Hoofdstuk 2.
Het begin van de kolonisatie van Brazilië
2.1. De expeditie van Martim Afonso de Sousa
Geschreven door Arnold van Wickeren
Het regimento van Martim Afonso de Sousa bevat drie opdrachten: Hij moet Spaanse kolonisatie aan de kust van Brazilië voorkomen; hij dient de Fransen die zich daar al gevestigd hebben te ver-drijven en hij moet een aantal manschappen op zijn vloot zich in Brazilië doen vestigen, opdat het land bevolkt wordt. Het voor-komen van Spaanse kolonisatie in mogelijk Portugees gebied is van vitaal belang. Weliswaar hebben de vier door koning João’s zwager, keizer Karel V (koning Carlos I van Spanje) uitgezonden expedities die de kust van Brazilië hebben bezocht (van Juan de Solis, Diego García, Sebastiano Cabote en Rodrigo de Acuña) daar geen kolonisten afgezet, maar João III is zich er terdege van bewust dat Castilië op basis van het Verdrag van Tordesillas aanspraak zou kunnen maken op een deel van de Braziliaanse kust. Hij vreest dat de Spanjaarden zich zouden kunnen vestigen aan de Rio de la Plata, om vandaaruit de hand te leggen op de rijkdommen van de ‘blanke koning’ in de Andes, naar wie Aleixo García al heeft gezocht. Bovendien beschikt Spanje in 1530 over veel betrouwbaarder inlichtingen over de rijkdommen van de Andes dan een aantal jaren geleden. Nadat Hernán Cortés voor Spanje Mexico heeft veroverd, heeft Vasco Nuñez de Balboa in 1513 de landengte van Panama ontdekt. Spanjaarden dringen, langs de kust van de Stille Zuidzee, het Zuidamerikaanse sub-continent binnen, op zoek naar het ‘rijke imperium’ waarvan de Indianen ten zuiden van de landengte hun verhalen vertellen. De verkenningen van Pascual de Andagoya in 1522 en de recente ontdekkingen, die Francisco Pizarro en Diego de Almagro, met financiële steun van de priester Hernando de Lugue, hebben gedaan, zijn in Portugal bij geruchte bekend, want als Portugese edelen in 1528 João’s zuster, keizerin Isabel naar het hof van Karel V begeleiden, zijn ook Pizarro en Cortés daar. Het is dus zeer onwaarschijnlijk dat de Portugese edelen niets zouden heb-ben vernomen van de acties van Spanjaarden in Zuid-Amerika.
Voordat Sousa naar Brazilië vertrekt, overlegt João III met zijn adviseurs op welke wijze Brazilië het best kan worden verdedigd en ontwikkeld. De koning wil voorkomen dat het met Brazilië dezelfde kant op gaat als met Indië, dat zijn schatkist uitput, terwijl zijn gunstelingen zich daar kunnen verrijken. ‘De factors worden rijk, terwijl de koning arm wordt’ is een bekend gezegde in Portugal. De koning hoopt erop dat hem in Brazilië ook zulke schatten in handen vallen als zijn zwager in Spaans Amerika bemachtigt, ofschoon hij daarvan een overdreven voorstelling van zaken heeft. Omdat niemand in Zuid-Amerika de grenzen kent tussen Portugees en Spaans gebied en omdat João III ervan uitgaat dat Peru aan Brazilië grenst, zou Peru – volgens hem – wel eens op de Portugese hemisfeer kunnen liggen. Deze redenering bewijst dat de Portugezen niet bepaald bescheiden zijn in hun aanspraken op gebied dat aan de uiterste grenzen van hun halfrond ligt. Een van de opdrachten van Martim Afonso de Sousa is geografische kennis te vergaren die de Portugese aanspraken op Zuidamerikaans territorium kunnen versterken. Als keizerin Isabel weet krijgt van Sousa’s expeditie en opdrach-ten protesteert zij, bij afwezigheid van haar man, bij haar broer João tegen de voorgenomen Portugese reizen naar de Rio de la Plata en over de Amazone, omdat de Portugezen zich daarmee op aan Spanje toekomend gebied zouden begeven. Later zal blijken dat Isabel hierin gelijk heeft gehad. João III zendt een afschrift van Sousa’s regimento naar Spanje, met de verzekering dat geen heimelijke bezetting van Spaans gebied beoogd wordt.
