Categorieën
Portugees kolonialisme

Handelaren naar het Oosten

Deel 7 Index

Hoofdstuk 4

Monniken en kooplieden in Centraal-Azië

4.1 Handelaren naar het Oosten

Geschreven door Arnold van Wickeren

Aan het begin van de 13e eeuw bezitten kooplieden uit Genua, Pisa en Venetië, evenals Griekse handelaren, factorijen in alle gebieden rond de Middellandse Zee. Zij onderhouden commerciële relaties met iedereen aan wie zij hun waren kunnen verkopen of die bereid zijn tot ruilhandel, mits het profijt de moeite waard is. De handel bestaat uit specerijen, edelstenen, zijden stoffen, pelsen, slaven, wapens, ja zelfs uit militaire geheimen. Hun grootste verlangen is te ontsnappen aan de keten van tussenhandelaren en direct toegang te verkrijgen tot de bronnen van kostbare en zeldzame producten. Hierbij is er sprake van grote rivaliteit tussen Genua en Venetië, welke machten onophoudelijk met elkaar overhoop liggen over hun aandeel in de handel op het Oosten. Van 1253 tot 1258 strijden zij met elkaar over de controle over de Zwarte Zee, waarbij Venetië tijdelijk de overwinning behaalt. De Venetianen verliezen in 1261 echter hun controle op Constantinopel, de stad die zij bij de Vierde Kruistocht in 1204 veroverd en geplunderd hebben, aan de Grieken, die in een poging een bondgenoot tegen Venetië te verwerven, de Genuezen toegang geven tot Galata aan de Gouden Hoorn. De Genuese vloot wordt in een andere oorlog met Venetië in 1264 in de Slag van Trepani vernietigd. De Venetianen herwinnen hun privileges in Constantinopel en in enkele andere kleine gebie-den die het Byzantijnse rijk nog resten. Een daarvan is de stad Trebizond aan de zuidoostkust van de Zwarte Zee, dat met succes zowel de Seldjoekse Turken als de Mongolen heeft weten te weer-staan. Trebizond groeit uit tot een grote handelspost voor waren die via Perzië en Armenië uit het Oosten worden aangevoerd.

De gebroeders Nicolo en Maffeo Polo, kooplieden uit Venetië, de leidende commerciële en militaire macht in het oostenlijk gedeelte van de Middellandse Zee, met het devies: `Siamo Veneziani poi Christiani,’ zien de politieke veranderingen in Constantinopel van 1261 aankomen. Zij zijn zo realistisch daarop te anticiperen door te besluiten hun zaken in de stad tijdig te liquideren. Omdat zij behoren tot het soort avonturiers wier zucht naar winst en nieuws-gierigheid hun wegen doet bewandelen, die gemeden worden door lieden die hechten aan hun leven en zielenheil, besluiten zij hun fortuin elders te zoeken.

Zij verlaten op een dag in 1254 Venetië op een schip geladen met koopmansgoederen. Zij zeilen langs de Dalmatische kust naar het zuiden, ronden de Peloponnisos en vervolgen hun tocht via de eilanden in de Egeïsche Zee en het legendarische Troye naar hun bestemming is Constantinopel, waar de sporen van de plundering en verwoesting nog allerwege zichtbaar zijn, maar dat zijn commerciële positie herwonnen heeft. Gelegen aan het eindpunt van belangrijke karavaanroutes is de stad de ontmoetingsplaats van kooplieden uit Oost en West. In de bazaars van de stad wemelt het van Grieken en Turken, Egyptenaren en Genuezen, Engelsen en Tartaren, Armeniërs en Venetianen, christenen, moslims en joden.

Nicolo en Maffeo Polo blijven ongeveer zes jaar in Constantinopel. Nadat zij daar hun bezittingen verkocht hebben en de opbrengst daarvan hebben geïnvesteerd in juwelen, voeren omstandigheden hen naar Soldaia (Sudak) aan de kust van de Krim, waar een broer van Nicolo en Maffeo zaken doet. Vervolgens zeilen zij de Wolga op, waar Barkaï Khan, de nieuwe heerser over de westelijke territoria van het Mongoolse rijk, die de reputatie heeft een sul te zijn, afhankelijk van het seizoen hof houdt in Sarai of Bulgar. De Polo’s doen zulke goede zaken aan het hof van de `Gouden Horde’ dat zij hun bezittingen in een jaar verdubbelen. Als zij in 1262 willen terugkeren naar Venetië, breekt er een oorlog uit tussen Mongoolse prinsen die dit verhindert. De Polo’s besluiten zonder aarzelen per kameel naar de zeer rijke stad Boechara (Bokhara), in het huidige Oezbekistan, te reizen. Zij blijven daar enige jaren, want de oorlogsituatie belet hen terug te keren naar Venetië en het vervolgen van de reis in oostelijke richting, is een hachelijk avontuur. Als zij daar drie jaar zijn, stellen gezanten van Alaou of Hulägu Khan, die Mongoolse heerser over Perzië, hen voor met hen naar het hof van Kublai Khan, de Grote Khan van alle Tartaren, te reizen. Omdat dit verleidelijke aanbod – waarbij de Venetiaanse kooplieden onder protectie van de Grote Khan reizen – niet kan worden afgeslagen, reizen de Polo’s met de gezanten een jaar lang naar het oosten. De kooplieden zijn zich van de reisrichting bewust, omdat zij de Poolster voortdurend aan hun linkerkant hebben. Uiteindelijk bereiken zij in 1265 het kamp van Kublai Khan, die zich vermoedelijk in zijn zomerresidentie te Shang-tu bevindt. Het kamp brengt de Polo’s in verrukking; er zijn zeer kostbare zijden stoffen, zeldzame pelzen en voorwerpen van goud en zilver. Jade en porselein zijn er in overvloed. De keizer behandelt hen welwillend; hij ondervraagt hen langdurig over de Westelijke Wereld, de paus en de christelijke vorsten. En enkele maanden later vertrouwt hij zijn gasten de opdracht toe, namens hem de paus te gaan vragen `om 100 geleerde mannen om de christelijke godsdienst en leer te onderwijzen. Zij moeten ook in staat zijn de zeven kunsten aan zijn volk te onderwijzen.’ De Grote Khan wenst ook heilige olie uit Jeruzalem te ontvangen. Sedert de reizen van Carpini en Rubrouck is de houding van de Tartaarse Khans tegenover het Westen, onder invloed van de Chinese beschaving, danig veranderd.

