Hoofdstuk 3.
Portugal in de problemen in Marokko
3.2. De terugtrekking
Geschreven door Arnold van Wickeren
In 1539 voelt koning Moulay Ahmed van Fez zich kennelijk zozeer bedreigd door de Sa’di-sjarifen dat hij toenadering zoekt tot de koning van Portugal. In de zomer van 1539 verblijft zijn gezant, in de persoon van de joodse diplomaat Jacob Rute, in Lissabon, om João III te winnen voor een bondgenootschap met Fez tegen de steeds verder naar het noorden opdringende macht van de Sa’di-sjarifen. João stelt zich terughoudend op, omdat hij de Portugese betrokkenheid bij Marokko juist wil ver-minderen. Toch zendt hij Francisco Botelho als zijn gezant naar de sultan. Op 14 december 1539 arriveert deze in Fez. Hij zal gebruik kunnen maken van de diensten van de tolk Bastião de Vargas, de Portugese factor in Fez, die tot taak heeft granen, vooral tarwe, van de sultan, van Moulay Ibrahim en van andere caïds te kopen in jaren waarin Marokko graanoverschotten en Portugal graantekorten heeft. De export geschiedt via de havens La Mamora en Larache. Er zit weinig schot in de onderhandelin-gen, omdat het onderlinge wantrouwen groot is, terwijl Portugal resultaat wil boeken, omdat het land de Sa’di-sjarifen als een bedreiging ziet voor Agadir, Safi, Azamor en Mazagão. Terwijl Bastião de Vargas in Fez betrokken is bij de onderhandelingen tussen Francisco Botelho en sultan Moulay Ahmed, verneemt hij dat de capitães van Agadir en Azamor, Dom Gutierre de Monroy en António Leite, op eigen houtje streven naar een wapenstil-stand met de sjarifen. Vargas, die een goede persoonlijke relatie met de sultan onderhoudt, vraagt Leite rekening te houden met diens opvattingen. De betrekkingen tussen Lissabon en Fez worden tijdens de onderhandelingen in Fez op de proef gesteld door een oude kwestie, de varkensfokkerijen van vooral ‘nieuwe christenen’ bij Ceuta en Tanger. Het fokken van deze in de ogen van moslims onreine dieren vormt op zich al een ergernis in Fez, maar dat deze loslopende beesten de gewassen van moslim-boeren ruïneren, is de sultan helemaal een doorn in het oog. Als koning João III deze moeilijkheden verneemt, worden Azamor en Safi bedreigd door de sjarif van Marrakech. Als de sjarif de Oum er-Rebi overtrekt en de Gharb nadert, geeft Moulay Ahmed zijn troepen geen opdracht zijn verdere opmars te beletten; hij blijft rustig in zijn paleis, temidden van zijn harem. Het is Vargas duidelijk dat deze sultan, bondgenoot of niet, weinig zal onder-nemen om de Portugezen te helpen als Azamor of Safi zou worden aangevallen. Bovendien prediken marabouts de verzoe-ning tussen de sultan van Fez en de hem bedreigende sjarifen.
Voor Portugal verslechtert de toestand snel: in de winter van 1540-1541 wordt Agadir belegerd en worden Mazagão en Azamor bedreigd. Agadir valt 12 maart 1541, na een belegering van zes maanden, in handen van sjarif Mohammed ech-Cheikh van de Sous, de meest geduchte van de twee broers. Zijn troepen heb-ben het fort Santa Cruz do Cabo de Gué, vanaf een hoger gele-gen punt (Pic) met 50 stuks artillerie beschoten. Bij de beslis-sende aanval hebben maar weinig Portugezen zich kunnen redden, door zich vanaf de rotsen in zee te storten. Dit is op zich een ramp en tegelijkertijd een slag voor het Portugese prestige. Als Vargas de koning schrijft dat hij bij geruchte heeft vernomen dat sultan Moulay Ahmed in het geheim contact heeft met de sjarif, besluit João III een echte ambassadeur naar de sultan te zenden. Hij moet trachten een effectieve militaire alliantie met de sultan aan te gaan. Vargas ontraadt de koning sterk een gezant te zenden, omdat hij de sultan daarmee in zijn eigen land in een onmogelijke positie brengt. De sultan zal namelijk verweten wor-den dat hij met de een christelijke vorst samenspant tegen een andere moslimheerser. Hij beveelt aan een geheime onderhan-delaar te zenden die zich voordoet als koper van graan, of verkoper van specerijen. Vargas zelf komt niet in aanmerking voor een diplomatieke missie, omdat hij daarvoor niet de opleiding noch het aanzien heeft.
