Categorieën
Portugees kolonialisme

De laatste fase van de oorlog. De verovering van het moslimkoninkrijk Granada

Deel 8 Index

Bijlage 1.

De verovering van het moslimkoninkrijk Granada

1.4. De laatste fase van de oorlog

Geschreven door Arnold van Wickeren

De vóór 1488 ondernomen veldtochten hebben geleid tot een reeks vijandige forten ten westen Granada-stad: Colomera, Moclín, Íllora, Montefrío. Loja, Alhama en Vélez-Málaga. De campagne van 1488 – overigens een jaar van weinig militaire activiteit, na de enorme krachtsinspanning die de verovering van Málaga heeft gevergd – heeft tot doel een bres te slaan in de oostelijke verdedigingslinie van Granada. De christenen willen doordrin-gen tot Almería. Als dit zou lukken dan wordt het Nasridische koninkrijk gereduceerd tot een kwetsbaar en van alle kanten bedreigd eiland. De Reyes Católicos zijn er mogelijk op uit onder één hoedje te spelen met de alcaide van Almería, Yahy al-Nayyr, met het doel alle kustgebieden van Granada in bezit te krijgen. Dit zal overigens maar gedeeltelijk lukken.

De uitvalsbases voor de operatie liggen in het koninkrijk Murcia. Koning Fernando brengt een leger op de been dat 5 juni Lorca verlaat, terwijl de markies van Cádiz al eerder met zijn troepen in Vera, aan de monding van de Rio Almanzora is gearriveerd. De angst van de Moren voor een herhaling van wat hen in Málaga is overkomen, begunstigt de Castliaanse opmars. In de loop van enkele dagen geven Cuevas, Huércal, Líjar, la Sierra de Filabres, Níjar, Vélez-Blanco en Vélez-Rubio, Cúllar, Mojácar, Banamaurel en andere plaatsen zich zonder verzet over. El Zagal voor-komt nog net op tijd dat alcaíde Yahy al-Nayyr ook Almería zonder slag of stoot overgeeft. Hij zet hem af en versterkt het garnizoen van de stad. Als de Rey Católico verneemt dat Almería niet van plan is zich zonder meer over te geven, trekt hij zijn leger terug naar Huéscar, dat zich aan hem overgeeft. Eind juli keert don Fernando terug naar Murcia.

Met de veldtocht van 1489 wordt verovering van de gebieden waar el Zagal het voor het zeggen heeft beoogd. El Zagal legt – anders dan Boabdil, wiens handen gebonden zijn door zijn overeenkomsten met het Spaanse vorstenpaar – een grote militaire en politieke activiteit aan de dag en een groot deel van de Granadijnen stelt zijn hoop op de energieke oom van de Rey Chico, die de druk van de Castiliaanse troepen verlicht. El Zagal trekt de streek van Alcalá la Real binnen en in de maanden juni en juli herovert hij Níjar, la Sierra de Filabres, de streek rond de Rio Almanzora, Nerja en andere in 1487 opgegeven gebieden. El Zagal trekt ook de Vega van Granada binnen en bezet de boerderijen van Alhendín en El Padul. Boabdil kan niet over zijn kant laten gaan dat zijn rivaal op zijn territorium komt en roept daarom de hulp in van de Reyes Católicos. Boabdil heeft ook de hand in een opstand van mudéjars van Gaucín en het bergachtige land rond Ronda tegen hun overwinnaars, hoewel dit ver-moedelijk niets te maken heeft met de geslaagde veldtocht van el Zagal.

Om de situatie aan het front te stabiliseren benoemen de Reyes Católicos op 2 november 1488 don Rodrigo Ponce de León, markies van Cádiz en graaf van Arcos tot kapitein-generaal aan het front. Een van zijn eerste daden is het waarschuwen van de inwoners van Carmona voor de aanwezigheid van ‘een grote menigte Moren in Bezmiliana, die nog aangroeit vanuit Cómpeta.’