De keizer geeft de Polo’s, die nu zijn ambassadeurs zijn, als geloofsbrief een gouden tablet met het keizerlijke zegel mee. Dit `document’ beveelt zijn gouveneurs de houders daarvan alles te verschaffen waaraan zij behoefte hebben: onderdak, schepen, paarden en een escorte, om hen veilig van het ene land naar het andere te begeleiden. De Polo’s aanvaarden de reis naar het Westen. Zij hebben weinig haast, omdat zij zo lang mogelijk willen profiteren van hun geprivilegieerde positie. Wat niet wil zeggen dat zij hun opdracht vergeten. Zij doen er drie jaar over om in 1269 Acre, dat dan nog in christelijke handen is, te bereiken. Uiteindelijk keren zij na een afwezigheid van tien jaar in Venetië terug. De vrouw van Nicolo blijkt te zijn gestorven, maar zijn zoon Marco is dan vijftien jaar.

Met de verkoop van alle uit het Oosten meegebrachte goederen verdienen de Polo’s een klein vermogen. Nadat zij hun zaken gere-geld hebben, gaan zij naar Rome om de brieven van de Grote Khan, waarin hij de paus om 100 missionarissen vraagt, aan hem voor te leggen. Voor het Westen zijn nieuwe bondgenoten van groot belang, omdat in die tijd de christenen in het Nabije Oosten aan een serieuze nieuwe bedreiging blootstaan. De tot de islam bekeerde Ottomanen, een Turks volk, zijn het Nabije Oosten binnengevallen. Koning Louis IX van Frankrijk, nog steeds vastbesloten de moslims een slag toe te brengen, onderneemt in 1270 een nieuwe kruistocht, nu naar Tunis. Hij lijdt weer een nederlaag en komt zelf om in de strijd. Zijn falen, evenals dat van anderen, onderstreept de waarde van een tegen de moslims gericht bondgenootschap. De Polo’s kunnen hun missie niet volbrengen, want sinds het overlijden van Clemens IV in november 1568, is de troon van Sint Petrus vakant. Na twee jaar vergeefs op de verkiezing van een nieuwe paus te hebben gewacht, besluiten zij opnieuw naar het Oosten af te reizen; zij zullen de jonge Marco met zich meenemen.

De Polo’s reizen in 1271 naar Saint Jean d’Acre in Palestina. Daar geeft de pauselijke legaat, Teobaldo di Piacenza, hen brieven mee voor de Mongoolse keizer. Als ze nog maar enige dagen op weg zijn, vernemen zij dat hun vriend Teobaldo tot paus (Gregorius X) verkozen is. Zij keren terug naar Acre, waar hun geëigende geloofs-brieven worden gegeven en waar zij gezelschap krijgen van twee paters dominicanen, broeder Nivolas de Vicence em broeder Guillaume de Tripoli. Zij stellen zich voor het geloof onder de Mongolen gaan prediken. De kleine expeditie gaat weer op weg, maar de twee dominicanem keren al gauw naar Acre terug; omdat bang zijn in handen te vallen van Mamelukse troepen, die de diplomatieke status van de Europeanen niet erkennen. De Polo’s vervolgens hun reis voort onder escorte van tempelridders, wier taak het is christelijke pelgrims bescherming te bieden.

De Polo’s gaan scheep naar Laïas, aan de Golf van Alexandrette (Golf van Iskenderun) aan de zuidkust van Anatolië. Zij arriveren in december 1271 in Laïas, een plaats waar veel Venetiaanse en Genuese handelaren wonen. Vandaar trekken zij onderweg handel-drijvend, over ruwe bergwegen naar het noordoosten, door Klein-Armenië, Turkmenië en Groot-Armenië, ten zuidoosten van de Zwarte Zee. Marco noteert in het dagboek dat hij bijhoudt, dat zich in deze streek de berg Arafat bevindt en dat op deze berg de ark van Noach gestrand zou zijn. De Polo’s bereiken begin 1272 Argiron (Erzurum), in het noordoosten van het huidige Turkije. Vandaar reizen zij, via Arçiçi aan het Meer van Van, naar Tauris (Tabriz), in het noordoosten van het huidige Iran. Marco beschrijft ook Baudac (Bagdad), de stad van de kaliefen en beroemd om de Vertellingen van 1001 Nachten, maar Marco’s beschrijving van de stad is zo beknopt, dat geconcludeerd moet worden dat de Polo’s de stad niet hebben bezocht. Marco verhaalt wel dat Alaou Khan Bagdad in 1258 heeft veroverd, omdat hij heeft vernomen dat de kalief een enorme goudschat heeft opgebouwd, maar dat hij de soldaten die de stad moeten verdedigen hun soldij onthoudt. Om de kalief een lesje te leren, heeft Alaou Khan hem met zijn goudschat opgesloten in een toren, waar hij na vier dagen van honger en dorst is omgekomen. Volgens een andere lezing zou de kalief, gewikkeld in een mantel, vertrapt zijn door de paarden. Omdat de Polo’s zich in Ormoez, aan de uitgang van de Perzische Golf, willen inschepen naar Voor-Indië, moeten zij vanaf Tabriz heel Perzië doortrekken. Reizend met een snelheid van vijftien kilometer per dag, is de eerstvolgende grote plaats na Tabriz de stad Saba (tegenwoordfig Avah, ten zuidwesten van Teheran). Vanuit deze stad zouden de drie wijzen naar Betlehem zijn vertrokken, om het Christuskind te vereren en de Polo’s krijgen de lichamen van Gaspar, Balthasar en Melchior, die rusten in een schitterend graf, te zien. Hun hoofdhaar en hun baard zijn nog intact. Zij bezoeken ook een sekte van vuuraanbidders, vermoedelijk aanhangers van de door Zoroaster gestichte godsdienst. De tocht leidt door onherbergzame en door struikrovers onveilig gemaakte wegen. De grote karavaan, waarbij de Venetianen zich hebben aangesloten, wordt overvallen door een bende Caraonas. Dit zijn plunderaars die door betoverend duivels gezang grote stofwolken stof kunnen oproepen, om hun slachtoffers ongezien naderen. Behalve de Polo’s blijven zeven medereizigers uit handen van de Caraonas. Alle anderen worden gedood of als slaven verkocht. De Polo’s vervolgen hun reis naar Yazd in de Fars en dan naar Kerman, befaamd om de uitstekende zwaarden en andere wapens die men daar vervaardigt uit het beste staal en om het mooie borduurwerk van de vrouwen. De reis wordt onderbroken als de Polo’s hun waren kunnen verkopen, of als zij iets van hun gading kunnen kopen, om dat elders weer af te zetten. De jonge Marco maakt kennis met de oosterse handelspraktijken en leert allerlei handelswaar kennen. Hij staat ook open voor de volkeren die hij leert kennen en voor andere zaken die hij ziet of hoort. Hij noteert dat er in de buurt van Georgië een fontein is, waaruit een olie-achtige vloeistof opborrelt. De vloeistof is niet geschikt voor consumptie, maar het spul brand goed en wordt gebruikt om mensen en dieren die schurft hebben, ermee in te smeren. Galbulten en zweren bij kamelen worden er ook mee bestreden. Marco Polo heeft het hier vanzelfsprekend over de oliebronnen van Bakoe. Tenslotte komen de kooplieden aan in Ormoez.

