Categorieën
Portugees kolonialisme

Gouverneur-Generaal Tomé de Sousa en de Jezuïeten. Het begin van de kolonisatie van Brazilië

Deel 8 Index

Hoofdstuk 2.

Het begin van de kolonisatie van Brazilië

2.3. Gouverneur-Generaal Tomé de Sousa en de Jezuïeten

Geschreven door Arnold van Wickeren

In 1544 wordt in Lissabon officieel vastgesteld dat: ‘Brazilië in de afgelopen twintig jaar niet alleen niets heeft opgebracht, maar dat het land meer dan 80.000 cruzados heeft gekost om het te koloniseren en te verdedigen.’ Deze vaststelling is te somber; Pernambuco en São Vicente zijn bloeiende kolonies, maar Portugal moet wel nieuwe initiatieven ontplooien om zijn rechten in Brazilië te verdedigen en de donatários, met inbegrip van de dappere Duarte Coelho in Pernambuco, te helpen. Het benodig-de geld kan alleen maar van de kroon komen, maar ’s konings schatkist is leeg. Al in 1541 had João III meer geld geleend dan hij in jaren kan terugbetalen. Er zijn nog andere omstandigheden die ertoe leiden dat ’s konings aandacht zich op Brazilië richt. In 1548 heeft ook Portugal weet van de zilvermijnen van Potosí in ‘Peru’, thans Bolivia. Omdat in de tijd gedacht wordt dat Brazilië en Peru hetzelfde land zijn, zijn de Portugezen ervan overtuigd dat Brazilië ook zilvermijnen heeft en Francisco Orellana’s verhalen over zijn tocht stroomafwaarts over de Amazone, heeft het enthousiasme alleen maar aangemoedigd. Portugal kan de veronderstelde schatten in het binnenland van Brazilië niet negeren, terwijl het land wanhopig nieuwe winstbronnen nodig heeft.

Brazilië moet dus voor Portugal behouden blijven en de Fransen die de hele kust van Itamaracá tot aan de Amazone onveilig maken, moeten verdreven worden, temeer daar gevreesd wordt dat zij het Ilha de Santa Helena zouden willen veroveren, om daar de rijk beladen schepen uit Indië te kunnen opwachten. Ook de Spanjaarden vormen een gevaar. Zij hebben in 1537 in Paraguay onder meer de stad Asunción gesticht en volgens de Portugese voorstelling van de ligging van de demarcatielijn zijn zij daarmee doorgedrongen op Portugees territorium. De dreigin-gen van de rivalen dienen te worden afgewend en daartoe moet Brazilië steviger in bezit genomen en krachtig verdedigd worden.

Als João III in 1548 ook nog het bericht bereikt dat Francisco Pereira Coutinho door de Indianen gedood en verorberd is, staat zijn besluit vast. Hij zal aan de Baía de Todos os Santos een nieuwe hoofdstad stichten vanwaaruit een centrale regering heel Brazilië zal besturen. Hiertoe zullen de bevoegdheden van de capitães-donatários ingeperkt dienen te worden. De man die hij op 7 januari 1549 benoemt tot de eerste governor-general van Brazilië en tevens tot capitão van Baía de Todos os Santos is Tomé de Sousa. een natuurlijke zoon van de Prior van Rates, een zijdelings familielid van João III en een neef van Martim Afonso de Sousa en van ’s konings belangrijkste adviseur, de graaf van Castanheira. Tomé de Sousa heeft de koning van 1527 tot 1534 gediend in Marokko, waar hij met de belegeraars van Arzila en Safi heeft gevochten. Hij staat zeer goed bekend. Gabriel Soares de Sousa (geen familielid) noemt hem een ‘fidalgo van eer, wijs, voorzichtig, en een moedig ridder van grote kwaliteit.

De vloot, waarmee Tomé de Sousa op 1 februari 1549 naar Baía uitzeilt, bestaat uit drie naus (kraken), twee caravelas (karvelen) en een bergantim (brigantijn); een flinke, maar geen bijzonder grote vloot in vergelijking met de vloten die jaarlijks naar Indië uitvaren. Aan boord zijn 600 soldaten, 400 degradados, onder wie vele nieuwe immigranten, verschillende hoge ambtenaren, specialisten op het gebied van de suikerproductie, timmerlieden, metselaars, een cementmaker, de bouwmeester Luís Dias, seculiere geestelijken en zes jezuïeten, onder aanvoering van Manuel da Nóbrega, de eerste provinciaal van de jezuïeten in Brazilië. De schepen hebben dakpannen, bakstenen, gereed-schappen en instrumenten voor de bouw van kleine vaartuigen aan boord. Om de Indianen te verlokken voor de Portugezen te werken neemt de vloot vishaken, spiegels, en kralen mee.

De schepen arriveren op 29 maart in Baía, waar de gouverneur begroet wordt door Diogo Ávares (Caramurú) en zijn grote familie. Diogo Álvares, met zijn 25 vrouwen en talloze kinderen, is inmiddels in Portugal zo bekend, dat de koning Tomé de Sousa een brief voor hem heeft meegegeven, waarin hij uitgeno-digd wordt een bezoek aan de vloot te brengen. De nieuwko-mers zijn verrukt van Brazilië. Nóbrega laat weten: ‘De heuvels lijken op tuinen en olijfgaarden.’ Direct na de landing wordt op de wal een groot kruis geplaatst en nemen de soldaten defen-sieve posities in, want de vijandige Indianen zullen niet ver uit de buurt zijn. De intocht van de gouverneur in Coutinho’s verwoeste hoofdstad Baía gaat met veel luister gepaard.