De Portugese koning heeft, door zijn vele en grote andere uit-gaven (zie par. 1.0), de grootste moeite om Sousa’s expeditie te financieren. Hij drukt Sousa daarom op het hart ‘denk aan je men-sen en je armada en aan wat dat kost en zal blijven kosten.’ Zijn schatmeester en belangrijkste adviseur, de Conde de Castanheira, een familielid van de koning en een neef van Sousa, meldt dat de schade geleden door schipbreuken tegen het midden van de eeuw 3.353.150 cruzados heeft bedragen, exclusief verloren schepen in de vaart op Guinée en Brazilië.
Martim Afonso de Sousa’s vloot bestaat uit twee kraken, het vlaggenschip en de São Miguel, de galei São Vicente en twee karvelen, de Princesa en de Rosa. Aan boord bevinden zich 400 (Diffie) of 500 (Marques en Cortesão) man, onder wie zeelieden, soldaten en kolonisten, van verschillende nationaliteiten. Naast Portugezen, gerecruteerd uit alle lagen van de samenleving en uit alle beroepen, bevinden zich op de vloot Italianen Duitsers en Spanjaarden. Zij hebben allerlei zaken bij zich die de kolonisatie tot een succes moeten maken, zoals vee, zaden, landbouw-werktuigen, bouwmaterialen en gereedschappen. Een van de opvarende, Pero Capico, is mogelijk dezelfde die in 1526 feitor in Pernambuco was. Ook andere leden van de expeditie zijn voorheen al in Brazilië geweest. João III geeft Sousa uitgebreide volmachten, maar verbiedt hem inbreuk te maken op Spaans gebied. Gegeven de gebrekkige geografische kennis van dat moment, is het niet te vermijden dat Spanjes rechten worden geschonden als Sousa schepen naar de Rio de la Plata en naar de bovenloop van de Amazone zendt. Niemand kent de ligging van de Tordesillas-lijn, die Zuid-Amerika in tweeën deelt. De Spanjaard Alonso de la Cruz heeft kort daarvoor in zijn Yslario geschreven dat de Portugezen aanspraak maken op Santo Amaro en São Vicente, maar schrijft hij: ‘zij zijn abuis,’ omdat Brazilië ‘vier graden verder naar het oosten’ ligt dan zij denken en dus ligt de demarcatielijn ten oosten van dit deel van de Braziliaanse kust. Deze Spaanse bewering, die tot 1750 is volgehouden, zal Sousa er niet van weerhouden behoedzaam vanuit São Vicente door te dringen tot de Rio de la Plata.
Sousa’s vloot zeilt op 3 december 1530 uit Lissabon weg. Omdat er geen enkele vrouw aan boord is (de eerste Portugese vrouw zal niet eerder dan in 1538 in São Vicente arriveren), hebben enige historici ontkent dat Sousa ook kolonisten bij zich had. De vloot bereikt eind januari 1531 Cabo Santo Agostinho in Pernambuco, waar twee met verfhout geladen Franse kraken liggen. Sousa neemt deze schepen, de een na de ander. Hij verneemt dat zich bij het Ilha de Santo Aleixo nog twee Franse kraken ophouden. Hij stuurt zijn broer Pero Lopes de Sousa, met de twee karvelen naar het Ilha de Santo Aleixo, om jacht te maken op de Franse kraken. Op 2 februari ontdekt Pero Lopes een van de twee gezochte schepen. Hij achtervolgt het en valt het later op de dag aan. Er volgt een gevecht dat 36 uur duurt en uiteindelijk wordt het Franse schip geënterd en veroverd. Op het in Ile Saint-Alexis omgedoopte eiland zouden ook nog vier Franse gebouwen, waaronder wellicht een versterkte factorij, zijn verwoest. Twee van de drie Franse schepen voegt Martim Afonso toe aan zijn vloot en het derde, wordt geladen met brazielhout, onder bevel van João de Sousa, met een deel van de gevangengenomen Fransen en een brief aan João III, waarin