Hoofdstuk 2.
De relaties met het koninkrijk Benin
2.4. Mislukking van de missie; Franse en Engelse indringers
Geschreven door Arnold van Wickeren
Uitgerekend in de jaren dat de Portugezen op het punt staan een belangrijke dimensie aan hun handel met West-Afrika toe te voegen, door slaven te gaan overbrengen naar Brazilië en de Spaanse bezittingen in de Nieuwe Wereld, wordt hun handels-monopolie bedreigd door buitenstaanders Dit is voor het eerst sedert de oorlog met Castlië in de tweede helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw,. De bedreiging komt van de zijde van de Fransen, omdat koning François I de zeer vermogende koopman Jean Angot uit Dieppe in 1530 een tegen de Portugese scheepvaart gerichte lettre de marque (carte de corsaire) heeft verstrekt (zie deel VIII, pag. 73). Spoedig daarna breiden Franse schepen hun operatiegebied uit tot aan de Bocht van Benin. In 1533 overvallen en plunderen twee Franse schepen twee Portugese schepen die van de rivier Mahin terugkeren naar São Tomé en vanaf dat moment dienen de Portugezen voortdurend bedacht te zijn op de aanwezigheid van Franse indringers. In 1539 en mogelijk al eerder betrekken Franse schepen in Benin peper, onder meer bestemd voor de Levant. Wat de Fransen in ruil aanbieden is niet bekend. Ofschoon de oba beseft dat de Fransen met de Portugezen overhoop liggen, doet hij toch zaken met hen, zoals hij ook bereid is illegaal handel te drijven met kooplieden van São Tomé die voor eigen rekening peper van hem kopen. Zij trotseren hierbij eventuele aanvallen van Franse schepen en schromen niet deze peper met forse winst aan de Fransen te verkopen.
Op een moment dat de handelsrelatie met het koninkrijk Benin veel aan belang heeft ingeboet en de officiële handel met dat land geen voordeel meer oplevert, besluit koning João III opnieuw missionarissen naar de oba te zenden. Mogelijk streeft hij ernaar de betrekkingen met de oba, die geleden hebben door in de loop van de jaren opgetreden misverstanden, te verbeteren, in de hoop dat hij hem ervan kan weerhouden zaken te doen met de Franse indringers. Onze kennis van de missie, bestaande uit twee franciscanen en een priester van de Orde van Christus, berust uitsluitend op de brief, gedateerd 30 augustus 1539, die de missionarissen koning João vanuit Benin hebben geschreven. Toen zij begin 1538 in Benin waren aangekomen, ontdekten zij daar nog sporen van kerstening door hun voorgangers uit 1515 die, anders dan zijzelf, op verzoek van de oba Benin hebben bezocht. Gregorio Lourenço blijkt nog te leven en de oba houdt enige Afrikaanse christenen gevangen. Onder hen bevinden zich lieden die door de priesters als ‘koningen’ worden aangeduid, alsmede iemand met de naam Afonso Anes, die tot taak heeft jongens te leren lezen. Bovendien vernemen de priesters dat oba Esigie zelf heeft behoord tot de jongens die in 1516 door hun voorgangers zijn gedoopt. De missie begint slecht; de brief met vermaningen van koning João aan het adres van de oba gooit de vorst zonder de enveloppe te openen in een bus; hij zal eerst bij de tweede audiëntie worden geopend en de oba worden voorgelezen. De missionarissen interpreteren het niet openen van de brief als een blijk van vijandigheid van de oba jegens hen, omdat zij hebben nagelaten de vorst en zijn voornaamste adviseurs geschenken aan te bieden. Zij sommen in hun brief nog een aantal bewijzen op van de vijandschap van oba Esigie. Zij zijn ondergebracht in een huis vol afgodsbeelden, waar het zo lawaaiig is dat zij daar niet eens hun brevier kunnen lezen en zij worden constant zozeer bewaakt dat zij zich niet vrij in de stad kunnen bewegen. Afonso Anes mag de catechismusboekjes, die de priesters speciaal voor zijn pupillen hebben meegebracht, niet gebruiken en Gregorio Lourenço mag zijn vrouwen (sic) en kinderen niet laten dopen. Afgezien van alle overdrijving en door wantrouwen ingegeven verkeerde gevolgtrekkingen, moet wel geconcludeerd worden dat de tweede missie minder goed is