Daar blijkt de hitte zo intens te zijn en de schepen die de Indische Oceaan bevaren, lijken zo weinig opgewassen tegen stormen, dat de kooplieden besluiten van de zeereis naar Indië af te zien. Zij zijn blij als zij terugkeren naar Kerman. Zij volgen, naar het noordoosten trekkend, de zijderoute. Deze route heeft niet alleen commerciële betekenis, maar het is ook de weg waarlangs het Nestoriaanse christendom China heeft bereikt en het boeddhisme ver naar het westen is doorgedrongen. In Tun (Tonocain) trekken de vrouwen Marco’s aandacht. Hij schrijft begeesterd, dat in Tun de mooiste vrouwen terwereld leven. De tocht gaat door onvruchtbare bergstreken naar Khorasan, het grensgebied van de huidige staten Afghanistan en Iran. In Khorasan, dat door Dzenghis Khan in 1220 is veroverd, is de herinnering aan de secte van de Nizaritische Assasijnen, wier leider door de kruisvaarders wordt aangeduid als de `Oude-Man-van-de Bergen’, bewaard gebleven. De Assasijnen, in het Arabisch aangeduid als Hashshashin (rokers van hashjiesj), is een sji’itische secte die zelfmoordaanslagen op soennitische leiders en kruisvaarders als een religieuze plicht ziet. Volgens Marco Polo zouden zij daarbij onder invloed van hashjiesj verkeren. De Assasijnen hebben de sjah van Perzië doodgestoken; zij hebben ook op hun geweten een grootvizier van Egypte, twee kaliefen van Bagdad, enkele zeer prominente kruisridders en een aantal andere persoonlijkheden..De Assasijnen zijn dus zeer gevreesde moslimterroristen in Azië. Marco Polo verneemt het volgende verhaal: twee jonge zelfmoordenaars hebben zich, op een teken van hun chef, zonder aarzeling van een hoge toren bij Damascus gestort. Marco, zeer nieusgierig naar wat de zelfmoordenaars drijft, heeft vernomen dat de Oude-Man-van-de-Bergen in de bergen van Perzië bij de Kaspische Zee een gefortificeerd kasteel heeft gebouwd. Vervolgens heeft hij in een naburige valei de grootste en mooiste omheinde tuin die men ooit gezien had, laten aanleggen. In deze tuin groeien alle soorten fruitbomen ter wereld. In deze tuin zijn prachtige paviljoens gebouwd. Deze paviljoens zijn schitterent bewerkt, geheel verguld en versierd met schitterende tekeningen. In de paviljoens lopen kanaaltjs, waardoor wijn, melk, honing en water stroomt. En in ieder bouwsel bevinden zich de mooiste vrouwen en meisjes van de wereld; zij kunnen allerlei instrumenten bespelen en daarbij prachtig zingen en dansen, dat het een lust om te zien is.

De grote meester heeft deze plaats van luxe en schoonheid gecreërd om zijn getrouwen die bereid zijn de misdaden en moorden te begaan, die voortvloeien uit zijn leer en zijn wet, compensatie te kunnen bieden. Hij brengt de krachtigste en meest onverschrokken jongelui uit de streek bijeen en verzekerd hen dat hij de macht heeft hen naar het Paradijs te brengen dat de Profeet aan zijn leerlingen heeft beloofd. Daarna heeft hij enkele van hen gedrogeerd door hen een drank, waaraan hasjiesj was toegevoegd, te laten drinken me. Terwijl zij vast sliepen, heeft hij hen naar de lusthof laten brengen. Toen zij uit hun roes ontwaakten en alle heerlijkheden van de tuin zagen, dachten zij werkelijk in het Paradijs te zijn. Na verloop van enkele dagen werden de knapen opnieuw gedrogeerd en naar het kasteel van de meester gebracht. Toen zij daar ontwaakten, waren zij natuurlijk teleurgesteld zich op aarde te bevinden. Toen hun chef hun beloofde dat hij hen opnieuw naar het Paradijs zou brengen als zij bereid waren voor hem een moord te begaan, waarbij zij zelf het leven zouden kunnen verliezen, stemden zij daarmee in. Op deze wijze heeft de Oude-Man-van-de Bergen een bende volgelingen gecreëerd, die bereid was iedere misdaad voor hem te begaan en heeft hij zich een schier goddelijke reputatie verworven. De Oude-Man-van-de-Bergen en zijn opvolgers hebben Perzië van 1096 tot 1256 geteisterd. De grootmeesters van de sekte hebben hun onverzoenlijke tyrannie, hun misdaden en hun macht ook uitgebreid over Syrië en Egypte. In het midden van de dertiende eeuw dringen de Mongolen, onder aanvoering van Alaou door tot Perzië. Zodra zij het bestaan en de aard van de sekte hadden vernomen, hebben zij het beleg voor hun hoofdvesting geslagen. Na een belegering van drie jaren, waarbij de grootmeester het leven heeft gelaten, hebben de Mongolen de vesting veroverd en verwoest.