verslag wordt gedaan van de eerste botsingen met Franse schepen, naar Portugal gezonden. Vervolgens zendt Martim Afonso de karvelen Princesa en Rosa, onder bevel van Diogo Leite, op verkenningstocht naar de Rio do Maranhão (Amazone). Na nog een van de Franse kraken in brand te hebben gestoken, gaat Martim Afonso met de rest van zijn vloot op weg naar de Rio da Prata. De vloot arriveert op 13 maart in de Baía de Todos os Santos. Hier wordt Diogo Dias, de aan de Fransen ontsnapte feitor van de handelspost in Pernambuco, in een batel (sloep) aangetroffen en opgepikt. De batel is afkom-stig van een karveel dat met een aantal Indianen op weg is naar Sofala in Oost-Afrika. Sousa voegt het karveel toe aan zijn vloot, nadat hij de Indianen heeft vrijgelaten. Als zij geluk hebben gehad zijn zij terechtgekomen bij mensen van hun eigen stam, zo niet, dan zijn zij vrijwel zeker geconsumeerd. Pero Lopes noteert in zijn dagboek, het enige bewaardgebleven gedetailleerde relaas van de expeditie, dat Sousa een Portugese schipbreukeling die al vanaf 1509 in Brazilië leeft, spreekt. Het is Diogo Álvares, door de Indianen Caramurú en door de Portugezen o Galego (de Galliër) genoemd. Hij speelt een grote rol in de Portugese kolonisatie van Brazilië, omdat de dochter van het opperhoofd, Paraguaçú, hem een grote schare kinderen heeft geschonken. Pero Lopes vindt, net als andere Portugezen, zijn vele mestiça-dochters ‘erg knap’ en licht van huid, in vergelijking met negerinnen. Sousa zeilt na een paar dagen weg uit de Baía de Todos os Santos, nadat hij een grote hoeveelheid zaden bij Caramurú heeft achter-gelaten. Hij moet deze uitzaaien om te zien welke Europese gewassen ook in Zuid-Amerika groeien. De Portugese gewoonte te testen wat elders wortelschiet verklaart het grote aantal Europese planten dat weldra in Amerika groeit.
Op 17 maart vervolgt Sousa zijn reis naar het zuiden, wat door tegenwind en de verradelijke stromingen in dat jaargetijde geen sinecure is. Sousa’s vloot arriveert op 30 maart in de Baía de Guanabara, waarin de Rio de Janeiro uitstroomt. Hij richt er een tijdelijk gefortificeerd kamp (arraial) in, zoals de Portugezen gewoon zijn en bouwt twee brigantijnen, met ieder 15 roeiban-ken, met het doel rivieren te verkennen en bovenal om aan de Rio da Prata levensmiddelen voor een jaar te verzamelen voor de 400 man aan boord van de vloot. Martim Afonso de Sousa geeft er blijk van de hem toevertrouwde opdracht, de kust van Brazilië zorgvuldig te onderzoeken, zeer nauwgezet te vervul-len, wat ook blijkt uit de in 1534 voltooide kaart van Viegas. Op alle punten aan de kust die geschikt zijn om er aan te leggen, laat de capitão-mór zich inlichten over de rijkdommen van het land en hij verbreedt zijn kennis van Brazilië met alle hem ten dienste staande middelen. ‘Van hier’, schrijft Pero Lopes, ‘zond de capitão vier man naar het achterland en in twee maanden legden zij 115 leguas af.’ Naar schatting 65 léguas door de bergen en 50 léguas over een grote vlakte, waar ‘um grande rei,’ hen met veel eerbetoon ontvangt en hen de weg terug wijst naar Baía de Guanabara. Zij krijgen van hem voor hun capitão kristal en andere interessante zaken mee, maar de Portugezen stellen vooral belang in de mededeling dat de Rio Paraguay, die zij hebben gezien, ‘veel goud en zilver’ bevat. ‘De capitão bewees hem (de koning) veel eer en gaf hem veel geschenken…’ voor het goede nieuws.
