesmukt; met goud afgezette palankijnen, voor Albuquerques persoonlijke ge­bruik; een tafel waarvan de poten met goud zijn bedekt, die de malabar aan koning Manuel geschonken heeft bij de overdracht van door de Portugezen veroverd gebied bij Goa; grote hoeveel­heden juwelen en edelstenen, zes metalen leeuwen voor de graf­tombe van Albuquerque, die gestolen zijn van de graven van koningen van Malacca en tenslotte alle uitrusting. Slechts de gouden kroon, het gouden zwaard en de ring met een robijn, die de koning van Siam aan koning Manuel geschonken heeft, zijn behouden gebleven. Albuquerque zet met de Trinidade zijn reis naar Malabar voort. Aan boord is een groot tekort aan voedsel en water. De voorraden worden aangevuld door onderweg naar Cochin twee Moorse schepen te veroveren en te plunderen.

In de loop van februari 1512 komt de gouverneur-generaal aan in Cochin. De haven is sinds het vertrek van onderkoning Almeida verwaarloosd en het land verkeert in staat van burgeroorlog. Deze is het gevolg is van het overlijden van Unni Rama Varmah (Trimumpara), de radja die de Portugezen destijds verwelkomd heeft, maar die eind 1505 zijn overleden oudste broer is opge­volgd als Perumpatappu Muppil, een geestelijk ambt dat traditio­neel wordt bekleed door de oudste broer van de radja van Cochin. Nu de Muppil overleden is, dient de huidige radja, die van Vasco da Gama een door koning Manuel geschonken gou­den kroon heeft ontvangen, zijn plaats in te nemen, waardoor de troon van Cochin vacant komt. De Portugezen, die destijds de huidige radja de troon hebben doen bestijgen om zijn volgzaam­heid, voelen niets voor een troonswisseling. Manuel de Lacerda, capitão van Cochin, zet de radja onder druk zijn troon niet op te geven. Vrezend dat hij zal bezwijken onder de pressie van zijn familie wordt de radja praktisch onder Portugese bewaking huis­arrest opgelegd. Als Lacerda stelt dat de radja niet kan aftreden zonder toestemming van de gouverneur-generaal geraakt het land in rep en roer. De zamorin van Calicut kiest partij voor de familieleden van de radja en de bevolking, die niet met de traditie willen breken. Albuquerque strijdt enige tijd tegen de troepen van de zamorin, die het Portugese steunpunt Cranganore, ten noor­den van Cochin, aanvallen. Daarbij verwoest de zamorin de Syrische kerk in deze plaats, want hij ziet de Syrische christenen als bondgenoten van de Portugezen. Omdat andere dringender zaken Albuquerques aandacht vragen, staakt hij zijn operaties tegen de zamorin.

Naast de verwaarlozing van de haven, de politieke verwarring, de burgeroorlog en de inmenging van de zamorin daarin is er nog veel meer tijdens Albuquerques verblijf in Malacca en Cochin misgegaan. De belangrijkste schepen van de vloot zijn opgelegd. Met de blokkade van Calicut is danig de hand gelicht en er zijn zes schepen naar Portugal teruggezonden, zij het geladen met specerijen. Niet alleen de vloot is verzwakt, er zijn ook veel leden van het garnizoen op eigen initiatief naar andere garnizoenen overgestapt of gedeserteerd. Ook onder de leidende Portugezen in Cochin is de discipline ver te zoeken. Velen waren destijds niet gelukkig met de opvolging van Almeida door Albuquerque. Hun antipathie tegen de nieuwe capitão-geral is verder toegenomen toen hij Goa tot hoofdstad van de Estado da India verkoos, waar­door Cochin en daarmee hun eigen positie van minder bete­kenis werden. Een nog niet eerder genoemde overweging van de gouverneur om aan Goa de voorkeur te geven boven Cochin, is geweest dat hij niet wil dat de Portugezen bij de interne politieke verwikkelingen en de hofintriges van Cochin betrokken worden, zoals thans weer het geval is. Albuquerque neemt direct enige maatregelen om de veiligheid van de Portugezen in Cochin te verbeteren. Omdat het fort weinig beschutting biedt aan voor anker liggende schepen, laat hij bij de ankerplaats een borstwe­ring aanleggen. Deze sluit aan op de muur rond het fort. Hij laat ook verbeteringen aanbrengen om het fort beter tegen aanvallen vanaf het land te kunnen verdedigen. Ook moeten alle niet-chris­tenen die tussen het fort en de stad wonen, verhuizen, omdat sommigen van hen contacten onderhouden met heidenen en Moren, die in slaven handelen die hun meesters bestelen en met de buit ontvluchten.