In het beroemde regimento, gedateerd 17 december 1548, geeft João III de volgende redenen voor het koninklijke ingrijpen:

  1. de dienst aan God en de Koning;

  2. het behoud en de verheffing van de capitanias;

  3. om orde te scheppen en de middelen te verschaffen om de (Braziliaanse gewesten) vooruitgang te brengen en veiliger te kunnen bevolken, ter bevordering van ons Heilig Geloof en de welvaart van mijn Koninkrijk, bezittingen en onderdanen.’

Tomé de Sousa’s regimento beperkt uitdrukkelijk de mate waarin hij zich als gouverneur mag mengen in de zaken van andere donatárias; hij mag daarbij de privileges en het gezag van de andere capitães niet aantasten. Hij is in de eerste plaats een van hen en dient hun hulp te vragen bij de verdediging van Brazilië tegen Europese indringers. In zijn eigen capitania heeft Sousa dezelfde rechtsmacht als de andere capitães in hun capitania, maar daarbuiten is hij de vertegenwoordiger van de Portugese kroon. De andere capitães zijn vrij de koning te schrijven en met hem te onderhandelen, maar zij mogen niet naar hem toe reizen. Zij dienen hun klachten te uiten bij ’s konings vertegenwoordiger.

De belangrijkste punten van Sousa’s regimento zijn:

  1. Baía moet uitgroeien tot de hoofdstad van heel Brazilië; Tomé de Sousa dient de stad uit te bouwen, waarbij de buitenwijken tot zes léguas van het centrum reiken.

  2. Het grondgebied van Baía wordt zoals voorheen verdeeld in sesma-rias. Zij die hun grond ontvlucht zijn genieten daarbij de voorkeur, als zij voor een langere periode willen terugkeren. De mensen die belast zijn met de bewerking van de grond, zijn verplicht het land in cultuur te brengen, zoals blijkt uit de regimentos van de capitães.

  3. Speciale aandacht dient te worden geschonken aan het opzetten van engenhos langs iedere rivier en waterloop. De ontwikkeling van deze plaatsen wordt uitgegeven in sesmaria aan personen die de noodzakelijke middelen hebben om de suikermolens gedurende een door de gouverneur te bepalen periode te exploiteren. Een van hen dient, onder zekere voorwaarden een klein fort te bouwen, niet alleen om de engenho maar ook om de kolonisten bescherming te bieden. Het privébezit van engenhos dient te worden aangemoe-digd, waarbij degene die de molen exploiteert de voorkeur geniet.

  4. Zodra in Baía orde op zaken is gesteld, dient de gouverneur de andere capitanias te gaan inspecteren. Hierbij laat hij zich verge-zellen door de ouvidor-geral (hoogste rechter), die juridische zaken afhandelt, en door de provedor-mor da fazenda (schatkistbewaar-der), die fiscale zaken regelt. Sousa’s speciale aandacht verdienen bestuurlijke zaken en de verdediging.

  5. In alle steden en dorpen dient minstens eenmaal per week markt te worden gehouden, zodat heidenen en christenen handelsrelaties met elkaar kunnen onderhouden. Het is Europeanen verboden het binnenland in te gaan om handel te drijven met de inheemsen. De capitães en de governor-geral mogen alleen in uitzonderingsgeval-len van dit verbod ontheffing verlenen. In dat geval is het verboden Indianen te bedriegen of de vrede in gevaar te brengen.

  6. Het belangrijkste motief van João III om Brazilië te bevolken is zijn wens de inheemsen het christendom te brengen. De governor-geral dient te bezien met welke middelen dit doel het best bereikt kan worden. Geen middel mag onbeproefd blijven om de Indianen te ‘prikkelen’ zich te bekeren. Zij dienen daarom door de Portugezen goed te worden behandeld. Europeanen die schuldig blijken te zijn aan onderdrukking van de Indianen of die hen anderszins niet goed behandelen, dienen streng te worden gestraft.

  7. De governor-general en de andere capitães worden verzocht prijzen vast te stellen van alle exportproducten en van uit Portugal ingevoer-de goederen. Deze prijscontrole is noodzakelijk om misverstanden en misdaden te voorkomen.

  8. Bij de inspectie van de capitanias moet Tomé de Sousa zich ervan vergewissen hoe de ambtenaren die belast zijn met het incasseren van de opbrengsten voor de kroon, zich van hun plichten kwijten. Als er in een capitania geen plichtsgetrouwe ambtenaren zijn, dient hij met de capitão na te gaan hoe dit tekort kan worden opgeheven, waarbij hij altijd het regimento van de capitão dient te respecteren.

  9. De koning is ervan op de hoogte dat overal langs de kust van Brazilië slavenhalers actief zijn. Enige kooplieden zijn zo brutaal dat verbod te negeren en blijven slaven in de verschillende capitanias verkopen. Dit is de belangrijkste reden waarom veel inheemsen tegen de Portugezen in opstand komen. João III is vastbesloten aan deze praktijken, hoe dan ook, een einde te maken. Daarom verbiedt hij het bouwen van ieder soort vaartuig voor particuliere handelaren, tenzij de governor-general hiervoor toestemming heeft gegeven.

  10. Er mogen geen wapens aan de Indianen worden verkocht en zeker geen artillerie en andere vuurwapens. Dit verbod is in lijn met het algemene verbod, dat alle christenen bindt, geen wapens en ander oorlogsmateriaal aan de ongelovigen te verkopen. Zowel de wetten van de kerk als die van de staat nemen dit verbod strikt in acht.