João III, die verwacht dat het tot een breuk zal komen tussen de sjarif van Marrakech en zijn broer Mohammed ech-Cheikh van de Sous, negeert Vargas’ advies en zendt juist de topdiplomaat Lourenço Pires de Távora, ambassadeur aan het hof van keizer Karel. Távora reist naar Arzila, dat hij 11 juli 1541 verlaat voor Tétouan, waar de Moulay Ahmed dan verblijft. Bij zijn eerste audiëntie bij de sultan treedt Jacob Rute als tolk op, omdat Vargas niet tijdig in Tétouan is gearriveerd. Távora stelt de sultan voor dat Portugal meer troepen naar Marokko zendt, die samen met het leger van Fez de opmars van de sjarifen trachten te beletten. De sultan wijst verschrikt een openlijk bondgenoot-schap met Portugal af; hij wil wel beloven bij een akkoord de Portugese vestingsteden van levensmiddelen te voorzien, ook al zijn de oogsten van de laatste jaren slecht. De tweede audiëntie vindt begin augustus plaats in de omgeving van Tanger. Távora, die weet dat João III van plan is enige steden in het zuiden van Marokko op te geven, wil de achterdocht van de sultan wegne-men met de concessie dat Portugal, als blijk van ’s lands eerlijke bedoelingen, bereid is Azamor aan hem over te dragen. De besprekingen mislukken weer, omdat Moulay Ahmed eist dat hem ook de Portugese artillerie in Azamor wordt gelaten. Távora legt hem uit dat dit onmogelijk is; het is christenen verboden wapens aan ‘ongelovigen’ te leveren. Bovendien is de nabijheid van Mazagão een voldoende garantie voor de veiligheid van Azamor. Ook al omdat de marabouts de sultan onder druk blij-ven zetten zich met de sjarif, zijn moslimbroeder, te verzoenen, schrijft Távora in zijn brief aan koning João III, gedateerd 6 september 1541, dat hij niet gelooft dat de koning van Fez en zijn raadgevers zich ooit met christenen zullen verbinden om de sjarif te bevechten.
In zijn brief van 11 november 1541 laat Vargas de koning uit Fez weten dat Moulay Ahmed op 6 november een brief van zijn zoon ontvangen heeft, waarin deze schrijft dat de Portugezen inmid-dels Safi en Azamor verlaten hebben. Op dit bericht zouden de sultan de tranen in de ogen gesprongen zijn. Teleurgesteld zou hij gezegd hebben dat Portugal met deze ontruiming de sjarif in de kaart speelt. Bij een bezoek van Távora en Vargas aan de sultan blijkt deze ook te zijn teleurgesteld dat de Portugezen beide steden niet volledig hebben verwoest. Eind november ver-laat ambassadeur Lourenço Pires de Távora Fez met stille trom, met een brief van de sultan voor koning João III, waarvan de inhoud niet bekend is De missie is mislukt omdat Moulay Ahmed wordt verscheurd door tegengestelde sentimenten; aan de ene kant zijn haat tegen en vrees voor de sjarif en aan de andere kant de natuurlijke aversie die hij als moslim heeft tegen christenen. De sultan is een rechtvaardig en intelligent man, maar een te zwakke en besluitenloze vorst om zich uit dit dilemma te bevrijden. Overigens zou een alliantie tussen Fez en Portugal weinig verschil hebben gemaakt, omdat het João III ten ene male ontbreekt aan voldoende geld en manschappen om de sultan doeltreffende hulp te kunnen bieden.
