Categorieën
Portugees kolonialisme

Vice Rei Dom Vasco da Gama; Dom Duarte als gevangene naar Portugal gezonden. De Estado da India 1522-1526

Deel 10 Index

Hoofdstuk 1.

De Estado da India 1522-1526

1.2. Vice Rei Dom Vasco da Gama; Dom Duarte als gevangene naar Portugal gezonden

Geschreven door Arnold van Wickeren

Koning João III zendt Dom Vasco da Gama, graaf van Vidigueira en Admiraal van Indië, naar de Estado da India, om Dom Duarte te vervangen en orde op zaken te stellen. Volgens de van koning João ontvangen instructies, gedateerd Évora, 25 februari 1524, dient Dom Vasco direct na aankomst in Indië zich te sieren met de titel ‘vice rei’ en alle macht aan zich te trekken. Gedurende de tijd dat Dom Duarte nog in Indië verblijft, moet deze in Cochin of Cannanore blijven. In het geval zijn voorganger bij aankomst van Dom Vasco zich niet in Indië zou bevinden, dient de onderkoning direct zijn bevoegdheden en rechtsmacht uit te oefenen, als ware het bestuur formeel aan hem overgedragen. Bovendien mag Dom Duarte, na aankomst van Dom Vasco, zich niet meer inlaten met de revenuen van de oosterse handel.

De vloot waarmee Vasco da Gama op 9 april 1524 uit Lissabon vertrekt bestaat uit 14 schepen.1 Dom Vasco, die zich aan boord van de Santa Catarina do Monte Sinaï2 bevindt, is vergezeld van zijn twee zonen, Dom Estevão da Gama, die benoemd is tot capitão do mar en die later gouverneur van Indië zal worden, en Dom Paulo da Gama, die in Malacca zal worden gedood.

Dom Vasco da Gama vertrekt met 3.000 man, voor het grootste deel edelen en fidalgos en anderen die voor hun bestaan afhankelijk zijn van het hof. De onderkoning voert een grote staat: hij wordt bediend door een man met een zilveren staf, door een butler en twee pages met gouden halskettingen; hij heeft veel adjudanten en verzorgers, allen goed gekleed en verzorgd; hij brengt rijk zilveren vaatwerk en tapijten mee uit Vlaanderen, alsmede tafelkleden van brocaat. Hij laat zich aan tafel bedienen als een koning, met alle daarbij behorend ceremonieel. Ook uit de onderscheidingstekenen op zijn krijgstenue, zijn bed en zijn kapel blijkt de voorliefde van de onderkoning voor uiterlijk vertoon. Hij heeft een lijfwacht van 200 man; zij dragen vergulde pieken en zijn gekleed in livrei. Aan zijn tafel zitten alle edelen en achtenswaardige personen. Voorbij Cabo da Boa Esperança oefent hij koninklijke macht uit over personen en inkomsten. Hij is een hoogmoedig man en wordt snel kwaad; hij wordt gevreesd en gerespecteerd, ook om zijn grote kennis van en ervaring met allerlei zaken. De capitães die hij meebrengt zijn in Indische zaken hooggeschoolde mannen; daarnaast zijn zij van hoge geboorte en briljante aanvoerders. Een van hen is Afonso Mexia, secretaris des konings, die aangesteld is als vedor da fazenda. Een ander eminent man is Dom Vasco’s secretaris, Vicente Pegado, een edelman die altijd een knie aan de grond heeft als hij het woord richt tot zijn heer. De vloot van Dom Vasco voert veel voorraden aan, waaronder veel artillerie, wapenuitrustingen, rijke kurassen en vuurwapens, bestemd voor zijn manschappen.

Met de Dom Vasco zijn uitgezeild: Dom Henrique de Meneses; hij zal capitão van Goa en later gouverneur van Indië worden; Lopo Vaz de Sampayo, wordt capitão van Cochin en is ook een toekomstig gouverneur; Pero Mascarenhas tenslotte wordt capitão van Malacca en zal worden benoemd tot gouverneur, maar dit ambt nooit bekleden. Andere prominente figuren zijn: António da Silveira, Dom Fernando de Monroyo, Dom Simão de Meneses, die capitão in Cannanore zal worden; Vicente Gil, een cargadoor en almoxarife; António Carvalho, zijn rechterhand voor kleine schepen; Francisco de Brito, voor de vaart op Ormoez; Ruy Gonçalves, die bevelhebber van de militia in Indië zal worden; In latijngetuigde karvelen zeilen uit: Lopo Lobo, Cristovão Rosado, Mosem Gaspar Homem en een vreemdeling, terwijl Pero Velho met een caravela redonda vertrekt. Naast vorenstaande door Gaspar Correa in zijn Lendas da India genoemde namen, vermeldt João de Barros nog Dom Jorge de Meneses en Francisco de Sá, de zoon van João Rodrigues de Sá, alcaide-mór van Porto. Hij moet in Soenda Calapa, het latere Batavia, een fort te bouwen, omdat koning João III de Castilianen de toegang tot de Javaanse en Sumatraanse peperhavens wil beletten en om te verhinderen dat zij daar een tussenstation op weg naar de Molukken verkrijgen.

De vloot arriveert op 14 augustus in Moçambique, waar Dom Vasco een onderweg gesprongen ranok vervangt en de gehele vloot verse voorraden inneemt. Hij zendt een van zijn dienaren in het karveel van Mosem Gaspar naar Malindi met geschenken en een zeer vriendschappelijke brief aan de sultan, met wie hij sinds zijn eerste reis naar Indië bevriend is. In zijn brief verontschuldigt hij zich dat hij wegens haast Malindi niet kan aandoen. Nadat het karveel van kapitein Mosem Gaspar Malindi verlaten heeft breekt aan boord muiterij uit. Mosem Gaspar, volgens Barros een Majorcaan, is een bange man met een beperkt begrip die zijn mensen slecht bejegent. De schipper en de stuurman doden hem en gaan, met steun van de bemanning op jacht naar prijzen in de Straat van Bāb al-Mandab. Hun karveel wordt aangehouden door António de Miranda, die daar met een vloot is. Hij brengt de muiters naar Indië, waar zij worden opgehangen.

Volgens Barros verliest de vloot van Dom Vasco onderweg vier schepen: het schip van Francisco de Brito, het galjoen van Dom Fernando de Monroyo, dat strandt op een zandbank voor Malindi, maar waarvan de bemanning wordt gered; het karveel van Cristovão Rosado, dat schipbreuk lijdt en dus het karveel van Mosem Gaspar, dat door desertie verloren gaat. De rest van de vloot nadert de kust van Voor-Indië in de buurt van Dabul. Op de avond van 7 september (Barros), ’s avonds om 8 uur, krijgt de vloot te maken met een zeebeving, die een uur aanhoudt en die gevolgd wordt door zeer hevige regen. De schade is gering en er komt slechts een zeeman om, die uit angst overboord is gesprongen, maar de angst onder de bemanning is zeer groot. Kort na de beving nemen de Portugezen een moors vaartuig, waarvan de stuurlieden zeggen dat de vloot in drie dagen Diu kan bereiken. Maar als na zes dagen nog geen land in zicht is, denkt de bemanning dat het land door de zee verzwolgen is.3 Na zes dagen voelt Dom Vasco de moorse stuurlieden nog eens goed aan de tand, om erachter te komen of zij hem misleid hebben. Zij antwoorden dat de vloot niet exact de door hen opgegeven koers volgt en afstevent op de haven van Chaul, dat aan een andere kust ligt. De volgende dag komt niet Chaul, maar Baçaim in zicht en nog een dag later, het is dan 15 september, ankert de vloot toch in de haven van Chaul. Vanaf dat moment voert Dom Vasco de titel vice rei.

Terwijl de vloot drie dagen voor anker ligt, mag niemand aan land, met uitzondering van João do Soyro, de ouvidor-geral, en Sebastião Luís, secretaris in Cochin; zij krijgen opdracht, in naam van de onderkoning, het Portugese fort te bezoeken en daar bekend te maken dat alle ongehuwde of niet tot het garnizoen behorende soldaten aan boord van de vloot moeten komen, om de onderkoning te volgen. De capitão van Chaul, Simão de Andrade, haast zich de vice rei te bezoeken. Deze ontvangt hem goed en geeft hem grote geschenken in de vorm van verversingen, `want hij is zeer gemakkelijk en vrijgevig in zijn uitgaven.’ Dom Vasco benoemt in zijn plaats Cristovão de Sousa tot capitão van het nieuwe fort. Hij krijgt de op schrift gestelde instructies Dom Duarte de Meneses niet toe te staan in Chaul aan land te komen, noch hem voor meer dan vier dagen van levensmiddelen te voorzien, noch bevelen van hem te aanvaarden, als hij zich in Chaul zou laten zien, want de koning is zeer verontwaardigd over zijn slechte daden. Na aldus de zaken in Chaul te hebben geregeld, zeilt de onderkoning door naar Goa. Hij komt daar aan op 23 september en de hele stad bereidt hem een grootse ontvangst. Gezeten in een draagstoel met baldakijn wordt de vice rei in processie naar de kathedraal gevoerd. Capitão Francisco Pereira Pestana begeleidt hem daarna naar het fort, dat zich in zeer goede staat bevindt, hetgeen Dom Vasco doet opmerken: `Senhor Francisco Pereira, ik zou willen dat al uw zaken zo goed in orde zijn als deze gebouwen.’ Hij kan dit zeggen omdat Lissabon weet heeft van de zeer ernstige beschuldigingen die tegen de capitão zijn geuit. Hij zou een onderdrukker en afperser zijn. Al de volgende dag wordt Dom Henrique de Meneses tot capitão van Goa benoemd. Zodra het volk ziet dat Francisco Pereira zijn positie heeft verloren, uit het tegenover de onderkoning zeer ernstige klachten over zijn wandaden. Zijn optreden heeft zoveel afschuw verwekt dat de 18 prominente inwoners van Goa serieus de bedoeling hebben gehad hem met geweld af te zetten. Zij hadden al zijn euveldaden, compleet met de namen van getuigen, genoteerd en dit geschrift voorgelegd aan Dom Martinho, bisschop van Goa4, met het verzoek op te treden als capitão, totdat de nieuwe gouverneur zou zijn gearriveerd. Dom Martinho, die ziek te bed lag en die een deugdzaam man is, heeft het verzoek afgewezen. Hij heeft zelfs getracht de samenzweerders van hun voornemen af te brengen. Daarop is twijfel onder hen gerezen en hebben zij allen, met een hand op het door de bisschop vastgehouden missaal, gezworen dat zij de zaak zouden laten rusten en er nimmer over zouden spreken. Zodra zij het huis van de bisschop verlaten hadden, heeft een van hen de judasrol vervuld en het plan aan Francisco Pereira verraden. De capitão heeft verschrikkelijk wraak genomen op de samenzweerders; degenen die niet tijdig zijn gevlucht heeft hij geketend in de gevangenis laten werpen, hun bezittingen zijn geconfisqueerd en hun huizen zijn neergehaald. De opbrengst van de in naam van de koning van de ‘verraders’ in beslag genomen goederen besteedt hij aan de bouw van een ziekenhuis van A Confraria de Nossa Senhora da Misericordia, veelal genoemd (Santa Casa da) Misericordia. Het wordt als een grote eer beschouwd lid te zijn van deze broederschap, die instellingen van liefdadigheid exploiteert en die, in navolging van Portugal, overal in het Portugese imperium, van Brazilië tot Macau, werkzaam is. De Misericordia is in Goa onder het bewind van Lopo Soares de Albergeria (1515-1518) opgericht, dit in navolging van Cochin, waar de eerste Misericordia in Azië reeds in 1505 is gesticht. Het hospitaal is nog niet voltooid als de onderkoning in Goa aankomt.