  11. De verdediging van Brazilië is een plicht die op iedereen rust. Iedere stad, ieder dorp en engenho moet met een muur omgeven en goed gefortificeerd zijn. Alle capitães moeten in hun capitania de beschik-king hebben over musketten en artillerie, om iedere situatie het hoofd te kunnen bieden. Iedere kolonist en iedere eigenaar van land, waterloop of schip moet op dezelfde manier bewapend zijn. Deze wet wordt gehandhaafd onder bedreiging met verschillende straffen. De uiteindelijke beslissing omtrent de straf zal genomen worden door de provedor-mor da fazenda.

  12. Kolonisten mogen hun capitania verlaten om zich in een andere capitania te vestigen, maar alleen met permissie van de capitão, om te voorkomen dat misdaden ongestraft blijven en misdadige kolonisten uitwijken naar een andere capitania.

  13. Het is noodzakelijk een strijdmacht achter de hand te houden, voor de beveiliging van de Braziliaanse kust. Daartoe dient er steeds een flottielje klaar te liggen dat direct zee kan kiezen, om indringers op elk moment het hoofd te kunnen bieden. De gouverneur en de capitães dienen zich te bezinnen op de wijze waarop deze schepen het best onderhouden kunnen worden. De defensieuitgaven zijn voor gezamenlijke rekening. Zodra er nieuws ontvangen wordt over activiteiten van piraten dient dit direct aan de gouverneur te worden gemeld. Hij komt, naar gelang de omstandigheden, direct in aktie.

  14. Alle naar Brazilië verbannen misdadigers die aantonen zich daar goed te gedragen kunnen, met toestemming van de governor-geral, in een lage ambtelijke rang worden benoemd. Dit geldt zowel voor lieden die in dienst zijn van de koning, als voor hen die werkzaam zijn in een capitania. Zij die veroordeeld zijn voor diefstal of oplich-ting zijn van deze mogelijkheid tot gratie uitgesloten.

  15. Er zal geen oorlog tegen de inheemsen worden gevoerd wegens misdaden en beledigingen uit het verleden, als zij daarover berouw tonen. Hun onwetendheid ontheft hen grotendeels van hun verant-woordelijkheid. Het is ’s konings wil dat zij zich bekeren, zij dienen te worden overtuigd en aangelokt en niet te worden afgestoten.

  16. Enige kortgeleden in Portugal afgekondigde wetten tegen ‘overcon-sumptie’ verbieden het dragen van kleding die in overdreven mate bestaat uit zijde, brocaat of andere luxe stof. Deze wetten gelden evenzeer in Brazilië.

  17. Voor de verheffing van toekomstige generaties adviseert de koning gekerstende Indianen apart van de heidenen te doen wonen. Zij dienen in de nabijheid van dorpen en steden te leven, opdat zij lang-zamerhand geciviliseerd raken en hun kinderen kunnen worden opgevoed, zodat hun gewoonten en gebruiken zich op den duur zullen wijzigen. Tomé de Sousa moet de scheiding van gekerstende en heidense Indianen in de koninklijke capitania Baía direct door-voeren en hij dient de andere capitães te laten weten dat de koning het zeer op prijs stelt als deze politiek elders wordt nagevolgd.

De hoogste ambtenaren die de koning met Tomé de Sousa naar Brazilië heeft meegezonden zijn: Pero Borges, ouvidor-geral en António Cardoso de Barros, provedor-mór da fazenda, die zijn eigen donatária in Ceará niet in bezit heeft genomen. Zij hebben een eigen regimento ontvangen. Het regimento van de provedor-mór da fazenda bevat onder meer de volgende punten:

  1. Direct na aankomst dient hij in alle capitanias zorgvuldig inlichtingen in te winnen over hetgeen aan de kroon toekomt en wat niet; in elke capitania moet hij vaststellen wat er aan artillerie en bijbehorende ammunitie aanwezig is en moet hij onderzoeken wat daarvan aan de kroon toebehoort.

  2. Hij dient in Baía een douanekantoor te bouwen en de werkzaamheden goed te organiseren. Daarenboven moet hij een Casa dos Contos, stichten. Daarin dienen de financiële documenten van de capitanias te worden bewaard. Het gaat daarbij in het bijzonder over belasting-heffing, uitgaven, contracten, namen en voornamen van allen die in dienst van de koning zijn, alsmede hun salarissen, enz. Beide instel-lingen: het douanekantoor en de Casa dos Contos, dienen voorzien te worden van bekwame en doeltreffend werkende beambten.

  3. Alle discussies over het aandeel van de koning en andere fiscale aangelegenheden, die in een of andere capitania rijzen, worden beslecht door de provedor-mór da fazenda.

  4. Aangezien suiker het beste en belangrijkste product van Brazilië is, is het vanzelfsprekend noodzakelijk de kwaliteit daarvan op een hoog peil te handhaven. De provedor-mór bewaakt dit peil en hij benoemt een deskundige op dit gebied, die verantwoordelijk wordt gehouden voor de hoge kwaliteit van de Braziliaanse suiker.

Ofschoon nergens uit het het regimento van Tomé de Sousa blijkt dat het de bedoeling is de capitanias te onderwerpen aan een centraal gezag, beperkt dit regimento toch de macht van de capitães, zoals deze ongetwijfeld zullen hebben begrepen. De capitães accepteren dit, omdat het kennelijk de prijs is die zij voor de koninklijke hulp moeten betalen. Alleen Pernambuco is welvarend genoeg om Duarte Coelho de hulp te kunnen doen afslaan, om zijn autonomie, die vastgelegd is in zijn zijn carta de doação te kunnen bewaren. Toen Coelho had vernomen dat er een governo-general zou worden ingesteld, heeft hij in een zeer vrijmoedige brief aan João III zo furieus geprotesteert tegen de aantasting van zijn autonomie, dat de koning Tomé de Sousa, zeer tegen diens zin, heeft gelast Pernambuco bij zijn inspectie over te slaan. De andere capitães dient hij van zijn aankomst op de hoogte te stellen, onder toezending van een afschrift van zijn regimento. Hij dient hen ook hulp toe te zeggen als een beroep op hem wordt gedaan. Sousa is evenzeer bevoegd de Indianen die Francisco Pereira Coutinho hebben gedood, te tuchtigen en beloningen te geven aan de Portugezen welgezinde Indianen.