In januari 1541 schiet Madeira het belegerde Agadir (Santa Cruz do Cabo de Gué) opnieuw te hulp en wel met twee karvelen; een is uitgerust door de overheid en het andere is bevracht door Francisco Lomellim uit Machido. Uit de brief van Luís Gonçalves de Ataíde aan João III, gedateerd Funchal, 14 maart 1541, blijkt dat er ook later nog hulp aan Santa Cruz is geboden en wel op het moment dat het fort dreigt te vallen. De hulp is verleend door vier schepen, die biscuit, meel, timmerhout en kanonkogels heb-ben aangevoerd. De schepen zijn drie maanden bij Santa Cruz do Cabo de Gué gebleven en zeilen weg op dezelfde dag dat Luís Gonçalves de koning schrijft dat de plaats, na een beleg van vijf maanden door de troepen van sjarif Mohammed ech-Cheikh en ondanks hardnekkige verdediging, is gevallen Er is onder meer geschoten met kanonnen die geplaatst waren op de van kantelen voorziene parochiekerk in de citadel, toegewijd aan São Salvador. Ook de geestelijkheid heeft hieraan zijn bijdrage geleverd, zoals de franciscanen uit het klooster São Sebastião. Hierbij is de vicaris, Diogo Vaz, gesneuveld en een Spaanse dominicaan is later aan zijn verwondingen bezweken. João meldt het verlies aan paus Paulus III en ontvangt van hem een condoleantiebrief, alsmede toestemming de kerken te vernieti-gen in de plaatsen die hij gedwongen is op te geven.
De inlichtingen die sultan van Fez op 6 november van zijn zoon ontvangen heeft over de Portugese ontruiming van Azamor en Safi zijn juist. Azamor is wellicht ontruimd tussen 20 en 31 oktober 1541. João III schrijft Luís de Loureiro, die met de ontruiming van Azamor is belast, dat het hout, de dakpannen, het kruit, de munitie en de artillerie naar Mazagão moeten worden overgebracht. Dom Fernando de Noronha, capitão van Azamor, dient de vrouwen en kinderen vóór 10 oktober naar Mazagão te zenden, vanwaar zij zullen worden geëvacueerd naar Portugal. Een deel van de bevolking blijft achter in de prachtige plaats Mazagão. Desondanks ontwikkelt Mazagão zich ook na 1541 niet voorspoedig. Dit blijkt daaruit dat de verplaatsbare kapel die koning Manuel in 1514 naar Mazagão heeft laten brengen, nimmer is vervangen door een permanent godshuis. In Mazagão ergert men zich eraan dat, ofschoon Azamor bij het verlaten van de stad in brand is gestoken, zich daar toch moslims hebben gevestigd. Om aan deze gêante toestand een einde te maken, zou de capitão van Mazagão de stad Azamor in 1546 opnieuw veroverd hebben. Volgens sommi-ge historici slechts met het doel de stad te plunderen en daarna grondig te verwoesten, volgens andere auteurs om de stad tot 1549 in bezit te houden.