Fidalgos in Cochin, als Diogo Pereira, maar vooral Lourenço Moreno en António Real, feitor en alcaide-mor in deze stad, zijn fervente tegenstanders van de capitão-geral. Al in de meermalen genoemde brief van 10 oktober 1510 heeft Albuquerque zich bij koning Manuel over hen beklaagd. Hij heeft gepleit voor een onderzoek naar de boekhouding van de factorij, omdat zij vooral hun eigen zakken spekken. Zoals al eerder vermeldt heeft het tweetal zich gekeerd tegen Albuquerques kolonisatiepolitiek. Zij hebben gebruikgemaakt van het voorrecht dat fidalgos hebben rechtstreeks brieven aan koning Manuel te schrijven. Gewoonlijk meten de briefschrijvers in zulke brieven de eigen voortreffelijk­heden breed uit, terwijl zij hun medeofficieren zwartmaken. In dit geval is dat niet anders. De eigen afwijkende visie in verschillen-de zaken wordt naar voren gebracht, terwijl het handelen en na-laten van Albuquerque aan de kaak wordt gesteld. Ongelukkiger-wijze hebben zij en dan vooral António Real, het oor van de koning. De vorst is gevoelig voor hun kritiek, omdat zij zijn opvat­ting delen dat Calicut met militair geweld onderworpen dient te worden. Albuquerque is echter van oordeel is dat hij over ten minste tweemaal zoveel oorlogsschepen en manschappen zou moeten kunnen beschikken als hij heeft, niet alleen om een open oorlog van Calicut te kunnen winnen, maar vooral om het daarna constant onder de duim te kunnen houden. Albuquerque heeft weinig vat op zijn opponenten. Omdat deze zich gesteund voelen door de koning, negeren zij zijn bevelen. Zij veroorloven zich ook voor eigen rekening zaken te doen met de Moren. Veel fidalgos die dit gedrag afkeuren, zijn gedwongen Cochin te verlaten, zonder dat zij een beroep hebben kunnen doen op Albuquerque, die in Malacca is. Een van hen, Simão Rangel, een man aan wiens bezonnen oordeel in belangrijke kwesties Albuquerque veel waarde hecht. Zij hebben hem in een klein vaartuig, naar Goa doen vertrekken. Het scheepje, een catur, is onderweg door enige parãos uit Calicut genomen. Het zijn overigens niet alleen leidende figuren in Cochin op wier handel en wandel veel valt aan te merken. Een berucht geval van zelfverrijking doet zich ook voor in Goa, waar een pater dominicaan zwaar zieken be­hulpzaam is bij het opmaken van hun testament, waarin hij zichzelf als erfgenaam aanwijst. Nadat gedurende lange tijd Cochin geen nieuws had bereikt over de verrichtingen van de vloot die naar Malacca was uitgezeild, hebben António Real en Lourenço Moreno het gerucht in omloop gebracht dat de gehele vloot is vergaan en dat de gouverneur daarbij is omgekomen. Het gevolg daarvan is dat de Moren in Cochin tegen de Portugezen gaan samenspannen. Nadat Albuquerque in februari 1512 be­houden in Cochin is teruggekeerd, een gebeurtenis die gevierd is met een plechtige dankmis, zijn deze intriges direct gestaakt.