De Assesijnen hebben hun reputatie – fanatieke moordenaars te zijn – zeker verdiend, maar minder zeker is dat hun fanatisme zijn oorsprong vindt in hun gebruik van hasjiesj en in de verlokkingen van het paradijs. De waarheid schijnt te zijn geweest dat zij een absoluut vertrouwen hadden in de macht en de beloften van hun meesters en men deed hun geloven dat onvoorwaardelijke gehoorzaamheid en zelfopoffering eeuwigdurend zouden worden vergolden in de andere wereld.

De Polo’s passeren de Khorasaanse hoofdstad Balkh, gelegen aan de gelijknamige river. Deze schitterende stad, de `moeder van alle steden’ en ook de hoofdstad van het oude Bactrië, is in 1222 bijna volledig door de Mongolen, onder aanvoering van Dzenghis Khan, verwoest. Na 18 dagen in het zadel te hebben gezeten, komen de Polo’s aan in Badakhishan, een vruchtbare streek met een gezond klimaat, waar de kooplieden wellicht een jaar verblijven en in ieder geval overwinteren. Zij herstellen hier ook van een ziekte, die mogelijk malaria is geweest. Zij kopen robijnen, saffieren en lazuurstenen, die overal worden aangeboden, en zij verkopen er aan de vrouwen katoenen stoffen en snuisterijen. Verondersteld is dat Marco Polo gedurende deze periode verschillende gebieden in het zuiden heeft bezocht, zoals het zuiden van Afghanistan, Kafristan in de Hindu Kush, Chitral in het huidige Pakistan en misschien Kashmir. Uit zijn beschrijving is echter moeilijk op te maken welke gebieden hij zelf heeft bereisd en over welke hij onderweg alleen maar bijzonderheden heeft verzameld. Als zij in het voorjaar de valleien van Vocan (Vakhan), die leiden naar het Pamirgebergte intrekken, worden zij geconfronteerd met gletschers. Marco meldt dat `het vuur daar niet zo helder wil branden als op andere plaatsen en dat het vlees zich daardoor niet goed laat braden.’ Marco spreekt over `het Dak van de Wereld’ en hij ziet in deze contreien `enorme schapen, met gebogen horens van een meter lang’. Als zij aan de noordoostkant de bergketens zijn afgedaald, arriveren de Polo’s in Sinkiang Uighur, de huidige autonome regio in het uiterste westen van China. Zij trekken door de woestijn van Takla Makan naar het zuidoosten, langs de oases van de zuidelijke Zijde Route. Cascar (Kasghar) blijkt een levendige stad te zijn, die kooplieden uit alle windstreken aantrekt. Via Yarcan (Yarkand) wordt Cotan (Khotan) bereikt, waar zeer kostbare jade wordt gekocht. De jade uit deze streek wordt per karavaan vervoerd naar China, waar de stenen worden bewerkt en geslepen tot kunstvoorwerpen. Dan volgen Ciarcan (Charchan) en het Meer van Lop Nor. De Polo’s trekken – de steppenstenen volgend – dertig dagen lang door een zandwoestijn naar Saciu (Shazhou), aan de grens met China. Shazhou is het huidige Tun huang in de provincie Kansu. Tijdens de tocht door de woestijn, waar menig skelet van mens en dier ligt, worden de Polo’s gekweld door honger en dorst en tot overmaat van ramp ook nog door `geesten.’ Uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van hallucinaties en lucht-spiegelingen, waarbij zij groepen ruiters menen te horen of te zien.

Marco schijnt te betreuren dat de reis niet leidt naar het aantrek-kelijke koninkrijk van Camul (Hami), waar aan alle behoeften van een gast wordt tegemoet gekomen. De heer des huizes beveelt zijn vrouw, dochters, zusters en andere familieleden het de gast in alle opzichten naar zijn zin te maken `en de vrouwen zijn vrolijk, lieftallig en stoeierig en voldoen gaarne aan het gebod, omdat zij van dit gebruik houden.’ Voor de Polo’s in Shazhou aankomen, hebben zij voornamelijk te maken gehad met moslimvolkeren. Zij hebben echter ook kennisgemaakt met Nestoriaanse christenen, volgelin-gen van Zoroaster, Boeddhisten en Manicheeërs, dat wil zeggen aanhangers van Mani, de `Apostel van het Licht’ en de stichter van een christelijke Perzische sekte. In de provincie Kansu, door Marco aangeduid als Tangut, maken de Polo’s kennis met een heel andere beschaving; de meeste inwoners zijn weliswaar Boeddhisten, maar het zijn tevens dragers van de Chinese cultuur. Later zal Marco ervaren dat er in China ook veel moslims wonen en dat zij aan het einde van de 13e eeuw in Yunnan zelfs de meerderheid van de bevolking vormen. Wellicht zijn de Polo’s via Sukchu (Suzhou) en Campiciu (Kanzhou) naar de streek van Ning-hsia gereisd. Het is niet duidelijk wanneer de Venetianen de Mongoolse zomerresiden-tie Ciandu (Shang-tu), aan de Luang-he, dicht bij de Chinese Muur. hebben bereikt, in mei 1275 of misschien al in 1274.