De veldtocht van het jaar 1489 wordt er een van beslissend belang en tevens een van de grootste en kostbaarste van de oorlog, die bovendien – tegen de gewoonte in – zal worden voortgezet tot in het winterseizoen. Het doel van de campagne is de stad Baza. Eind mei verlaat een chris-telijke strijdmacht, bestaande uit 13.000 ruiters en 40.000 voetknechten, de stad Jaén. Na Zújar tot overgave te hebben gedwongen, zonder dat weerstand is geboden, en de plaatsen Freila, Benzalema, Caniles en Bácor in de omgeving van Baza te hebben bezet, wordt op 20 juni in Bácor met de omsingeling van Baza begonnen. Door het verzet van de verdedigers van Baza is dit een langzaam verlopend en moeilijk karwei. Hier komt nog bij dat een gordel van moestuinen rond de stad moet worden vernietigd, voordat de artillerie kan worden ingezet. Bovendien dienen loopgraven te worden aangelegd, tegenover alle delen van de stad. Al deze voorbereidingen leiden ertoe dat het eigenlijke beleg eerst in oktober begint. Op 5 november arriveert koningin Isabel in het leger-kamp voor Baza. Haar komst maakt een einde aan de hevige gevechten, die weinig onderdoen voor die bij Málaga. Yahy al-Nayyr, de verdedi-ger van Baza, verzoekt het vorstenpaar onderhandelingen te beginnen.

De onderhandelingen tussen el Zagal en de Reyes Católicos worden gevoerd door Yahy al-Nayyr, die uitstekende betrekkingen met het vorstenpaar onderhoudt en die het jaar daarvoor al op het punt gestaan heeft Almería zonder verzet aan hen over te dragen. Door zijn bemoeie-nissen geeft Baza zich al op 4 december over. Een paar dagen later volgt de overgave van Purchena en van alle plaatsen in de streek van de Rio Almanzora en in de bergen van Filabres. Op 10 december ondertekenen Fernando en Isabel de capitualatie-overeenkomst met el Zagal, wie zij, in ruil voor de overdracht van alle gebieden die hij nog controleert, in het bezit willen stellen van de ‘tahas’ (bronnen) in de districten Andarax, Lecrín en Lanjarón en van de helft van de zoutpannen van Malahá. Als el Zagal ervoor zou kiezen over te steken naar Noord-Afrika dan zullen de Reyes Católicos hem schadeloos stellen door betaling van 30.000 Castiliaanse doblas. Bovendien zullen zij hem schepen beschikbaar stellen, waarmee hijzelf, zijn hele familie, voorzien van hun kostbare meubelstukken, kunnen uitzeilen. Het akkoord zal worden ondertekend zodra zijn residentie Almería, alsmede Guadix en de streek van de Cenete daadwerkelijk zijn overgedragen, hetgeen tussen 23 en 30 december ook gebeurt. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de verove-ring van het koninkrijk Granada gepaard gaat met edelmoedige gebaren van het Katholieke Koningspaar bij capitulaties. Aan de gebruikelijke concessies met betrekking tot levens, landgoederen, geloof, gebruiken, enz. worden andere toegevoegd. Deze hebben betrekking op de nazaten van christenen en op tot de islam bekeerde christenen. Hen wordt toege-staan als praktizerende moslims in Spanje te blijven wonen, ofschoon aan de andere kant moslims die willen emigreren geen strobreed in de weg zal worden gelegd. De campagne tegen Baza is enorm hard geweest en heeft schatten gekost. Ladero schrijft over ‘een demonstratie van kracht en weerbaarheid en tezelfdertijd een bewijs dat een flexibele houding bij capitulaties het einde van de oorlog kan bespoedigen en de gevolgen van de veroveringen kan verzachten, doordat de nieuwe mudéjars acceptabele levensomstandigheden worden geboden.

De verovering van van het oostelijk gedeelte van het koninkrijk Granada heeft vermoedelijk, na de capitulatie van Loja in 1486, het einde van de oorlog en de overgave van Granada ingeluid. In 1490 wordt daarover onderhandeld. Voor Granada worden deze gevoerd door Ab I-Qsim al-Mulh (Abulcacén el Muleh). Niet bekend is of deze onderhandelingen ertoe hebben bijgedragen dat de Reyes Católicos uiteindelijk Boabdil weinig edelmoedig behandelen. Zij zijn niet bereid in ruil voor Granada hem in het bezit te laten van enig gebied in het oosten van het koninkrijk, waarvan in 1487, na de val van Loja, sprake is geweest. Het vorstenpaar stelt zich ook onverzoenlijk op tegen de Granadijnen die tot het laatst de lasten van de oorlog gedragen hebben. Kennelijk is Boabdil zo teleur-gesteld in de houding van het Katholieke Koningspaar in 1490 dat hij besluit de relaties met hen te verbreken en tot het einde verzet te bieden.