Albuquerques langdurige afwezigheid en vooral het gerucht dat hij zou zijn overleden, hebben de Idalção geïnspireerd tot een poging Goa te heroveren. Hij heeft zijn aanvoerder Pulad Khan met een strijdmacht, bestaande uit infanteristen en cavaleristen, naar Goa gezonden. Palud Khan moet trachten Timoja gevangen te nemen en hij moet de Hindoe-bestuurder Milr Rao, die belast is met het innen van belasting in de districten op het vasteland, verdrijven. Milr Rao brengt 4.000 inheemsen op de been en beschikt over 50 ruiters. Hij laat een bergpas, die de vijand zal moeten passeren, bewaken door Hicarrhau. Pulad Khan, die de pas al in handen heeft als Hicarrhau daar arriveert, verslaat diens troepen, waarbij Hicarrhau en velen van zijn mannen worden gedood. Vervolgens overvalt Pulad Khan het legerkamp van Milr Rao. Deze vlucht naar Vijayanagar, waar hij goed door koning Krishna Deva Raya ontvangen wordt. Vandaar begeeft Milr Rao zich naar Onor. Als hij verneemt dat zijn broer, die zich van dit koninkrijk heeft meestergemaakt, overleden is, volgt hij hem op. Milr Rao zal de Portugezen blijven steunen. Kort na zijn vlucht overlijdt Timoja. Pulad Khan steekt, zonder nadere instructies van de Idalção af te wachten, zijn kamp op in Benastarim, waar­van capitão Rodrigo Rabello de Castelo Branco, de verdediging, verwaarloosd heeft, ondanks dat Albuquerque, hem voor zijn ver­trekt, bevolen heeft de plaats te versterken. Rodrigo Rabello zeilt met dertig cavaleristen naar Benastarim. Hij wordt gesteund door de algozil van Cannanore, die 400 nairs aanvoert. De kleine le­germacht doodt 1.500 Turkse en inheemse soldaten. Als Rodrigo Rabello, tezamen met Manuel da Cunha en enkele andere rui­ters de vluchtende vijand achtervolgt, valt hij in een hinderlaag en beide fidalgos worden gedood. De Portugezen zijn ontmoedigd door het sneuvelen van hun aanvoerder en trekken terug naar de hoofdstad Ela. Pulad Khan neemt zijn positie in Benastarim weer in, waar hij zich opmaakt Goa te belegeren.

Rodrigo Rabello’s natuurlijke opvolger als capitão van het fort is Francisco Pantoja. Omdat Pantoja weinig populair is, besluiten de fidalgos in Goa zelf een nieuwe aanvoerder te kiezen. Hun keuze valt op Diogo Mendes de Vasconcelos, die door de gou­verneur wegens insubordinatie is gevangengezet. Diogo Mendes wordt bevrijd en aanvaardt zijn ambt. Hij roept de hulp in van Manuel de Lacerda, de capitão van Cochin, die met een vloot de haven van Calicut blokkeert. Als Lacerda met zijn vloot bij Goa aankomt, is dat in rep en roer als gevolg van de nadering van Rassel Khan, de belangrijkste legeraanvoerder van de Idalção. Hij voert een enorme legermacht aan en beschikt over veel artil­lerie. Om een langdurige belegering te kunnen doorstaan, wor­den de fortificaties van Goa met grote spoed versterkt en de voorraden voedsel worden aangevuld met wat Lacerda heeft aangevoerd. Op dit kritieke moment keert Diogo Fernandes de Béja met zijn drie schepen uit Ormoez terug, hetgeen opnieuw versterking van de verdediging van Goa betekent.