Safi is in mei 1541 nog op grote schaal bevoorraad. Francisco Botelho, Portugees feitor in Andalusië (1541-1547), zendt in de maand nog soldaten, munitie en levensmiddelen naar Safi. Maar dat ook Safi in oktober 1541 verlaten wordt, blijkt daaruit dat 25 oktober 1541 in Lagos een schip aankomt met liturgische gewaden en gewijde vaten van het in 1514 voor 50 monniken gebouwde franciscanerklooster Santa Catarina in Safi. Om ontheiliging door de moslims te voorkomen, hebben de vertrek-kende Portugezen hun heiligdommen in Safi en Azamor ver-woest. In Safi betreft dit, behalve het klooster Santa Catarina, de kathedraal en in Azamor gaat het om het in de voormalige moskee gevestigde klooster van de augustijnen. Deze orde is destijds door de eerste capitão, Rui Barreto, naar Azamor gehaald, omdat Sint Augustinus uit Marokko afkomstig is. Ook het klooster van de franciscanen in Safi, gewijd aan Nossa Senhora da Graça, wordt verwoest. Na de evacuatie van Safi en Azamor wordt het bisdom Safi samengevoegd met het bisdom Tanger. De ontruiming van Azamor en van het prachtige Safi, waarbij ook de Genuese kooplieden vertrekken, valt overigens samen met de nederlaag die Karel V lijdt bij de mis-lukte aanval op Algiers. Aan deze expeditie, waarbij vrijwel de gehele keizerlijke vloot van 500 schepen, met 24.000 opvaren-den door noodweer vernietigd wordt, is ook weer deelgenomen door Gonzalo Pérez Gallego. Hij heeft zich, evenmin als bij de expeditie van Karel V naar Tunis zes jaar eerder (1535) de kans laten ontnemen tegen de ongelovigen ten strijde te trek-ken. Overigens wordt het opgeven van Azamor en Safi door de publieke opinie in Portugal niet begrepen. De bevolking wil niet de consequenties aanvaarden van het feit dat het land de laatste decennia zwakker is geworden. In december 1541 infor-meert João III keizer Karel V over de ontruiming van Safi, dat sinds 1508 in Portugees bezit is, en Azamor, dat in 1513 veroverd is.
In 1547 wordt Mazagão bedreigd. De Portugezen vragen hulp aan Málaga, Jerez de la Frontera en Puerte de Santa Maria. Gelet op de traditie van Andalusische hulp aan de Portugezen in Marokko, behoeft dit beroep op Andalusische hulp niet te verbazen.
In juni 1549 maakt koning João III voor het eerst bekend dat hij Arzila wil ontruimen. Naast militaire en financiële redenen, bestaat daarvoor ook een economische reden. De kliffen voor de rede van Arzila worden hoe langer hoe meer gezien als een ongemak en een gevaar, inplaats van als een beschutting. De Genuese kooplieden hebben tussen 1523 en 1541 Arzila al verlaten, omdat de handel daar steeds meer vervalt. Zij zijn uitgeweken naar het opkomende Larache, een plaats met een gemakkelijk toegankelijke haven. De Portugese factor in Fez Bastião de Vargas schrijft koning João III 13 mei 1544 dat het koninkrijk Fez voortaan de gehele invoer via Larache laat lopen. In Larache arriveren in grote getale schepen uit Cádiz, die de vijf maanden van het jaar slecht bereikbare haven van Arzila mijden. De Portugezen verplaatsen hun factorij ook naar Larache. De Andalusiërs doen in 1546 een poging Larache in handen te krijgen. Het blijft bij een poging, waarbij hun aanvoerder of een van hun aanvoerders, de edelman Bartolomé Estupiñán, sneu-velt. De Andalusische aanval is wellicht ten dele ingegeven door vrees voor de eigen veiligheid nu de Portugezen hun militaire aanwezigheid in het noorden van Marokko willen verminderen.
Luís de Loureiro, iemand met een grote militaire reputatie, wordt belast met de taken in Andalusië manschappen te recruteren en voorraden te kopen voor de garnizoenen in Marokko en schepen te charteren voor de ontruiming van Arzila. Loureiro vertrekt eind juni 1549 uit Lissabon naar Puerto de Santa Maria. Hij koopt daar 400 botas wijn, 1.500 arrobas (27.500 kg.) olie, 3.000 quintais (300.000 kg.) biscuit, 1.000 dozijn vissen, knoflook, azijn en meer dan 2.000 lege botas, omdat deze zaken in Puerto de Santa Maria goedkoper zijn dan in Lissabon. Ook chartert hij in Puerto schepen voor de evacuatie van Arzila en. recruteert hij manschappen in Sevilla, Málaga, Granada en Cordoue.