Al in augustus 1551 wordt, onder leiding van Luís Dias, een begin gemaakt met de bouw van de nieuwe hoofdstad São Salvador, op een door de nieuwe gouverneur uitgekozen plek. De stad zal verrijzen aan de Baía de Todos os Santos, op een circa 100 meter hoge heuvelrug, waar een koele zeebries waait en het uitzicht op de baai schitterend is. Tomé de Sousa zet iedereen aan het werk bij de bouw van São Salvador, waarbij hij zelf het goede voorbeeld geeft. In twee maanden zijn al 100 huizen gebouwd. De muren zijn opgetrokken uit gedroogde klei, waarin de stengels van suikerriet zijn verwerkt; de daken zijn met stro bedekt. De huizen zullen blijken niet bestand te zijn tegen tropische regenbuien en harde wind, maar er is een begin gemaakt. Rond de stad wordt een omwalling opgetrokken van hetzelfde materiaal, dat extra verstevigd is met de keiharde mangroventakken. De openbare gebouwen, waaronder het stad-huis, de wapenopslagplaats, een groot pakhuis, het Casa dos Contos, het douanekantoor en de gevangenis, worden opgetrok-ken uit baksteen bedekt met een pleisterlaag. Hun daken zijn met dakpannen bedekt. Er wordt zelfs een kathedraal gebouwd, hoewel de eerste bisschop pas over drie jaar zal arriveren. De eerste bestuursdaad van de Senado da Câmara (gemeente-raad), waarvan de vereadores (leden) waarschijnlijk door een zeer kleine elite zijn verkozen, is het afkondigen van de viering van de feestdag van Corpus Christi op 13 juni. De bevoegdhe-den van de Câmara liggen vast in de Ordenações do Reino, welke wetgeving ook overzee geldt. Het gildenwezen, dat in Portugal gereglementeerd is door de Corporações de Mesteres, is in Brazilië van weinig betekenis, omdat het meeste handwerk wordt verricht door slaven.

Ofschoon Brazilië een vruchtbaar land is, dat al snel grote hoeveelheden citrusvruchten en vijgen voortbrengt, kunnen de Europeanen er niet overleven zonder de zuivelproducten, het vlees en de werkkracht van huisdieren. De kleine door Tomé de Sousa meegebrachte veestapel, wordt in 1550 en 1551 aange-vuld, door de aanvoer van vee met het karveel Golga vanuit de Kaapverdische eilanden. In december 1550 verkoopt Tomé de Sousa vier koeien en een jonge stier à 2.000 reais per stuk aan onder meer García d’Ávila, zijn criado (huisknecht). In juli 1552 verkoopt García d’Ávila twee jonge trekstieren aan de gouver-neur, wellicht de eerste verkoop van vee door de man die eige-naar zal worden van grote kudden en die de bouwer zal worden van een torre, een paleisachtig fort, dat hem zijn titel Senhor da Torre zal opleveren. In 1552 bezit hij al bijna 200 runderen, naast varkens, geiten en merries. García d’Ávila krijgt steeds meer land, onder meer zes léguas, in eeuwigdurende sesmaria van de graaf van Castanheira. Zijn afstammelingen bezitten duizenden vierkante mijlen en veestapels van duizenden dieren langs de Rio São Francisco. Terwijl de fortuinlijken, fidalgos en andere geprivilegieerden, moeiteloos grondstukken in sesmaria ontvangen ter grootte van negen vierkante mijl en meer, moet de gewone man het met heel wat minder doen. In 1552 reserveert de Senado da Câmara drie léguas langs de kust en twee léguas langs de Rio Vermelho voor pastos baldios, dat wil zeggen percelen die door een aantal kolonisten gezamenlijk worden bewerkt en waarvan zij (en hun gezinnen) moeten leven. Ook de lagere ambtenaren die in de verschillende capitanias worden ingezet, behoren bepaald niet tot de geprivilegieerden; hun salaris is zo laag dat zij dit wel moeten aanvullen met steek-penningen. Bij de vaststelling van hun salaris is ervan uitgegaan dat zij zich zouden laten omkopen door degenen die van hun diensten gebruik zouden maken. Zo wordt de basis gelegd voor een onderbetaald bestuursapparaat, bestaande uit corrupte, onverschillige en inefficiënt werkende ambtenaren.

In 1549 is Pero Lopes de Góis als capitão-mór van het kustbe-wakingseskader naar Brazilië teruggekeerd. Hij moet de Franse indringers de op vele plaatsen langs de kust pau-brasil laden, ver-jagen. Daartoe beschikt hij over twee karvelen en een brigantijn, waarmee hij het moet opnemen tegen soms zwaarbewapende Franse schepen tot 200 ton. In november van dat jaar schepen ouvidor-geral Pero Borges en provedor-mór da fazenda António Cardoso de Barros zich bij hem in, om hun inspectietocht langs de capitanias te beginnen. De inspectiereis, die in Baía begint, gaat in zuidelijke richting, omdat Pernambuco op last van de koning met rust gelaten dient te worden. (Als António Cardoso zich later toch in Pernambuco vertoont, krijgt hij het direct met Duarte Coelho aan de stok en vertrekt met de staart tussen de benen. Coelho legt met zijn verzet de basis voor Pernambuco’s rebelse houding tegenover koninklijk en later republikeins cen-traal gezag, dat tot op de dag van vandaag voortbestaat.) Uit de rapporten van de inspecteurs blijkt dat zij misstanden aan het licht brengen. Pero Borges treft misdadigers in gemeenteraden aan en in Ilhéus en Porto Seguro zijn rechters aangesteld die analfabeten blijken te zijn. Er blijken ook spanningen te bestaan tussen de jurisdictie van de kerk en die van de staat. Frei João Bezerra, die zo’n kwalijke rol heeft gespeeld in Baía, Ilhéus en Porto Seguro, biedt bescherming aan een gevluchtige misdadi-ger. Het tweetal leeft temidden van de Indianen. De vluchteling wordt gearresteerd, maar de priester wordt ongemoeid gelaten.

