Categorieën
Portugees kolonialisme

Voortdurende schermutselingen met Castilië. De verovering van het moslimkoninkrijk Granada

Deel 8 Index

Bijlage 1.

De verovering van het moslimkoninkrijk Granada

1.0. Voortdurende schermutselingen met Castilië

Geschreven door Arnold van Wickeren

Ofschoon het onderwerp van deze bijlage behoort tot de meest favoriete thema’s van de Spaanse geschiedschrijving is de in mei 2000 door de Universidad de Granada uitgebrachte studie: ‘Historia del Reino de Granada,’ waaraan veel historici, onder de ‘dirección’ van Manuel Barrios Aguilera en Rafael G. Peinado Santaella hun medewerking hebben ver-leend en dat ik bij een bezoek aan Andalusië in het voorjaar van 2001 in Sevilla heb gekocht, voor mij aanleiding geweest in een bijlage bij deel VIII terug te komen op deze eerder en passant vermelde gebeurtenissen, die ook van grote invloed zijn geweest op de Portugese positie in Marokko.

Deze bijlage is als volgt opgebouwd: in de paragrafen 1.0 en 1.1 worden de hoofdlijnen geschilderd van de bijna 250-jarige geschiedenis van het islamitische Granada, dat telkenmale door Castilië bedreigd wordt. In de paragrafen 1.2, 1.3 en 1.4. wordt een meer gedetailleerde beschrijving gegeven van de ‘Guerra de Granada’, waardoor Granada ophoudt als autonome staat te bestaan, waarmee Castilië de Reconquista heeft voltooid.

1.0 Voortdurende schermutselingen met Castilië.

De geschiedenis van het emiraat of koninkrijk Granada begint in 1232, als een aanzienlijke inwoner van Arjona, Muhammad ibn al-Ahmar, die preten-deert een afstammeling van de Profeet te zijn, aanzet tot opstand tegen Ibn Hd, de Almohadische legeraanvoerder. Ibn al-Ahmar wordt in april 1232 in Arjona als emir erkend. Dankzij de steun van zijn familielid Ab al-Hassan ‘Alï sluiten de steden Guadix, Baza en Jaén zich aan bij de opstand, die niet de eerste opstand van Al-Andalus tegen de tanende macht van de Almohaden is. Nog in 1228 heeft de taifa Murcia zich afgekeerd van het Almohadische kalifaat van Krtuba (Córdoba) en de Abassidische kalief van Bagdad als zijn geestelijk leider erkend. Deze opstand heeft heel Andalusië verenigd; alleen Balnsiyya (Valencia) en Lbla (Niebla) hebben zich van deze ontwikkeling afzijdig gehouden. Als Ibn Hd de christenen bevecht, breidt Muhammad ibn al-Ahmar zijn gebied naar het zuidoosten uit, met de steden Granada, Málaga en Almería. Hierdoor ontstaat een territorium van voldoende omvang en samenhang om de militaire druk van de christenen te kunnen weerstaan.

Terwijl Al Andalus zich verenigt, zet Fernando III, koning van Castilië (1217-1252) en León (1230-1252) de Reconquista, die al vijf eeuwen – zij het met langdurige onderbrekingen – gaande is, voort. De in 1671 gecanoni seerde Fernando III (San Fernando) coördineert zijn strijd tegen de Moren met de Portugese koning Sancho II (1223-1246). In 1230 zijn zij beiden op oorlogspad; de Leonezen veroveren Mérida, de oude hoofdstad Emerita Augusta van het Romeinse Lusitania, terwijl Sancho de nabijge-legen plaatsen Elvas en Juromenho inneemt. Twee jaar later veroveren de Portugezen Serpa, Moura en Beja. In 1236 stort de macht van de Almohaden op het Iberisch schiereiland ineen, nadat zij hun hoofdstad Krtuba (Córdoba) verloren hebben aan Fernando III en Melén Rodríguez Gallinato het veel zuidelijker gelegen Morón voor zijn koning veroverd heeft. Morón dat nu aan de Castiliaanse kant met het koninkrijk Granada ligt, heet voortaan Morón de la Frontera. De Almohadische aristocratie trekt zich terug naar de Magreb, waar hun positie eveneens sterk onder druk staat (zie deel I, pag. 93). Twee jaar later maakt emir Muhammad ibn al-Ahmar, die regeert onder de naam Muhammad I al-Ghalib, van Granada zijn hoofdstad; hij vestigt daar de dynastie van de Nasriden, begint met de bouw van het Alhambra en legt de basis voor Granada’s toekomstige welvaart door islamitische refugé’s uit Sevilla, Valencia en Murcia te verwelkomen.