De vice rei laat alle klachten over de wandaden noteren en hij veroordeelt Francisco Pereira tot het betalen van grote sommen aan degenen die hij heeft benadeeld. Het ontbreekt Dom Vasco aan tijd om langdurig aandacht te besteden aan minutiuus juridisch onderzoek naar het waarheidsgehalte van alle tegen Francisco Pereira geuite beschuldigingen. Wetende dat hem genoeg valt te verwijten, laat hij de door de capitão benadeelde burgers onder ede verklaren om welke bedragen het gaat en als de beschuldigde heftig protesteert, dat er veel meer van hem gevorderd wordt dan wat hij zich met zijn praktijken heeft toegeëigend, ontsteekt Dom Vasco in grote woede en zegt dat hij dit aan zichzelf te wijten heeft en dat hij niet eerder van zijn misdaden wil horen dan wanneer de tijd daarvoor is aangebroken.

Wat het hospitaal aangaat, gelast de onderkoning de arts dat hij daarin alleen zieken opneemt die pijn lijden of verwondingen hebben opgelopen en als ingebeelde zieken van zijn vloot hiertegen bezwaar maken zegt hij tegen hun ziekten een uitstekende remedie te weten. Hij maakt bekend dat er een schip uit Chaul is aangekomen, dat oorspronkelijk uit Mecca komt, aan boord waarvan 100,000 xerafins aan goud alsmede koopwaren en slaven ter waarde van 200.000 xerafins zijn aangetroffen.5 Dom Vasco wijst als factor en distributeur aan Fernão Martins Evangelho, die geassisteerd zal worden door de klerk Sebastião Luís. Zij verkopen alles en verdelen de opbrengst in porties die over drie dagen in ontvangst kunnen worden genomen. Onder de toegestroomde menigte bevinden zich heel wat mannen die rechtstreeks uit het hospitaal komen. Dom Vasco verbiedt de dokter nog iemand van hen opnieuw op te nemen, want hij weet dat velen uit vriendschap een tijdje in het hospitaal verzorgd worden. Hij verbiedt ook bij knokpartijen gewond geraakten op te nemen, omdat de knokpartijen bijna uitsluitend om vrouwen gaan. Hij geeft ook strikte orders dat de bemanningen aan boord van de schepen dienen te blijven en alleen daar hun eten zullen ontvangen. De ouvidor-geral, João do Soyro dient de vloot in dit opzicht in de gaten te houden. De onderkoning laat bekendmaken dat iedereen die met hem is meegekomen uit Portugal en alle in Goa verblijvende vrijgezellen die niet tot het garnizoen behoren, met hem naar Cochin dienen te gaan, waar zij op de betaalstaat zullen worden ingeschreven. Zij die zonder duidelijke functie in Goa achterblijven, zullen geen soldij krijgen. De scheepsbevrachters lijden groot verlies doordat Vasco da Gama verboden heeft dat in Goa handelswaren worden uitgeladen, om te voorkomen dat hij wordt opgehouden naar Cochin te gaan. Om hen te compenseren zal Dom Vasco hen gratis scheepsruimte geven in ’s konings schepen, `want hij is een strikt rechtvaardig man’.

In die tijd is het bepaald niet ongebruikelijk dat vrouwen aan boord worden gesmokkeld van schepen die uit Lissabon naar Indië zeilen, hetgeen bij ontdekking leidt tot knokpartijen en openbare schandalen. Zowel met het oog op het zielenheil van de manschappen, als ter voorkoming van intriges en vechtpartijen aan boord, heeft Vasco da Gama, voordat hij uit Belém vertrok, wijd en zijd bekend laten maken, dat iedere vrouw die, nadat de vloot is uitgezeild, nog aan boord van een schip zou worden aangetroffen, in het openbaar gegeseld zal worden, zelfs als het een gehuwde vrouw zou betreffen. Haar man zou in dat geval geketend naar Portugal worden teruggezonden. In het geval de aan boord gevonden verstekelinge een slavin is, zal zij worden geconfisqueerd en als een gevangene tegen losgeld worden verkocht. De kapitein die een vrouw op zijn schip aantreft en haar niet aangeeft zal zijn commissie verbeuren. Deze verboden en de op overtreding daarvan gestelde sancties worden aan de voet van de mast van elk schip van de vloot opgehangen. In dit verband schrijft Boxer dat het Portugezen niet is toegestaan hun vrouwen of dochters mee naar Indië te nemen, terwijl de Spaanse kroon emigratie van vrouwen naar Nieuw-Spanje juist aanmoedigt. Wellicht heeft dit iets te maken met het verschil in reisduur naar Indië en Amerika, zegt hij.

Ondanks dit verbod en de draconische sancties die op overtreding staan, bleken bij aankomst in Moçambique drie vrouwen op de schepen te zijn ontdekt. Zij worden als gevangenen behandeld en zullen bij aankomst in Goa in het openbaar gegeseld worden. Daarbij zal luidkeels geproclameerd: worden: `Deze vrouwen worden gegeseld op last van de koning, onze soeverein, omdat zij zijn rechtspraak niet vrezen en ondanks zijn verbod naar Indië zijn overgestoken.’ Als de geseling is aangekondigd, komen velen daartegen in het geweer. Alle fidalgos, bisschop Dom Martinho, de paters franciscanen en de broeders van de Santa Casa da Misericordia. Ook worden 3.000 pardãos ingezameld om de vrouwen vrij te kopen, maar de onderkoning laat zich niet vermurven. De volgende dag, als de vrouwen, vermoedelijk vastgebonden aan de pelourinho, zullen worden gegeseld, lopen de broeders van de Santa Casa en de paters franciscanen in een soort processie, achter een groot opgeheven crucifix, naar het huis van de onderkoning, om genade voor de vrouwen af te smeken. Zodra deze verneemt wat er gaande is, laat hij de smekelingen weten dat hij alleen naar hen zal luisteren, als zij eerst het crucifix terugzetten op het altaar. Dit doen zij. Daarna spreekt hij hen toe en zegt hen dat zij het nooit meer in hun hoofd moeten halen met een opgeheven kruis door de drukke straten naar zijn huis te komen. Met dit samenzweerderige optreden zetten zij hem te kijk als een wreed en meedogenloos man. Hij zal dit niet nogmaals tolereren. De paters en broeders smeken hem de vrouwen haar straf niet te doen ondergaan, maar hij antwoordt dat hij voor geen prijs ter wereld aan hun verzoek tegemoet komt; hij zweert dat hij zonder pardon recht zal spreken over iedere misdadiger die in zijn handen valt. Dom Vasco, die vastbesloten is tegen de vele misstanden in Portugees-Indië op te treden, dreigt zelfs veroordeelden hun bezit te ontnemen ten bate van degenen die hem hebben aangebracht. Zijn standvastigheid in dit opzicht heeft in het algemeen een zeer heilzaam effect, daar iedereen bang is voor de gevolgen, als er van hem een misdaad zou worden ontdekt. De drie verstekelingen hebben dus hun straf te ondergaan, waarbij Dom Vasco opmerkt dat hij rigoreus straft in deze wereld en dat Onze Lieve Heer de gestraften Zijn barmhartigheid maar moet tonen in de volgende. De vrouwen worden dus gegeseld; hen zouden niet minder dan 200 slagen zijn toegediend, voor het aan boord van de vloot komen en voor `alle als gevolg daarvan begane misdaden.’ De bevolking van Goa neemt aanstoot aan de geseling en concludeert dat de onderkoning een wreed man is. Maar, zoals gezegd, vrezen zij tegelijkertijd zijn rechtspleging en vele fidalgos, de grootste boosdoeners, verbeteren hun gedrag, om te voorkomen dat de onderkoning reden heeft hen aan te pakken. Dat Dom Vasco achteraf vindt dat hij tegenover de gegeselden iets heeft goed te maken, kan daaruit worden afgeleid dat hij bij testament elk van hen een bruidschat nalaat van 100.000 reais, een bedrag groot genoeg voor het sluiten van een goed huwelijk.

Ruim een maand na aankomst van Vasco da Gama in Goa en kort na zijn vertrek naar Cochin schrijft de Senado da Camâra van Goa koning João III een brief, die veel onthult over de gang van zaken in Goa. Aan de hand van de oorspronkelijke tekst en de Engelse vertaling van de Hakluyt Society, beide gepubliceerd in The Three Voyages of Vasco da Gama, volgt hieronder een zoveel mogelijk letterlijke vertaling van deze brief. De gemeenteraad schrijft:

Van Luys Fernandez Colaço, die wij als onze gezant naar Uw Hoogheid hadden gezonden, ontvingen wij antwoord op de brieven die hij van deze stad bij zich had en ook de bevestiging van onze privileges met de vastgelegde regelingen en ook de sanctionering van benoemingen in functies; alles goed afgehandeld zoals wij wensten en voor dit alles kussen wij de handen van Uwe Hoogheid en wij kunnen niet loochenen dat de liefde en welwillendheid die de Koning, uw vader (moge de Hemelse Glorie hem deelachtig zijn geworden) voor deze stad en zijn bewoners had niet zijn vergeten, blijkens de vele weldaden die u ons heeft verleend, zowel bij de behandeling van onze aangelegenheden, als wat de overige zaken betreft die wij u van onze kant hebben voorgelegd; en wij en onze zonen zullen de Heer, onze God, smeken en bidden dat hij de dagen van het koningschap van Uwe Hoogheid, dat in Zijn dienst staat, moge verlengen.

De graaf van Vidigueira is op 23 september van dit jaar met negen schepen in deze stad aangekomen; ze zeggen dat er vijf ontbreken van het aantal dat met hem is uitgezeild. Het schijnt ons toe dat hij met goede voornemens is gekomen en verlangend is Uw Hoogheid te dienen en recht te doen aan aanklagers, wat hard nodig is, gelet op wat wij in deze stad hebben gezien en op wat in de paar dagen die hij gebleven is, heeft gedaan om veel personen in hun eer te herstellen en het onrecht dat hen is aangedaan weg te nemen. Hij is door ons en de stad ontvangen met de eerbied die degenen verdienen die de rechtvaardigheid liefhebben en Uw bevelen uitvoeren. Wij hebben hem onze privileges en vrijheden getoond; hij heeft gezegd deze allen te zullen respecteren, omdat zij ons door Uwe Hoogheid zijn verleend en omdat hij korte tijd in de stad gebleven is, heeft hij enige zaken, die wij hem hebben voorgelegd, niet kunnen regelen en omdat de tijd om peper te laden drong, kon hij ook niet kennisnemen van veel zaken, die blijven rusten tot zijn terugkeer en zoals de zaken er hier voorstaan, kan hij bezwaarlijk de zaken waarmee hij belast is halverwege de uitvoering laten rusten, zoals we hebben gezien.

Vele personen zijn naar hem toegegaan met aanbiedingen, zoals de gewoonte is als een nieuwe gouverneur is aangekomen; hij heeft noch van christenen, noch van moren ook maar iets willen aannemen en nog minder van de stad, wat wij allemaal als zeer uitzonderlijk hebben beschouwd, want het is de gewoonte dat alles wordt aanvaard. Hij heeft Dom Henriques de Meneses tot capitão in de stad aangesteld, omdat Dom Fernando van wie men zegt dat hij als capitão zou komen, niet is gearriveerd. We kunnen niet anders zeggen dan dat van hem gezegd wordt dat hij een fidalgo is en dat wij door hem redelijk en rechtvaardig zijn behandeld, overeenkomstig de bevelen en aanbevelingen van Uwe Hoogheid.