ont-vangen dan de eerste uit 1516, al negeert Esigie de missie niet geheel en al. Vermoedelijk bij de tweede audientie, die drie maanden na de eerste plaatsvindt, plaatsen de drie Portugezen op instructie van de oba plechtig een kruis en een standbeeld van de Heilige Maagd aan de voet van het podium waarop hij gezeten is. Na deze objecten nauwkeurig bekeken en van alle kanten betast te hebben, geeft de oba bevel deze te plaatsen op de laagste trede van zijn podium en vervolgens staat hij de priesters toe hun geloof uiteen te zetten. Zij doen dit op enigszins dreigende manier, waarbij zij de oba waarschuwen voor de ‘gevaarlijke conditie,’ waarin hij verkeert en zij verwerpen de praktijk van het brengen van mensenoffers, waarvan zij getuige zijn geweest tijdens zijn rituelen. De prediking maakt in het geheel geen indruk op de heerser, die te kennen geeft niet van plan te zijn van geloof te veranderen en hij weigert de missio-narissen nogmaals te ontvangen. Deze laten zich door deze houding niet afschrikken, maar als zij onuitgenodigd het paleis van de oba nog enige keren trachten te betreden, moeten zij ervaren dat hen de toegang geweigerd wordt, waarbij de deur vlak voor hun gezicht wordt dichtgegooid.
In hun brief aan koning João III veroordelen de missionarissen zonder schroom oba Esigie, die zij zien als de oorzaak van al hun ellende. Naast de beschuldiging mensenoffers te brengen, betichten zij hem ervan zich in te smeren met menselijk bloed en tweemaal daags offergaven aan te bieden aan de ‘vijand van de mensheid, de duivel.’ Zij gispen zijn volharden in ‘afgoderij en duivelse aanroepingen,’ verwijten hem zich te verheugen in het ongeluk van christenen en laken zijn ‘vele andere vormen van bijgeloof en zijn walgelijke gebruiken en fouten’. Gegeven de verstoorde verhoudingen, zijn zulke aantijgingen te verwachten en zij zijn te dele een herhaling van eerdere beschuldigingen. Het is echter de eerstemaal dat melding wordt gemaakt dat het brengen van mensenoffers onderdeel uitmaakt van de koninklijke ceremoniën in Benin. Dit is vreemd, omdat Duarte Pacheco Pereira, die de Edo-hoofdstad bij vier gelegenheden heeft bezocht, het niet over mensenoffers in Benin-stad heeft, terwijl hij wel melding maakt van kannibalisme onder de Ijo. Ook in de brief met talrijke aansporingen en vermaningen die koning Manuel in 1514 aan de oba gericht heeft, is geen enkele aanwijzing te vinden dat de vorst bij zijn riten mensen offert. Het is dus zeer wel mogelijk dat oba Esigie het brengen van mensenoffers als onderdeel van de religieuze ceremoniën heeft ingevoerd, om zijn status van hogepriester te verhogen.
De drie Portugese missionarissen blijven meer dan een jaar werkeloos in Benin-stad, waarbij zij ernstige ziekte te boven komen en een deel van hun bezittingen moeten verkopen voor voedsel, dat na een magere oogst schaars is. Tot overmaat van ramp gaat het schip uit São Tomé, dat op bevel van koning João de missionarissen van tijd tot tijd dient te bevoorraden, in 1538 bij een aanval van Franse schepen verloren. In het jaar daarop bereikt een kleine Portugese vloot veilig Benin. De schepen hebben echter geen voedsel voor de missionarissen aan boord, maar hun komst biedt hun wel de gelegenheid te vertrekken. Zij richten zich tot oba Esigie met het verzoek zijn land te mogen verlaten en vragen hem hen een antwoordbrief op de brief van koning João mee te geven. De oba weigert echter de priesters te doen vertrekken, omdat zij zijns inziens Benin alleen kunnen verlaten als een gezant uit Portugal zou arriveren met een brief waaruit zou blijken dat koning João III hen terugroept. De missionarissen schrijven hun koning daarop een brief waarin zij hem vragen een gewapend schip te zenden om hen te redden, omdat zij vrezen dat de oba op het idee kan komen hen in zijn ‘fetisjisme’ te offeren. Indien hun lot ‘zulke grote uitgaven niet rechtvaardigt’ zou het schip ook kunnen worden ingezet om de Franse indringers te verdrijven, adviseren zij hun koning.