De verovering van Córdoba door Castilië inspireert Sancho II tot voortzet-ting van de Reconquista .Hij wil de Moren zo mogelijk geheel uit Portugal te verdrijven. In 1238 valt Mértola in zijn handen en in 1239 bereiken zijn troepen de Algarve en veroveren de kussteden Tavira en Cacela. Slechts een deel van het westen van de Algarve, waaronder de steden Shilb (Silves) en Shanta Marya Al-Harun (Santa Maria de Faro) zijn nog in moslimhanden. Dit zijn enclaves van de taifa Lbla, dat ten oosten van de Rio Guadiana ligt. Ook Fernando III zet de Reconquista voort. In 1244 moet Granada de stad Arjona aan hem afstaan. Als de Castilianen in 1245 de belangrijke stad Jaén omsingelen, begrijpt emir Muhammad I dat hij met Castilië tot een vergelijk moet zien te komen, om te voorkomen dat hij steeds meer grondgebied aan dat land verliest. Granada volgt hiermee het voorbeeld van de taifa’s Lbla, dat sedert 1234 een Castiliaans protec-toraat is, en Murcia, dat zich in 1243 aan Fernando onderworpen heeft. Granada sluit in februari 1246 met Castilië het Verdrag van Jaén. In ruil voor deze stad en een jaarlijkse schatting (parias) van 150.000 maravedís (in 1252 tot 50.000 maravedís verminderd) verkrijgt het land een wapen-stilstand met een looptijd van 20 jaar. Het Verdrag van Jaén kan worden beschouwd als de geboorteakte van het emiraat Granada. Het verdrag bevat ook een clausule over wederzijdse militaire bijstand. Dit verklaart dat 500 Granadijnse ruiters aan de zijde van Castlilië strijden wanneer dat in 1247 het beleg slaat voor Sevilla. Na een langdurig beleg deze stad zich in 1248 over. De opvolger van de Portugese koning Sancho II, Afonso III (1248-1279), valt de eer te beurt de Reconquista wat Portugal betreft geheel te voltooien. In 1249 vallen Silves en Faro in zijn handen en in 1250 neemt Afonso de rest van de Westelijke Algarve in. Deze veroveringen brengen Portugal in conflict met Castilië. De vorst van de taifa Lbla, die zijn geloofsgenoten al zo vaak vergeefs om effectieve hulp tegen de opdringende christenen heeft gevraagd, heeft uiteindelijk de koning van Castilië als zijn opperheer moeten aanvaarden en hij heeft Fernando’s zoon, kroonprins Alfonso, als zijn troonopvolger aangewezen. De verovering van de aan Lbla behorende enclaves in de Algarve houdt in dat Portugal gebieden, waarop Castilië rechten kan doen gelden, verworven heeft. Dit leidt in 1250 zelfs tot schermutselingen tussen Castilië en Portugal. Na het overlijden van Fernando III in 1252 breekt opnieuw oorlog tussen beide landen uit. Door bemiddeling van paus Innocentius IV staken Fernando’s zoon en opvolger, Alfonso X, bekend als Alfonso de Wijze (1252-1284), in 1253 de strijd, die wellicht in het voordeel van Castilië is verlopen. Portugal en Castilië lossen hun conflict op (zie deel I, pag, 97), waarbij de Algarve op termijn onbetwist geheel aan Portugal toevalt.

Het is voor Castilië van groot strategisch en economisch belang de havens aan de Atlantische kust in het zuiden en die aan de Straat van Gibraltar in handen te krijgen. Ook Portugal heeft hier belang bij, omdat daardoor de bedreiging van de Algarve door de Marinidische sultans van Fez afneemt. Nadat Alfonso el Sabio in 1254 het Verdrag van Jaén uit 1246 met Granada heeft verlengd, heeft hij de handen vrij om de taifa Lbla te veroveren en kan Muhammad I, bevrijd van Castiliaanse druk, zijn macht in Granada consolideren. In 1256 verovert Alfonso de havenstad San Lucár de Barrameda. Alonso Pérez de Guzman wordt aangesteld als de militaire gouverneur van Castiliaans Andalusië. Hij voorziet San Lucár van een geducht fort. In 1257 valt ook de stad Huelva in handen van de christenen, in 1262 gevolgd door Niebla. De verovering van de Atlantische kust wordt in datzelfde jaar voltooid als de jonge Castiliaanse oorlogsvloot een succes-rijke aanval uitvoert op Cádiz. Om de strijd met de moslims naar Noord-Afrika te kunnen verplaatsen, krijgt Alfonso X hetzelfde jaar van Granada toegang tot de havens Tarifa en Gibraltar. De houding van de emir van Granada is minder vreemd dan zij lijkt; Granada heeft er belang bij dat Castilië verhindert dat de Mariniden een grote troepenmacht overzetten om hun geloofsgenoten in hun strijd met de christenen bij te staan. De invasies van de Almoraviden in 1085 en de Almohaden rond het midden van de 12e eeuw hebben duidelijk gemaakt dat hulp op grote schaal onver-mijdelijk leidt tot overheersing van Al-Andalus door de Noordafrikaanse bondgenoot. Muhammad I en zijn opvolgers zullen steeds een wankel evenwicht trachten te bewaren tussen hun geloofsgenoten in Noord-Afrika en hun christelijke opperheer. Zij nemen gaarne vrijwilligers uit de Magreb, die tegen de christenen willen strijden, op in hun leger, maar zij hebben nimmer toegestaan dat een groot invasieleger hen te hulp komt.