In 1549 krijgen de inwoners van Cádiz er lucht van dat João III van plan is Arzila te ontruimen. De autoriteiten stellen een onder-zoek in dat hun vrees niet wegneemt. Zij schrijven Maxmiliaan en Maria van Oostenrijk om hen op het dreigende gevaar te wijzen; zij alarmeren keizer Karel V die zich in Duitsland bevindt. Hierbij dient te worden bedacht dat de gehele agglomeratie Cádiz, Puerto de Santa Maria en Jerez de la Frontera voor de ravitaillering van de Portugese troepen in Marokko van het grootste belang is, maar ook dat de vrees voor een Moorse herovering van het Iberisch schiereiland in de politiek van Karel V een dominante rol speelt.
Terwijl de gecharterde evacuatieschepen wachten op gunstig weer om uit te zeilen, arriveert Dom Pedro Mascarenhas, neef van de vroegere capitão van Arzila, Dom Manuel Mascarenhas, in Puerto de Santa Maria voor overleg over Arzila met Luís de Loureiro, naar aanleiding van een door hem ontvangen brief van Mulei Boaçum (Aboû Hassoûn), de meest vasberaden broer van de verslagen sultan Moulay Ahmed (Mulei Ahmede) van Fez, zich noemende ‘Rei de Beles’ naar de havenplaats Vélez of Beles ten noorden van Fez. In de brief, gedateerd: Málaga, 6 augustus 1549, vraagt Mulei Boaçum Arzila aan hem over te dragen. Dom Pedro en Luís de Loureiro besluiten gezamenlijk de evacuatie op te schorten, het verzoek aan koning João voor te leggen en diens beslissing af te wachten. De koning gelast 17 augustus de evacuatie van alle vrouwen, kinderen en andere non-combat-tanten. Zij verlaten Arzila, terwijl Luís de Loureiro en het garni-zoen ter plaatse blijven, in afwachting van de beslissing op het verzoek van de ‘Rei de Beles’ Als Dom Pedro Mascarenhas, op weg naar Málaga, op 28 augustus de Baai van Cádiz uitzeilt, ontmoet hij 23 schepen met evacuées uit Arzila. Na een maand onderhandelen ondertekent Dom Pedro op 27 september 1549 in Málaga een akkoord met Mulei Boaçum. Dit akkoord beoogt Arzila tegen de oprukkende sjarif te verdedigen door Portugal, Spanje en de vroegere sultan van Fez gezamenlijk. João III is bereid Arzila aan de ‘Rei de Beles’ over te dragen en de artil-lerie, met de noodzakelijke ammunitie, daar achter te laten. De koning wil ook 500 soldaten en 60 lanças in Arzila handhaven en zelfs nog 2.000 lanças, ter verdediging van Arzila, naar Tanger overbrengen. Mulei Boaçum zegt van zijn kant toe zijn zoon naar Arzila te zenden en zelf naar het hof van Karel V te reizen, om 1.000 lanças voor de verdediging van Arzila te verwerven. Deze afspraak betekent voor Portugal een enorme militaire inspan-ning, want de term lança wil zeggen een groep van minstens drie personen. João III is dus bereid circa 700 man in Arzila te handhaven en nog eens 6.000 man naar Tanger te zenden, om eventueel Arzila te hulp te komen. Dit zijn grote, maar geen buitensporige, aantallen, gelet op de militaire kracht van de sjarif. Overigens komen Spaanse bronnen op veel lagere aantallen uit. Zij spreken over 60, respectievelijk 2.000 caballeros en niet over lanzas.