De weigering van de oba de missionarissen te laten vertrekken en het daarvoor aangevoerde argument kan hem zijn ingegeven door zijn gezant, die mogelijk kort daarvoor uit Portugal is terug-gekeerd. João de Barros maakt namelijk melding van het verblijf van een gezant van de oba in Lissabon in het jaar 1540. Zijn opdracht is niet bekend, maar het ligt voor de hand dat er een verband bestaat tussen zijn opdracht en de houding van de missionarissen in Benin-stad. Wellicht wil oba Esigie zijn gezant doen ingaan op de beschuldigingen van de missionarissen aan zijn adres. Barros vertelt slechts dat zich onder de gezanten van de oba een man van ongeveer 70 jaar bevindt. Deze draagt een klein bronzen kruis dat hij gekregen heeft van de Ogane, die hij heeft bezocht in verband met de troonsbestijging van een nieuwe oba (zie p.p 32-33). Het mislukken van de tweede missie doet de Portugezen hun pogingen Benin in aanraking te brengen met het christendom een eeuw lang staken. Zij verleggen hun aandacht van Benin met succes naar op het opkomende koninkrijk van de Itsekiri.
Van de ontwikkeling van de handel met Benin in de jaren veertig zijn geen documenten bewaard gebleven. We weten wel het een en ander over de bevoorrading van de Casa da Guiné e da Mina met artikelen voor de handel met West-Afrika, waaronder Benin. Voor de levering van rood- en geelkoperen manilhas, kommen, ketels en andere artikelen worden contracten afgesloten met een looptijd van drie jaar. Als in 1547 het contract met Erasmus Schetz afloopt en hij zijn prijzen niet wil verlagen, sluit de Portugese factor in Antwerpen op 20 januari 1548 een contract voor drie jaar met de factor van Anton Fugger en diens neven. Dit Duitse handelshuis zal de Casa in Lissabon de volgende hoeveelheden leveren, waarbij de kosten en risico’s voor de leverancier zijn: 7.500 quintais aan manilhas, 24.000 po’s, 1.800 wasbekkens met brede rand, 4.500 scheerkommen en 10.500 geelkoperen ketels met hengsel. De prijzen bedragen per quintal: 3.600 reais voor de manilhas, 5.200 reais voor de ketels en 6.000 reais voor de bekkens en kommen, door de Casa te betalen over `zes maanden en een jaar’. Overigens stromen de gehele 15e en 16e eeuw uit Duitsland afkomstige koperwaren van Brugge en Antwerpen naar Portugese havens. Verreweg het meeste wordt opnieuw geëxporteerd, naar de ‘Rios da Guiné’ (vooral La Mina), maar ook naar Cochin en Goa. De export van koperen en bronzen artikelen naar de Golf van Guinée komt boven op het koper dat met karavanen wordt aangevoerd van Ofran (Atlas), Takkeda (Centrale Sahara) en zelfs Egypte, welke aanvoer echter de vraag bij lange na niet dekt.
