Hoofdstuk 1.
De Estado da India 1522-1526
1.0. Inleiding
Geschreven door Arnold van Wickeren
Bij het overlijden van Afonso de Albuquerque in 1515 zijn de macht en het prestige van Portugal in Azië op hun hoogtepunt. Hij heeft het Portugese handelsimperium in Azië een stevig fundament gegeven, de steden Goa, Malacca en Ormoez veroverd, vrede gesloten met Calicut en in deze vier plaatsen stenen forten gebouwd. Hij heeft de forten in Cannanore en Cochin herbouwd, respectievelijk vergroot. In al deze forten liggen sterke en uitstekend bewapende garnizoenen.
De vloot in Indië bestaat uit vijftig meest in goede staat verkerende schepen: naus (kraken), caravelas (karvelen), galés (galeien) en fustas (hulken), die veelal op werven in Indië zijn gebouwd. Door zijn politiek, Portugezen te laten trouwen met Indische vrouwen, heeft Albuquerque de steden Goa en Cochin voorzien van een Luso-Indische bevolking die de Portugese taal en cultuur heeft overgenomen en de Portugese zaak onvoorwaardelijk trouw is.
De Portugezen in Indië onderhouden in 1515 goede betrekkingen met de vorsten van Perzië, Gujarat, Bijapur, Narsinga, Calicut, Cochin en Quilon, dat wil zeggen met alle grote en kleine potentaten tussen Ormoez en Ceylon. Albuquerque heeft de maritieme suprematie van Portugal, die zijn voorganger in de Indische Oceaan heeft gevestigd, uitgebreid naar de wateren van Oost-Azië. De Portugezen hebben deze suprematie kunnen veroveren, doordat hun schepen zwaarder bewapend zijn dan die van hun tegenstanders. Daarnaast is hun navigatie beter, door hun grote ervaring in het bevaren van de wereld-zeeën. Tenslotte vechten de Portugezen met ware doodsverachting, waarbij zij vaak staaltjes van grote persoonlijke moed laten zien.
Albuquerque heeft de handel in specerijen grotendeels in Portugese handen gebracht, zij het dat nooit sprake is geweest van een volkomen monopolie; de peperhandel van Noord-Sumatra onttrekt zich nog aan de invloed van de Portugezen en menig Arabisch schip weet ongemerkt de Rode Zee te bereiken. Ook de smokkel over land is niet doeltreffend te bestrijden. Een volledige blokkade van de Rode Zee is overigens evenmin mogelijk, zelfs niet als alle Portugese functionarissen onkreukbaar zouden zijn en de Portugezen over onbeperkte militaire en maritieme middelen zouden beschikken. De peper en andere specerijen die de Venetianen in het Midden-Oosten kopen kosten een veelvoud van wat hiervoor door de Portugezen in Indië moet worden betaald. Haven- en liggelden, de kosten van overlading op kleinere vaartuigen in Djedda en van vaartuigen op kamelen in Suez en de heffing van belastingen en tollen door iedere potentaat die zijn graantje van de handel wil meepikken, hebben de prijs van de naar de Levant vervoerde specerijen torenhoog gemaakt. De zeeroute via Cabo da Boa Esperança is vele malen goedkoper dan de gebruikelijke route naar Egypte en de Levant. Hierdoor kan Portugal de Venetiaanse aanbieders van specerijen doeltreffend op de Europese markten beconcurreren. Ondanks dit concurrentievoordeel is Portugal niet in staat de handelsstromen die hun weg vinden naar de Rode Zee in hun geheel rond de Kaap te leiden; daarvoor ontbreekt het Portugal eenvoudig aan de benodigde financiële middelen. Voor de Indische economie zou een volledige blokkade overigens desastreus zijn. Er zou een groot tekort aan zilvergeld ontstaan, omdat de geldcirculatie in Indië voor een groot deel bestaat uit Egyptisch-Syrische xerafins en xerafins uit Aden, naast zilveren larins die Indië via Ormoez bereiken. Ook zou de import wegvallen van Caïreense opium, koraal en saffraan uit het gebied van de Middellandse Zee, Yemenitische meekrap en vele andere producten. Indië zou dit alles kunnen overleven, maar echt dodelijk voor de Indische economie zou zijn het wegvallen van belangrijke afzetgebieden voor specerijen en textiel. De Portugezen kunnen de moslims en `heidenen’ niet vervangen op alle internationale handelsroutes en dit temeer niet omdat zij in het Oosten te doen hebben met machtige en kapitaalkrachtige productiecoõperaties, alsmede met handelscompagnieën die beschikken over veel schepen, werven en grote concurrentiekracht. De Portugezen streven daarom niet naar beheersing van de