In mei 1490, na de bruiloft te hebben gevierd van hun dochter Isabel, begeven Fernando en Isabel zich, aan het hoofd van een legermacht die Fernando del Pulgar berekend op 5.000 ruiters en 20.000 voetknechten, naar de Vega van Granada. In het zicht van de stad verenigt dit leger zich met de troepen van hun nieuwe vazallen el Zagal en Yahy al-Nayyr, die na zijn bekering tot het christendom door het leven gaat als don Pedro de Granada. Vanaf de muren van Granada is te zien dat de vijandelijke legermacht de Vega van Granada ontdoet van struikgewas en andere begroeiing, dat zij de vesting Alhendín bevoorraadt en dat don Juan, de Prins van Asturië, met veel luister de ridderslag ontvangt. De kapwerk-zaamheden zijn nog maar nauwelijks uitgevoerd als Boabdil de hoeve El Padul inneemt en een aanval lanceert op Lecrín, Lanjarón en Andarax, liggend in gebied dat de Reyes Católicos belooft hebben aan el Zagal. Deze heeft zijn toevlucht gezocht in Almería, waaruit hij in 1491 naar Tlemcén in Noord-Afrika emigreert.

Na in Granada te zijn teruggekeerd, omsingelen troepen van Boabdil de vesting Alhendín, die door de christenen in staat van verdediging is gebracht. Terwijl men zich aan christelijke zijde nog beraadt op een gepast antwoord op het heropenen van de vijandelijkheden door de Rey Chico, slaat deze het beleg voor de vesting Salobreña en tracht hij Almúñecar te heroveren. Fernando komt de belegerden te hulp, verbreekt de omsingeling en tracht de terugweg naar Granada voor de belegeraars af te sluiten. Midden augustus laat de koning opnieuw de Vega van begroeiing ontdoen, waarna hij zich een maand later naar Córdoba gaat. Voor zijn vertrek heeft hij gelast alle mudéjars die Boabdil steunen, uit hun woonsteden te doen vertrekken.

De gebeurtenissen van 1490 vormen de zwanenzang van het verzet van Granada. Aan Castiliaanse kant wordt gediscussieerd over het tijdstip van de beslissende aanval op Granada, dat bijna volledig wordt omsingeld door een formidabele legermacht. Omdat het de stad ook ontbreekt aan de mogelijkheid hulp van buitenaf te ontvangen verkeert Granada in een uitzicht-loze positie. Dit neemt niet weg dat de Granadijnen vastbesloten zijn zich tot het uiterste te verdedigen en voorbereid zijn op een langdurig beleg. De Reyes Católicos voelen niets voor langdurige en kostbare strijd en voor ontplooiing van de artillerie. Zij spelen op tijdwinst. Carriazo heeft de strijd die om Granada is gevoerd omschreven al ‘een serie typisch middeleeuwse ridderepisoden: bijna een langdurig toernooi,’ waardoor een ramp onvermijde- lijk is. Terwijl Boabdil zich bij nieuwe onderhandelingen inschikkelijk toont, strijden zijn Moorse ridders, in de nadagen van het nationale bestaan en vande aanwezigheid van de islam op Spaanse bodem, met grote onver-schrokkenheid en persoonlijke heldenmoed, tegen de christelijke overmacht.

De gevechten zijn nog maar nauwelijks uitgebroken als de Castiliaanse troepen een geslaagde operatie ondernemen tegen Alpujarra en Valle de Lecrín, vanwaar versterkingen en hulp Granada kunnen bereiken. Vervolgens wordt het Castiliaanse legerkamp verplaatst van El Gozco naar de omgeving van het dorp Santa Fe. Hiermee wordt niet beoogd de omsingeling van Granada te verbreken; het nieuwe kamp is een onder-steuningskamp dat in gebruik zal blijven totdat de stad zich overgeeft. Op 8 juli wordt begonnen met de laatste ontbossing van de Vega. Na de landerijen van Albolote van alle begroeiing te hebben ontdaan, breekt er een gevecht tussen Castilianen en Granadijnen los bij Acequia Gorda, waarin de Doncel van Sigüenza sneuvelt. Bij deze laatste schermutseling van de oorlog wordt het nog na de Slag bij la Zubia resterende deel van de Granadijnse cavalerie vernietigd.