In de jaren veertig van de 16e eeuw verschijnen jaarlijks Franse schepen in de Golf van Guinée. Zij tasten niet alleen het konink-lijke Portugese goudmonopolie aan de Minakust aan, zoals uitvoerig beschreven is in deel VIII, par. 4.1, maar de Fransen penetreren ook in de handel met Benin, waar zij menige scheepslading peper innemen. Om verdere vijandelijkheden en schade te voorkomen tracht Portugal langs diplomatieke weg tot een vergelijk met Frankrijk te komen. Oba Esigie heeft al een jaar eerder gezanten naar Portugal gezonden om de misverstanden die in de loop der tijd tussen de Portugese kroon en Benin gerezen zijn, uit de weg te ruimen. Beide diplomatieke pogingen sorteren weinig effect; de Portugese relaties met Benin verbeteren niet blijvend en de Fransen negeren alle Portugese protesten en blijven schepen naar de Golf van Guinée zenden. Het is jammer dat van de Portugese en Franse handel met Benin in de jaren veertig geen documenten zijn bewaard gebleven, omdat in die jaren het Edo-koninkrijk de kuststammen tot aan het ver naar het westen gelegen eiland Lagos aan zich schatplichtig maakt. Uit de brief van de missionarissen kan worden afgeleid dat deze west-waarts gerichte expansie al begonnen is tijdens hun verblijf in Benin. Zij melden dat de oba gezanten, die de heersers van ‘Arida en Labida’ hem gezonden hebben, gevangen houdt. Met Arida en Labida zijn bedoeld de ten westen van de lagune van Lagos gelegen plaatsen Ardra en Labedde. Hiermee hebben de Portugezen recent handelsbetrekkingen aangeknoopt. Mogelijk zijn de Portugese commerciële activiteiten in Ardra, Labedde en Mahin (mede) aanleiding voor Benins expansie naar de westelijke kuststreken, ofschoon er aan het begin van de jaren vijftig weinig van de goede verstandhouding tussen Portugal en Benin over is.
Naar aanleiding van een of andere wandaad begaan door Benin in zijn handel met São Tomé besluit de factor op dit eiland in 1553 de handel met Benin te verbieden. Hij bepleit bij Lissabon de oba te tuchtigen voordat van hervatting van de handel sprake kan zijn. Uit de daarna ontstane situatie blijkt hoe weinig waarde de kooplieden van São Tomé en de Casa da Mina meer hechten aan de handelsrelatie met Benin. Daartoe aangemoedigd door de factor gaan de kooplieden op zoek naar nieuwe markten in Ijebu, de Popo-staten, Kameroen en Corisco. Maar omdat de mogelijkheden in die plaatsen niet opwegen tegen die in Benin, willen zij weer zaken doen met dat land. Het bezwaar dat daartegen van officiële zijde bestaat, schijnt te zijn geweest dat in de Beninrivier en in de Rio dos Forcados schepen van handelaren liggen die niet gerechtigd zijn handel te drijven met Benin. Om dit probleem de baas te worden schrijft een van de kooplieden van São Tomé koning João III een brief, waarin hij de vorst voorstelt dat zodra een schip in de Beninrivier lucht krijgt van de aanwezigheid van een indringer, het Benin in het geheim verlaat via de Rio dos Forcados, om het gewapende eskader van São Tomé te alarmeren. Aangezien er jaarlijks 30 tot 40 schepen uit Portugal naar São Tomé komen, liggen er altijd wel zes of zeven gewapende schepen in de haven van dit eiland; deze zouden de indringer kunnen aanvallen, voordat het schip geheel geladen is. Dit voorstel gaat aan vele praktische bezwaren voorbij en houdt evenmin rekening met de omstandigheid dat de handel met Benin bijna uitsluitend van belang is voor de koop-lieden van São Tomé, voor wie de Portugese overheid en han-delskringen buiten het eiland niet bereid zijn offers te brengen.
Een paar jaar na het schrijven van de brief aan koning João III weten de handelaren van São Tomé en Príncipe hun problemen zelf op te lossen, niet door de indringers te verdrijven, maar door handelsbetrekkingen aan te knopen met Ale Iwere of Ode Itsekiri, de kern en hoofdplaats van het Itsekiri-koninkrijk, dat geregeerd wordt door een dynastie die afstamt van die van Benin. Ondanks deze dynastieke band, beschikt het nieuwe koninkrijk over vol-doende zelfstandigheid om een van Benin onafhankelijke politiek te voeren. Het land moedigt de handel met de Portugezen aan, legt de slavenhandel geen beperkingen op en is bereid missio-narissen te ontvangen. Voor het einde van de 16e eeuw hebben de heersers van Ode Itsekiri speciale banden met Portugal gesmeed en zijn enthousiaste christenen geworden. Het aangaan van betrekkingen met de Portugezen van São Tomé, die voor Ode Itsekiri de enige zekere handelspartners vormen, leidt tot rivaliteit met Benin over wie de controle uitoefent op de Benin-rivier.
