Hoofdstuk 4.
De goudhandel aan de Minakust
4.0. Afnemende goudopbrengsten
Geschreven door Arnold van Wickeren
In deel VI, pag. 71-72 is vermeld dat de beroemde energieke en vindingrijke Duarte Pacheco Pereira (zie deel VI, pag. 19, 65-66, 71-72 en 75-78) in de jaren dat hij capitão-geral aan de Minakust was (1519-1521/22) de goudontvangsten tot absolute record-hoogten heeft weten op te stuwen. In die jaren werd gemiddeld 2.100 marcos (483,84 kg.) goud verkregen. Pacheco Pereira geeft in zijn Esmeraldo de situ orbis een nog rooskleuriger beeld. Volgens hem komt elke maand een karveel voor 20.000 cruzados fijn goud in São Jorge ophalen, wat neerkomt op 4.000 marcos per jaar. Waarschijnlijk heeft de auteur van de Esmeraldo over het hoofd gezien dat niet ieder schip dat uit São Jorge naar Portugal zeilt een lading goud aan boord heeft. Pacheco Pereira’s opvolger, Dom Afonso de Albuquerque pakt de zaken heel anders aan. Hij dwingt de zwarte inwoners van het nabij São Jorge gelegen dorp Edina tot het verrichten van slavenarbeid voor het garnizoen. Zij die zich hieraan onttrekken worden zwaar gestraft; zij worden beboet, of zelfs gevangengezet. Veel van hen trekken weg en de goudontvangsten dalen scherp. De situatie loopt zo uit de hand dat koning João in 1523 ingrijpt. De capitão-geral krijgt het consigne in de toekomst veel gematigder tegen de zwarte bevolking op te treden. Onder de capitães-geral Dom Afonso de Albuquerque (1521-1524), João de Barros (1524-1526) en João Vaz de Almada (1526-1529) bedragen de gemiddelde jaarlijkse goudontvangsten 1.150 à 1.200 marcos en zij overschrijden nimmer 1.300 marcos. Koning João III wil de zaken ten goede keren en geeft de nieuwe capitão-geral, Estevão da Gama (1529-1532) een nieuw regimento, waaraan hij zich strikt dient te houden. Hem wordt gelast een einde te maken aan de handel in gebruikte kleding (roupa velha), eertijds fel begeerd aan de Minakust, maar hoe langer hoe meer genegeerd door de zwarte handelaren. De nog voorradige oude kleding dient te worden teruggezonden aan de Casa da Mina. De goudontvangsten hebben zich na drie jaar hersteld tot een peil dat 70% is van het topniveau van de jaren 1519-1521 en zullen tot aan de jaren veertig op dat peil blijven. Dit is mede te danken aan het in exploitatie nemen van een nieuwe mijn die volgens João de Barros tot in de jaren veertig veel goud oplevert en hij voegt eraan toe: aldus zag de ‘zeer vrome koning’ zich beloond voor zijn gebrek aan belangstelling, die hem de handel tussen Benin en Mina heeft doen verbieden. De goudontvangsten van de Casa da Moeda van São Jorge da Mina bedragen in de jaren 1529-1531, dus tijdens de ambtstermijn van Estevão da Gama: 211, 150 en 212 kilogram, hetgeen nauwelijks de helft is van wat in São Jorge ontvangen is. De in 1532 naar Portugal terugkerende capitão-geral laat zich vergezellen door een vloot van elf karve-len. Zij brengen tezamen 2.960 marcos (690 kg.) naar Lissabon. Vogt schrijft: ‘The governor judged that a grand entry into Lisbon with enormous quantities of gold for his sovereign would make a decidedly impression on John III.’ (Dat hij daarin geen ongelijk heeft gehad, blijkt uit het verloop van Estevão da Gama’s verdere carrière: in 1534 wordt hij benoemd tot capitão in Malacca en in 1540 tot governor-geral van de Estado da India.)