De vloot verlaat de Baía de Guanabara op 1 augustus 1531 en zeilt verder naar het zuiden. Na negen dagen passeren de schepen São Vicente en op 12 augustus bereiken zij het Ilha de Cananéia, waar zij 44 dagen zullen blijven. Pero Lopes schrijft: ‘we zagen nooit de zon,’ bliksemschichten, donderklappen, regen, wind, gebroken kabels en verloren ankers is hun deel. In Cananéia maakt Sousa kennis met een bacharel – dezelfde als de eerder vermelde? Hij beweert al 30 jaar in Brazilië te zijn. Niet duidelijk is of hij een schipbreukeling, een banneling of een strandjutter is. De vermelding in Pero Lopes’ dagboek van de ontmoeting met de bacharel heeft velen geïntrigeerd. De bacharel en vijf of zes Castilianen zijn de nieuwe kolonisten zeer behulpzaam. Sousa ontmoet nog meer interessante lieden. Een zekere Henrique Montes, die gediend heeft in de Spaanse expe-dities van Solis en Cabote, heeft geweigerd naar Spanje terug te keren en Francisco de Chaves, ook een overlevende van Solis’ reis, woont lang genoeg in Brazilië om Tupí te hebben leren spreken, een taal die een van de stuurlieden, Pedro Anes, ook kent. Zij en andere inwoners van Cananéia verzekeren Sousa dat hun woonplaats een uitgelezen vertrekpunt is voor een expe-ditie naar het goudland van de ‘blanke koning.’ Chaves belooft 400 Indianen op de been te brengen om het goud te dragen. Sousa denkt dat hij een van de opdrachten van zijn koning laat uitvoeren, door hem goud en zilver te verschaffen. Hij kiest Pero Lobo Pinheiro uit om met 80 Europeanen: 40 espingardeiros (musketiers) en 40 besteiros (boogschutters) naar de beloofde rijkdommen te zoeken. Deze eerste bandeira verlaat Cananéia op 1 september 1531 en begeeft zich, meegesleept door het luchtkas-teel goud te zullen vinden, onverschrokken de sertão (binnenland) in.
Terwijl de 80 bandeirantes hun weg zoeken naar het hart van de wildernis, zet Sousa op 26 september zijn reis in zuidelijke rich-ting voort. Pero Lopes noteert dat het weer zo slecht is dat niet alleen de batel, maar ook ankers en zeilen verloren gaan. Bij het optornen tegen de stormen en de tegenstroom, vormen de vele zandbanken en rotsen gevaarlijke obstakels als gezocht wordt naar een veilige ankerplaats. Op 12 oktober wordt op 34 graden ZB Cabo de Santa Maria bereikt. Het vlaggenschip verliest in een zware storm het contact met de vloot en wordt op de kust geworpen. Hierbij komen zeven zeelieden om het leven en gaat een groot deel van de voor het vervolg van de reis noodzakelijke voorraden verloren. Martim Afonso weet zich met de rest van de bemanning op de kust in veiligheid te stellen en zeven dagen later zijn hij en zijn mannen weer verenigd met Pero Lopes en de gehavende overblijfselen van de vloot. De expeditie treft een nieuwe door de Spanjaarden gebouwde en om onbekende reden achtergelaten brigantijn aan, wat beschouwd wordt als een won-der. De capitão-mór roept zijn officieren bijeen en gezamenlijk wordt besloten de reis naar de Rio da Prata, gelet op de geha-vende schepen en de verloren gegane voorraden, te onderbreken. Maar om een van de voornaamste opdrachten van de expeditie, de verkenning van de Rio da Prata, niet te doen mislukken, zendt de capitão-mór zijn broer Pero Lopes in een brigantijn naar deze rivier. Ondanks de slechte weersomstandigheden vertrekt Pero Lopes op 23 november met 30 man voor de verkennings-tocht, waarvoor hij 20 dagen de tijd krijgt. Hij heeft twee padrões (stenen zuilen met de wapens van de koning van Portugal) bij zich om het gebied ‘por el-rei Nosso Senhor’ in bezit te nemen.’
Bij het verkennen van de Rio da Prata, wat door de wisselvallige weersomstandigheden een moeilijke en soms zeer gevaarlijke opgave is, bevaart Pero Lopes de rivieren Paraná en Uruguay over grote afstand. Daags voordat hij op vrijdag 13 december de terugtocht aanvaardt, plaatst hij de twee padrões aan de kust, waar later de Argentijnse stad San Pedro zal verrijzen. Na een tocht vol tegenslagen, voegt Pero Lopes zich eind december weer bij zijn broer. Op de laatste dag van 1531 zeilen de her-stelde schepen terug naar het noorden. Zij bereiken op 8 januari Cananéia en zijn op 20 januari in de haven van São Vicente.