Moeilijkheden met oba’s en Franse indringers kunnen de achter-uitgang in de handel met Benin niet geheel verklaren. De belang-rijkste oorzaak is het algemene verval van Portugese macht in West-Afrika en de handel met dit gebied. Portugal heeft veel meer belangstelling voor zijn Aziatische handel en voor de kolonisatie van Brazilië. Benin is daarentegen slechts van marginaal belang. De neergang van de handel aan de Costa da Mina (zie deel VIII, par. 4.1) en die met Benin tast ook de welvaart van São Tomé en Príncipe aan. Deze wordt nog verder ondermijnd door vaak uitbrekende revoltes van gevluchte slaven, waarvoor het eiland berucht wordt. Tot overmaat van ramp wordt de suikerproductie getroffen door het optreden van een ziekte in het suikerriet. De particuliere handel van São Tomé gaat door de algemene malaise zo achteruit dat de markten die het minste profijt opleveren worden opgegeven. Hiertoe behoort ook Benin.
In 1553, het jaar waarin sprake is van een breuk in de relaties van Benin met de Portugezen, verschijnen voor het eerst de toe-komstige kolonisatoren van Benin, de Engelsen op het toneel. Het primaire doel van de desbetreffende expeditie, die onder bevel staat van kapitein Thomas Windham, is het aantasten van het Portugese monopolie op de goudhandel aan de Minakust. Windhams kleine vloot bestaat uit The Lion, een groot schip van 150 ton, onder bevel van Windham zelf, alsmede The Primrose en een pinas, genoemd The Moon, die van de marine geleend zijn. Tot 140 bemanningsleden van de drie schepen, die zijn uitgerust door een groep Engelse (meest Londense) kooplieden, behoren een Portugese stuurman, Francisco Rodrigues genaamd en de zoon van de Lord Mayor van Londen. Kapitein Windham heeft het geluk dat zijn medebevelhebber, de Portugees António Anes Penteado, een zeeman is, die in de tijd van João III, veel ervaring heeft opgedaan bij Portugese kustbewakingsexpedities naar Brazilië en naar de Minakust. Zijn nautische bekwaamheden hebben hem vrije toegang verschaft tot het huishouden van João III, die hem beschouwt als een zeer ervaren loods. Hij is echter bij de koning uit de gunst geraakt en heeft zijn toevlucht gezocht in Engeland. Dat hij zonder koninklijke toestemming uit Portugal vertrokken is, vormt een inbreuk op ’s konings wet, die ervaren loodsen verbiedt in dienst te treden van andere naties. João’s pogingen Penteado weer naar Portugal te halen, zijn op niets uitgelopen. Diens staat van dienst en zijn gedetailleerde kennis van de wateren en kusten van Guinée, doen hem ook voor Engeland van zeer groot nut zijn. Hij is gewoon te waardevol om hem naar Portugal te laten terugkeren. Daarom wordt Penteado uitverkoren om Windham op zijn eerste expeditie naar de Costa da Mina te vergezellen.