Er is slechts één register, waarin handelstransakties van São Jorge genoteerd zijn, bewaard gebleven. Het gaat om ontvang-sten en uitgaven van Gonçalo de Campos, die als feitor heeft gediend onder de capitães-geral João Vaz de Almada en Estevão da Gama. Het register beslaat de periode 10 juni 1529 tot 31 augustus 1531. Ofschoon de pagina 1-23 en 85-93 ontbreken biedt het een goed inzicht in de omvang en de frequentie van de afgewikkelde handelstransakties. Van de 812 dagen (waarvan 150 zon- en feestdagen) zijn er op niet meer dan 71 dagen trans-akties vermeld. Iedere ruil is voorafgegaan door dagenlang gesteggel tussen de Portugese factor en de zwarte handelaren over prijzen en kwaliteiten. Niet iedere dag worden er zaken afgewikkeld; soms zit er maar één dag tussen twee transakties (11 september 1529), soms veel meer. De langste periode waarin geen zaken zijn gedaan telt 37 dagen (18 december 1529 tot 24 januari 1530). Het lijkt erop of iedere week, of tweemaal per week, zaken worden gedaan, maar niet op vaste dagen. Tussen de hoeveelheden goud die per transaktie ontvangen worden bestaan grote verschillen. In december 1529 worden op één dag 200 marcos (46 kg.) goud verantwoord. Dit is de ontvangst van een groep Akani-kooplieden, die alleen al 19.255 manilhas (6 kg. zware u-vormige beugels om kettingen met elkaar te verbinden). hebben gekocht. Door deze grote aankopen zijn de voorraden zozeer geslonken dat de handel pas weer hervat kan worden als karvelen nieuwe handelsvoorraden heeft aangevoerd. De kleinste ontvangst is op 15 juli 1529 en bedraagt omgerekend 3,664 marcos (844 gram) goud. Het is de opbrengst van 1 lambem, 19 koperen vaten en 295 manilhas.
In deel VI (zie pag. 64 e.v.) is uitvoerig aandacht besteed aan de soorten goederen die de Portugezen aan de Minakust ruilen voor goud, in mindere mate ivoor en malagueta-peper en soms voor andere bosproducten. Niet minder dan 40% bestaat uit kleding, 37% betreft metaalwaren en de rest andere goederen. Zeer gewilde kledingstukken zijn: lambens of hambels. Dit zijn lappen zeer fijn geweven wollenstof van 2,7 bij 6,5 meter, die gedragen worden als mantels, als daarin openingen zijn aange-bracht voor het hoofd en de armen. De lambem wordt in windingen rond het middel gedragen en hangt af tot de grond. ’s Nachts kan een lambem dienst doen als deken, waarin men zich oprolt. Daar-naast zijn aljaravias (een soort cape met halve mouwen en een capuchon) zeer populair. Aanvankelijk was er aan de Minakust ook een markt voor gebruikte kleding, maar de vraag daarnaar is in de loop der tijd sterk afgenomen. De factors ervaren dat de Afrikaanse handelaren steeds veeleisender worden. Zij zijn pas tot ruilhandel bereid als zij kunnen kiezen uit een breed aanbod van ruilgoederen. Als een bepaald goed of een bepaalde kwaliteit niet (meer) voorradig is, weigert een zwarte koopman soms alle andere goederen en komt er geen ruil tot stand. De metaalwaren bestaan aanvankelijk uit baren en bewerkt roodkoper. Het gaat om potten, pannen, schalen, ketels, kommen, vaten, bijlen en messen en niet in de laatste plaats om manilhas. Later worden baren en producten van messing veel gevraagd. Tenslotte bieden de Portugezen schelpen, kralen, koraal en later ook caparica-wijn aan. Bij schelpen gaat het om cauris (schelpen van de porseleinslak) en trompethoornschelpen.
De Casa da Mina sluit contracten af voor de levering van bepaalde goederen met binnen- en buitenlandse handelshuizen. Fernão Álvarez levert bijvoorbeeld in de jaren 1520-1531 lambens en aljaravias voor de Minakust. Uit de boeken van feitor Gonçalo de Campos (1529?-1531) blijkt dat veel van deze kledingstukken geweigerd worden, omdat zij beschadigd en dus onverkoopbaar zijn. Zij worden naar de leverancier teruggestuurd. Daarom wordt het contract opgezegd en gaat de Casa da Mina in 1533 voor onbepaalde tijd in zee met Francisco Lobo, eveneens een koop-man uit Lissabon. In 1541 sluit de Casa een contract voor onbepaalde tijd met de prominente koopman Afonso Torres, voor de levering van niet nader gespecificeerde goederen en als Rui de Melo capitão-geral is, mag Pedro Ruiz kleding leveren.
In de jaren twintig worden jaarlijks niet minder dan 8.000 à 9.000 quintais rood- en geelkoperen voorwerpen naar de Minakust ge-bracht. Het meeste is aangekocht door de Portugese feitor in Vlaanderen. Tegen het einde van de regeringsperiode van João III verschijnen er voorwerpen van ijzer aan de Minakust. De oorzaak daarvan is dat er geen koper of messing naar São Jorge wordt gezonden. Wegens de hevige concurrentie in Noord-Europa zijn de marges daarvan te sterk gedaald. De Duitse leveranciers accep-teren nog slechts goud en zilver en willen hun koper niet meer kwijt tegen specerijen. Als het contract met Erasmus Schetz in 1547 afloopt, wordt het niet vernieuwd. João Rebelo, de Portugese feitor in Antwerpen, weet nog wel een driejaarscontract voor de levering van manilhas en koperen vaten af te sluiten, maar vanaf 1550 bieden de Portugezen geen koper en messing meer aan.