Pulad Khan is zeer verontwaardigd dat de Adil Khan een hogere aanvoerder met het beleg van Goa heeft belast en omdat hij ook nog een hekel heeft aan Rassel Khan weigert hij zijn bevelen te gehoorzamen. Rassel Khan, die er niet zeker van is dat hij Pulad Khan kan dwingen, gaat hij naar de Portugezen en vraagt hen hem te helpen tegen Pulad Khan. Hij laat zich bij zijn bezoek vergezellen door de overloper João Machado en vijftien andere Portugezen. De meesten van hen zijn leden van Fernão Jaco’s schip de Santa Cruz, dat komende uit Socotra voor de kust van Gujarat schipbreuk heeft geleden. Onder hen bevindt zich ook Duarte Tavares, voorheen schildknaap aan het hof te Abrantes. Hij is op het eiland Choram door de Turken gevangengenomen. Rassel Khan zendt Duarte Tavares met een brief naar Diogo Mendes. Hierin laat de bevelhebber weten dat de Adil Khan vrede wenst met de Portugezen en hij vraagt de capitão samen met hem het verzet van Pulad Khan in het versterkte Benastarim te breken. Ofschoon Diogo Mendes er beter aan zou hebben gedaan de opstandige Pulad Khan tegen de sterkere Rassel Khan te verdedigen, zendt hij Diogo Fernandes de Béja met 200 man de rivier op naar Benastarim. Fernandes drijft Pulad Khan, tezamen met de troepen van Rassel Khan, zo in het nauw, dat Pulad Khan naar het vasteland vlucht en daar vergif inneemt. Nadat Rassel Khan zich op zijn beurt in Benastarim verschanst heeft, vraagt hij Diogo Mendes ijskoud of deze de Adil Khan tot Goa wil toelaten, omdat Goa nu eenmaal de hoofdstad van Bijapur is. Diogo Mendes weigert dit uiteraard en betreurt diep dat hij de verkeerde partij gekozen heeft. Rassel Khan slaat met 7.000 man het beleg voor Goa, dat verdedigd wordt door niet meer dan 1.200 soldaten. Als de verdedigers na enige tijd door honger worden gekweld, lopen verschillende Portugezen over naar de vijand. João Machado, die kennelijk spijt heeft van zijn desertie, kiest daarentegen nu de zijde van zijn landgenoten; hij arriveert in Goa tezamen met twaalf andere christenen. Als de nood begin 1512 zeer hoog is gestegen, arriveren Manuel de Lacerda en Diogo Fernandes de Beja met hun schepen; zij bren­gen voorraden en manschappen. De hoop van de belegerden wordt verder gevoed door de aankomst van kapitein João Serrão en van Cristovão de Brito die, nadat hij in Cannanore van het beleg van Goa heeft vernomen, met één groot en vier kleine schepen, geladen met versterkingen en voorraden, naar Goa is gezeild. Zodra Albuquerque, na zijn terugkeer uit Malacca in Cochin in februari 1512 verneemt dat Goa belegerd wordt, zendt hij een afgezant in een catur met een brief naar Goa, om capitão Diogo Mendes zijn behouden aankomst in Malabar te melden en hem een hart onder de riem te steken. Vanzelfsprekend stelt de gouverneur-generaal Diogo Mendes hulp in het vooruitzicht, maar daarop zal hij nog even moeten wachten, omdat het de capitão-geral op dat moment aan voldoende middelen ontbreekt om Goa te ontzetten.

Afgezien van de problemen in Cochin en het beleg van Goa, wordt Albuquerque na zijn terugkeer met nog een probleem geconfronteerd, namelijk de mislukte blokkade van Calicut en de gevolgen van het voortduren van de oorlogssituatie met de zamorin. In plaats van dat Calicuts handel vernietigd wordt, brengt de zamorin de Portugese handel veel schade toe, omdat hij zijn tactiek gewijzigd heeft. Hij laat niet langer grote schepen bouwen, om daarmee de Portugese vloot aan te vallen, waarmee hij toch geen succes heeft, maar hij heeft een grote vloot van kleine vaartuigen, parãos en caturs, laten bouwen. Vanaf de heu­vels bij Calicut wordt de kustvaart in de gaten gehouden. Zodra een Portugees of een handelsvaartuig van een van Portugals bondgenoten Cochin of Cannanore wordt waargenomen, worden tientallen parãos en caturs daarop afgestuurd. Deze methode is zo effectief dat Diogo Correa, capitão in Cannanore, geen kopra of voorraden meer naar Cochin durft te zenden. Als Albuquerque deze nieuwe ontwikkeling verneemt, laat hij in april 1512 de haven van Calicut effectief blokkeren, door twee karvelen en een fusta. Hij raakt er echter steeds meer van overtuigd dat het voort­duren van de vijandschap met Calicut allerminst in het belang van Portugal is. De enigen die daarbij garen spinnen zijn de radja’s van Cannanore en Cochin. Zij hebben legers bestaande uit 60.000 respectievelijk 30.000 nairs, maar zetten deze niet tegen Calicut in. Zij houden hun kruit droog en zij laten de kas­tanjes voor hen uit het vuur halen door de Portugezen. Dit alles schrijft Albuquerque aan koning Manuel en hij voegt daaraan nog toe dat zelfs een effectieve blokkade van Calicut, wat overigens niet mogelijk is, de zamorin niet op de knieën kan krijgen, omdat het land voldoende rijst opbrengt. Als er al tekorten zouden dreigen, staan handelaren uit Dharma Patanam en Cannanore klaar om die tekorten met grote leveranties op te heffen. Om dit te verhinderen zou de scheepvaart van bondgenoot Cannanore gestopt moeten worden, maar dat is geen reële optie.

5.2 De Egyptisch-Turkse dreiging.