In alle brieven die wij Uwe Hoogheid hebben geschreven hebben wij verslag gedaan van deze stad en van zijn nobele stichting en van de Portugese inwoners die hier leven met hun vrouwen en kinderen en nu komt het ons redelijk voor dat (ook) in deze brief te doen. Het schijnt ons toe dat zich momenteel 450 gehuwde Portugezen gevestigd hebben, maar het kan niet met zekerheid worden gezegd hoeveel het er zijn, want zij hebben zich over veel delen (van de stad) verspreid en onder hen bevinden zich veel fidalgos, cavaleiros en escudeiros, dienaren van u en andere zeer verdienstelijke personen, die Uwe Hoogheid veel diensten hebben bewezen, zowel hier te lande als in andere delen van Uw rijk. Zij hebben huwbare zonen en dochters en enigen van hen zijn al in deze stad in het huwelijk getreden; en aangezien het zo door God is geregeld dat wij onze geboortegrond zouden verlaten om dit land te bevolken, smeken wij Uwe Hoogheid onze verdiensten en die welke onze zonen naar wij hopen zullen verlenen, te memoreren.

Wat enige werken die in de stad zijn uitgevoerd betreft, is het belangrijkste het Mosteiro de São Francisco, waarvan we kunnen zeggen dat het voltooid is en er wordt van gezegd dat het een van de beste gebouwen is die in uw rijk worden gevonden, zowel om zijn goede monniken, als om zijn andere werken; en in de volgende plaats het hospitaal dat Francisco Pereira bij de Porta de Santa Catarina van deze stad bouwt en afgezien van dat van Lissabon kennen we geen ander dat beter is. Het biedt de zieken veel comfort, met de goede leiding die het heeft en het was heel nodig dat het zou worden gebouwd, gelet op de vele zieken die met de vloot van de graaf zijn aangekomen.

Er is ook een stenen kade gemaakt, aan zee bij de poort naar het strand en dit is gebeurd op last van Francisco Pereira. Het is een grote verfraaiïng van de stad, omdat het werk erg goed is uitgevoerd en galés, fustas en andere kleine vaartuigen komen langs de kade om uit te laden en in te nemen wat zij maar willen. Er zijn nog enige andere werken, waaraan niet verder is gewerkt en die nog in dezelfde staat verkeren als voorheen. En wat voor type capitão Francisco Pereira is geweest zal Uwe Hoogheid al wel weten.

Wij hebben de graaf eraan herinnerd dat de stadsmuren hersteld moeten worden; wat hem plezier deed en nadat hij de zaak had bekeken, heeft hij Dom Henriques, onze capitão, opdracht gegeven met het herstel te beginnen. Wij verzoeken Uwe Hoogheid met klem vervolgopdrachten te geven om dit te ondernemen en de noodzakelijke reparaties te doen verrichten, want het is niet in uw belang dat het blijft zoals het nu is. Wat de bouw van huizen die de inwoners hebben gemaakt, betreft, zij zijn goed en zij bouwen er iedere dag enige; en binnen de omheining van de stad is geen onbezette grond; noch kan de stad alle gehuwde stellen herbergen en velen wonen buiten de voorsteden, niet in staat iets anders te doen, want zij zijn erg arm.

Het vasteland dat Ruy de Mello, die capitão van deze stad is geweest, heeft veroverd is in de maand april van het jaar 1524 ingenomen door de moren, die het voorheen in hun bezit hadden en zij beschouwen het als het hunne en het eerste district van de Thanadar dat zij hebben ingenomen is dat van Perna, dat aan de zeekant ligt. Daar hebben zij twee Portugezen gevangengenomen; een van hen is de Thanadar, zij zitten gevangen in het fort van Bylgão (Belgaum), waarvan de Suffilarim kapitein is. Wij willen geen oordeel uitspreken over aan wie de schuld moet worden gegeven dat het land verloren is gegaan, maar Dom Duarte, die gouverneur was over deze gebieden, lag met een vloot voor de haveningang van deze stad, klaar om uit te zeilen naar Ormoez en toen hem gevraagd werd hulp te bieden en gezegd werd dat de moren met een paar man uit het gebied verdreven konden worden, antwoordde hij dat hij dat niet kon doen, daar hij al op reis was en zelfs als Goa verloren zou gaan, zou dat hem er niet van weerhouden naar Ormoez te gaan, wat een minder noodzakelijk dienst aan u was. Zijn broer Dom Luíz de Meneses was in die tijd ook in de stad en hij ging overwinteren in Cochin en hij nam zoveel mannen mee als hij kon; en het was aan het begin van de winter, de moren namen toe in aantal en zij namen bezit van het land. Niettemin stak Francisco Pereira de rivier over, met de mannen die hij in de stad had, wat er heel weinig waren en daarom kon hij niets anders doen dan het gebied opgeven.

Het aantal paarden dat dit jaar uit Ormoez naar de stad is gekomen, bedraagt 1.343, afgezien van 36 paarden die zijn gestorven en de oorzaak dat er niet meer zijn gekomen, was de opstand die dit jaar in Ormoez is uitgebroken. Het komt ons voor dat er meer zullen komen, want de handel met Ormoez is door de kooplieden opnieuw gevestigd.

Zodra de graaf in de stad was aangekomen, hebben wij hem – naast de andere zaken die we hem, ten bate van de stad en zijn inwoners, hebben gevraagd – enige minuten van akten die, met instemming van de gehele bevolking, door de Camâra zijn opgesteld, voorgelegd; daarmee beogen we dat hij een einde maakt aan enige geschillen die Francisco Pereira, onze capitão, heeft met diverse inwoners van de stad en dat hij de schade vergoedt die hij hun heeft berokkend en niet zozeer om dat wat hun persoon raakt, want iedereen kan voor zichzelf een klacht indienen, maar om wat de privilegers en vrijheden betreft, die ons zijn toegekend door de Koning, uw vader (moge de Hemelse Glorie hem zijn deelachtig geworden) en die nu opnieuw door Uwe Hoogheid bevestigd zijn; en die deze in hoge mate heeft geschonden, zoals het werpen van veel burgers in de gevangenis en hen zonder reden in de ijzers doen slaan, en hen daar vasthouden zonder beschuldiging of onderzoek, waarmee hij is ingegaan tegen de genoemde privileges en daarna door te gelasten de huizen af te nemen van enige inwoners om daarin andere personen onder te brengen, terwijl hun vrouwen en kinderen daaruit verdreven werden, waarmee hij handelde tegen genoemde privileges en dit ook door te bevelen dat alle levensmiddelen die naar de stad worden gebracht de kades moesten passeren om in zijn schepen te laden, om ze vervolgens weer in de stad te verkopen. Ook heeft hij ambten die Uwe Hoogheid aan ons had toegekend, vergeven aan alleenstaande mannen, zoals is geschied met de toelating tot de haven van Manuel de Sampayo, die vacant was. Wat ook tegen de genoemde privileges ingaat, is zijn bevel de gewone rechters, die hun staf hebben ontvangen na verkiezing, in de gevangenis te werpen en hij heeft bevolen de procureur van de stad gevangen te zetten en in de ijzers te slaan, want hij wilde weten waarmee zijn bureau zich bezighoudt. En hij nam van enige marktinspecteurs hun staf af en brak deze in stukken en de op de markt door de inspecteurs van maten en gewichten opgelegde boetes verkoos hij niet aan de Camâra af te dragen, waardoor de stad verlies heeft geleden. De bedoelde minuten bevatten ook andere zaken, die zijn opgenomen, opdat de graaf hiervan zou kennisnemen en in deze handelend zou optreden, op een wijze waarmee hij dacht u het best te dienen. Hij heeft deze zaken bekeken en omdat hij op weg was naar Cochin, kon hij deze niet nader onderzoeken en hij heeft alles toevertrouwd aan Dom Henrique, onze capitão. En op de genoemde minuten werd een proces gestoeld, wat uit de aard der zaak grote uitgaven voor de bevolking van de stad met zich heeft gebracht, waarop wij een vergadering hebben belegd en de gehele bevolking is bij proclamatie opgeroepen en allen hebben ermee ingestemd dat de genoemde minuten niet aan de graaf gegeven zouden moeten worden, opdat aanspraken zouden worden gebaseerd op de wet en dat mannen – evenals Francisco Pereira – hun eigendommen zouden verspelen, maar alleen opdat hij, door de macht waarmee hij door Uwe Hoogheid is bekleed, in deze zaak maatregelen, die u dienstig zijn, zou treffen. En dat wij hetzelfde aan Uwe Hoogheid zouden schrijven, met inachtneming van de genoemde minuten, die betrekking hebben op de privileges van deze stad, daar wij ons beledigd voelen door wat in strijd daarmee is verricht en – zoals gezegd – niet alleen in een specifieke zaak, maar – zoals bekend – in het algemeen. En daar wij zagen dat de beslissing in deze zaken werd uitgesteld en dat Francisco Pereira verdenkingen tegen de inwoners van deze stad had geuit, zowel tegen de officieren van justitie als tegen andere personen en dat aan deze verdachtmakingen geloof werd gehecht, houden wij op nog meer over de genoemde minuten en over de opinie van het volk te zeggen en wij lichten Uwe Hoogheid erover in en verzoeken u met betrekking tot Francisco Pereira’s schenden van onze privileges, ons volledig recht te doen en te bevelen dat de waarheid dient te worden vastgesteld door personen die vrij zijn van verdenking, want het kan niet zo zijn dat onder de 500 inwoners die in deze stad zijn er geen twintig onverdacht en Francisco Pereira niet slecht gezind zijn; omdat wij hopen afdoende te bewijzen dat hij in strijd met de genoemde privileges is opgetreden, zoals wij hebben vermeld en hij gebruikt als excuus dat wij hem daarover niet hebben ingelicht toen het fort van deze stad door Ruy de Mello aan hem werd overgedragen. Toentertijd is hij door voorlezing door de autoriteiten van de Camâra van deze (privileges) in kennis gesteld en hij heeft op het Heilig Evangelie gezworen ermee in te stemmen en hij heeft de eed aan de voet van het boek van de Camâra ondertekend, zoals kan worden gezien.

Uwe Hoogheid heeft de inwoners van deze stad de gunst bewezen dat de ambten, zowel die betreffende uw schatkist, als die van justitie, voor drie jaar bekleed zouden worden en door personen die (daartoe) bekwaam zijn, zoals meer uitgebreid vermeld is in de brief waarbij genoemde ambten worden toegekend. En zoals we zien dat van degenen die sedert uw brief hun ambt gedurende drie jaren te hebben bekleed, hun ambt levenslang behouden; wij zijn doorover beledigd; evenals over Crysna, die vier ambten bekleedt en Pero Cão drie en in andere gevallen heeft iedereen zijn, wat wij niet bij naam noemen. We vragen Uwe Hoogheid dat geen ambt wordt toegekend voor het leven, maar slechts voor een periode van drie jaar, want er blijven naast andere niet meer dan zeven of acht ambten over en daarvan nemen wij tot op de dag van vandaag die welke ze ons geven. Daarom verzoeken wij Uwe Hoogheid toe te staan dat de gouverneur of de capitão van het fort in deze ambten personen benoemt die zijn voorgedragen door de Camâra, zodat eenieder profijt heeft van de gunst die Uwe Hoogheid hem heeft verleend, want het gebeurt vaker dat ambten worden vergeven op basis van vriendjespolitiek dan op basis van verdiensten.

