Hoofdstuk 2
De verovering van Ceuta
2.0 Besluit en voorbereiding
Geschreven door Arnold van Wickeren
In 1411 sluiten Portugal en Castilië een wapenstilstandverdrag met een looptijd van tien jaar. Deze overeenkomst zal na enkele verlen-gingen in 1432 leiden tot een vredesverdrag. De wapenstilstand van 1411 leidt ertoe dat veel grensbewoners die betrokken waren bij de grensverdediging zonder emplooi geraken. Dit geldt ook voor jonge edellieden, van wie velen in het deelnemen aan de strijd en het ver-werven van buit adellijke taken bij uitstek zien. Onder hen bevinden zich twee zonen van koning João I, de 17-jarige Henrique, die de geschiedenis zal ingaan als Dom Henrique o Navegador (Prins Hendrik de Zeevaarder) en zijn oudere broer Pedro. Het tijdperk rond het begin van de 15e eeuw is er een van expansie en politieke avon-turen in het buitenland. Catalanen, Fransen en Italianen voeren strijd in den vreemde, vaak zonder duidelijk doel voor ogen en soms ook gebrekkig georganiseerd. Zij die zich bij een ridder voor de strijd in het buitenland melden, verwachten hun armoede te kunnen ontvluch-ten. De mogelijkheid in ruime mate manschappen te kunnen recrute-ren, draagt ertoe bij dat in Portugal de idee geboren wordt de strijd tegen de Moren, die zestig jaar geleden met de voltooiing van de Reconquista beëindigd is, te hervatten.
Koning João heeft reeds in 1410 zijn biechtvader naar Rome gezonden om paus Gregorius XII in te lichten over de Portugese plannen een strategisch gelegen Moorse stad te veroveren. Eerst gaan de gedachten uit naar Tanger. Het plan wordt opgegeven als blijkt dat er bij deze stad weinig mogelijkheden zijn om een landing vanuit zee uit te voeren. Ook Gibraltar valt als doel af, omdat deze stad binnen de invloedssfeer van Castilië ligt. Gelukkig dient zich een nieuw doelwit aan. Kardinaal João Afonso de Azambuja, aartsbis-schop van Lissabon, die de onderhandelingen met Castilië geleid heeft, bepleit in 1411 Ceuta te veroveren. Als een van de twee `Zuilen van Hercules’ is deze stad van groot belang bij iedere poging de Straat van Gibraltar te beheersen. De Romeinen noemden deze reeds omstreeks 800 door de Phoeniciërs of Carthageners gestichte stad Septem Fratres (Zeven Broeders), naar de zeven heuvels in de nabijheid van de stad. De Moren hebben deze naam afgekort tot Septa. Ceuta is een rijke handelsstad, die wordt bezocht door islamitische handelaren uit landen als Ethiopië, Egypte, Syrië en Turkije, uit streken ten oosten van de Eufraat en zelfs uit Voor-Indië. Ceuta is een marktplaats voor zijde en specerijen, glaswaren en edelstenen. De stad is een centrum van textielindustrie en de verwerking van koper. Vanuit Ceuta worden de verbindingen met het Moorse Granada onderhouden. De stad is het eindpunt van de karavaanwegen door de Hoge Atlas en het Rifgebergte, waarlangs sinds de dagen van de Phoeniciërs goud, slaven en ivoor worden aangevoerd. De stad herbergt, na Marrakech en Fez, het belang-rijkste munthuis in Marokko en overtreft in dit opzicht Azamor, Salé en Rabat. In Ceuta worden de bekende doblas ceiti(a)s geslagen. Deze grote gouden munten circuleren niet alleen in Noord-Afrika, maar ook in het zuiden van Europa. Een rechtvaardiging voor de verovering van Ceuta is snel gevonden; de stad zou de Moren kunnen dienen als springplank voor aanvallen op het Iberisch schiereiland en op de christelijke scheepvaart.
Diffie citeert Zurara (zie pag. 29) die als redenen voor de verovering van Ceuta noemt: het Iberisch schiereiland te vrijwaren van invasies uit Afrika; de kust van Algarve te beschermen tegen overvallen; veiligheid te bieden aan de Italiaanse galeien, op weg naar Vlaanderen en Engeland en het beschermen van de Portugese handelsvaart in de Middellandse Zee; Portugal een basis te verschaffen aan de Middellandse Zee, vanwaaruit kapers overvallen zouden kunnen plegen op Moorse handelsschepen en die tevens zou kunnen dienen (als uitvalsbasis) voor de uiteindelijke verovering van Marokko; Castilië te weerhouden van penetratie in Marokko en tenslotte: te voorzien in een centrum vanwaaruit de commerciële routes door de Sahara kunnen worden gecontroleerd.