Tijdens de ontvangst van de Polo’s door Kublai Khan overhandigen zij de keizer de heilige olie uit Jeruzalem en de pauselijke brieven. Nicolo stelt Marco voor, met de woorden: `Sire, dit is mijn zoon en uw dienaar.’ De jonge Marco valt direct bij de keizer in de smaak; hij heeft goede manieren, spreekt vlot Mongools en beantwoordt de vragen die hem worden gesteld onbevangen en uitvoerig. Marco Polo is op zijn beurt ook onder de indruk van de keizer; hij noteert: `De heer der heren heeft een normaal postuur; zijn gezicht is blank, een beetje rossig, dat geeft hem een aantrekkelijk uiterlijk; zijn ogen zijn zwart en mooi en hij heeft een goedgevormde rechte neus.’ Na verloop van tijd verhuist het hof naar de winterresidentie Taidu (Ta-tu), in het huidige Beijing, maar toen Cambaluc genoemd. Marco is opgetogen; hij kan niet genoeg woorden vinden om de pracht van het paleis te beschrijven. `Het paleis is het grootste en mooiste dat ik ooit heb gezien. De grote zaal is zo groot, dat daarin 6.000 man tegelijkertijd kunnen eten; er zijn 400 kamers, men is verrukt bij het zien van dit aantal. De Grote Khan heeft een overvloed aan vaat-werk van goud en zilver en iedereen die dat ziet valt de mond open van verbazing en er is geen mens die het zou kunnen geloven als hij het niet zelf zou hebben gezien.’ Wat de 12.000 baronnen en ridders die naar de feesten komen betreft, laat Marco weten: `allen dragen zulke mooie en voorname onderscheidingstekenen, dat het lijkt of elk van hen een koning is.’

Terwijl Nicolo en Maffeo zich vestigen in de wijk die is gereserveerd voor buitenlandse kooplieden, blijft Marco aan het hof. Hij neemt deel aan hoffeesten, vergezelt Kublai Khan bij de jacht, waaraan luipaarden, lynxen, leeuwen en adelaars, die zijn afgericht om onverschillig welk wild dier te grijpen, en 10.000 honden, begeleid door 20.000 jagers, aan te pas komen. Marco’s beschrijft de Mongoolse posten met koeriers te paard, die 500 kilometer in 24 uur kunnen afleggen. Over het gebruik van papiergeld schrijft hij, dat het gebruik daarvan hem handig lijkt.

Kublai Khan zendt Marco met een opdracht naar het westen van zijn rijk. Over de aard daarvan zwijgt Marco, maar aangenomen wordt dat het om een inspectiereis gaat. Deze brengt hem helemaal naar Bhamo en naar Opper-Birma, waar `grote aantallen olifanten, neushoorn en andere wilde dieren zijn.’ Hij bezoekt ook Sindufu (Sichuan) en daarna Oost-Tibet, `waar de grootste schurken en dieven van de wereld leven.’ Hij ontdekt daar tovenaars, die het zonder ophouden kunnen laten onweren en bliksemen. In Caragian (Yunnan) zijn grote slangen die wel een ton wegen. Ze hebben korte poten, vlak bij hun enorme kop, glimmende ogen en een grote bek met scherpe tanden. Het is duidelijk dat hiermee krokodillen bedoeld worden. Daarna vertrekt Marco naar Mangi, een reis die hem naar het zuiden en zuidoosten voert. Hij steekt bij Nanjing (Nanking) de Yangtse Kiang over. Deze rivier wordt drukker bevaren dan welke rivier of zee in christelijk gebied ook. Jonken die kostbaarheden en goederen van grote waarde vervoeren, varen af en aan. Over de Chinese handel merkt Marco Polo op dat veel schepen, geladen met zijde en porselein, naar Java, Malacca, Ceylon, Voor-Indië en Perzië zeilen, uit welke landen zij een grote verscheidenheid aan specerijen, edelstenen en parels mee terug-brengen. De verfijningen van de Chinese beschaving openbaren zich in Fujiu (Fuzhou), waarvan Marco drie jaar vice-gouverneur zou zijn geweest, en bovenal in Quinsay (Hangzhou), `de grootste stad ter wereld, waar de mens zoveel geneugten kan smaken, dat hij zich in het Paradijs waant.

Als de Polo’s een jaar of zestien in China zijn en daar een aardig fortuin hebben vergaard, beginnen zij ernaar te verlangen naar Venetië terug te keren. Omdat Kublai Khan bijna 80 jaar oud is, kan het moment dat zijn opvolger zal aantreden niet meer ver weg zijn en het is maar zeer de vraag of deze opvolger hen goed gezind is. Er doet zich een uitstekende gelegenheid voor om China te verla-ten. Een Perzisch gezantschap zal, met medeneming van prinses Cocacin, die in het huwelijk zal treden met Arghun, binnenkort per schip naar Perzië terugkeren. Na lange aarzelingen, stemt de Grote Khan ermee in dat de Polo’s optreden als escorte van prinses Cocacin. Zij dienen de bruid ook naar de residentie van Arghun in Khorasan te begeleiden.