In januari 1550 heeft koning João vernomen dat Karel V, die al zijn aandacht en middelen voor Duitsland nodig heeft, niet aan de verdediging van Arzila wil bijdragen. Hiermee is het hele project met de ‘Rei de Beles’ van de baan en de koning legt zich neer bij de totale en definitieve evacuatie van Arzila. In Cádiz, waar men bevroedt dat de ontruiming van Arzila aanstaande is, maken de burgers zich in 1550 opnieuw ongerust. Een nieuw ingesteld onderzoek brengt aan het licht dat Arzila in april al ondermijnd is. Capitão Luís de Loureira weigert in die maand koopmansgoederen in de stad op te slaan. Op 9 juni 1550 schrijft João III zijn ambassadeur aan het hof van Karel V, Lourenço Pires de Távora, de keizer en Mulei Boaçum, die in Brussel zijn, in te lichten over zijn besluit Arzila te ontruimen. De feitelijke ontruiming van het roemruchte Arzila, waarvoor zoveel bloed vergoten is, heeft plaats op 24 augustus 1550, 79 jaar na de verovering van de stad door koning Afonso V
Onder druk van de militaire kracht van de sjarif en de lege schatkist, laat de koning in juni 1550 de in aanbouw zijnde fortificaties op de Seinal, een strategische heuveltop bij Alcácer Ceguer (Al-Ksar al-Seghir), slopen en de stad, die sedert 1458 in Portugese handen is, te ontruimen. De Spaanse ambassadeur in Portugal, Lope Hurtado de Mendoza, stelt Karel V in zijn brief van 16 juni van de evacuatie op de hoogte.
Het valt te begrijpen dat het overlijden van de priester Fernando de Contreras alle hoop op bevrijding van de nog niet vrijgekochte slaven de bodem inslaat. Omdat Dom Afonso de Noronha, capitão van Ceuta, zich de wanhoop van de gevangenen aantrekt, maakt hij in mei 1548 van zijn bezoek aan Lissabon gebruik om koning João te verzoeken twee leden van de pas opgerichte Sociëteit van Jezus naar Marokko te zenden, ter vervanging van Contreras. Dom Afonso de Noronha is bereid de jezuïeten in Ceuta een huis ter beschikking te stellen, hen met geld te ondersteunen en zich in te zetten van de caïds van Tétouan en Marrakech de noodza-kelijke toestemming te verkrijgen om de twee jezuïeten hun taak te laten verrichten. Uit het voorgaande blijkt dat de gouverneur er veel aan gelegen is dat de activiteiten van Contreras een vervolg krijgen. Tenslotte worden drie jezuïeten naar Marokko gezonden: de priesters Luís Gonçalves da Câmara en João Nunes Barreto en de broeder Inácio Vogado. De laatste is een zichzelf wegcijferende toegewijde hulp, van wie weinig bekend is. De beide paters zijn, zoals hierna blijkt, ‘zwaargewichten.’
Luís Gonçalves da Câmara stamt uit een adellijke en invloedrijke familie op Madeira. Hij is opgeleid aan de Sorbonne (1535) en is een humanist van naam. Simão Rodrigues de Azevedo, de provinciaal-overste van de Orde der jezuïeten in Portugal, belast hem met de leiding van het jezuïeten-college van Coimbra. Na zijn missie naar Marokko zal Luís Gonçalves de biechtvader worden van João III en van de kroonprins. Hij zal worden belast met een missie naar Rome, waar hij de vertrouweling wordt van Ignatius van Loyola. Bij een tweede missie naar Rome zal hij de assistent worden van de tweede generaal-overste van de jezuïeten, Diogo Lainez. Terug in Portugal zal hij worden belast met zeer delicate diplomatieke opdrachten en is hij tot zijn overlijden in 1575 de huisonderwijzer en biechtvader van de jonge koning Sebastião. João Nunes Barreto is een adellijke figuur, die is opgeleid in Salamanca en die als seculier priester is toegetreden tot de Sociëteit van Jezus. Na zijn missie naar Tétouan zal João III Ignatius van Loyolo vragen Barreto als patriarch naar Ethiopië te zenden, een hoge functie die meer risico’s zal blijken in te houden dan dat deze voldoening zal schenken. Tot patriarch gewijd op 5 mei 1555, zal Barreto eind maart 1556 vertrekken. Hij zal in 1562 in Goa sterven, zonder ooit in Ethiopië te zijn geweest.
