Categorieën
Portugees kolonialisme

De Madeira-archipel. De Atlantische eilanden

Deel 6 Index

Hoofdstuk 1

De Atlantische eilanden

1.1 De Madeira-archipel

Geschreven door Arnold van Wickeren

De van vulkanische oorsprong zijnde onbewoonde eilanden van de Arquipélago da Madeira, bestaande uit Madeira, het veel kleinere Porto Santo en de nog kleinere Ilhas Desertas, zijn al in 1420 in opdracht van Dom Henrique o Navegador (Prins Hendrik de Zeevaarder) gekoloniseerd. Madeira, dat 51 kilometer lang en 32 kilometer breed is en een oppervlakte heeft van 740 km², is destijds verdeeld in twee capitanias, zijnde erfelijke lenen. Capi-tães-donatários (gouverneurs) daarvan werden de herontdekkers van de Archipel, de edellieden João Gonçalves Zarco en Tristão Vaz Teixeira. Capitão van Porto Santo werd de tot de hofhouding van Prins Hendrik behorende uit Piacenza afkomstige jonge edelman Bartolomeu Perestrel(l)o, wiens dochter doña Felipa Perestrello y Moniz later in het huwelijk zal treden met Christoffel Columbus. Het document, gedateerd 1 november 1446, waarbij de prins Porto Santo aan Perestrello overdraagt, staat model voor de wijze waarop elders overzee, vooral in Brazilië, het bestuur over nieuw verworven territorium ingericht zal worden. De capitão krijgt de zeggenschap over de productiemiddelen, zoals door paarden- of waterkracht aangedreven graanmolens, voor-zover die voor anderen dan het gezin van de molenaar werken. Hetzelfde geldt voor bakovens. Als de capitão zout voor de verkoop bezit, is hij de enige die dat mag verkopen, overigens tegen een door Henrique vooraf vastgestelde prijs, De capitão is bevoegd tot het heffen van belasting, in de vorm van een heffing op water. Hij is ook belast met de rechtspraak, zowel in civiele als in strafzaken, alsmede met de executie van straffen, niet zijnde de doodstraf, of het afhakken van ledenmaten. Het opleggen en doen uitvoeren van deze zware straffen is voorbehouden aan Dom Henrique, aan wie Perestrello ook een tiende deel van economische opbrengsten van Porto Santo dient af te dragen.

De kolonisatie van de eilanden, wordt een succes, wat mede te danken is aan de grote vruchtbaarheid van vooral Madeira. Aanvankelijk exporteren de eilanden hout, honing, was en andere bosproducten. Na de ontbossing van Madeira worden vooral graan en wijn uitgevoerd, terwijl er ook veeteelt is. Tegen het midden van de 15e eeuw wordt Madeira een belangrijke suiker-producent. Dit gaat ten koste van de graanproductie. Volgens Duarte Pacheco Pereira en João de Barros heeft Dom Henrique suikerriet naar Madeira laten overbrengen vanuit Sicilië, maar Valentim Fernandes schrijft tussen 1505 en 1508 dat de prins suikerrietstekken laat halen uit Valencia, dat al in moslimtijd een centrum van de suikerproductie is. Hij verleent de Valenciaan James Timer, mestre de açúcar, in 1478 een concessie tot het verbouwen van suikerriet op Madeira. De productie van suiker, die veelal plaats heeft op kleine en middelgrote boerderijen, neemt een grote vlucht. Bij decreet van 21 augustus 1498 wordt de jaarlijkse suikerexport gelimiteerd op 120.000 arrobas. Van dat jaar zijn ook enige exportcijfers bekend; naar Lissabon, Vlaanderen en Constantinopel worden respectievelijk 7000 40.000 en 15.000 arrobas suiker uitgevoerd. Wijn is dan het tweede exportproduct. De economische bloei van Madeira en Porto Santo trekt veel kolonisten; niet alleen Portugezen, maar ook buitenlanders, zoals Genuese kooplieden. De belangrijkste buitenlanders de zaken doen op of met Madeira zijn: de Genuees João António Cesare, de in Lissabon wonende Paulo de Negro, Luis Doria, Urbano en Bautista Lomelino en António Spínola, die in 1490 is genaturaliseerd. Er bestaat een zekere spanning tussen de veelal Portugese kolonisten en de buitenlandse koop-lieden. In 1472 wordt er in de gemeenteraad van Funchal en in

de Cortes over geklaagd dat de suikerhandel geheel in het bezit is van de Genuezen en de joden. Als koning Manuel in 1498 Portugese kooplieden wil bevoordelen, worden de Florentijnse handelaren Bartolomeu Marchioni en Jerónimo Sernigi als Portugezen aangemerkt. Naar schatting bestaat de bevolking van Madeira en Porto Santo (de andere eilanden zijn niet blijvend bewoond) voor tien procent uit zwarte slaven. Zij werken in overgrote meerderheid op de tien grootste suikerrietplantages. Aan het einde van de 15e eeuw bedraagt het aantal inwoners van Madeira en Porto Santo tezamen al meer dan 20.000 zielen. Funchal aan Madeira’s zuidkust, is de hoofdstad van de Archipel. Met haar 5.000 inwoners is de stad groter dan Leiria, Tomar en Faro en evengroot als Braga. Het bestuur van Funchal en de stedelijke organisatie van de stad zijn nagevolgd van Lissabon. Er worden steeds meer concelhos (gemeenten) gesticht en rond het begin van de 16e eeuw zijn er al acht vilas (kleine steden) op Madeira, dat Portugal in het klein is.

Vanaf 1445 nemen kooplieden van Madeira deel aan stroop­tochten naar West-Afrika, waar zij slaven halen voor de grote suikerrietplantages. In die tijd wordt Madeira ook een station voor de ravitaillering van schepen op weg naar Afrika. Schepen die schade hebben opgelopen, kunnen op Madeira gerepareerd worden. Een halve eeuw later onderhoudt Madeira handelsbe-trekkingen met Vlaanderen en met andere Europese landen en bouwt het zelf schepen, onder meer voor de Carreira da India. De capitães van Madeira verlenen de Portugese garnizoenen in Marokko zonodig economische en militaire steun. Bekend is de poging van 1489 fort Graciosa bij Larache te behouden (zie Deel III, pag. 48). In 1514 vraagt Manuel paus Leo X Funchal te ver-heffen tot bisdom, waarbij hij wijst op het bestaan van acht vilas op Madeira. In 1514 neemt de eerste bisschop, Diogo Pinheiro, bezit van zijn diocees. Onder zijn jurisdictie valt niet alleen de Madeira-archipel, maar alle overzeese gebieden van Portugal.

1.2 De Azoren.