Pero Lopes de Góis laat in São Vicente de ouvidor en de provedor achter en gaat op jacht naar Franse indringers. Hoewel zijn twee karvelen en zijn brigantijn onderbemand zijn en zijn acht kanonniers niet met het geschut overweg kunnen en geen zeelui zijn, laat Pero Lopes zich niet ontmoedigen. Overal hoort hij geruchten over Franse activiteiten. In de Baía de Guanabara en bij Cabo Frio, welke streken rijk zijn aan brazielhout, zijn zij zeer actief. Bij Cabo Frio treft Góis een zwaar bewapend Frans galjoen van 200 ton, geladen met brazielhout. Góis gaat met één karveel en met de brigantijn in de aanval, omdat het andere karveel uit zicht is gezeild. Hij laat 50 schoten op het galjoen ‘hoog als een toren’ afvuren, maar geen schot treft doel. De wind verdrijft de aanvallende schepen. Waarom de kapitein van het galjoen niet heeft teruggeschoten, is een raadsel. Góis vindt het tweede karveel terug in Espirito Santo. Hij ontslaat de kapi-tein, wat later door Tomé de Sousa wordt bekrachtigd. Zodra Góis in Baía aankomt, vraagt hij om bekwame kanonniers, maar Sousa antwoordt dat de koning hem heeft laten weten dat kanonniers in Brazilië getraind dienen te worden, omdat Portugal een tekort aan getrainde mensen heeft. Góis heeft twee Fransen in Baía de Guanabara gearresteerd. Sousa laat João III weten dat de ene een goed te gebruiken tolk is en dat hij de ander kruisbogen en andere wapens laat vervaardigen. De Fransen zullen nog een eeuw aan de kust van Brazilië blijven. Góis rapporteert aan Tomé de Sousa, dat er in Baía de Guanabara zoveel Franse schepen zijn dat hij ze niet heeft kunnen verjagen en Luís Dias schrijft in 1551: ‘Gedurende het jaar 1550 zijn vijf of zes schepen verloren gegaan, met inbegrip van de schepen die door de Fransen genomen zijn.’

De mogelijkheid goud of zilver in het binnenland te vinden blijft de Portugezen intrigeren en zij zijn bereid de Indianenverhalen daarover te geloven. Duarte de Lemos, die toch weer naar Porto Seguro is teruggekeerd, beweert dat Peru vanuit zijn capitania, dat op dezelfde breedtegraad ligt, gemakkelijk te bereiken is. De Spaanse ‘farmaceut en astroloog’ Felipe Guillén, naar verluid de uitvinder van een soort astrolabium, heeft enige Indianen,’ die leven langs de grote rivier,’ gesproken. Zij hebben hem verteld over een ‘heldere, glanzende berg,’ die de Indianen ‘de zon van de aarde’ noemen. Guillén heeft het ook over smaragden en andere edelstenen. Tomé de Sousa zendt een expeditie, onder bevel van Miguel Henriques, op onderzoek uit. Zij vertrekt op 5 november 1550 tijdens stormweer om via de Rio São Francisco, met zijn veelbelovende brede monding, tot het binnenland door te dringen. Als Miguel Henriques zeven maanden later nog niet is teruggekeerd, schrijft Tomé de Sousa aan João III dat de expeditie schipbreuk heeft geleden.

Tezamen met Tomé de Sousa zijn de eerste jezuïeten: Manuel da Nóbrega, Leonardo Nunes, João de Azpilceuta Navarro en nog een vierde pater, alsmede twee broeders in Brazilië aange-komen. Manuel da Nóbrega, de eerste provinciaal in Brazilië, is de zoon van een hoge functionaris aan het Portugese hof. Hij heeft in Coimbra en Salamanca rechten en theologie gestudeerd en nadat hij vergeefs naar een academische post had gesollici-teerd, is hij in 1544 tot de Sociëteit van Jezus toegetreden. In 1550 komen nog vier jezuïeten naar Brazilië; zij brengen zeven weesjongetjes mee. Die moeten behulpzaam zijn bij de bekering van de Indianen door snel de Tupi-taal leren. De jezuïeten stich-ten in diverse plaatsen een colegío voor de ‘Meninos de Jesus,’ waar de kinderen (blijkens de naam vooral jongens) van reeds gekerstende en in aldeias (dorpen) levende Indianen, tezamen met de Portugese jeugd onderricht ontvangen. Slechts een klein deel van de Braziliaanse bevolking profiteert van dit onderwijs. Kinderen van het blanke proletariaat, slaven, vrijgemaakte slaven en niet-gekerstende Indianen blijven hiervan verstoken. Naar schatting heeft niet meer dan één procent van de Indiaanse bevolking van dit onderwijs genoten. Onderwijs heeft in de Portugese koloniën nooit een hoge prioriteit gehad; Brazilië heeft in de koloniale tijd zelfs nooit een eigen universiteit gehad.