Ofschoon niemand kan weten welke belangrijke rollen João Nunes en Luís Gonçalves zullen spelen, staan de twee jezuïeten in 1548 al bekend om hun geleerdheid, hun voorname optreden en de adeldom van hun familie. Hun keuze voor de moeilijke missie naar Tétouan vergroot nog hun reputatie. Zij reizen half augustus via Sevilla, waar zij de zegen willen ontvangen van bisschop Sebastián de Obregón, naar Ceuta. Hier moeten zij een paar weken wachten op toestemming van de caïd van Tétouan, om naar die stad te kunnen doorreizen. Zij wijden zich in die tijd aan de zielzorg van de Portugezen in Ceuta en predi-ken in de kathedraal van Nossa Senhora d’Africa. Capitão Dom Afonso de Noronha treedt in onderhandeling met de caïd ten bate van de jezuïeten en hij zendt een enthousiaste brief over hun optreden aan de provinciaal-overste Simão Rodrigues de Azevedo. Op 12 november arriveren de jezuïeten in Tétouan, net op tijd om een doodzieke Franse priester de Laatste Sacra-menten te kunnen toedienen. Zij treffen in Tétouan ongeveer 300 tot slavernij veroordeelde christenen aan. Zij preken, horen biecht, gaan voor in het avondgebed, verzorgen de zieken, beuren de mannen op en treffen voorbereidingen hen los te kopen. Als Luís Gonçalves koorts gekregen heeft, naar eigen zeggen van het water, zendt Barreto hem terug naar Ceuta, om losgeld in te zamelen bij de Portugese burgers. Ondertussen tracht Barreto de gevangenen af te brengen van het kaartspelen, waarbij zij zelfs hun hemd verliezen, en hij geeft zich ook moeite degenen die onder druk hun geloof hebben verzaakt en moslim zijn geworden van de dwalingen huns weegs af te brengen. Bij een van bezoeken van Luís Gonçalves aan Tétouan, begin december, wordt de vrijlating van 100 slaven, de meesten van de caïd zelf, voorbereid. Barreto gaat discussies aan met de vele joden in Tétouan, wat de islamitische omstanders vermakelijk vinden. Barreto discussieert zelfs vol vuur in een volle synagoge en dreigt de joden met hel en verdoemenis als zij niet aanvaar-den dat Christus de Messias is. Hij weet kennelijk een belang-rijke rabbijn te overtuigen, want de man zegt hem te willen uitwij-ken naar Ceuta. Begin 1549 vertrekt Luís Gonçalves via Ceuta naar Portugal, zonder in Al-Ksar al-Kabir (Alcácer Quibir), waar 120 tot 150 gevangen christenen zouden zijn, maar te zijn geweest. Hij zamelt in Portugal in korte tijd 10.000 cruzados en kleding in voor de gevangenen in Marokko, totdat hij naar het hof wordt geroepen. João Nunes Barreto blijft tot 1554 in Marokko en Inácio Vogado zelfs tot 1559.