In de herfst van van 1264 wordt Alfonso X geconfronteerd met een opstand van mudéjars. Zijn islamitische onderdanen verlangen grotere lokale autonomie. De onrust slaat over op zijn vazalstaten Murcia en Granada. Alfonso slaat de opstand neer en op verzoek van Muhammad I, helpt hij ook de rust in Granada te herstellen. Daarvoor betaalt Granada 250.000 maravedís, en verliest het de grenssteden Jerez en Arcos, dit worden Castiliaanse steden aan de grens met het koninkrijk Granada, vandaar dat aan hun naam toegevoegd wordt: ‘de la Frontera.’ Omdat Muhammad l zijn geloofsgenoten in Murcia aan hun lot overlaat, kan Castilië begin 1266, met behulp van Jaime I van Aragón, het koninkrijk Murcia veroveren. Als de mudéjars van Murcia in 1272 in opstand komen tegen Alfonso, wordt Murcia, met steun van Nuño Gonzales de Lara en andere ontevreden Castiliaanse edelen aan het koninkrijk Granada toegevoegd. De opvolger van Muhammad I al-Ghalib, Muhammad II (1272–1302), hernieuwt het bestand met Castilië, waarbij de schatting verhoogd wordt tot 300.000 maravedís per jaar.

In een poging de controle over de Straat van Gibraltar weer in handen van de moslims te brengen zendt de koning van Fez in het voorjaar van 1275 een invasiemacht, onder bevel van Ab Ysuf de zeestraat over. Muhammad II heeft Tarifa en Algeciras als landings- en uitvalsbases afgestaan. Ook Ronda heeft hij aan zijn Noordafrikaanse bondgenoten overgedragen. Aanvankelijk slagen de Castilianen er niet in de invasiemacht, die veel gebied rond de monding van de Guadalquivir in bezit heeft genomen, te verdrijven. Alfonso’s zoon en opvolger, Sancho IV (1284-1295) brengt de invallers echter in 1290 een nederlaag toe en in 1295 geven zij hun bases aan Granada terug en verlaten zij Andalusië. Niettemin blijven de moslims de Straat van Gibraltar controleren. Koning Fernando IV (1295-1312) van Castilië verbindt zich met de koning van Aragón, Jaime II, die rechten laat gelden op Murcia. Tussen 1295 en 1302 verovert Fernando de plaatsen Quesada, Alcaudete, Bedmar, Arenas en Locubín aan de bovenloop van de Guadalquivir, in de hoop deze met Granada te kunnen ruilen tegen de verloren steden bij de Straat Van Gibraltar (Tarifa, Medina Sidonia, Vejer en Alcalá de los Gazules), die van groter strategisch belang zijn.

Muhammad III (1302-1309) herstelt in 1303 de vriendschap met Castilië, met welk land hij een wapenstilstand voor drie jaar sluit. In maart 1309 verliest Muhammad zijn troon aan zijn broer Nasir (1309-1314). Deze ziet zich geconfronteerd met een alliantie tussen Fez, Aragón en Castilië. Troepen van de koning van Fez, heroveren – met Catalaanse maritieme ondersteuning – de Marokkaanse havenstad Ceuta, die drie jaar daarvoor in handen van Granada was gekomen. Jaime II blokkeert vergeefs de haven van Almería; maar mag als dank voor zijn hulp een Aragonees garnizoen in Ceuta legeren. Fernando faalt eveneens bij zijn aanval op Algeciras, maar hij weet wel Gibraltar in bezit te krijgen. Het matige resultaat van de christelijke vorsten is te wijten aan hun ‘bondgenoot’ Fez, die versterkingen naar Algeciras en Ronda heeft gezonden. In 1310 onderwerpt Granada zich, tegen betaling van een tribuut van 11.000 doblas per jaar, opnieuw aan Fernando IV, maar deze behoudt de vijf eerder door hem veroverde plaatsen in Hoog-Andalusië. Bovendien valt Rute in 1312 ook nog in handen van de Castilianen.