Al in april 1549, een paar weken na zijn aankomst in Brazilë, bezoekt Nóbrega de stad Vila Velha. Hij wordt daar enthousiast door 50 landgenoten verwelkomd, maar is zeer verstoord als hij hoort hoe missionarissen, die de jezuïeten zijn voorgegaan, leven. Hij concludeert dat kennelijk ook van de geestelijkheid het ‘uitschot’ naar Brazilië komt. Hij ervaart ook al snel dat deze priesters de Indianen wel erg oppervlakkig hebben bekeerd. De Indianen blijken het gedrag van de blanken tijdens de eredienst perfect te kunnen imiteren, zonder dat zij enige notie hebben van de betekenis van de rituelen. Pater Navarro, een grande lingua, vertaalt de belangrijkste gebeden in het Tupi en pater Vicente Rodrigues start met het onderwijs aan de Tupiniquins. Hij werpt ook de vraagstukken op als ‘het eten van mensenvlees en het hebben van meer dan één vrouw.’ Er zijn tal van tekenen dat enige missionarissen die in Brazilië werkzaam zijn voordat de jezuïeten daar in 1549 aankomen, hun missiewerk zeer serieus hebben genomen. Denkbaar is dat de jezuïeten daarvoor te weinig waardering hebben, om zelf met de eer te kunnen gaan strijken.

Manuel de Nóbrega en António Pires gaan naar Pernambuco, waar donatário Duarte Coelho hen verwelkomt. Zij constateren dat de blanken zich daar promiscue gedragen met de Indiaanse meisjes en dat ook seculiere priesters er met concubines leven. Als de blanken dit slechte voorbeeld geven, is het voor de jezuïeten wel erg moeilijk aan de Indianen monogamie te prediken. Coelho wenst de jezuïeten succes en geeft hun toe-stemming zich in Pernambuco te vestigen, op een heuvel, naast een al bestaande kerk. Nóbrega vertrekt in 1552 naar Baía en laat de bouw van een kerk en een colégio over aan António Pires. Ondanks dat er op dat moment niet meer dan tien jezuïeten in Brazilië zijn, zendt Nóbrega, die over uitstekende leiderscapaciteiten beschikt, jezuïeten naar alle capitanias. Gouverneur-generaal Tomé de Sousa is een fervent aanhanger van de jezuïeten en de waardering is wederzijds. Nóbrega merkt over hem op: hij is ‘een door God gezonden leider.’ Ofschoon al in 1549 een vicaris voor Brazilië is benoemd en deze, in de persoon van Frei Manuel Lourenço, in december van dat jaar in Baía een kerk heeft gesticht, zou Nóbrega gaarne zien dat er een bisschop naar São Salvador zou komen, mits deze is opgewassen tegen de verleidingen van het land. Nóbrega pleit ook bij voortduring voor het zenden van goede kolonisten, die Brazilië kunnen ontwikkelen en hij laakt de deplorabele houding van veel blanken, wier leven zich op een laag moreel niveau afspeelt. Zij hebben een overvloed aan steeds wisselende con-cubines en slapen ook met hun slavinnen. Zij verklaren hun gedrag uit het ontbreken van huwbare blanke vrouwen. Nóbrega meent dat als de negros, zoals de Indianen algemeen genoemd worden, geen kannibalen zouden zijn, zij een beter leven zouden leiden dan veel blanken Een voorbeeld van blanke verdorven-heid is de beruchte Frei João Bezerra, die ten onrechte een opperhoofd doodt, waarna zijn zonen een opstand ontketenen.

Nóbrega vraagt vaak hulp uit Portugal. Hij heeft slaven nodig om voedsel te verbouwen en vis te vangen voor zijn in aldeias levende Indiaanse kinderen. Hij wil ook katoen aanplanten, die in Portugal verwerkt kan worden tot kleding, zodat de gekerstende Indianen ten minste hun vergonhas (schaamdelen) kunnen bedekken. Hij vraagt een broek voor iedere vrouw, zaaizaad en gereedschappen. Ook blaasinstrumenten zijn zeer welkom; de jezuïeten hebben namelijk ervaren dat de Indianen dol zijn op plechtige processies, waarbij op trompetten en tuba’s wordt geblazen. Na enkele jaren zijn er al 600 of 700 catecumenos, die zich op het doopsel voorbereiden. Niet iedere jezuïet denkt dat de bekeringen blijvend zijn. Francisco Rodrigues oordeelt dat de geloofsijver van de Indianen ‘niets anders is dan de zucht naar het dragen van kleding en naar het doopsel.’ Natuurlijk moeten de jezuïeten bij hun missiewerk ook tegenslagen incasseren. Sommige catecumenos haken af en keren terug naar hun stam, waar zij de paters als tirannen afschilderen en andere keren terug naar de banketten waar mensenvlees op het menu staat.

Wat de jezuïeten blijft ergeren is het verval van zeden onder de blanken. Als Nóbrega enige aldeias bezoekt doet hij een nieuwe ervaring op. De daar wonende priesters, die evenals de andere blanken in concubinaat leven, zijn gewoon hun concubines te dopen, alsvorens zij hen beslapen. De jezuïeten blijven zich verzetten tegen veelwijverij en het samenwonen van priesters met vrouwen, maar zij zijn noodgedwongen geneigd het concu-binaat tussen een blanke man en een gekerstende Indiaanse door de vingers te zien, in de hoop dat beiden nog eens in de echt verbonden zullen worden. Vanzelfsprekend kan er alleen van acceptatie sprake zijn, als de man niet ook een gezin heeft in Portugal en zijn verhouding met de bekeerde ‘negra’ mono-gaam is, wat zelden het geval zal zijn, omdat promiscuïteit nu eenmaal een element is van de Indiaanse cultuur en dit cultuur-element gemakkelijk door de blanke mannen is overgenomen. Nóbrega blijft daarom vragen om ‘moradores (kolonisten) die van het land houden en het bebouwen’ en niet om lieden ‘wier hart in Portugal is.’