Op 12 augustus 1553 verlaten de drie schepen de haven van Portsmouth. Penteado’s raad, eerst handel te drijven aan de Graan- of Peperkust, wordt in de wind geslagen; Windham wil direct doorvaren naar de Costa da Mina. Nadat de expeditie daar 150 pounds puur goud heeft geruild, wil kapitein Windham doorzeilen naar Benin, om daar een vracht peper te laden. Penteado raadt hem dit met klem af; wegens het ongezonde klimaat in Benin; hij adviseert ook de rest van de ruilwaren aan de Costa da Mina tegen goud te ruilen en dan zo snel mogelijk naar Engeland terug te keren. Penteado wil niet langer dan strikt noodzakelijk in Portugese wateren verblijven, omdat hij vreest dat zijn landgenoten, wanneer hij als overloper in hun handen zou vallen, korte metten met hem zullen maken. Maar Windham is vastbesloten ook peper, waarover Penteado het heeft gehad, te laden. `This whoreson Jew hath promised to bring us tot such places as are not, or as he cannot bring us unto: but if he do not, I will cut off his eares and naile them to the mast.’ Geïntimideerd door dit dreigement, brengt Penteado de expeditie naar Benin. Omdat The Lion en The Primrose aanzienlijk groter zijn dan de karvelen die de Portugezen in hun handel op Benin gebruiken, gaat Windham voor anker in de monding van een rivier, terwijl Penteado en de kooplieden in de pinas naar Ughoton zeilen. Afgezanten van de oba brengen de vreemdelingen naar Benin-stad, waar zij in audiëntie worden ontvangen in het paleis van de oba. Deze spreekt hen aan in het Portugees, dat hij in zijn jeugd heeft geleerd, terwijl Penteado en de kooplieden voor hem zijn neergeknield. De oba verzoekt hen op te staan en vraagt waarom zij naar zijn land zijn gekomen. Als de vorst vernomen heeft dat zij belangstellen in peper, toont hij zijn bezoekers een pakhuis, met daarin opgeslagen 1.500 à 2.000 kilogram van de begeerde waar en vraagt of hij mag zien wat zij zelf hebben aan te bieden. Ambtenaren van de oba vergezellen Penteado en de kooplieden naar Ughoton en zij verzorgen het vervoer van hun ruilwaren naar de hoofdstad, op een wijze waarmee de Portugezen al vertrouwd zijn. De ruilwaren, waarover geen details bekend zijn, bevallen de oba kennelijk, want hij geeft bevel alle drie Engelse schepen binnen dertig dagen met peper te laden. De oba zou de Engelse kooplieden zelfs krediet hebben willen verlenen, door aan hen meer peper te doen leveren dan overeenkomt met de waarde van de Engelse ruilwaren, maar het lijkt zeer onwaar-schijnlijk dat de oba lieden die hij voor het eerst ziet, krediet heeft gegeven. De ruil wordt gesloten en boodschappers reizen door het land om peper naar Benin-stad te doen brengen en binnen dertig dagen zijn er 80 ‘tuns’ bijeen gebracht.
Ondertussen krijgen veel bemanningsleden koorts en als er op één dag vijf man zijn gestorven, zendt Windham iemand naar Penteado in Benin-stad met de boodschap direct terug te komen. Als deze laat weten te willen wachten tot de zaken zijn afgerond, dreigt Windham zonder hem te vertrekken. In een uiterste poging uitstel van vertrek te bewerkstelligen, reist Penteado naar de schepen. Daar blijkt dat Windham zelf ook is overleden en de overlevenden in paniek verkeren. Zij willen direct vertrekken en zelfs niet op de terugkeer van de Engelse kooplieden wachten. Zij laten, wegens gebrek aan zeelieden, The Lion zinken en dwingen Penteado zich in te schepen op een van de andere schepen. Slechts 40 van de oorspronkelijke 140 zeelieden keren met één schip en hun goudschat in Engeland terug. Van hen zullen er nog velen sterven. Ondanks de enorme verliezen aan mensenlevens verwekken de 150 pounds goud, die de expeditie heeft meegebracht, sensatie. De winst bedraagt zoveel meer dan de handel in ivoor oplevert dat direct met de voorbereidingen voor een nieuwe expeditie wordt begonnen. Windhams schepen hebben ondubbelzinnig bewezen, dat Engelse schepen in staat zijn om een reis naar de Portugese Minakust te maken en om vandaar ook terug te keren, maar van Benin hebben de Engelsen voorlopig hun bekomst; zij zullen zich daar drie decennia niet meer laten zien.
De betrekkingen met Congo en Angola 3.0 De betrekkingen met Congo tot aan de dood van Dom Manuel in 1521.