Barreto laat in een brief, gedateerd 18 oktober 1549, weten dat Xerife Mohammed ech-Cheikh, nadat hij eind januari van dat jaar Fez veroverd heeft, zijn macht daar definitief gevestigd heeft. De toestand in de stad is zeer onrustig geweest omdat, door het verbreken van de handelsbetrekkingen met Spanje en Portugal, Europese artikelen (vooral stoffen) erg schaars en duur waren geworden. Daarom heeft de sultan half augustus de invoer van deze artikelen, via de havens van Tétouan, Salé, Larache en Vélez, hervat. Barreto zelf heeft het zeer zwaar; hij is een tijd ernstig ziek geweest en het aantal gevangen christenen, loopt, ondanks dat vele zijn vrijgekocht, nog steeds op. Het gaat niet alleen om soldaten van de garnizoenen van Alácer Ceguer en Tanger, maar ook om op zee gemaakte gevangenen en om mensen die bij raids op de kusten van Andalusië in handen van de moslims zijn gevallen. Het is voor de jezuïeten een grote teleurstelling dat vele christenen tot de islam overgaan, om hun lot te verzachten. Barreto laat ook weten dat hij weerstand heeft geboden aan een verzoek van capitão Dom Afonso de Noronha terug te keren naar Ceuta, omdat de aanwezigheid van jezuïeten in Tétouan noodzakelijk is. Zij beperken zich niet tot pogingen de vele afvalligen op andere gedachten te brengen, de slaven op te beuren en hen de biecht af te nemen en de zieken te verzorgen. Dankzij de fondsen die zijn medebroeder Luís Gonçalves hem doet toekomen, kan Barreto ook velen vrijkopen. Hij geeft daarbij de voorkeur aan vrouwen en kinderen, om hen te behoeden voor de harem, ontucht en geloofsafval. Barreto voert ook twistge-sprekken met de moslims over de absurditeit van hun voorstel-ling van het Paradijs. De brief besluit met enige zeer interessante gegevens over de toestand in Marokko.
Barreto laat weten dat de sjarif grote rijkdommen verzamelt. Op Palmzondag heeft hij zes wagens, gevuld met goud en zilver ontvangen, die zo zwaar waren dat acht grote stieren en vijftig man nodig waren om ze te trekken. Er moest zelfs een stuk van een stadspoort worden weggebroken om de wagens doorgang te verlenen. Zijn triomf, weelde en leeftijd (hij moet 84 jaar zijn) hebben de sjarif niet minder despotisch, wreed en hebzuchtig gemaakt. Mensen worden voor een kleinigheid gevangengezet, gegeseld en zelfs onthoofd. De sjarif verbiedt vrouwen uit te gaan, behalve oude vrouwen. Hij perst kleine luiden bijdragen en belastingen af en wordt algemeen gehaat. Als de koning van Portugal een sterk leger tegen hem in het veld zou brengen, zou het hele land in opstand komen en zich daarachter scharen. Men moet God bidden dat de koning hiertoe zal besluiten. Hij zal zich meester kunnen maken van het gehele land, dat rijker is dan Indië. De zandvlakten van de Sous zijn gevuld met goud. Het land is vruchtbaar, met zijn wijn- en olijfgaarden en zijn tarwe-velden. Alleen al de omgeving van Tanger is in staat heel Portugal te voeden en in Vélez is ijzer en hout in overvloed. Als de koning van Portugal het land niet verovert, zal de sjarif galeien bouwen, om de kusten van de Algarve en Andalusië te brandschatten.
Het laatste deel van de brief van Barreto moet met een grote korrel zout genomen worden. Natuurlijk wordt de sjarif gehaat door de voormalige machthebbers en ambtenaren van het oude regiem en het volk zal best gebukt gaan onder zijn despotisme. Maar dit wil nog niet zeggen dat het volk massaal de zijde zou kiezen van een christelijke vorst tegen hun moslimheerser. De jezuïeten schijnen niet te begrijpen dat de tijden van de Kruis-tochten definitief voorbij zijn. Ook de rijkdom van Marokko, een Portugese mythe die al minstens 150 jaar oud is, wordt sterk overdreven. Toch zullen gedachten als verwoord door Barreto in Portugal een rijke voedingsbodem vinden en indirect leiden tot het enorme militaire echec in Marokko van João’s opvolger, koning Sebastião in 1578.
De goudhandel aan de Minakust. 4.0 Afnemende goudopbrengsten.