Pero Lopes noteert: ‘dit land leek ons allen zo goed, dat de capitão, mijn broer, besloot het in gebruik te nemen.’ Martim Afonso geeft sesmarias aan enige kolonisten die zich willen vestigen in Brazilië. Zij kunnen daarvan levenslang de vruchten plukken, maar dit recht niet overdragen op hun erfgenamen. Martim Afonso sticht op het eiland São Vicente een plaats. Hij bouwt er een torre, die als wijk-plaats kan dienen bij eventuele aanvallen van de Indianen vanaf het vasteland, een kerk en een stadhuis, met de onontbeerlijke pelourinho, of martelpaal, als teken van zijn autoriteit.
De expeditie maakt kennis met João Ramalho (zie deel III, pag. 187), uit Coimbra, die al sedert 1509, als een soort opperbarbaar leeft temidden van de Tamoio-Indianen. Hij heeft een groot aantal mameluco-kinderen bij de dochter van het stamhoofd Tibiriça en bij een aantal andere Indiaanse vrouwen. Zijn dochters vallen zeer in de smaak bij veel Portugezen en sommigen worden stam-moeder van aanzienlijke geslachten. João Ramalho leidt Martim Afonso en zijn metgezellen door de Serra de Piranaciacaba naar zijn verblijfplaatsen van de stam aan de Piratininga, temidden waarvan hij verblijft. Martim Afonso sticht daar aan de oever van deze rivier op een plaats die, volgens de historicus Frei Gaspar da Madre de Deus, ‘praia de Tararé,’ heet, een dorp. Naast huizen wordt er een kerk, gewijd aan Nossa Senhora da Assunção, gebouwd. Martim Afonso laat een deel van de kolonisten, onder wie ten minste een priester, zich vestigen in het dorp, kondigt wetten en regels af, laat zijn mannen tijdens religieuze diensten in het huwelijk treden met de dochters van het land en stelt João Ramalho aan als capitão van het dorp aan de Piratininga, waarbij later de metropool São Paulo zal ontstaan. Ramalho zal zijn hele lange leven een belangrijke schakel zijn tussen de Portugezen en de Indianen.
De omstandigheden voor kolonisatie van São Vicente zijn gunstig; het klimaat is er niet zo moordend als verder naar het noorden en de grond is aanvankelijk vruchtbaar. Er zijn al runde-ren, schapen, varkens en kippen van vroegere schipbreuken en Martim Afonso heeft deze dieren ook zelf bij zich. Hij plant ook suikerriet aan. Bij zijn afwezigheid zwaait zijn Spaanse vrouw, Ana Pimentel, de scepter over zijn plantage en veestapel. Zij zetten ook de eerste engenho (suikermolen) in Brazilië op. Hij wordt bekend als de Engenho do Senhor Governado.*) Martim Afonso, sticht ook nog een companie van schippers, die zich met im- en export bezighouden, maar daarvan is weinig bekend. Terwijl Martim Afonso leiding geeft aan de kolonisatie in São Vicente, het bestuur van de nieuwe stad op poten zet, António Rodrigues aanstelt tot capitão en daar de terugkeer van de expeditie van Francisco de Chaves en Pero Lobo Pinheiro afwacht, vertrekt zijn broer met de twee geladen kraken naar Portugal.
*) De molen heet later de Engenho dos Armadores, wat erop wist dat hij behoort aan een compagnie, en draagt daarna de naam São Jorge dos Erasmus, naar Erasmus Schetz uit Antwerpen, die in Brazilië zo rijk wordt dat hij het hertogdom Urgel in Vlaanderen kan verwerven.
Pero Lopes zeilt op 22 mei 1532 vanuit São Vicente, via Pernambuco, naar Portugal. Als hij daar begin augustus aan-komt, verneemt hij dat daar in maart een kraak uit Marseille is gearriveerd. Het schip, de Pèlerine, onder bevel van kapitein Jean Duperret, is uitgerust met 18 vuurmonden en heeft 120 gewapende manschappen, materiaal voor de bouw van een fort, munitie, ruilwaren, gereedschappen en landbouwzaden aan boord. De expeditie, die kennelijk tot doel heeft een kolonie te stichten, is, met toestemming van François I, ondernomen door de baron van Saint-Blancard, bevelhebber van het Franse eskader in de Middellandse Zee. Bij aankomst in Pernambuco hebben de Fransen de kleine Portugese feitoria ter plaatse, die door zes Portugezen en enkele Indianen verdedigd werd, genomen en verwoest. Nadat de Fransen een fort hebben gebouw, is de Pèlerine met rijke lading naar Marseille vertrokken. Als eerste daad van kolonisatie hebben de Fransen een garnizoen van 70 man, onder leiding van de heer de la Mota in Pernambuco achtergelaten. Pero Lopes valt met de zijnen het Franse fort aan en verovert dit. Met behulp van enige uit Portugal gearriveerde karvelen neemt hij ook twee Franse kraken. Daarmee is het Portugese gezag aan dit deel van de kust van Brazilië hersteld. Volgens Franse bronnen hangt Pero Lopes de Franse garnizoenscommandant en 20 van zijn mannen op. Twee man zouden aan de Indianen zijn gegeven, om door hen te worden opgegeten en de overige Fransen zouden gevankelijk door Pero Lopes naar Portugal zijn gebracht, als deze in december 1532 wegzeilt van Pernambuco en in januari 1533 in Faro aankomt.