Nóbrega wil ook ‘slaven van Guinée’ ontvangen, om hen op de boerderij en in de katoenvelden te laten werken. Later zal hij Simão Rodrigues de Azevedo schrijven dat de voor het colégio bestemde slaven door de slechte behandeling tijdens de overtocht naar Brazilië gestorven zijn en dat alleen de koeien veilig zijn aangekomen. Hij vraagt opnieuw om drie of vier slaven voor het Colégio de Jesus da Baía, te betalen met onbewerkte katoen. De ervaring met de Indiaanse slaven is niet zo best. Zij leven in gezinsverband op de boerderij, maar de vrouwen doen al het werk, terwijl de mannen zich met weinig meer bezighouden dan met vissen en jagen. Dat de jezuïeten het de eerste jaren in Brazilië heel moeilijk hebben blijkt uit Nóbrega’s mededeling dat zij soms bedelend van deur tot deur gaan. De paters hebben het niet begrepen op oudere Indiaanse vrouwen, die zij zien als de drijvende krachten achter het roosteren en consumeren van vijanden en die heel wantrouwend tegenover de missionarissen staan. Nóbrega vraagt ook of er een tamborileiro (tamboerijn-speler) en een gaiteiro (fluitspeler) naar Brazilië gestuurd kunnen worden, omdat dan geen enkel opperhoofd zal nalaten zijn kinderen naar het colégio te zenden.

Als op 22 juni 1552 bisschop Pedro Fernandes Sardinha, na een reis van drie maanden, in Baía land, is Nóbrega aanvankelijk daarover zeer verheugd, want hij smacht al lang naar de komst van een goede bisschop, om de zondige blanken op hun slechte levenswandel te wijzen. Al snel blijkt dat de bisschop hopeloos autoritair is en dat hij bovendien niet bestand is tegen de ‘verlei-dingen van dit land.’ Er rijzen verschillende problemen met de bisschop. Nóbrega is gewend de biecht te horen met behulp van een tolk, als de Indianen geen of slecht Portugees spreken, wat zelfs het geval is met de (eerste) vrouw en de kinderen van Diogo Álvares (Caramurú). Sardinha keert zich hiertegen. In Brazilië plegen blanken en Indianen door elkaar in de kerk te zitten. Ook hierover ontstaan moeilijkheden. Sardinha laat de vicaris van São Salvador eens tien dagen opsluiten in de gevan-genis, wegens ongehoorzaamheid, zonder dat duidelijk is wat hij precies heeft misdaan en hij is niet de enige priester die dit lot treft. Sardinha is ook van mening dat het sacrament van het doopsel moet worden geweigerd aan Indianen die naakt lopen. Vanzelfsprekend hebben de jezuïeten er moeite mee dat kinde-ren van Indiaanse slaven worden verkocht als vee. De meeste priesters hebben zich niet tegen deze praktijken gekeerd, maar hebben de andere kant opgekeken. Nóbrega legt dit ethische probleem voor aan de letrados van de Universiteit van Coimbra, maar hij krijgt geen antwoord. Ook van Sardinha heeft hij niets te verwachten, want deze rekent de Indianen niet tot zijn kudde.

Tomé de Sousa acht de zaken in Baía eind 1552 dermate goed geregeld, dat zijn afwezigheid te rechtvaardigen is. Hij besluit, zoals zijn regimento voorschrijft op inspectiereis naar de andere capitanias te gaan. Wat hem daar wacht, weet hij niet, omdat er bijna geen onderlinge contact tussen de verschillende capitanias is. In het eerste jaar van Sousa’s verblijf in Baía heeft niet één schip uit Recife, Espírito Santo of São Vicente de haven aange-daan. In 1552 schrijft Francisco Pires s.j. er komen meer schepen uit Portugal dan uit een andere capitania. Nóbrega bevestigt deze waarneming in 1553 vanuit São Vicente met de opmerking: ‘Het is gemakkelijker om een bericht uit Lissabon te krijgen dan uit Baía.’ Een van de oorzaken daarvan is dat de kust van Brazilië heel vaak slecht te bezeilen is zonder hulp van roeiers, maar daarvoor zijn de meeste schepen weer te groot. Ondanks de zeilproblemen vaart de gouverneur uit. Zijn vriend Nóbrega vergezeld hem, om een bezoek te brengen aan de jezuïeten in de andere capitanias en hij wil daar ook aldeias en colégios stichten. Sousa laat Duarte Coelho in Pernambuco met rust, zoals hem is bevolen en zeilt eerst naar Ilhéus. Ofschoon hij een bloeiende kolonie aantreft, ontslaat hij de alcaide-mór, die dienst doet als capitão, omdat deze cristão novo is aangeklaagd bij de Inquisitie. Meer naar het zuiden bezoekt Sousa in Porto Seguro de befaamde Pero Campo de Tourinho, die het onder-zoek van de Inquisitie naar zijn beweerde ketterij en blasfemie heeft overleefd. Hij overleeft ook Sousa’s inspectie. Nóbrega is minder tevreden. In Ilhéus en Porto Seguro behandelen de cor-rupte blanken de vreedzame Tupiniquins als ‘honden’ in plaats van dat zij hun volgzaamheid benutten door hen de christelijke leer te onderwijzen. In Espirito Santo, waar Sousa op koninklijk bevel de zaken weer op orde moet brengen, treft hij capitão Vasco Fernandes Coutinho, kort voordat deze er de brui aan geeft en uitwijkt naar Baía. Coutinho wordt in Baía door Sardinha geëxcommuniceerd, wegens ‘het drinken van rook.’ Hij heeft, zoals zoveel blanken, het gebruik van tabak van de Indianen overgenomen. Luís de Góis zal het roken spoedig in Portugal introduceren en pater André Thevet (over wie later) neemt het nieuwe genotmiddel mee naar Frankrijk. De naam Jean Nicot. Frans ambassadeur in Portugal, is eeuwig met roken verbonden.