Wat enige ambten waarin iemand voor het leven behoort te worden benoemd, betreft, over die aangelegenheid hebben wij Uwe Hoogheid al geschreven, want het schijnt ons toe (in het belang) te zijn voor de dienst aan God en aan u; zoals daar zijn de Tabeliães das Notas, van Justitie en van de Camâra, omdat dit benoemingen zijn , waarvan het niet goed is dat zij zouden gelden voor drie jaar en niet voor het leven van de personen die ze (deze ambten) moeten bekleden. En de Tabeliães das Notas die Uwe Hoogheid heeft gezonden, laat hun benoeming voor het leven zijn en het zal zo worden uitgevoerd. Met de vloten die in de tijd van Dom Duarte van hier zijn vertrokken, hebben wij Uwe Hoogheid uitvoerig over allerlei zaken de stad betreffende geschreven en ook over Indië en het lijkt ons onnodig daarover meer te schrijven, want de zaken die moeten worden verricht kunnen niet verborgen worden. Moge het de Heer, onze God, behagen de dagen van het koningschap van Uwe Hoogheid, dat in Zijn dienst staat, te verlengen. Geschreven in de Camâra van genoemde stad Goa, op de laatste dag van oktober. Opgesteld door Luís Álvares (in het) jaar 1524.

De privileges waarnaar deze brief bij herhaling verwijst, zijn door koning Manuel op 1 maart 1518 afgekondigd. Goa is toen uitgeroepen tot `een koninklijke stad, die nooit gescheiden zal worden van de Portugese kroon’. Deze proclamatie was destijds gericht tegen degenen die toen bepleitten slechts Cochin als vlootbasis te handhaven en Goa op te geven. Een andere proclamate, van dezelfde datum, stelt alle inwoners van Goa, christenen, Hindoes en moslims, vrij van het betalen van invoerrechten op alle importen. Opmerkelijk is dat moslims op dezelfde wijze behandeld worden als christenen en Hindoes. De reden hiervan is dat de Portugezen inmiddels ervaren hebben, dat de Indische moslims, in tegenstelling tot de Arabische en Turkse, zich niet vijandig tegenover de Portugezen gedragen. De derde proclamatie van 1 maart stelt alle inwoners vrij van het betalen van havengelden. Deze vrijhavenpolitiek leidt ertoe dat Goa bijna ogenblikkelijk haar vroegere voorspoed herwint. De proclamatie van 2 maart geeft de inwoners van Goa allerlei privileges op bestuurlijk, strafrechtelijk en economisch gebied. Gehuwde mannen, die van het plegen van een misdrijf verdacht worden, ondergaan geen voorarrest, maar mogen, op erewoord, de uitspraak thuis afwachten. Hun onroerende goederen kunnen slechts worden verbeurdverklaard in geval van verraad en andere in de wet genoemde gevallen. Zij kunnen handeldrijven waarin en uitvaren waarheen zij willen, tenzij naar vijandige landen. Zij kunnen niet door de capitão-geral gedwongen worden tot publieke werken, behalve ten behoeve van de verdediging van de stad. Alle gemeentelijke ambten staan voor hen open. Deze proclamaties plaatsen de inwoners van Goa in dezelfde positie als die van Lissabon, Porto en Évora. Op 15 maart 1518 heeft Manuel alle gehuwde en ongehuwde Portugezen, die in Goa wonen of zich daar vestigen, een stuk grond gegarandeerd. Om speculatie tegen te gaan, is bepaald dat deze grond niet verkocht, geruild of weggegeven mag worden zonder koninklijke toestemming. Bij overtreden valt de grond weer toe aan de kroon. Woeste grond, die altijd behoort aan de kroon, wordt uitgegeven in sesmaria (pacht), opdat hij in cultuur kan worden gebracht. Uit de brief blijkt dat de Senado da Camâra, die de gouverneur van adviezen voorziet en die bestaat uit fidalgos, zeer hecht aan deze privileges en ze na schending opnieuw bevestigd wil zien.

Dom Vasco spant zich bijzonder in dat de koning ontvangt wat hem toekomt. Hij pleegt te zeggen dat mannen arm naar Indië komen en rijk zijn als ze weer vertrekken en dat hij, als hij zou kunnen, de koning rijk zou willen maken, want de grootste weldaad voor de staat is dat ’s konings schatkist goed is gevuld. Hij stelt een onderzoek in naar de manier waarop ambtenaren hun rijkdom verworven hebben en ontslaat hen of stelt hen niet aan als zij geen bevredigende verklaring voor hun welstand kunnen geven. Hij zal zelfs de benoeming van een klerk niet sanctioneren, tenzij deze hem bewezen heeft over een goed handschrift te beschikken. Zij die niet goed kunnen schrijven en toch een functie als klerk ambiëren laden de verdenking op zich uit te zijn op persoonlijke verrijking. Dom Vasco beloont hen die de staat diensten hebben bewezen niet door hen te benoemen in functies waarin zij zich kunnen verrijken ten koste van de koning; hij bewijst zulken lieden liever eer en is bereid hen niet te vervolgen als ontdekt zou worden dat zij zich iets hebben toegeëigend. Om desertie tegen te gaan, proclameert de vice rei dat aan iedereen die op de loop is voor de justitie, voor een misdaad begaan voor zijn aankomst in Indië, gratie zal worden verleend, mits hij binnen 3 maanden terugkeert in dienst van God en de koning. Zij die geen gebruikmaken van deze amnestieregeling zullen nimmer op gratie kunnen rekenen, evenmin als zij die misdaden hebben begaan na hun aankomst in Indië.

Een misstand die Vasco da Gama ook energiek bestrijdt is het handeldrijven voor eigen rekening door ambtenaren, die daarmee het koninklijk handelsmonopolie doorbreken om zich te verrijken. Hij vaardigt daarom een proclamatie uit dat niemand met een schip de zee op mag zonder zijn toestemming. Op overtreding staat de doodstraf en confiscatie van eigendommen. Eigenaren van schepen zijn verplicht contracten met de koninklijke factors af te sluiten en zij mogen niet uitvaren zonder de van hen ontvangen documenten (cartazes). Iedereen die handeldrijft met eigendommen van een ambtenaar van de koning, onverschillig of hij officier van justitie of bewaarder van de schatkist is, zal zijn schip en al zijn eigendommen aan de koning verliezen en hij zal naar Portugal verbannen worden en nooit toestemming krijgen naar Indië terug te keren. Deze maatregelen worden, zoals gezegd, getroffen om te verzekeren dat alle voordelen van de handel met Indië aan de koning toevallen; zij moeten de middelen opbrengen voor de betaling van soldaten, zeelieden en ambtenaren.

Ook wordt bekend gemaakt dat het iedereen vrijstaat naar Portugal terug te keren, mits hij niets meeneemt dat aan de koning behoort en mits hij zich niet onttrekt aan de justitie. Dom Vasco maakt een einde aan de gewoonte gehuwde reservisten loon te betalen en rantsoenen te verstrekken; alleen als zij daadwerkelijk aan een oorlog deelnemen, of op de vloot dienen, ontvangen zij geld en levensmiddelen. Hij laat een onderzoek instellen naar onregelmatigheden en vechtpartijen die door ambtsdragers zijn begaan met als inzet de opbrengsten van het vasteland; hij gelast allen te arresteren en hen goed aan de tand te voelen. Hij tracht ook geringe misbruiken tegen te gaan, zoals: het dragen van een cape door soldaten, die daardoor niet meer als zodanig herkenbaar zijn; het houden van slaven die geen nuttig werk kunnen verrichten en het uitdossen van pages als poppen aan boord van ’s konings schepen. Hij geeft bevel dat iedereen die stukken artillerie onder zich heeft, deze binnen een maand moet afleveren bij het magazijn. Zij die aan deze oproep gehoorgeven worden niet gestraft, zelfs niet als de artillerie is gestolen, maar zij die deze oproep negeren, riskeren de doodstraf en confiscatie van hun bezit. Op deze manier wordt veel geschut, dat zich in handen bevindt van kooplieden, verzameld. De handelaren hadden dit wapentuig gekocht van, of geruild met ’s konings ambtenaren.

Nadat Vasco da Gama in Goa aan verschillende misstanden een einde heeft gemaakt, vertrekt hij in een nieuwe galjoot naar Cochin, de grootste peperhaven van Malabar, om erg zorg voor te dragen dat de met specerijen geladen schepen tijdig naar Portugal uitzeilen. Hij heeft voor zijn vertrek capitão Dom Henrique de Meneses opdracht gegeven in geen geval gouverneur Dom Duarte de Meneses in Goa aan land te laten komen en geen opdrachten van hem te accepteren. Hij wordt slechts vergezeld door enige dienaren en lascars, omdat de laatsten zich plegen te gedragen als goede soldaten en hij heeft weloverwogen afgezien van een escorte van cavaleiros. Zijn schip wordt begeleid door zes fustas. De vice rei zeilt zo dicht mogelijk onder de kust en inspecteert zorgvuldig de oever en de rivieren en daardoor valt het hem op dat parãos van Calicut factors hebben aan de rivieren van Mangalore en Bacanore. Zij verkopen voor hen door plundering verkregen goederen en nemen er rijst in. Dom Vasco wil de toegang tot deze rivieren in Portugese handen zien en daarom stationeert hij Jerónymo de Sousa en Manuel de Macedo met schepen in de monding van genoemde rivieren. Barros vermeldt dat de onderkoning op weg naar Cochin een ontmoeting heeft met Francisco de Mendoça, die met acht zeilen langs de kust patrouilleert, en dat hij de nodige beledigingen en vernederingen van de moren te slikken krijgt. In hun lichte en snelle bootjes spelen zij kat en muis met de veel grotere Portugese schepen. De getergde onderkoning zendt zijn zoon Dom Estevão in sloepen op hen af, om hen schrik aan te jagen, maar de uitdagers ontspringen de dans en het zijn onschuldigen die het gelag moeten betalen.

Als Dom Vasco in Cannanore aankomt, wordt hij enthousiast verwelkomd door de Kolathiri Radja, met wie hij in 1498, tijdens zijn eerste reis naar Indië, al zaken heeft gedaan. Hij wordt met veel ceremoniële pracht en praal ingehaald en heeft een onderhoud met de radja, met wie cadeaus worden uitgewisseld. Hij blijft drie dagen in Cannanore. Hij benoemt Dom Simão de Meneses tot kapitein van zijn vlaggenschip, omdat de diensttijd van Dom João da Silveira erop zit. Na drie dagen reist de onderkoning door naar Cochin. Hij passeert het onrustige Calicut ’s nachts, maar het komt niet tot vechten, integendeel, de kustbewoners trachten levensmiddelen aan de schepen te slijten.

Zodra in Cochin bekend wordt dat de onderkoning in aantocht is, steekt feitor, Doctor Pedro Nunes, een briljante jonge doctor in de medicijnen, tevens wiskundige en astronoom, in zee met een lange versierde sloep, voorzien van een luifel, om hem aan land te brengen. Maar omdat er een zeer zwakke bries staat, komt deze niet verder dan Cranganore, waar de Pedro Nunes door Dom Vasco zeer hoffelijk wordt ontvangen, omdat hij een zeer goede reputatie, ook bij koning João III, geniet. In de zes jaar dat hij in Indië is, heeft hij naar Portugal peper gezonden, die voor 92 of 93 procent zuiver is, terwijl de peperzendingen voorheen niet minder dan 30 of 40 procent vocht, groen, zand en en grint bevatten. Voorheen mengden de factors van Cochin deze ongerechtigheden door de peper die zij voor hun koning hadden ingekocht, om zichzelf te verrijken. Aangezien Doctor Pedro Nunes niets om rijkdom geeft, ontvangt de koning van Portugal van hem de kwaliteit peper die in Malabar is ingekocht. Pedro Nunes blijft de hele avond bij Dom Vasco en informeert hem over allerlei zaken Indië betreffende.