Tijdens deze laatste gevechten zijn in het diepste geheim tussen partijen gesprekken op gang gekomen. Deze gesprekken, die zullen uitmonden in de capitulatie van Granada, worden gevoerd door Fernando de Zafra, secretaris van het Spaanse vorstenpaar, en vizier Abulcacén el Muley. Als zij in eigen kring ruggespraak houden, bemoeien zich vanzelfspre-kend Fernando en Isabel en de sultan van Granada en diens belangrijk-ste adviseurs: ‘alguacil’ Abén Comixa en ‘alfaquí’ Muhammad al-Baqqan (el Pequeñí) zich met de gesprekken. Formele onderhandelinge beginnen in de zomer van 1491. Zij slepen zich traag voort, waarbij van christelijke zijde bedreigingen worden geuit, beloften worden gedaan en zelfs gepoogd wordt de tegenpartij om te kopen. Uiteindelijk wordt op 25 november in een kamp op de Vega de capitulatie getekend. Boabdil en de zijnen tekenen voor de vorm nog protest aan.

De voorwaarden waaronder Granada zich overgeeft, blijken uit een samenstel van bepalingen van ongelijk belang, die de Reyes Católicos opleggen aan de stad en het koninkrijk Granada, aan Boabdil en zijn gezin en aan Abulcacén el Muleh en aan Abén Comixa, zoals gezegd de belangrijkste onderhandelaars. Ondanks het bijzondere karakter van de verzoeken van de Granadijnen – buitensporig voor overwonnenen – willigen de Reyes Católicos nagenoeg al deze verzoeken in. Wij weten niet of deze houding is ingegeven door goed vertrouwen, of door de wens de overgave te bespoedigen. Natuurlijk zijn de adviseurs van de monar-chen van oordeel dat het allerbelangrijkste is dat de stad valt en dat er tijdens het beleg nog genoeg tijd zal zijn om allerlei zaken te regelen. Als de zege eenmaal zal zijn behaald, kan Fernando el Católico, die jaren later model heeft gestaan voor Machiavellis Il Principe, de knopen door-hakken op zijn eigen voorwaarden.

De belangrijkste teksten zijn ongetwijfeld de bepalingen die betrekking hebben op de capitulatie van Granada en op het weinige dat daarna van het koninkrijk overblijft. Van deze teksten bestaan twee versies, die van 25 november en de definitieve van 30 december 1491. De laatste wijken op enige punten af van de eerste en er zijn ook nieuwe bepalingen toegevoegd. Maar van wezenlijke verschillen is geen sprake. Het belang-rijkste verschil gaat over de termijn waarop Granada dient te worden overgedragen. Bij de eerste capitulatie zou zijn overeengekomen dat dit vóór 31 maart 1492 zal zijn en in de tweede tekst is de overdracht vervroegd tot uiterlijk twee maanden ná 25 november 1491. De belang-rijkste toegevoegde artikelen hebben betrekking op de volgende zaken: het verbod aan christenen de muur te beklimmen die Albaicín scheidt van de citadel; de concessie dat de intocht van de christelijke troepen in het Alhambra zich voltrekt buiten het blikveld van de bevolking van Granada, om hen de smaad te besparen de intocht van de zegenvierende troepen te moeten aanschouwen en de belofte dat Moren die de stad ontvlucht zijn daarin kunnen terugkeren. De capitulatie impliceert dat de overwin-naars de overwonnenen formeel en plechtig een reeks garanties bieden. Tezelfdertijd wordt de invoering afgekondigd van het algemene juridische kader, krachtens welk de onderworpen moslims of mudéjars worden bestuurd en dat hun interne betrekkingen en die met de Castiliaanse kroon regelt. De hoofdzaken van de capitulatievoorwaarden worden ont-leend aan de anonieme auteur van de Nubdat al-Asr.