Zij gaan in 1290 of 1291 in Zaiton (Zhangzhou) in de provincie Fukien aan boord van een van de veertien grote zeejonken, waarmee het gezantschap de terugreis aanvaardt. De jonken die zijn uitgerust met vier masten en menigmaal twaalf zeilen voeren, hebben voor twee jaar levensmiddelen aan boord voor de 600 hovelingen en matrozen. Na een kort oponthoudt aan de kust van het Indochinese Champa, zeilt de vloot door de Straat van Malacca, raakt een tijdje de juiste koers kwijt in de wirwar van eilanden voor de kust van Maleisië en werpt tenslotte het anker uit in `Lesser Giaua’, een baai aan de kust van Sumatra, om daar vijf maanden te wachten op de terugkeer van gunstige moessonwinden. Marco is zeer onder de indruk dat hij daar de Poolster, die zo lang achter de horizon is schuilgegaan, weer kan zien. Op de eerste zuchten van de wintermoesson zeilt de vloot, via de Necuveran (Nicobaren), naar Ceylon en vandaar langs de westkust van Voor-Indië naar het schiereiland Kathiawar (Cambay), steekt de Golf van Oman over en bereikt, na een reis van bijna twee jaar, Ormoez. Van de 600 uit China vertrokken opvarenden hebben niet meer dan 18 de reis overleefd. Onderweg heeft Marco zich ontpopt van keizerlijk functio-naris tot echte koopman; in alle aanloophavens heeft hij gevraagd wat er te koop is en hoeveel daarvoor betaald moet worden. Vooral edelstenen hebben hem gefascineerd: de `edele en mooie robijnen’ van Ceylon, waar de koning zijn, op een mooie lendendoek na, naakte lichaam heeft opgesmukt met een groot gouden collier, overdadig bezet met grote prachtige parels, robijnen saffieren, smaragden en andere edelstenen, waardoor dit collier een grandio-se schat is. Vanuit Ormoez moeten de Polo’s nog het laatste deel van hun missie volbrengen: prinses Cocacin begeleiden naar haar bruidegom in Khorasan. Omdat Arghun blijkt te zijn overleden, ver-looft Cocacin zich zonder spijt met diens zoon Mahmud Ghazan. De rest van de terugreis is in nevelen gehuld. Mogelijk nemen de Polo’s de karavaanroute naar Tabriz en brengen zij daar of in het naburige Azerbeidzjan drie maanden door, om zich vervolgens te begeven naar Trebizond, aan de oever van de Zwarte Zee. Zij hebben nauwelijks Mongools gebied verlaten of zij worden in het christelijke Trebizond beroofd van het grootste deel van hun verdiensten. Na verder oponthoud bereiken zij per schip Constantinopel en tenslotte Venetië, waar zij in 1295 aankomen. Zij worden nauwelijks herkend door familieleden en buren, die hen na een afwezigheid van 25 jaar dood hebben gewaand.

Als de Polo’s in 1295 in Venetië terugkeren, verkeert de christelijke wereld in staat van alarm, ten gevolge van de agressieve opstelling van de Ottomaanse Turken, die in 1289 Tripoli veroverd hebben, terwijl Akko, de laatste sterkte van de christenen in Palestina, in 1291 hun handen is gevallen. Om zijn handel veilig te stellen, heeft Venetië zich gehaast een nieuw verdrag met de veroveraars te sluiten. Genua heeft getracht als tegenzet de Dardanellen af te sluiten voor de Venetiaanse handelsvaart en heeft in 1294 een overwinning op de Venetianen behaald. Venetië opent daarna met geweld de toegang tot de Dardanellen en verwoest de zich in Genuese handen bevindende stad Galata.

Marco Polo, die na zijn terugkeer in het huwelijk is getreden en maar moeilijk kan wennen aan het gezapige leven in Venetië, verdrijft zijn verveling door zijn medeburgers te vertellen over wat hij in het land van de Grote Khan allemaal heeft gezien en beleefd. Zij nemen zijn verhalen niet serieus en Marco krijgt van zijn stadgeno-ten de bijnaam `Messer Milione.’ Als er opnieuw met Genua oorlog uitbreekt, neemt Marco Polo in 1298 aan Venetiaanse zijde deel aan de Zeeslag van Curzola, waarbij de Genuese vloot een niet beslissende overwinning behaalt op de Venetiaanse. Marco wordt gevangengenomen en opgesloten in een gevangenis in Genua. Daar maakt hij kennis met Rustichello of Rusticiano uit Pisa, een bekende schrijver van romantische verhalen en een specialist in door mondelinge overlevering bewaardgebleven ridderverhalen, die tien jaar eerder in de Slag bij Meloria is gevangengenomen. Marco, die zijn belevenissen in Azië te boek wil stellen, beheerst waar-schijnlijk het Franco-Italiaans te slecht om dit karwei op eigen kracht uit te voeren. Mede om de tijd te doden, dicteert hij zijn mémoires aan Rustichello. Marco wordt na drie jaar vrijgelaten en schijnt daarna een teruggetrokken leven te hebben geleid. Hij sterft op 70-jarige leeftijd; bij testament laat hij een Tartaarse slaaf vrij, die hem uit Azië is gevolgd. Het zal nog jaren duren voordat men zich begint te realiseren dat zijn Divisament dou Monde (Beschrijving van de Wereld) niet aan de verbeelding ontsproten is.