Dom Luíz de Meneses ligt met zijn galjoen op de rede van Cochin. Hij heeft het schip afgelopen winter weer helemaal in orde laten maken en het is uitgerust met zwaar geschut en voorzien van vlaggen en wimpels. Hij begeeft zich met veel fidalgos en een overvloed aan voedsel aan boord, om de onderkoning, die wegens aflandige wind de haven van Cochin niet kan invaren, op zee te gaan zoeken. Aangekomen bij Dom Vasco’s schip, hijst hij de standaard van capitão-mór van de zee, die hij voert en vuurt saluutschoten af. Op het vlaggenschip klingt als antwoord trompetgeschal en roert men de trom. Dom Luíz vaart in een sloep naar de capitania, waar Dom Vasco en Dom Luíz elkaar hartelijk begroeten en omhelzen. Een van Dom Luíz’ begeleiders, zijn almoxarife, steekt tegenover Dom Vasco een lang verhaal af, waarin hij Dom Luíz prijst, vooral voor de wijze waarop hij zijn broer, de gouverneur, heeft berispt voor zijn misdaden, zodat beide broers niet op vriendschappelijke voet met elkaar verkeren. Omdat koning João III van een en ander op de hoogte is, heeft hij Vasco da Gama opgedragen de broer van de gouverneur welwillend te bejegenen. Dom Luíz blijft met de onderkoning praten over dringende zaken, totdat er een zeebries opsteekt en Dom Vasco de haven van Cochin kan bereiken. Daar ligt al het schip van Vicente Gil, een van zijn kapiteins die zijn handelswaren verkoopt met hogere winst dan hij in Goa had kunnen maken. Hij heeft uit winstbejag de vloot van de onderkoning verlaten, tegen diens uitdrukkelijk verbod in, en zal daarvoor moeten boeten. Bij aankomst in Cochin, vuurt de artillerie van Dom Vasco’s capitania saluurschoten af. De gehele vloot volgt dit voorbeeld, `wat in het donker van de avond een fantastisch gezicht is.’ Helaas doodt een verdwaalde kogel van een karveel twee man op een ander schip. Als Dom Luíz teruggekeerd is op zijn eigen galjoen, groet hij de vloot van de onderkoning door saluutschoten af te geven uit 32 grote stukken geschut, uit falconetten, uit kanonnen met draaibare loop en uit ‘camaras’, bij elkaar meer dan 100 stuks artillerie. De vice rei, die op zijn schip is blijven slapen, ontvangt de volgende dag een gezant van de radja van Cochin, die hem welkom heet. Dom Luíz pleegt overleg met de camâra van Cochin, om de onderkoning een grootse ontvangst te bereiden. De dag daarna is het zover; Dom Luíz en Dom Diogo de Lima, capitão van het Fortaleza Manuel komen Dom Vasco afhalen in een fraai versierde nieuwe galei, geroeid door slaven van de radja, die zeer goede roeiers zijn. De onderkoning ontvangt Dom Luíz en Dom Diogo zeer hoffelijk, maar zegt er de voorkeur aan te geven in zijn eigen galei aan land te worden gebracht. En zo wordt de onderkoning naar de kust geroeid in zijn rijk met kostbare stoffen en goud versierde galei, die de koninklijke standaard en de banier met het Kruis van Christus voert. De galei wordt geëscorteert door twee boten met zijn lijfwacht, gestoken in livrei en uitgerust met vergulden pieken. In een andere boot bevindt zich zijn ouvidor-geral en zijn gevolg, ieder uitgerust met de tekenen van zijn waardigheid, een zilveren staf en een lans. Ook alle scheepskapiteins gaan met hun mensen, allen rijk gekleed, aan land. Dom Luíz krijgt onderweg van de vice rei veel complimenten, maar ktijgt ook te horen dat zijn broer, de gouverneur, zijn in Afrika verdiende eer met zijn optreden in Indië verspeeld heeft. Dom Vasco bereikt de kust tegenover de kerk, waar vereadores klaarstaan met een draagstoel met luifel. Voorafgegaan door een stoet priesters, achter een opgeheven kruis, wordt de vice rei de kerk ingedragen. Dan nadert op een olifant Unni Rama Kovil, de nog door Dom Almeida op de troon gezette roi fainéant van Cochin. Dom Vasco verlaat daarop de kerk en heeft in het kerkportaal een zeer hartelijk onderhoud met de radja. Daarna begeeft hij zich naar het fort, waar hij tijdens zijn verblijf in Cochin zal logeren en waar Dom Luíz hem elke dag zal afhalen om met hem ter kerke te gaan.

De vice rei zet zich in de retourvloot tijdig te laden met peper en andere specerijen. Deze dient idealiter uiterlijk rond de jaarwisseling uit te zeilen voor een voorspoedige reis naar Portugal. Schepen die te lang op lading moeten wachten in Cochin en die daarom te laat uitzeilen, raken aan de kust van Zuid-Afrika in moeilijkheden door stormen uit het westen en moeten, als zij niet al vergaan zijn, terugkeren naar Moçambique om daar te overwinteren. Kapitein Vicente Gil, die te vroeg naar Cochin is gekomen, krijgt van Dom Vasco een gevangenisstraf en een boete van 300 cruzados opgelegd; zijn schipper en stuurman moeten ieder 100 cruzados betalen. Deze bedragen komen ten goede aan het hospitaal.

Op weg naar Cochin heeft de vice rei – zoals vermeld – eskaders onder bevel van Jerónymo de Sousa en Manuel de Macedo naar Mangalore en Bacanore gezonden. Daarnaast zendt hij Diogo Martins de Lemos in een galjoot naar de Rio Mangieirão, voorbij Mount Dely, omdat hij weet dat daar moorse parãos levensmiddelen plegen in te nemen. Dom Vasco beschikt in Cochin ook over vier fustas, die Dom Henrique de Meneses hem vanuit Goa heeft gezonden. Volgens Barros zendt hij deze, onder bevel van Simão Sodré, naar de Malediven, achter enige moren aan, die schepen onderscheppen, die voorraden voor de vloot, vooral van kokosvezels vervaardigd touw, aanvoeren. Barros vermeldt ook dat de onderkoning een expeditie naar de Rode Zee zendt, onder leiding van zijn zoon Estevão. Deze zal echter niet uitvaren, wegens ziekte van zijn vader.

De onderkoning denkt er serieus over een grote oorlog tegen de moorse scheepvaart aan de hele kust te ontketenen, zodra de retourvloot is uitgezeild. Daartoe laat hij vier nieuwe caturs, die in de Rio Culymutis zijn gebouwd, naar Cochin brengen. De caturs zijn zeer goed gebouwde vaartuigen en snelle zeilers, die door iedereen zeer geprezen worden, wat Dom Vasco kennelijk irriteert, want hij laat de schepen in brand steken, omdat hij de moren wil laten zien dat de Portugezen nog betere caturs kunnen bouwen. Daartoe ontbiedt hij meester Vyne, een Genuees uit Goa, die al galeien heeft gebouwd, en hij vraagt hem of hij vaartuigen kan bouwen die sneller zijn dan de parãos van de Indiërs. De Genuees antwoordt: `Heer, ik bouw voor u bergantins, waarmee u een muskiet kunt vangen.’ Hij bouwt in 20 dagen twee Levantijnse brigantijnen. De onderkoning belooft iedereen die in een van de twee brigantijnen wil roeien, bovenop zijn gebruikelijke beloning, zijn aandeel in alle goederen aan dek van ieder schip dat door de roeiers wordt ingehaald. Zij zullen bovendien een dubbel aandeel ontvangen in de buit van genomen schepen en zij krijgen geen ander werk opgedragen dan roeien in hun brigantijn. Er melden zich meer gegadigden dan er nodig zijn. Ieder van de roeiers wordt uitgerust met een borstplaat onder zijn kleding, een stalen helm, een lans en een schild en kruitpannen. Zodra zij een prijs zien, nemen zij hun wapens op en zetten hun helm op. De helmen zijn, door de weerkaatsing van de zon, van verre zichtbaar. Zodra zij langszij een prijs zijn geroeid, laten zij hun roeiriemen los, nemen hun speren en schilden en hun kruitpannen op en gaan de strijd aan. Iedere brigantijn heeft 30 roeiers aan boord, waardoor geen bemanning aan hun roofzucht kan ontsnappen.

De onderkoning heeft trouwens toch het meeste op met oorlogszuchtige mannen en hij pleegt te zeggen dat als het tot een oorlog komt, hij slechts die mannen tot capitão zal benoemen, die in de strijd getoond hebben goede soldaten te zijn. Hij zegt de eer van een overwinning te geven aan degenen die de victorie daadwerkelijk met de wapenen bevochten hebben en hij zal een dapper man van lage geboorte meer eer bewijzen dan een ‘joodse fidalgo’. Iemand die het hiermee niet eens is, kan op een schip naar Portugal stappen en op zijn vaders kosten leven. Zulk soort openbare tirades jagen iedereen veel schrik aan, vooral de capitães van de forten, want zij beseffen zeer wel dat de onderkoning hen onbarmhartig zal straffen en als zij dit overleven, zal hij hen vergezeld van de tegen hen ingebrachte beschuldigingen, naar de koning zenden. Dom Vasco is van mening dat hij het best de boosdoeners in hoge functies kan aanpakken, omdat dit de lager geplaatsten zoveel schrik aanjaagt, dat zij hun leven zullen beteren. Als Dom Vasco er achter komt dat een eenvoudig man het slachtoffer is geworden van een fidalgo of van een currupte rechter, dan veroordeelt hij de boosdoener tot herstel van het begane onrecht. Als iemand een booswicht in zijn huis verbergt en hem niet direct aan de justitie uitlevert, dan wordt hij in ijzers geslagen en aan de koning uitgeleverd; de aanklacht luidt, dat zijn huis een haven is voor booswichten en als iemand een misdadiger laat ontsnappen, dan ondergaat hij de straf die de ontsnapte had moeten ondergaan. Als hoge ambtenaren, zoals justitiële autoriteiten en almoxarifes fouten begaan, zal de onderkoning strafrechterlijke vervolging baseren op hun civiele veroordeling. De gouverneur toont zich in ieder opzicht als een ijverig en gewetensvol dienaar van de koning, die altijd het belang van de bevolking voorop stelt.