De vrees dat Castilië ook zou willen penetreren in Marokko is niet ongegrond. Al in november 1291 hebben Sancho IV van Castilië en Jaime II van Aragón de Conventie van Soria gesloten. Hierbij zal de rivier de Moulouya, in het oosten van het huidige Marokko, de grens gaan vormen van hun voorgenomen veroveringen in Noord-Afrika. Marokko mag bijna geheel door Castilië veroverd worden, opdat het land zich beschouwt als de opvolger van het Visigotische rijk, de erfgenaam van de Romeinen, aan wie Mauritania-Tingitana heeft toebehoord. Ten oosten van de Moulouya heeft Aragón de vrije hand. Bij deze verdeling van de invloedssferen in Noord-Afrika door beide Spaanse vorsten is geen rekening gehouden met eventuele Portugese ambities in Marokko. Portugal heeft de Conventie van Soria nooit aanvaard, maar ook nimmer verworpen. Castilië heeft zijn aanspraak op Marokko nimmer opgegeven, maar zal evenmin protesteren tegen de Portugese verovering van Ceuta.
Aanvankelijk heeft koning João I bedenkingen tegen het plan Ceuta te veroveren. Diffie somt deze op: João wijst op zijn gebrek aan geld voor zulk een kostbare onderneming en vreest dat de bevol-king daarvoor geen belasting wenst op te brengen; hij vreest dat het plan zal uitlekken, omdat hij ook uit het buitenland troepen en wapens moet aantrekken, want aan de grens met Castilië moeten garnizoenen gelegerd blijven; er is een grote vloot nodig, waarover de koning niet beschikt, want Ceuta is een zwaar gefortificeerde stad; zelfs als God de Portugezen de overwinning zou schenken dan is dat meer in het voordeel van Castilië, dat (met de aanvoer-lijnen uit Noord-Afrika onder Portugese controle) veel gemakkelijker dan thans het Moorse koninkrijk Granada zal kunnen veroveren. Door de verovering van Ceuta door de Portugezen zal Castiliës macht meer toenemen dan die van Portugal. `Omdat de Castilianen grote haat jegens ons koesteren, zouden zij de gelegenheid kunnen benutten wraak te nemen voor hen eertijds aangedaan onrecht.’ De koning vreest dat als Ceuta eenmaal veroverd is, de stad niet kan worden behouden. Hij vreest ook Moorse wraakovervallen op de kust van de Algarve en grote schade voor de handelsvaart van Portugal in de Middellandse Zee.
Uiteindelijk kiest João I de zijde van de voorstanders van de verove-ring van Ceuta, onder wie zijn zonen Henrique en Pedro Er wordt direct met de voorbereidingen begonnen. Om de expeditie te kunnen financieren, wordt gegrepen naar het middel van monetaire manipula-tie. Er worden nieuwe munten uitgegeven: de real preto (zwarte reaal) en de real de dez reais (witte reaal), die – zoals de naam aangeeft – tien reais pretos waard is. Door overmatige uitgifte be-draagt de devaluatie van dit nieuwe geld ten opzichte van de marco (230 gram zilver) al spoedig 50 procent. Er worden orders geplaatst voor de bouw van oorlogsschepen en het aanleggen van voorraden. De door koning Dinis met vooruitziende blik bij Leiria aangelegde naaldbossen, bestemd voor het bouwen van oorlogsschepen, worden voor dit doel gekapt. De voedselvoorziening wordt flink opgevoerd; de productie van canvas voor de zeilen wordt verdubbeld; scheeps-onderdelen, kanonnen, roeiriemen voor de galeien, duigen voor wijn- en watertonnen worden in steeds grotere aantallen gefabriceerd en de productie van touwslagerijen wordt tweemaal verdubbeld.