Over het waarheidsgehalte van Il Milione, de populaire titel van Marco Polo’s relaas, waarvan de hoofdzaken hiervoor zijn samen-gevat, wordt al zeven eeuwen gestreden. De originele tekst is verlo-ren gegaan en er zijn meer dan 140 verschillende versies in een dozijn talen en dialecten bekend. Sommigen daarvan zijn kopieën van kopieën van kopieën enzovoorts. Vergelijking maakt duidelijk dat er bij het overschrijven en vertalen veel opzettelijke en onopzet-telijke fouten zijn gemaakt, omissies zijn begaan en toevoegingen en verfraaiingen zijn aangebracht. Zelfs als we beschikken over een tekst die het origineel nabij komt en aangenomen wordt dat dit het geval is, worden we voor vele vragen gesteld. Heeft Rustichello Marco’s mémoires al bij het schrijven verfraaid, of heeft hij precies genoteerd wat Marco hem heeft gedicteerd? Il Millione bevat slechts sporadisch biografische en autobiografische gegevens; het is daar-om extreem moeilijk na te gaan welke reizen de Venetianen tijdens hun zestienjarig verblijf in het Mongoolse rijk in Cathay (nu Noord-China) en Mangi (nu Zuid-China) hebben ondernomen. Een ander probleem is dat vaak niet duidelijk is welke gebieden zij (of Marco alleen) zelf hebben bereisd en welke genoteerde bijzonderheden op inlichtingen berusten. Dit geldt ook voor de lange reis naar China. Bekend is dat de Mongoolse staat veel vreemdelingen in dienst had, omdat Chinezen over het algemeen niet vertrouwd werden; daarom ligt het voor de hand dat de Polo’s eervolle en suksesrijke posities hebben weten te verwerven. Maar hoe suksesrijk en over welke specifieke capaciteiten ze hebben beschikt om zich nuttig te maken, blijft een onoplosbaar vraagstuk. De oudere Polo’s hebben waarschijnlijk een technische rol gespeeld. Een keer is er een ter-loopse aanwijzing dat zij optreden als militaire adviseurs tijdens het beleg van Saianfu (Hsiang-yang), een stad die – volgens Marco – uiteindelijk veroverd wordt, dankzij enige `grote mangonels’ (projec-tielenlancerende werktuigen), die op hun aanwijzingen zijn vervaar-digd. Het is allerminst zeker of dit beleg geen latere toevoeging is.

Vaststaat dat Marco op ongeveer 20-jarige leeftijd in Cathay is aan-gekomen; dat hij zich in Coman, een Tuks dialect dat als lingua franca onder de Mongolen fungeert, of in Uighur Turks, Mongools of wellicht zelfs gearabiseerd Perzisch goed aan Kublai Khan ver-staanbaar heeft kunnen maken, dat de Grote Khan hem van meet af aan graag gemogen heeft en hem gaarne heeft uitgehoord over vreemde landen. De keizer heeft zoveel vertrouwen in de jonge Venetiaan gehad, dat hij hem op inspectiereizen naar de uithoeken van zijn rijk heeft gezonden. Op een zo’n reis heeft Marco het in het zuidwesten van China gelegen Yunnan en misschien zelfs Tagaung in Birma bezocht; bij een andere gelegenheid is hij naar Zuidoost-China gereisd en geeft hij een zeer enthousiaste beschrijving van Quinsay (Hangzhou) en van de volkrijke streken die kort daarvoor door de Mongolen veroverd zijn. Er zijn bewijzen ten over dat Marco zichzelf beschouwd heeft als een adoptiefzoon van zijn nieuwe vaderland.

Marco’s terughoudendheid over persoonlijke zaken heeft een leemte in zijn verhaal veroorzaakt dat schielijk is opgevuld door schrijvers van romantische heldenverhalen. Zij hebben van hem een jonge ridder gemaakt die liefdesavonturen met prinsessen heeft beleefd en die provincies heeft bestuurd. Cineasten en schrijvers van toneelstukken hebben dit soort verhalen tot uitgangspunt van hun producties genomen. Aan de andere kant hebben sobere histo-rici erop gewezen dat in Chinese bronnen geen spoor van Marco Polo te vinden is. Dit is niet verwonderlijk, omdat zijn Chinese naam niet vaststaat. Anderen hebben erop gewezen dat Marco’s rapporta-ges meer lijken op bazaarroddels dan dat zij uit de pen gevloeid zijn van iemand die uit hoofde van zijn functie echt goed op de hoogte is. Deze critici wijzen ook op huns inziens niet te billijken omissies, zoals het niet noemen van de Chinese Muur, de gewoonte thee te drinken en het ideografische schrift. Dit mag allemaal wel waar zijn, maar dat neemt niet weg dat Il Milione een geweldige schok in Europa teweegbrengt. `Tutta Italia in pochi mesi ne fu peina’ schrijft Giovanni Battista Ramusio, de Venetiaanse geograaf uit de 16e eeuw die Marco Polo’s Il Milione heeft opgenomen in zijn beroemde verzameling reisverhalen Delle Navigationi et Viaggi (1550-1559) *)

De gedetailleerde aanduidingen van de productiegebieden van de verschillende oosterse specerijen zal vorsten, avonturiers en koop-lieden inspireren naar deze gebieden te gaan zoeken, om daarmee het Arabische handelsmonopolie te doorbreken. Het Portugese hof beschikt al in de beginfase van de maritieme expansie over een exemplaar van Il Milione; prins Pedro, een broer van prins Hendrik de Zeevaarder, heeft het rond 1425 bij een bezoek aan Venetië gekregen. Niet alleen de Portugese initiatoren van de maritieme expansie kennen het boek, ook Colombus laat zich erdoor inspire-ren. Vooral de beschrijvingen van Cipango (Japan) en Quinsay in Cathay (China) hebben hem en de Spaanse Kroon gestimuleerd tot zijn eerste ontdekkingsreis.

________________

*Enige andere beroemde verhalen opgenomen in Ramusio’s Della Navigationi et Viaggi zijn: Cadamosto’s Paesi nuovamente ritrovati (zie pag. 118 e.v.); de reis van Pero da Covilhã, opgetekend in Ethiopië door Francisco Álvares (zie deel II, pag. 199 e.v. en deel VI, pag. 213) en Descrittione de l’Africa van Leo Africanus (zie noot volgende pagana).

De Polo’s zijn wel de beroemdste, maar geenszins de enige Europeanen die naar het Oosten zijn gereisd. De Pax Tatarica heeft het mogelijk gemaakt dat relatief veilig over de landroute naar en van China gereisd kan worden. Een aanwijzing voor het betrekke-lijke gemak waarmee door het Nabije en Verre Oosten gereisd kan worden, is de aanwezigheid in China in de jaren 1268 tot 1273 van Mesopotamische ingenieurs en oorlogstuig, om de Mongolen te helpen bij hun verovering van China. Uit dat land reizen kooplieden dwars door Azië naar de kusten van de Kaspische, de Zwarte en de Middellandse Zee en zelfs naar de Baltische kust. Chinese en andere handelaren vervoeren hun koopmansgoederen door de Straat van Malacca naar Voor-Indië, Perzië, Arabië en Egypte, maar ook naar de Levant, waar Venetiaanse, Genuese, Catalaanse, Franse en andere kooplieden uit het westen van de Middellandse Zee de koopwaar komen afhalen, voor distributie naar Noord-Europa, Spanje, Portugal en Noordwest-Afrika. De opkomst van de Ottomanen en de verovering van Akko in 1291 tast deze handel niet aan, maar doet de christenen in het Westen zich wel bewust worden van de moslimdreiging.