Lopo Vaz de Sampayo, die benoemd is tot capitão van Cochin, neemt zijn ambt op van zijn voorganger, Dom Diogo de Lima, wiens termijn verstreken is. Lopo Vaz gaat op zeer autoritaire wijze met zijn ondergeschikten om en hij ontziet zich niet de radja van Cochin zelfs huisarrest op te leggen, als er een geschil ontstaat over geheven havengelden. De radja schrijft hierover een brief aan koning João III, waarin hij zich beklaagt dat hem het hem toekomende onthouden wordt en dat hij bijgevolg niet in staat is een groot deel van zijn kosten te betalen. Omdat Dom Diogo een arm man is, ontvangt hij van de onderkoning een schip om zijn fortuin te maken in de handel met Ormoez. Uit dit voorbeeld blijkt, hoewel Dom Vasco niet toestaat dat de capitães in Cochin en Goa zich verrijken ten koste van de koning, hij hen wel de gelegenheid biedt fortuin te maken met de handel in goederen die niet vallen onder het koninklijk handelsmonopolie. Het vervuilen van voor de koning aangekochte peper met zand en het gewicht daarvan in peper voor eigen rekening verkopen, is volstrekt onaanvaardbaar, maar bijvoorbeeld voor eigen rekening Arabische volbloeds kopen in Ormoez, deze in een schip van de koning naar Goa vervoeren, om ze daar met (flinke) winst te verkopen aan een radja of sultan, zoals de Portugezen vaak doen, is ook voor de scrupuleuze onderkoning kennelijk wel acceptabel.

Dom Luíz weet dat Dom Vasco veel en ernstige klachten hebben bereikt over zijn broer, gouverneur Dom Duarte; hij heeft ook weet van de tegen zijn broer gerichte instructies die Dom Vasco gegeven heeft aan de capitães van Chaul en Goa en tenslotte weet hij dat de vice rei voornemens is zijn broer als gevangene naar koning João III te zenden. Hij tracht op discrete wijze Dom Vasco te bewegen zich milder tegenover zijn broer op te stellen. Maar diens antwoord geeft hem zeer weinig hoop.

De onderkoning zendt twee goed uitgeruste en bewapende schepen naar Ceylon om daar kaneel te laden. Duarte de Mello, die hij heeft benoemd tot capitão van Ceylon, vertrekt in een van deze schepen naar zijn nieuwe standplaats. Hij heeft opdracht zijn voorganger, Fernão Gomes de Lemos, wiens diensttijd is verstreken, naar Cochin te zenden. Omdat de onderkoning klachten hebben bereikt over Lemos’ optreden, krijgt hij het consigne rechtstreeks van Colombo naar Cochin te zeilen en hij wordt met de doodstraf bedreigt als hij onderweg een andere kust aan zou doen.

Terwijl Dom Vasco zich in Malabar bevindt, is Dom Duarte de Meneses nog steeds in Ormoez, waar hij niet alleen veel winst maakt op de meegebrachte goederen, maar waar de Reis ul Sharafa (Raez Xarafo) giften en steekpennigen van de bevolking inzamelt voor de gouverneur, om hem gunstig te stemmen. Terwijl Dom Duarte zich nog in Ormoez bevindt arriveert daar João Gonçalves; hij is in 1520 met het Portugese gezantschap naar Preste Joam, onder leiding van Dom Rodrigo de Lima naar Ethiopië gereisd. Gonçalves heeft een brief bij zich waarin Dom Rodrigo gouverneur Diogo Lopes de Sequeira of diens opvolger verzoekt een schip naar Massawa te zenden, om hem en de zijnen op te halen.

Hij schrijft dat Dom Luíz en Heitor da Silveira (in 1522) naar Massawa zijn gekomen, maar dat zij het gezantschap, niet hebben opgehaald, omdat het zich op enige afstand van de kust bevond. Preste Joam had niet toegestaan dat het Portugese gezantschap in een kustplaats de komst van Portugese schepen zou afwachten, omdat hij hen niet wilde blootstellen aan Turkse invallen. Dom Rodrigo en de zijnen hebben weliswaar uiteindelijk de brief van Dom Luíz ontvangen, maar zij hebben de kust niet kunnen bereiken binnen de in de brief gestelde termijn. De kapiteins die pas laat in het seizoen naar Massawa waren gekomen zijn daarom zonder het gezantschap aan boord te nemen, vertrokken, omdat zij niet langer konden wachten. De twee schepen hebben dus hun reis voor niets gemaakt, wat grote onkosten voor de kroon betekent. Dat mag niet nog eens gebeuren en daarom stelt Dom Rodrigo dat het schip dat hen komt ophalen in maart in Massawa, of zoveel eerder als mogelijk is, dient te zijn.

João Gonçalves heeft een avontuurlijke reis achter de rug. Hij is door Dom Rodrigo uitgekozen om naar Ormoez te reizen, omdat hij vele talen kent. Hij is gekleed als moor en in gezelschap van moorse kooplieden, aan boord van een Arabisch schip gegaan. Het schip is vergaan aan de kust van ‘Fartaque in Badalcuria’ (Ra’s Fartak in al-Mahra). Hij en de moren weten de kust te bereiken, maar omdat iedereen al zijn bezit heeft verloren, trekken zij als bedelaars langs de kust van Zuid-Arabië. João Gonçalves komt uiteindelijk in Muscat aan en geraakt vandaar in Ormoez.

Dom Duarte verleent João Gonçalves gunsten voor wat hij heeft gedaan en meegemaakt. Gonçalves verhaalt alles wat zich tussen Preste Joam en Dom Rodrigo de Lima heeft voorgedaan en vertelt dat de priester Francisco Álvarez nauwkeurig alles heeft genoteerd wat zich in Ethiopië heeft voorgedaan. In 1523 wordt opnieuw een poging ondernomen om het gezantschap van Dom Rodrigo terug te halen naar Indië. Dom Luíz de Meneses vertrekt met dit doel en ook om prijzen te maken met een eskader galjoenen naar de Rode Zee. Bij Cabo Guardafui maakt hij zich meester van vijf moslimschepen en in de haven van Aden steekt hij er nog vier in brand. De stad al-Shihr wordt tijdig geëvacueerd voor het eskader daar arriveert en nauwelijks nog buit vindt. Vervolgens zeilen de schepen naar Massawa, waar vergeefs gewacht wordt op Dom Rodrigo en de zijnen. Op de terugweg wordt Dofar, aan de kust van Oman geplunderd en aan de vlammen prijsgegeven. Pas in april 1526 zal een vloot onder bevel van Heitor da Silveira het gezantschap in Arkiko ophalen.6

Dom Duarte zendt Baltasar Pessoa, vergezeld van António Tenreiro, van Ormoez naar sjah Isma’il al Safawi, een bondgenoot van Portugal tegen de Ottomaanse Turken, om te klagen over het gedrag van enige van zijn kapiteins, die belet hebben dat karavanen naar Ormoez komen. Maar ongeveer een maand na aankomst van Pessoa aan het Perzische hof in Tabriz komt er een einde aan de 23-jarige regeringsperiode, van sjah Isma’il, doordat hij op 14 mei 1524 overlijdt. Hij wordt opgevolgd door zijn tienjarige oudste zoon, die als Tahmasp I (1524-1576) de troon bestijgt. Ogenblikkelijk breken in meerdere gebieden van het rijk opstanden uit, zodat het niet verwonderlijk is dat Baltasar Pessoa van sjah Tahmasp geen bevredigend antwoord op zijn verzoeken ontvangt. Hij keert onverrichter zake naar Ormoez terug. Als hij daar aankomt blijkt Dom Duarte al naar Indië te zijn vertrokken. De Portugezen blijven echter wel betrokken bij de modernisering van het leger van de ‘Grote Sophi’, zoals de sjah van Perzië genoemd wordt. In 1524 beschikte de vorst al over 12.000 cavaleristen die met een vuurroer kunnen schieten en heeft hij een groot aantal bombarden en een jaar later heeft zijn leger 400 wagens om deze te vervoeren; bovendien is zijn schutterij versterkt met 7.000 overgelopen janitsaren. Ook daarna gaat de Portugese hulp door; in 1529 exporteert Ormoez een groot aantal stukken lichte artillerie en het levert een expeditiemacht om de Ottomanen te bestrijden. De Portugese diplomatie is er in die tijd op gericht het Ottomaanse rijk te omringen met vijanden, die het van alle kanten kunnen aanvallen: Preste Joam moet vanuit Ethiopië Egypte aanvallen; de Sophi zal Syrië binnendringen; de Portugezen zullen de Turken insluiten via de Rode Zee en Karel V zal tenslotte zijn vloot inzetten in de Middellandse Zee. Van zijn kant zoekt de Porte de hulp van de Mogolkeizer Bābur, bedreigt Turkije de vrede met de Safaviden en zendt het gezanten naar de vorsten van de Hedjaz, naar Aden en Sumatra, om van de moslimvorsten hulp tegen de Portugezen te vragen. De Sophi weigert dit en biedt zijn goede diensten aan bij het bewaren van de vrede. Nog in 1532, terwijl de Turkse vloot die Diu moet gaan belegeren al in aanbouw is, spant Portugal zich in Perzië aan te moedigen de strijd tegen de Turken te hervatten, maar in dat jaar sluiten de twee mogendheden vrede na geslaagde onderhandelingen in Constantinopel. Niettemin is de balans van 15 jaar Portugese militaire hulpverlening aan Perzië zeer positief: Perzië houdt de Turken in bedwang en deze kunnen pas veel later doordringen in de Perzische Golf. Zolang Basra nog in Perzische handen is kan Ormoez aan deze havenstad specerijen verkopen. De goederen vinden hun weg via karavaanroutes naar Syrië. Basra ontvangt ook rechtstreeks specerijen uit Indië; in 1529 liggen talrijke schepen uit Calicut en uit andere havens in Indië, met voor Syrië bestemde specerijen in de haven van Basra en drie jaar later rapporteert dezelfde bezoeker van Basra dat daar 300 schepen specerijen lossen en dat talloze kamelen daar klaarstaan om deze goederen naar Syrië te brengen. Pas in 1534-1535 valt Mesopotamië als een rijpe appel in Ottomaanse handen. Sjah Tahmasp heeft, ondanks zijn vuurwapens, kennelijk niet meer de kracht zich tegen de Ottomaanse expansie te verzetten. De emir van Basra erkent de suzereiniteit van de Porte, maar weet nog twaalf jaar een grote mate van autonomie te bewaren, ten bate van zijn handel met Indië. Eerst in december 1546 zal een Turks leger Basra veroveren.

Nadat Dom Duarte de Meneses zijn zaken in Ormoez op bevredigende wijze heeft geregeld, vertrekt hij naar Indië. Onderweg doet hij Muscat aan en zeilt naar Diu, waar hij zijn vloot verspreidt, om schepen komende uit Mecca te bemachtigen, maar er vertoont zich geen enkel schip. Hij passeert Diu ’s nachts en zeilt naar Chaul. Bij aankomst daar ontvangt hij van capitão Christovão de Sousa, naast vers voedsel, de boodschap niet in Chaul aan land te komen, maar door te zeilen naar Cochin, om daar de vice rei te ontmoeten. Dom Duarte maakt weinig haast; hij verblijft zes dagen in Goa, waar capitão Dom Henrique hem dezelfde boodschap zendt als Cristovão de Sousa. Dom Duarte vertrekt naar Baticale, waar hij zijn kist met kostbaarheden aanvult en andere artikelen voor zijn reis naar Portugal koopt. Het is kennelijk zijn bedoeling eerst in Cochin aan te komen als de retourvloot op het punt staat te vertrekken, om zoveel mogelijk discussies met de onderkoning te vermijden. Heitor da Silveira verzet zich tegen al het oponthoud, uit zorg voor de bemanningen van zoveel schepen en omdat de vloot goederen van de koning vervoert. Na een heftige woordenwisseling tussen Dom Duarte en Heitor da Silveira mag de laatste, met de gehele vloot, op vijf zwak bezette galjoenen na, zo snel mogelijk doorzeilen naar Cochin.