Emir Nasir wordt van de troon gestoten door sm’l I (1314-1325), waar-mee een andere tak van de Nasriden in Granada aan de macht komt. De weer ontbrande strijd met de christenen kent zijn ups en downs. In 1316 wordt in de Straat van Gibraltar een Castiliaans eskader vernietigd, maar prins Pedro weet in de oorlog ter land de plaatsen Cambil, Alhabar en Bélmez in bezit te krijgen. Als Pedro in juni 1319, tezamen met zijn broer Juan, de Vega (laagvlakte) van Granada binnendringt, wordt hun leger vernietigd en vinden zij beiden de dood, in de grootste nederlaag die Castilië in die tijd lijdt. De overwinning levert Granada bij het sluiten van de wapenstilstand enige steden op: Martos bij Jaén en Huéscar, Orce en Galera, in het noordoosten. Als Muhammad IV (1325-1333) zijn vermoorde voorganger is opgevolgd, is Alfonso XI 14 jaar en gaat zelf regeren. Hij hervat de Reconquista; verovert in 1327 de kastelen van onder andere Olvera en Pruna, sluit in 1329 een alliantie met Alfonso IV van Aragón en neemt het jaar daarop Teba in. In februari 1331 besluiten Castilië en Granada tot een gevechtspauze van vier jaar. De parias is opgelopen tot 12.000 gouden doblas per jaar, maar nieuw is de bepaling dat Granada, dat altijd problemen heeft met de bevoorrading, tijdens het bestand vee en andere levensmiddelen in Castilië mag kopen. Een mogelijkheid waar-van op grote schaal wordt gebruikgemaakt.

De nieuwe sultan van Fez, Ab al-Hassan ‘Alï, mengt zich in de zaken van Granada. Met zijn hulp komt Gibraltar tussen 1331 en 1333 weer onder moslimbestuur. Als Muhammad IV in oktober 1333 een gevechtspauze met Castilië is overeengekomen, wordt hij bij een paleisrevolutie vermoord. Hij wordt opgevolgd door zijn broer Ysuf I (1333-1354). De oorlogspartij wil, met Gibraltar, Algeciras en Ronda in bezit van Granada, hoe dan ook de Straat van Gibraltar blijven beheersen. Als in 1338 het bestand afloopt, worden de gevechtshandelingen hervat. In april 1340 wordt de Castiliaanse vloot, die Algeciras bedreigt, met hulp van schepen uit Genua en Fez, vernietigd, hetgeen de weg vrijmaakt voor een invasie vanuit Marokko. Aragón en Genua zijn bereid Alfonso XI te helpen dit gevaar te keren, maar willen daarvan primair zelf beter worden. Zij verhuren Castilië galeien tegen de woekerprijs van 1.000 gouden doblas per galei per maand. Deze kostbare hulp kan niet verhinderen dat Ab al-Hassan in juni 1340 met een invasiemacht naar het Iberisch schiereiland over-steekt. Hij landt bij Tarifa en slaat het beleg voor de stad. Met behulp van Afonso IV van Portugal (1325-1357) vernietigt Alfonso XI op 30 oktober 1340 de Moorse invasiemacht in de beroemde Slag aan de Rio Salado. Dit is de laatste grote veldslag van de Reconquista, omdat er na 1340 geen Moorse invasie op het Iberisch schiereiland is uitgevoerd. Het is ook een overwinning van doorslaggevende betekenis, die het de koning van Castilië mogelijk maakt in 1341 belangrijke plaatsen aan andere sectoren van het front (opnieuw) in te nemen (Alcalá la Real, Priego, Benamejí en Rute) en in augustus 1342 ook het beleg te slaan voor Algeciras. Dit beleg wordt volgehouden totdat de stad zich in maart 1344 overgeeft. De kosten van het langdurige beleg zijn zo hoog dat zij in geen verhouding staan tot de omvang van de buit en het strategische belang van Algeciras op dat moment. De inname van de stad wordt gevolgd door een nieuw bestand, waarbij de door Granada te betalen parias weer wordt vastgesteld op 12.000 doblas, terwijl Granada ook nu weer tijdens het bestand voedsel mag importeren uit Castilië. De sultan van Fez en de koning van Aragón sluiten zich bij het verdrag aan. In 1349 slaat Alfonso XI opnieuw het beleg voor Gibraltar, dat voortduurt tot in het volgende jaar. Er komt een einde aan het beleg nadat in het Castiliaanse kamp builenpest is uitgebroken. Deze wordt Alfonso zelf ook noodlottig.

1.1 Langdurige vrede en hervatting van de Reconquista.