________________

Leo Africanus; koopman, reiziger, diplomaat en schrijver is in 1485 geboren in het Moorse koninkrijk Granada. Na de val van Granada in 1492 is zijn familie uitgeweken naar Fez, waar hij is opgegroeid. In 1554 is hij overleden in Tunis. Zijn oorspronkelijke naam luidt: Al-Hasan Ibn Muhammad al-Wazzan az-Zayyati of Al-Fasi tijdens zijn verblijf in Italië is hij door het leven gegaan als Giovanni Leone. Hij is een van de opmerkelijkste personen van zijn tijd. Als jonge man maakt hij lange commerciële en diplomatieke reizen door Noord-Afrika en hij heeft daarbij ook Timboektoe en de vallei van de Niger bezocht. Tijdens zijn verblijf in Egypte (1516-1517), is hij getuige van de verovering van Caïro door de Ottomaanse Turken, vaart hij de Nijl op tot aan Aswan. Op zijn terugreis naar huis, wordt hij door christelijke piraten van Sicilië gevan-gengenomen op de Middellandse Zee. Wegens zijn uitzonderlijke intelligentie schenken zij hem aan paus Leo X. Zeer onder de indruk van de eruditie van zijn slaaf, laat Leo X hem na een jaar vrij, nadat hij hem heeft overgehaald het christendom te aanvaarden en hij in 1520 gedoopt is. De bekeerling Giovanni Leone geniet hoog aanzien in wetenschappelijke kringen in Rome, waar hij onder meer Hebreeuws, Latijn en Italiaans studeert en Arabisch onderwijst. Rond 1526 voltooit hij zijn belangrijkste werk, Descrittione dell’Africa. Later keert hij naar Noord-Afrika terug, waar hij als moslim zou zijn gestorven.

*) Enige andere beroemde verhalen opgenomen in Ramusio’s Della Navigationi et Viaggi zijn: Cadamosto’s Paesi nuovamente ritrovati (zie pag. 118 e.v.); de reis van Pero da Covilhã, opgetekend in Ethiopië door Francisco Álvares (zie deel II, pag. 199 e.v. en deel VI, pag. 213) en Descrittione de l’Africa van Leo Africanus (zie noot hieronder).

De Polo’s zijn wel de beroemdste, maar geenszins de enige Europeanen die naar het Oosten zijn gereisd. De Pax Tatarica heeft het mogelijk gemaakt dat relatief veilig over de landroute naar en van China gereisd kan worden. Een aanwijzing voor het betrekke-lijke gemak waarmee door het Nabije en Verre Oosten gereisd kan worden, is de aanwezigheid in China in de jaren 1268 tot 1273 van Mesopotamische ingenieurs en oorlogstuig, om de Mongolen te helpen bij hun verovering van China. Uit dat land reizen kooplieden dwars door Azië naar de kusten van de Kaspische, de Zwarte en de Middellandse Zee en zelfs naar de Baltische kust. Chinese en andere handelaren vervoeren hun koopmansgoederen door de Straat van Malacca naar Voor-Indië, Perzië, Arabië en Egypte, maar ook naar de Levant, waar Venetiaanse, Genuese, Catalaanse, Franse en andere kooplieden uit het westen van de Middellandse Zee de koopwaar komen afhalen, voor distributie naar Noord-Europa, Spanje, Portugal en Noordwest-Afrika. De opkomst van de Ottomanen en de verovering van Akko in 1291 tast deze handel niet aan, maar doet de christenen in het Westen zich wel bewust worden van de moslimdreiging.

Noot:

Leo Africanus; koopman, reiziger, diplomaat en schrijver is in 1485 geboren in het Moorse koninkrijk Granada. Na de val van Granada in 1492 is zijn familie uitgeweken naar Fez, waar hij is opgegroeid. In 1554 is hij overleden in Tunis. Zijn oorspronkelijke naam luidt: Al-Hasan Ibn Muhammad al-Wazzan az-Zayyati of Al-Fasi tijdens zijn verblijf in Italië is hij door het leven gegaan als Giovanni Leone. Hij is een van de opmerkelijkste personen van zijn tijd. Als jonge man maakt hij lange commerciële en diplomatieke reizen door Noord-Afrika en hij heeft daarbij ook Timboektoe en de vallei van de Niger bezocht. Tijdens zijn verblijf in Egypte (1516-1517), is hij getuige van de verovering van Caïro door de Ottomaanse Turken, vaart hij de Nijl op tot aan Aswan. Op zijn terugreis naar huis, wordt hij door christelijke piraten van Sicilië gevan-gengenomen op de Middellandse Zee. Wegens zijn uitzonderlijke intelligentie schenken zij hem aan paus Leo X. Zeer onder de indruk van de eruditie van zijn slaaf, laat Leo X hem na een jaar vrij, nadat hij hem heeft overgehaald het christendom te aanvaarden en hij in 1520 gedoopt is. De bekeerling Giovanni Leone geniet hoog aanzien in wetenschappelijke kringen in Rome, waar hij onder meer Hebreeuws, Latijn en Italiaans studeert en Arabisch onderwijst. Rond 1526 voltooit hij zijn belangrijkste werk, Descrittione dell’Africa. Later keert hij naar Noord-Afrika terug, waar hij als moslim zou zijn gestorven.

4.2 Religieuze contacten met China.