Als hij in Cochin aankomt, groet hij de stad met saluutschoten en gaat van boord, gevolgd door al zijn kapiteins en scheepsvolk. Hij gaat eerst naar de kerk, om zijn gebeden te zeggen en dan naar het fort om de vice rei verslag uit te brengen van zijn tocht naar de Rode Zee. Hij vertelt dat hij in januari 1524 naar Aden is vertrokken met negen schepen en 700 man, naast de bemanningen. Bij zijn aankomst daar heeft de sultan hem laten weten dat hij heel graag een vazal van de koning van Portugal zou willen worden. Vervolgens is een vredesverdrag gesloten, waarin bepaald is dat de sultan van Aden jaarlijks een gouden kroon, ter waarde van 2.000 xerafins, naar Portugal zal zenden en dat Aden een open haven zal zijn voor schepen uit alle landen. Silveira heeft 2.000 xerafins ontvangen. er zijn cadeaus uitgewisseld en Silveira heeft een bergantim met een bemanning van 20 koppen in Aden achtergelaten. Dit schip moet belasting voor de sultan innen. Silveira heeft ook een bezoek gebracht aan de Ethiopische havenstad Massawa, waar hij eind maart is aangekomen. Hij was 6 april 1524 terug in Aden en is meteen naar Indië vertrokken. De onderkoning prijst Silveira voor wat hij heeft gedaan, maar zegt dat hij een fout heeft gemaakt, door een brigantijn met 20 man in Aden achter te laten. Silveira heeft zich volgens hem laten beetnemen door de sultan, die niemands vazal wil zijn, zelfs niet van de ‘Grote Turk.’ Hij is er alleen maar op uit geweest de schepen die in zijn haven liggen te redden en daarvoor zou hij ook 10.000 xerafins hebben betaald, als Silveira hem dat zou hebben gevraagd. Heitor da Silveira krijgt het behoorlijk benauwd en helemaal als aan het licht zou komen dat hij voor zijn optreden in Aden geen advies heeft ingewonnen van zijn kapiteins. Silveira praat met niemand over zijn bezoek aan Aden en zoekt zoveel mogelijk het gezelschap van de onderkoning. Die kan zijn huis niet verlaten of hij vindt Heitor da Silveira ergens op hem wachten en Silveira wordt, naast Dom Luíz en vele anderen een vaste gast aan tafel van Dom Vasco. Dat het oordeel van de onderkoning over de sultan van Aden juist is, blijkt kort daarna als een Portugees schip uit Ceylon in Aden arriveert en de sultan de bemanning en de passagiers daarvan aan grote wreedheden onderwerpt, omdat zij weigeren moslims te worden. Hij confisqueert ook het schip en zijn lading.

De vice rei is zeer druk doende met het beladen van de retourvloot, met het opkalefateren van schepen, vooral die van de vloot waarmee Heitor da Silveira is gearriveerd, en met het samenstellen van een eskader, want hij heeft besloten na het vertrek van de met specerijen geladen schepen naar Portugal, Calicut te verwoesten en de Arabische kooplieden van de kust van Voor-Indië te verdrijven, `zodat er niet één moor, noch op zee, noch aan land achterblijft.’ Tenslotte arriveert Dom Duarte op 10 november 1524 met zijn galjoen São Dinis, drie andere galjoenen en nog een aantal kleinere schepen voor Cochin. De onderkoning zendt capitão Lopo Vaz de Sampayo en Pero Barreto, de waarnemend ouvidor-geral voor de zieke João do Soyro, naar de São Dinis, om gouverneur Dom Duarte te waarschuwen niet aan land te komen, maar zich in te schepen op de Castello, waarop hij gevankelijk naar Portugal zal reizen, om zich tegenover koning João te verantwoorden voor zijn wanbestuur. Hij moet bovendien zijn woord geven dat hij het schip niet eerder zal verlaten dan nadat het in Lissabon zal zijn aangekomen.

Lopo Vaz overhandigt Dom Duarte een afschrift van dat deel van Dom Vasco’s instructies, waarin is vastgelegd hoe hij zijn voorganger dient te behandelen. Dom Duarte is buitengewoon verontwaardigd als hij de instructies heeft gelezen en hij verwijt Lopo Vaz, van wiens vader hij de ridderslag heeft ontvangen, dat hij zich ertoe leent zulk een boodschap over te brengen. Lopo Vaz antwoordt dat hij de koning gehoorzaamt. Uiteindelijk schikt Dom Duarte zich in zijn lot, maar hij weigert zich te onderwerpen aan het bevel aan boord te gaan van de Castello, omdat in zijn instructies staat dat hij zelf mag bepalen met welk schip hij naar afloop van zijn ambtstermijn terugkeert. Hij inspecteert alle schepen en kiest tenslotte de São Jorge,, waarop hij zich met zijn bagage installeert. Hierover is Dom Vasco zo woedend dat hij Pero Barreto nogmaals zijn bevel aan Dom Duarte laat overbrengen. Barreto zegt dat Dom Duartes instructies over de scheepskeuze slechts gelden als hij een vrij man zou zijn geweest; nu hij een gevangene is, dient hij zich in te schepen op de Castello. Nadat hij dit hernieuwde bevel geweigerd heeft op te volgen, beveelt Dom Vasco de opzichter van de scheepswerf twee galjoenen, ontdaan van de ranoks en van de meeste tuigage, uit te rusten met artillerie en schutters. Pero Barreto en vedor da fazenda Afonso Mexia krijgen de volgende morgen opdracht ieder met een galjoen naast de São Jorge te gaan liggen. Zij moeten Dom Duarte, in naam van de koning, oproepen het schip te verlaten om zich in te schepen op de Castello. Blijft hij na de derde oproep nog steeds weigeren de orders op te volgen, dan dienen de twee hoge gezagsdragers de bemanning van de São Jorge op te roepen het schip te verlaten en daarna dienen de twee galjoenen de São Jorge met hun artillerie de grond in te boren. Als Dom Luíz verneemt wat er gaande is, begeeft hij zich naar de onderkoning, om voor zijn broer te pleiten. Hij merkt op dat het er op lijkt dat u mijn broer haat of dat mijn broer forten heeft verkocht, zo rigoreus treedt u tegen tegen hem op. De aangesprokene antwoordt: `Senhor Dom Luíz, als uw broeder forten zou hebben verkocht dan zat zijn hoofd niet waar het nu zit, want ik zou opdracht hebben gegeven het af te slaan.’ Nadat er nog enige harde woorden gevallen zijn, waarbij Dom Vasco zijn voorganger `de schandvlek van Portugal’ heeft genoemd, breekt hij het gesprek af en zendt Dom Luíz weg. Bij het weggaan roept de boze Dom Luíz verstaanbaar voor de mensen die hem omringen: `U verkiest niet naar mij te luisteren. Ik vertrouw op God dat er nog eens een dag komt waarop ik niet naar u behoef te luisteren. Ik ga nu naar mijn broer en alles wat hem zal overkomen, zal mij ook overkomen.’ Als de onderkoning verneemt wat Dom Luíz heeft gezegd, wordt hij zeer kwaad en geeft Lopo Vaz de Sampayo opdracht hem direct aan boord van een schip te brengen. Hij blijft uit het raam kijken of zijn opdracht wordt uitgevoerd. Dom Luíz, die met zijn omgeving aan tafel zit, onderwerpt zich rustig aan het bevel van de onderkoning en begeeft zich naar de São Jorge en ontmoet zijn broer, die hij nog niet heeft gesproken, om niet van samenspanning met hem beschuldigd te kunnen worden. Tegen Pero Barreto, zegt Dom Luíz, `Wacht met het vernielen van ’s konings schip en ik zal de onderkoning mijn broer, geketend in ijzers, brengen, zoals hij bevolen heeft, want ik wil in alles de onderkoning dienen.’ En tegen zijn broer zegt hij: `Mijn broeder, ik smeek je mij de gunst te verlenen je te onderwerpen in deze tijd van tegenspoed, want dat behoort bij de wisselvalligheden van het leven en ga nu direct met mij naar de Castello.’ Dom Duarte legt zich tenslotte bij het onvermijdelijke neer en gaat met zijn broer aan boord van de Castello.

Dom Duarte zoekt naar mogelijkheden zijn onrechtmatig verkregen schat ongemerkt mee naar Portugal te nemen, wat Vasco da Gama tracht te verhinderen. Al de volgende dag stuurt hij Afonso Mexia, naar Dom Duarte die duizenden aan de koning behorende pardãos komt opeisen. In de minuut van een akte staan de plaatsen vermeld waar hij geld in ontvangst zou hebben genomen. Bij elkaar gaat het om een groot bedrag. Dom Duarte antwoordt dat de koning hem een factorij heeft toevertrouwd en dat hij daar inderdaad vele duizenden pardãos heeft ontvangen. Hij gaat nu op weg naar Portugal om aan Zijne Hoogheid rekening en verantwoording af te leggen.

Dom Duarte is bang dat de onderkoning zijn bagage zal laten doorzoeken, om hem zijn geld af te nemen. Daarom heeft hij zijn geld, zodra hij aan boord kwam, in veiligheid gebracht. Het betreft een kleine som, omdat hij verreweg het meeste heeft omgezet in edelstenen, gouden sieraden, parels en juwelen. Alles bevindt zich in een kistje, dat hij heeft toevertrouwd aan Bastião Pires, de vicaris-generaal, die een groot vriend van hem is en die zijn geheimen kent. Dom Duarte heeft nog een andere vertrouweling, een oud privéleraar die hem heeft opgevoed. Dit tweetal laat zich op een avond door zwarte Malabaarse mannen naar een stuk strand buiten de stad roeien. Zij verlaten met de kist de boot, die zij wegsturen. Zij graven met een ijzeren schop, die zij voor dat doel hebben meegebracht, ergens een gat in het zand en plaatsen de schatkist daarin. Zij markeren de plek, nabij het Mosteiro de Sant’António, met de schedel van een os en vertrekken zonder dat iemand hen heeft gezien. De dag daarop gaat de vicaris met enige andere priesters een wandeling langs het strand maken, ziet de plek waar de schat begraven is en dit is dicht bij de kloostermuur. Hij en de andere priesters, die van niets weten, bewerken met een stok de muur, zodat daarop een merkteken achterblijft. Het is de bedoeling van de vicaris ‘’s avonds als het donker is, nog eens naar het strand te komen en vanaf het merkteken op de muur naar de plek waar de schat is begraven te lopen en deze te vinden door een schop in het zand te steken. Hij voert dit plan een paar avonden later uit, maar vindt de kist niet. Hij steekt en graaft in alle richtingen, waarbij hij zich steeds verder van de schedel verwijdert. De privéleraar, die met hem de kist begraven heeft en hem bij zijn zoektocht vergezelt, doet met zijn schop hetzelfde. Ze zijn daar een groot deel van de nacht mee bezig, maar vinden niets, omdat wandelaars de schedel verplaatst hebben. Avond aan avond zoeken zij, uitgaande van de merktekens op de kloostermuur, naar de schat en zij worden steeds wanhopiger als de avond weer niets heeft opgeleverd. Overdag wandelen zij in de buurt van de kloostermuur op het strand en prikken daarbij met hun stok in het zand. Na vele zoektochten en er na aan toe te concluderen dat de kist door anderen moet zijn opgegraven, vinden zij uiteindelijk de schat, `omdat God niet toelaat dat zulk een kostbare schat verloren gaat.’