Van de voorwaarden overeengekomen tussen de Granadijnen en de koning van de christenen zijn de volgende de meest opvallenden: de koning garandeert de levens, nederzettingen, vrouwen en kinderen, vee, bouwterreinen, moestuinen, landerijen, in één woord alle bezittingen; zij die in Granada achterblijven behoeven geen belasting te betalen, anders dan de ‘azaque’ en de tiende en zij die ervoor kiezen het land te verlaten verkopen hun onroerende goederen aan moslims of aan christenen voor de prijs die zij overeenkomen en die in geen geval nadelig zal zijn; zij die naar de kust van Marokko willen vertrekken kunnen hun onroerende goederen verkopen en hun contante geld meenemen, waarbij de koning zich verplicht hen de eerste drie jaren te vervoeren met zijn schepen naar onverschillig welk moslimland, zonder betaling van passage of welke heffing dan ook; hij die verkiest in Granada te blijven wordt veiligheid verleend, in de al eerder genoemde vorm.’

De eerste artikelen van de capitulatieovereenkomst van 25 november garanderen de inwoners van Granada daadwerkelijk het behoud van hun geld en hun eigendommen; vrijheid van geloofsuitoefening in hun mos-keeën, zonder dat obstakels worden opgeworpen, dus met openbare oproepen tot gebed; het van kracht blijven van hun wetgeving – de Sharia en Soenna – en handhaving van traditionele gezagsdragers (alcadíes, alguaciles en almotacenes) en tenslotte de mogelijkheid om in de komen-de drie jaren te emigreren, zonder gehouden te zijn voor de overtocht te betalen, of naar Granada terug te keren. De vorsten verplichten zich ook het oude belastingsysteem te handhaven en geen bijdragen in de vorm van ‘sofras’ te heffen, of het verrichten van bijzondere dienstverlening te verlangen, noch om christenen onderdak te verschaffen. De capitulatie-voorwaarden besteden bijzondere aandacht aan gevangenen en overlo-pers (elches). Wat de eerste categorie betreft bepaalt een van de eerste artikelen dat overeengekomen is dat alle gevangenen, zowel christenen als moslims, moeten worden vrijgelaten. Over de elches is besloten dat zij niet verplicht zijn tot het christendom terug te keren. Als zij daarvoor wel kiezen en ze zijn gehuwd dan kunnen hun vrouwen en wettige kinderen moslim blijven.

Behalve de algemene capitulatievoorwaarden, die slaan op zowel de inwoners van de stad, als op die in het bergachtige gebied Las Alpujarras en op die op de boerderijen in de omgeving van Granada, zijn er ook bepalingen die betrekking hebben op sultan Boabdil en op zijn belang-rijkste medestanders. Boabdil en zijn gezins- en familieleden worden in het bezit gelaten van hun onroerende goederen in de stad en daarbuiten. Bovendien is bepaald dat zij de baas worden over de tahas (bronnen) van onder meer Andarax, Ujíjar, Órgiva, Ferreira, Poqueira en Berja, alle in Las Alpujarras. Boabdils zoon, Ahmad, ontvangt ook bronnen in Berja en in Dalías. Boabdil en de zijnen mogen als zij dat willen ook naar Afrika gaan. In dat geval mogen zij al hun mooie meubelstukken, alsmede hun goud, zilver en wapens meenemen. Boabdil zal bovendien 30.000 gouden castellanos ontvangen op de dag dat het Alhambra zal worden ingenomen. De onderhandelaars Abulcacén el Muleh en Abén Comixa zullen ieder 10.000 castellanos in een keer ontvangen, alsmede de plaats Quempe, met zijn boerderijen, zoutpannen en inkomsten, de bronnen van Lecrín en Lanjarón; de zoutpannen rond Dalías en de boerderijen van Otura en Pulianas, vrij van belastingen en overdrachtskosten.