Om illegale inbreuken op het monopolie te voorkomen, is het de in het Fortaleza São Jorge da Mina werkzame functionarissen en gelegerde soldaten toegestaan, onder zeer stringente voorwaar-den (zie deel VI, pag. 63-64) nauwkeurig gelimiteerde hoeveel-heden goud verwerven. Sommige functionarissen overschrijden hun limiet. Zo’n geval doet zich voor in 1536 als functionarissen van São Jorge rapporteren dat twee van hun voorgangers ille-gaal verworven goud ter waarde van 18.000 en 20.000 cruzados begraven hebben, voordat zij naar Portugal zijn teruggekeerd. Eenmaal in Lissabon trachten zij in het geheim de hulp van anderen te verwerven om hun schat in handen te krijgen. Hun activiteiten worden aan de kroon gerapporteerd in een van de maandelijkse rapporten van São Jorge. De schuldigen worden gearresteerd en het goud wordt ontdekt. Gedurende de eerste twee decennia van João’s regering liggen de particuliere versche-pingen van goud naar de Casa da Moeda rond 8% van de ver-schepingen voor rekening van de koning. In Manuels tijd was dat ruim 14%. In absolute zin is de daling nog veel groter, omdat João’s ontvangsten zijn gedaald. Na 1540 loopt het particuliere aandeel in de goudhandel op tot 23%, maar in absolute zin doet zich geen stijging voor.
Vanaf het begin van de jaren dertig ergeren de activiteiten van Portugese zeevaarders die het monopolie van de koning op de goudhandel doorbreken zowel de vorst als de functionarissen in São Jorge meer en meer. De laatsten schatten dat bijna de helft van al het aan de Minakust verkregen goud illegaal verhandeld wordt. Het komt in handen van Portugese piraten die zich zonder koninklijke licentie met de goudhandel bezighouden. Het best gedocumenteerd is de illegale reis die António Roiz tussen 1545 en 1553 heeft gemaakt. Hij heeft tijdens reizen in voorafgaande jaren zoveel nuttige inlichtingen verzameld over de Carreira da Mina, dat hij zich in staat voelt zelf naar de Minakust te zeilen. Terug in Portugal gaan hij en een aantal familieleden in zee met de koopman Francisco de Andrade. Er zal een particuliere han-delsreis naar de Minakust gemaakt worden. Als de Roiz-Andrade-expeditie in 1545 aan deze kust aankomt, wordt ieder contact met de Portugese posten vermeden, maar ondanks deze voor-zorgsmaatregel is hun aanwezigheid door Afrikaanse informan-ten gemeld aan de capitão-geral in São Jorge. Deze zendt een sectie soldaten, die die handelaren ongeveer negen léguas van São Jorge verrast. De indringers worden gearresteerd en opge-sloten in fort São Jorge; de aanzienlijke hoeveelheid ruilwaar wordt geconfisqueerd. António Roiz, die zelf niet aan land was toen de soldaten zijn expeditie overvielen, vlucht met zijn schip naar São Tomé. Als hij verneemt dat er een koninklijk arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd, vlucht hij naar de Kaapverdische eilanden, waar hij gevangen wordt gezet. Roiz weet opnieuw te ontsnappen en arriveerd met een hoeveelheid goud ter waarde van 7.000 of 8.000 cruzados in Portugal. Daar wordt hij opnieuw gearresteerd en voor zijn leven naar de galeien gezonden.
Portugals mare clausum aan de Minakust is in het tijdvak 1480-1540 onaangetast gebleven. Dit is minder te danken aan de Portugese verdediging, maar veeleer omdat de aandacht van eventuele mededingers naar andere zaken is uitgegaan. Spanjes belangstelling is meer gericht op de Nieuwe Wereld, voorzover keizer Karel V zijn hoofd niet bij Europese politieke ontwikkelingen heeft. Engeland en Frankrijk zijn beide verstrikt in diepgaande interne religieuze en politieke problemen. Ook missen deze landen de maritieme traditie en de nautische kennis om de Iberische suprematie op zee aan te tasten. Niettemin beginnen commer-ciële kringen in beide landen druk uit te oefenen op hun vorst reizen naar de Golf van Guinée toe te staan. De onbekendheid met de gevaren van de vaart op Guinée en het gebrek aan astronomische kennis maken de kans dat een Engels of Frans schip uit de Golf van Guinée terugkeert niet groter dan 50%. De Portugese kroon dikt de gevaren van reizen naar Guinée aan door het gerucht te verspreiden dat vreemde schepen door tegenwind en ongunstige stromingen niet naar Europa kunnen terugkeren.