De onderkoning wil een vloot uitrusten, om daarmee langs de kust te patrouilleren, maar in de magazijnen blijkt geen artillerie voorradig te zijn. Evenals in Goa, roept Dom Vasco in Cochin iedereen, die geschut van de koning van Portugal onder zich heeft, op dit direct in te leveren, op bedreiging met de doodstraf als later zou blijken dat iemand toch nog geschut in zijn bezit heeft. Als iemand het wapentuig zegt te hebben gekocht en hij kan dit afdoende bewijzen, dan ontvangt hij bij inlevering het bedrag dat hij betaald heeft terug. Door deze maatregel wordt een grote hoeveelheid artillerie bijeengebracht.

Als de onderkoning verneemt dat Fernão Martins Evangelho, de factor van de vloot, bij het verdelen van de buit van een buitgemaakt schip, de factor en de klerken van de factorij laat meedelen, laat hij de boosdoeners in Cochin interneren en moeten zij een borgstelling voldoen; Dom Vasco laat meteen een onderzoek instellen naar de wijzen waarop zij zich hebben verrijkt. Hij pakt ook andere misstanden aan, zoals de zeer bureaucratische ambtenarij en de gecorrumpeerde rechtspraak, tot heil van de bevolking van Indië en als dienst aan de koning.

De zorgen en ergernissen over misstanden op vrijwel ieder gebied schijnen voor Dom Vasco te veel te zijn geweest en hij wordt er letterlijk ziek van. Hij krijgt een reeks steenpuisten in zijn nek, die niet rijpen, maar daardoor wel vreselijk pijn doen, wat hem verhindert zijn hoofd te draaien. Tenslotte moet hij het bed houden, waarbij hij dubbel lijdt, omdat hem nog zoveel taken wachten. Bovendien verliest hij zijn spraakvermogen. Hij ontbiedt capitão Lopo Vaz de Sampayo, Doctor Pedro Nunes, Afonso Mexia, vedor da fazenda, de ouvidor-geral en zijn secretaris, Vicente Pegado Ondanks zijn ernstige ziekte stelt hij een document op, waarin hij beschrijft onder welke omstandigheden hij het bestuur over de Estado da India op zich heeft genomen. Hij zendt genoemde personen met dit document voor ondertekening naar Dom Duarte de Meneses, want de Castello is nog niet uitgevaren, maar ligt onder de beschutting van Fortaleza Manuel nog voor Cochin voor anker. Omdat Dom Duarte vernomen heeft in welke slechte lichamelijke toestand de onderkoning verkeert, weigert hij het document van zijn handtekening te voorzien. Hij hoopt dat Dom Vasco spoedig sterft en dat hij dan het bestuur over Portugees-Indië, dat hij nooit formeel heeft overgedragen, weer kan gaan uitoefenen. Dom Vasco stuurt Doctor Pedro Nunes naar hem toe, die laat weten dat het hem als gevangene niet geoorloofd is aan land te komen voor een formele overdracht van het bestuur, maar Dom Duarte weigert deze overdracht te doen plaatsvinden aan boord van een schip. De vice rei laat daarop Vicente Pegado een document, waarin alles wordt vermeld wat zich tussen hem en Dom Duarte heeft voorgedaan, opstellen. Dit document behoudt hij zelf. Kort daarna zeilt de Castello met Dom Duarte de Meneses aan boord uit. Over de terugreis van de ex-gouverneur deelt Gaspar Correa het volgende mee.

Dom Luíz bevindt zich merkwaardigerwijs niet bij zijn broer op de Castello, maar aan boord van een ander schip. Hij houdt de Castello, onderweg naar Portugal goed in de gaten, omdat hij bang is dat zijn broer uitwijkt naar Frankrijk of Castillië. Bij aankomst in Moçambique vernemen de broers van zeelieden die daar uit Portugal aankomen, dat Dom Duartes zaak er minder slecht voor staat dan zij hadden gevreesd. Beide schepen verlaten Moçambique tezamen en bij het ronden van de Kaap laat Dom Duarte weten dat de Castello water gaat innemen in de Auguada de Saldanha (Tafelbaai) en dat het schip van Dom Luíz op de Castello moet wachten bij het Ilha de Santa Helena. Beide schepen komen in een zware storm terecht en als de bemanning van de Castello bij Sint Helena het schip van Dom Luíz niet vindt, wordt aangenomen dat het in de storm met man en muis is vergaan. Maar in het jaar 1536 verovert Dom Diogo da Silveira een Frans piratenschip. Van de kapitein verneemt hij dat diens broer twaalf jaar geleden het bijna aan de grond gelopen Portugese schip met Dom Luíz aan boord heeft gekaapt. Hij bekent dat Dom Luíz en de bemanning van het schip zijn gedood, waarna het schip is geplunderd en in brand gestoken met de bemanning aan boord. Dom Diogo laat de handen afslaan van de bemanningsleden van de piraat en verbrand hen aan boord van hun eigen schip. Deze gruweldaad heeft tot gevolg dat Franse piraten grote wreedheden aan Portugezen begaan. Dom Duarte bereikt de kust van Algarve en ankert in Faro, waar hij zijn schatten veilig begraaft. Omdat hij niet naar Lissabon wil, zeilt hij naar Cezimbra, waar hij met al zijn bezittingen aan land gaat. Daarna laat hij het schip terugkeren naar Lissabon. Maar een storm drijft het schip naar de kust; de kabels breken, of worden, zoals sommigen zeggen, doelbewust ’s nachts gekapt, om de indruk te wekken dat Dom Duartes vermogen verloren is gegaan. Koning João III is woest over het vergaan van het schip en Dom Duarte verdwijnt voor vele jaren in de gevangenis van Torres Vedras. De koning tracht vergeefs zijn schat in Faro te vinden en Dom Duarte de Meneses wordt tenslotte, door tussenkomst van de graaf van Castanheira, in vrijheid gesteld en tot capitão van Tanger benoemd.

Na het vertrek Dom Duarte en Dom Luíz, gaat de gezondheidstoestand van Dom Vasco snel achteruit. Hij spreekt in het geheim met de gardiaan van het Mosteiro de Sant’António, die zijn biechtvader is. In deze crisissituatie arriveren de met kaneel geladen schepen uit Ceylon. De kaneel wordt overgeladen in schepen van de retourvloot naar Portugal, die nu bijna volledig geladen is. Op 1 december zendt Dom Vasco een snelle zeiler, met brieven van hem voor koning João III, onder kapitein Francisco de Mendoça, vooruit naar Lissabon. Met een van de schepen uit Ceylon is de afgezette capitão Fernão Gomes de Lemos naar Cochin gekomen. De onderkoning hebben berichten bereikt dat op Lemos’ levenswandel veel valt aan te merken; hij is twistziek, gek op het zaaien van verdeeldheid en roekeloos in het bedrijven van kwaad. Hij heeft onrechtvaardigheden begaan en een man met de bijnaam Ganchino heeft de onderkoning gevraagd jegens hem recht te doen, want capitão Lemos heeft zijn arm laten afhakken tot aan de elleboog en hem bovendien kreupel laten maken. Zodra het schip met Lemos aan boord in Cochin voor anker is gegaan, zendt de onderkoning de ouvidor-geral naar hem toe, om hem plechtig te laten beloven niet zonder toestemming van de onderkoning het schip te verlaten. Als hij dat weigert, neemt de ouvidor hem gevangen en laat hem geketend opsluiten in het fort en gaat over tot het verzamelen van op Ceylon onder ede afgelegde getuigenissen tegen hem.

Vasco da Gama, die zijn dood voelt naderen, laat zich overbrengen van het fort naar het huis van Diogo Pereira, dat dicht bij de kerk is gelegen. Hij laat capitão Lopo Vaz de Sampayo, vedor da fazenda, Afonso Mexia en zijn secretaris Vicente Pegado bij zich komen. Hij laat hun onder ede beloven kennis te nemen van zijn nog te schrijven instructies voor de periode vanaf zijn overlijden tot de aankomst van zijn opvolger en deze instructies ook uit te voeren. De secretaris stelt een akte op van hun jawoord, dat zij ondertekenen. Hierna stelt Dom Vasco de minuut op. Hierin wordt onder meer geregeld aan wie hij het bestuur overdraagt, terwijl zijn zoon Estevão wordt opgedragen een trommel met documenten voor koning João III de vorst persoonlijk ter hand te stellen. Nadat hij zijn wereldse zaken aldus naar zijn overtuiging goed geregeld heeft, biecht hij en ontvangt de Laatste Sacramenten; hij draagt zijn zonen op terug te keren naar Portugal, met medeneming van al zijn bezittingen en dienaren. Zij die in Indië willen blijven worden betaald voor de door hen aan de koning bewezen diensten. Al zijn kleding en linnen laat hij na aan de kerk en het hospitaal. De drie gegeselde vrouwen ontvangen, zoals al vermeld, ieder 100.000 reais, die hen in het grootste geheim dienen te worden overhandigd; bij weigering wordt het bedrag verdubbeld en aan de Santa Casa da Misericordia betaald. Dom Vasco da Gama overlijdt op 24 december 1524. Zijn heengaan wordt vooral diep betreurd door het gewone volk. Zijn lichaam wordt gehuld in zijden kleding en in de mantel van de Orde van Christus, bijgezet in het Mosteiro de Sant’ António,7 waarna zijn zoons, tezamen met al zijn dienaren, in een handelsschip terugkeren naar Portugal, waar zij met veel eerbetoon door de koning worden ontvangen. In 1538 wordt het lichaam van Vasco da Gama overgebracht naar Portugal; het berust in de kloosterkerk van São Jerónimo in Belém.

1 Aldus Correa; Barros spreekt over 9 grote schepen en 5 caravelas met latijnzeilen en Castanheda over 7 schepen (naus), 3 galjoenen en 4 karvelen.

2 Een enorm schip met ‘ten minste zes dekken en meer dan 140 kanons, de meeste waarschijnlijk kleine verschansingstukken.’

3 Hun vrees is in hoge mate gevoed door de voorspelling van enige Europese astrologen, die menen dat de aardschollen in het jaar 1524 tegen elkaar zullen botsen en dat er daarna een nieuwe zondvloed zal plaatsgrijpen, die veel gebieden, vooral nabij de kust, zal verzwelgen. Sommige edelen in Portugal hebben al voorraden biscuit aangelegd in schuilplaatsen in de bergen.

4 De eerste bisschop van Goa is pas in 1538 ter plaatse aangekomen, in de persoon van Juan de Albuquerque. Mogelijk bedoelt Correa een andere kerkelijke auroriteit.

5 Mogelijk gaat het om hetzelfde Moorse schip dat direct na de zeebeving voor de kust van Cambay is genomen. Volgens Barros was er een Moors schip op weg van de Rode Zee naar Cambay. Hij zegt dat dit schip het eerst geënterd is Dom Jorge de Meneses. Toen Dom Vasco van de kapitein, schipper en stuurman had vernomen waaruit de lading bestond, heeft hij zijn zwager, Tristão de Ataíde, en Fernão Martins Evangelho aan boord geplaatst. In Chaul is gebleken dat de goederen een waarde vertegenwoordigen van 60.000 cruzados. Castanheda, die ook het kapen van een Moors schip door de vloot van Vasco da Gama vermeldt, zegt dat er voor 60.000 cruzados geld en voor 200.000 cruzados goederen aan boord zijn.

6 Hiervoor wordt verwezen naar deel VI, § 7.9, waarin uitgebreid aandacht is geschonken aan het verblijf in Ethiopië en aan de terugkeer van het gezantschap. De terugkeer komt ook verderop nog kort ter sprake.

7 volgens anderen in het Mosteiro de São Francisco, of de kathedraal van Cochin

1.3 Capitão-geral Dom Henrique de Meneses (1524-1526).