De feitelijke overdracht van Granada is voorzien op een of andere dag vóór eind januari 1492. Niettemin bestaat de vrees dat de Granadijnen weigeren in te stemmen met deze bespoediging van de overdracht, die door de ondertekening van de capitulatieovereenkomst van 30 december ineens wel erg dichtbij komt. Als op 1 januari 1492 gijzelaars, die op basis van de capitulatievoorwaarden moeten worden vrijgelaten, daadwerkelijk de stad verlaten, ontstaat er onrust in de stad. In een poging de opstand in de kiem te smoren, verzoekt Boabdil de Reyes Católicos het Alhambra nog dezelfde dag in te nemen. In de nacht van 1 op 2 januari ontvangt een detachement dat gezonden is door don Gutierre de Cárdenas, Grootcommandeur van de Leónese tak van de Orde van Santiago, van Boabdil de sleutels van het Alhambra. Zoals afgesproken begeven de Reyes Católicos zich rond het middaguur van 2 januari vanuit hun kamp bij Santa Fe, aan het hoofd van een schitterend escorte, naar Granada. Om drie uur ’s middags vindt op de zandvlakte van Gentil de ontmoeting plaats tussen Fernando el Católico en Boabdil. Kort daarvoor zijn de graven van Tendilla (pas benoemd tot alcaide van het Alhambra) en Cifuentes, met de hen vergezellende troepen, doorgedrongen in het Alhambra en als bewijs van de bezetting daarvan wapperen inmiddels aan de toren van Vela de koninklijke standaard en de standaard van Santiago, met het kruis van broeder Hernando de Talavera, die tot aartsbisschop en gouverneur van Granada is benoemd. Hieronder volgt het relaas van Bernardo del Roi, die getuige is geweest van de gebeurtenissen.

Een gewapende boodschapper, die zijn plaats heeft ingenomen op de toren, schreeuwt met hoge duidelijke stem: Santiago, Santiago, Santiago, Castilië, Castilië, Castilië, Granada, Granada, Granada, voor de meest verheven en machtigste heersers don Fernando en doña Isabel, koning en koningin van Spanje, die hebben overwonnen deze stad Granada, en heel zijn koninkrijk door de kracht van zijn wapenen de ongelovige Moren, met de hulp van God en van zijn moeder, de glorierijke Maagd en van de gelukzalige apostel Sint Jacobus en met de hulp van onze allerheiligste vader Innocentius VIII, hulp en bijstand van de groten, prelaten, ridders, edelen en gemeenten van hun rijk! En later nadat de genoemde bood-schapper zijn geschreeuw had gestaakt, leek het of de aarde beefde door een enorm lawaai veroorzaakt door de lombarden en kanonnen die, als uiting van vreugde en victorie, alle gelijktijdig vuurden. En direct daarna hoorde men trompetten en klarinetten in alle soorten en geluiden en prach-tige instrumenten met zeer hoge klank als teken van feest en blijdschap.’

Van de ontmoeting tussen Boabdil en de Reyes Católicos bestaan verschillende versies. De kortste is waarschijnlijk die van Pulgar, die zegt:

Daar verscheen koning Chiquito en steeg van zijn paard met de sleutels in zijn handen en hij gaf hen de genoemde sleutels van het Alhambra, van het fort en van de stad Granada; en daarna betraden hunnen hoogheden het Alhambra en zij namen hun intrek in het koninklijk huis.’

Andere kroniekschrijvers geven meer details en hebben zelfs de woorden vermeld die Boabdil gesproken zou hebben bij het overhandigen van de sleutels van de stad en van het Alhambra. Zo laat Rodrigo de Ardila het volgende weten:

De Moorse koning arriveerde op de plaats waar koning don Fernando was; hij naderde hem, nam zijn tulband af en haalde zijn voet uit de stijgbeugel, zoals was overeengekomen. Hij richtte zich tot koning don Fernando, die niet afsteeg. Hij kwam dichterbij, tilde zijn arm op en overhandigde de sleutels van de belangrijkste deuren van het Alhambra en zei in zijn taal: Mucho te quiere Dios; éstas son las llaves de este paraíso.’

Nu Granada is overgedragen, zenden de Reyes Católicos, ter uitvoering van de voorwaarden van de capitulatie, Boabdils zoon Ahmad, die als gijzelaar in de vesting van Moclín heeft verbleven, terug naar zijn vader. Nog dezelfde middag worden de gevangen christenen, die zijn opgesloten in het ‘corral’ van Granada, vrijgelaten. De schattingen van hun aantal lopen uiteen van 400 tot 700, maar men is het er over eens dat zij, in een lange stoet de stad verlatend, het Te Deum Laudamus aanheffen, waarna zij door de vorsten met eerbetoon onthaald werden.

Bijlage 2 Het aandeel van Portugezen in de ontdekking van Noord-Amerika 2.0 De ontdekking van Californië.