Tomé de Sousa slaat de verlaten capitania São Tomé aan de Rio Paraíba over. De capitão daarvan, Pero Lopes de Góis, comman-deert nu het eskader, waarop Sousa en Nóbrega zeilen. Ook Baía de Guanabara (Rio de Janeiro) wordt overgeslagen, omdat er geen capitania is en de Tamoios de Portugezen slecht en de Fransen goed gezind zijn. São Vicente is de volgende en laatste te inspec-teren capitania. Sousa is onder de indruk van de goede haven van Santos en hij bewondert de door zijn neef Martim Afonso de Sousa gestichte stad São Vicente. De kerk en de particuliere huizen en het jezuïtencollege zijn allemaal stenen gebouwen en in Bertioga is een stenen fort met kanon, onder bevel van de Duitse avonturier Hans Staden. Omdat Martim Afonso, die in Portugal leeft en een rijk en belangrijk man is, nog steeds formeel capitão van São Vicente is, durft Tomé de Sousa zich niet als gouverneur-generaal te laten gelden. Wel wil hij een kijkje nemen in de stad die Martim Afonso op het plateau van Piratininga, aan de oevers van de gelijknamige rivier, gesticht zou hebben. Pater Leonardo, die de in zonden levende blanken van São Vicente bekeerd zou hebben, laat weten dat er 14 of 15 léguas het binnenland in christenen, onder wie broeder Correia, verspreid onder de Indianen leven. Pater Leonardo, die als gids optreedt, kan zelfs geen spoor meer van de stad vinden. Afgezanten van de blanken in het binnenland vragen Sousa hen te komen bezoeken. Sousa verzamelt de restanten van de bewoners van de verdwenen stad en nieuwe kolonisten in een nieuwe nederzetting, Santo André da Borda do Campo, gelegen op de 1.000 meter hoge Serra do Mar. De governor-geral krijgt er ook lucht van dat de Spanjaarden, die zich in 1537 in Asunción hebben gevestigd. Via de Rio Paraguay en de Rio Paraná zijn doorgedrongen tot een gebied op korte afstand ten westen van São Vicente. Er is al sprake van een handelsroute langs de Rio Tieté naar de Paraná en via deze rivier naar Iguassú en vandaar wordt overgestoken naar Asunción. Hoe lang de handel al bloeit is niet duidelijk, maar in 1552 had het douanehuis van São Vicente al 100 cruzados uit deze handel van Spaanse kooplieden in kas. Sousa wil aan deze handel, die de Spanjaarden steeds verder naar het oosten trekt, een einde maken.

Er ontstaat een geschil tussen Tomé de Sousa en zijn vriend Nóbrega. De laatste wil 100 léguas landinwaarts een grote missie-post opzetten, om daarin de kinderen van de Indianen te onder-wijzen. Hij wil rond de missiepost de gekerstende Indianen onder-brengen in een grote nederzetting. Nóbrega en de zijnen zijn van oordeel dat hun prestige en hun missiewerk gefrustreerd worden door het slechte voorbeeld van de losbandig levenden blanken. Daarom willen zij ver van hen vandaag naar Paraguay, iets meer dan 100 léguas van de capitania, trekken. Zij denken dan nog steeds in gebied te zijn dat onder jurisdictie staat van de koning van Portugal. Sousa keert zich tegen dit plan. Hij vreest dat een grote stad in een gebied waar hij hoopt mijnen aan te treffen allerlei gespuis uit São Vicente zal lokken. Sousa, die het conflict met de jezuïeten diep betreurt, schrijft João III: ‘Zij beschouwen het als hun martelaarschap, dat ik hen opleg.’ Als Sousa naar Baía terugkeert, blijven Nóbrega en de andere jezuïeten in het zuiden achter. Nóbrega trekt enkele weken uit om een geschikte vestigingsplaats te zoeken en hij wil ook de route naar Paraguay verkennen, want hij heeft zijn plan nog niet opgegeven daar in de toekomst ook jezuíeten naar toe te sturen. Hij kiest ervoor zijn eerste missiepost in deze streken niet te ver van de kust te stichten. Op 29 augustus 1553 begint hij zijn activiteiten met 50 catechumenen. Op 25 januari 1554 wordt het colégio verplaatst naar een plek die São Paulo wordt gedoopt. De nederzetting groeit snel en absorbeert spoedig Santo André da Borda do Campo. De jezuïeten hebben in São Paulo geen inmenging te vrezen van de moeilijke bisschop van Baía, van de vriendelijke, maar autoritaire gouverneur en van de capitão van São Vicente.

Gouverneur Tomé de Sousa keert op 1 mei 1553 uit São Vicente in Baía terug en kort daarna, op 13 juli, draagt hij het bestuur over aan zijn opvolger Dom Duarte da Costa. Hij heeft gevraagt terug te mogen keren naar Portugal om zijn vrouw terug te zien en het huwelijk van zijn dochter te regelen. Nóbrega, die hem ‘een grote zegen voor het land’ heeft genoemd, had hem gaarne zien blijven. Sousa vertrekt met zeer tegenstrijdige gevoelens uit zijn geliefde Brazilië.

2.4 Defensie en ontwikkeling; gouverneur Duarte da Costa.