De voorbereidingen van de expeditie kunnen niet geheim blijven, temeer niet omdat de Cortes en de kerk deze moeten legitimeren. Kroonprins Duarte wordt belast met de algehele coördinatie van de voorbereidingen van de expeditie. Pedro, draagt de verantwoording voor het recruteren van troepen in Estramadura; Henrique en de graaf van Barcelos, een bastaardzoon van João, worden belast met de recrutering van manschappen in Beira en in het noorden van het land. Als er voldoende zeelieden en soldaten aangeworven zijn, wordt Henrique naar zijn geboorteplaats Porto gezonden, om daar de scheepswerven tot verhoging van de productiviteit aan te moedigen. Op deze werven worden, naast kleinere schepen, 15 grote galeien gebouwd. Andere landen krijgen onvermijdelijk lucht van het opbou-wen van de strijdmacht. Castilië en Aragón zenden gezanten die indringende vragen stellen; zij worden gerustgesteld. De ambassa-deur van Granada wordt echter in het ongewisse gelaten. Om het doel van de bewapening te verheimelijken, zendt João zelfs een gezant naar Holland om te klagen over aanvallen op Portugese schepen bij de Lage Landen, waarmee hij de indruk wekt dat de armada voor het noorden is bestemd.
De Portugezen hebben grote behoefte aan inlichtingen over de verdedigingswerken van Ceuta. Het zenden van spionnen is echter hachelijk. Bij ontdekking zouden zij het aanvalsplan kunnen verraden. Daarom bedenkt men iets anders. Bekend is dat de koningin-weduwe van Sicilië, Blanche van Navarra, wil hertrouwen. Van Siciliaanse zijde is de naam van kroonprins Duarte gesuggereerd, een suggestie waarop men van Portugese kant niet wil ingaan. Desondanks zendt Portugal naar Sicilië een gezantschap, dat gemachtigd is prins Pedro voor te stellen. De missie, waarvan de mislukking bij voorbaat vast-staat, wordt alleen maar uitgestuurd om de leider van het gezant-schap, de prior van de Orde van São João, onder de dekmantel van diplomatieke onschendbaarheid, op weg naar Sicilië in Ceuta te laten rondkijken. Terug in Lissabon bouwt de prior met twee zakken zand, een mud bonen, een knot wol en een zilveren papschaal de eerste maquette waarvan de geschiedenis melding maakt. De prior demon-streert met dit model de tactische zwakten van Ceuta’s verdediging.
Tegen het midden van de zomer zijn de voorbereidingen gereed.
Henrique vertrekt met 15 nieuwe galeien, 15 grote `foists’ en 40 ande-re schepen uit de haven van Porto. Aan boord van de vloot bevindt zich een aanzienlijke strijdmacht. Niet alleen de uit Porto vertrokken schepen verzamelen zich in Lissabon; groepen andere in Galicië, Biskaje en Vlaanderen gecharterde schepen zeilen ook naar de hoofdstad. Aan de vloot worden 10 schepen afkomstig uit Engeland toegevoegd. Vijf daarvan zijn van `Mundy, een rijke Londense koop-man’. Zij hebben 50 boogschutters aan boord. Mateus de Pisano bericht in zijn Livro da guerra de Ceuta dat er 242 schepen in de Taag bijeenliggen. Daarvan zijn 63 grote naus (kraken), 59 zijn galés (galeien) met riemen en de overige zijn kleinere schepen, zoals bar-cas (barken), barinas en dergelijke. Hij schat dat zich 45.000 zeelui en soldaten aan boord van de vloot bevinden. Raymond Beazley, die beschikt over gegevens uit die tijd, stelt het aantal soldaten op 50.000, terwijl het aantal zeelieden 30.000 zou bedragen. Ruy Dias de Vegas, gezant van Aragón en een spion van grote kwaliteit, komt echter op een totaal van 19.000 man. Hij noemt de grote schepen niet echt groot en de kleine werkelijk èrg klein. Waarschijnlijk komt het laagste aantal het dichtst bij de waarheid; in de Middeleeuwen en ook nog in later tijd wordt de omvang van strijdmachten, om uiteenlo-pende redenen, vaak schromelijk overdreven. Een gunstige uitzonde-ring vormt in dit opzicht Fernão Lopes, die in 1415 van koning João opdracht krijgt de `Kroniek van Portugal’ te schrijven. Kort voordat de in de Taag verzamelde vloot met haar man en zonen uitvaart, sterft koningin Philippa op 19 juli 1415 aan de pest. Volgens de legende zou de stervende koningin hebben voorzegd, dat op de feestdag van Sint Jan (23 juli) een noordenwind zal waaien en dat de vloot op die dag zal uitzeilen. Hierin zal zij gelijk krijgen.