António Correia, capitão-mór van van het Portugese kustbewa-kingseskader in de Straat van Gibraltar, ontdekt bij toeval de met Braziliaanse handelswaar afgeladen Pèlerine in de wateren voor Málaga. Hij en zijn kapiteins, Gaspar Palha, Gonçalo Leite en Bartolomeu Ferraz dwingen de Pèlerine 15 augustus 1532 tot overgave, waarna het schip wordt opgebracht naar Portugal. Deze geschiedenis is ontleend aan de aanklacht die de baron de Saint-Blancard in 1538 bij de rechtbank van Bayonne indient. Tijdens de jarenlang slepende rechtszaak tussen Frankrijk en Portugal, zullen António Correia en de onder zijn bevel staande kapiteins beweren dat de Portugezen Pernambuco al bewonen vanaf…..1491 (sic!). De affaire met de Pèlerine heeft geleerd dat in dit geval geen sprake is geweest van een van de vele pogingen van corsairs een graantje mee te pikken van de rijkdommen van Brazilië, maar dat Portugal ontsnapt is aan een serieuze poging van de Fransen vaste voet in Brazilië te krijgen.
In september 1532 keert kapitein João de Sousa, die in 1531 door Martim Afonso met een geladen schip uit Pernambuco naar Portugal is gezonden, met twee gewapende karvelen in São Vicente terug. Hij heeft voor Martim Afonso een brief bij zich van koning João III. De koning schrijft hem dat hij kan kiezen na afloop van zijn aanstellingstermijn naar huis terug te keren danwel in Brazilië te blijven. João III laat hem ook weten dat hij besloten heeft in Brazilië het systeem van capitanias, naar het voorbeeld van de Atlantische eilanden, op te zetten. De vorst heeft voor Martim Afonso 100 en voor zijn broer Pero Lopes 60 léguas kust gereseveerd. Terwijl Martim Afonso nog alle tijd heeft over zijn beslissing na te denken, ontvangt hij in een van de eerste maanden van 1533 bericht dat alle 80 deelnemers aan de door Francisco de Chaves voorgestelde en door Pero Lobo Pinheiro geleide expeditie zijn afgemaakt door Carijós-Indianen van Curitiba. Martim Afonso is er dus niet in geslaagd voor zijn koning de felbegeerde rijkdommen te vinden, noch via de Rio de la Plata, noch over land. Ook de twee karvelen waar-mee Diogo Leite via de Amazone ‘naar Peru’ is gezonden, hebben geen resultaat geboekt; zij schijnen niet ver te zijn gekomen. Martim Afonso geeft er de voorkeur aan naar Portugal terug te keren, ofschoon hij het beheer over zijn capitania wel aanvaardt. Hij verlaat Brazilië nadat hij Gonçalo Monteiro heeft aangewezen als waarnemend bestuurder van zijn capitania. Pero Lopes de Góis, de toekomstige donatário van de capitania São Tomé en daarna capitão-do-mar ten tijde van gouverneur-generaal Tomé de Sousa, en Rui de Pinto ontvangen van Martim Afonso opdracht de Indianen die de 80 bandeirantes van Pero Lobo Pinheiro hebben vermoord, te tuchtigen. Martim Afonso de Sousa zal in 1541 door de koning worden uitverkoren capitão-geral van de Estado da India te worden. Hij weet zich in deze functie zeer te verrijken, zonder dat hem dit de gunst van de koning doet verliezen, maar Brazilië zal hij nooit meer terugzien. Dit geldt ook voor Pero Lopes; hij komt in 1539 om bij een schipbreuk bij Madagascar.
2.2 De capitanias.