gehele Aziatische handel; maar slechts naar monopolisering van de handel in enkele specerijen (peper, kaneel, muskaatnoten, foelie en kruidnagelen), geneeskrachtige kruiden en edelstenen. Zij voegen zich hierbij in de bestaande Aziatische commerciële netwerken. Voorzover zij niet zelf de begeerde producten kopen, controleren zij de handel van Arabische en Aziatische kooplieden. Alleen islamitische handelaren die zich hebben gevestigd in plaatsen die door de Portugezen worden beheerst (Goa, Ormoez en Malacca), of die opereren vanuit de havens van bondgenoten (Cannanore, Cochin, Quilon en uiteindelijk ook Calicut) kunnen een cartaz (vrijgeleide) kopen, die de plaatselijke heerser, in coöperatie met de Portugese factor, verstrekt. Hindoes kunnen cartazes kopen ongeacht hun woonplaats. De lading van schepen van moslims wordt bij aanhouding door een Portugees schip geconfisqueerd, wat de opvarenden soms het leven kost. Slechts moslims die over een cartaz beschikken worden ongemoeid gelaten. Er wordt ook streng opgetreden tegen schepen die van de vooraf aangegeven bestemming afwijken. Moslimkapiteins die bijvoorbeeld beschikken over een cartaz met bestemming Ormoez, maar die kennelijk op weg zijn naar de Rode Zee, moeten vrezen voor hun goed en hun leven. Soms wordt de lading van schepen die over een cartaz beschikken, toch in beslag genomen, omdat ten onrechte wordt beweerd dat de cartaz vervalst is1. Ook komt het voor dat een cartaz is afgegeven in strijd met de voorschriften, nadat de Portugese factor zich heeft laten omkopen2.
Onder verwijzing naar § 6.2 van deel V, waarin de handel van de Portugezen in Malabar uitgebreid is beschreven, zij hier opgemerkt dat het koninklijk monopolie in specerijen geenszins betekent dat alle handelswinsten geheel aan de kroon toevallen. Weliswaar is er vanaf 1506 naar gestreefd dat slechts de kroon de vloten voor Indië bewapent en van ruilgoederen en zilver voorziet en is slechts de koning gerechtigd peper en andere specerijen te kopen, maar dit blijkt in de praktijk niet vol te houden. In de vloten die de koning naar Indië zendt, bevinden zich ook schepen van of bevracht door particuliere ondernemers, onder wie zich veel in Portugal woonachtige Italianen bevinden. Oliviera Marques heeft hierover opgemerkt dat weliswaar grote hoeveelheden Aziatische goederen in de handen van vreemdelingen zijn terechtgekomen, die deze goederen rechtstreeks hadden gekocht of gefinancierd, maar dat het een overdreven voorstelling van zaken is, te beweren dat de Portugezen zijn opgetreden als transporteurs van andermans goederen, in plaats van als vervoerders van hun eigen waren. Een zeer aanzienlijk deel van de handelswinst, schrijft hij, is niet in handen gekomen van buitenlanders.
Het Portugese prestige in het gebied van de Indische Oceaan is na het overlijden van Albuquerque aanzienlijk gedaald, doordat zijn opvolgers zich zwakke gouverneurs hebben getoond. Onder zijn directe opvolger Lopo Soares de Albergaria (1515-1518) is de situatie in de Estado da India enorm verslechterd, niet alleen door zijn dramatisch verlopen expeditie naar de Rode Zee3, maar ook omdat hij niet is opgetreden tegen misstanden als handel voor eigen rekening.4 Zijn enige echte verdienste is geweest dat hij een zeer succesrijke expeditie naar Ceylon heeft geleid. De volgende capitão-geral, Diogo Lopes de Sequeira (1518-1521), geeft er blijk van een niet erg krachtige figuur te zijn. Hij ziet bijvoorbeeld opnieuw af van een voorgenomen aanval op Diu als twee moorse opvarenden de Santa Maria da Serra van António Correa in de lucht hebben doen vliegen.5 Tijdens zijn ambtstermijn worden er stenen forten gebouwd in de peperhaven Quilon en bij Colombo. Tot de bouw van het fort in Colombo heeft Albergaria al opdracht gegeven. Ook wordt begonnen wordt met de bouw van een fort in het strategisch gelegen Chaul, die tot een sterke vesting zal uitgroeien. Sequeira is de eerste uit Indië terugkerende gouverneur die haast bezwijkt onder het gewicht van de verzamelde schatten. Hij weet aan vervolging te ontkomen door omkoping van leden van de koninklijke hofhouding.
1 zie deel IV, pag. 144
2 zie deel V, pag. 49.
3 zie deel VI, § 6.3
4 zie deel VI, § 6.4
5 zie deel VI, § 6.5