Hoofdstuk 2.
De Estado da India in de jaren 1526-1538
2.0. Capitão-geral Lopo Vaz de Sampayo
Geschreven door Arnold van Wickeren
Degene die na het overlijden van Dom Henrique de Meneses in aanmerking komt om hem als gouverneur van de Estado da India op te volgen, is de capitão van Malacca Pero de Mascarenhas. Nu is Malacca niet alleen ver van Goa, maar het is eind februari ook niet het goede seizoen om naar Malacca te zeilen en de capitão daar van zijn benoeming op de hoogte te brengen. Dus is het nodig een waarnemer te benoemen.
Bekend is dat Dom Henrique in een gezegeld document als zijn directe opvolger heeft aangewezen Francisco de Sá, die op dat moment capitão van Goa is, maar dit document blijkt zoek te zijn. Lopo Vaz de Sampayo, die tweede staat op de lijst van opvolgers, wordt geïnstalleerd als waarnemend gouverneur, nadat hij plechtig heeft beloofd zijn ambt te zullen overdragen aan Pero Mascarenhas, zodra deze uit Malacca zal zijn aangekomen.
Het eerste wat Lopo Vaz doet is capitães naar de verschillende plaatsen sturen en daarna zendt hij een strijdmacht naar Cannanore, om de daar liggende schepen van de zamorin te vernietigen. Hij zeilt dan naar Goa, waar Francisco de Sá weigert hem als gouverneur te erkennen, met het argument dat hijzelf tijdelijk tot gouverneur had moeten worden benoemd. De Senado da Camâra van Goa, evenwel, kiest de zijde van Lopo Vaz, die derhalve in Goa als gouverneur wordt erkend. Hij zendt Pero Mascarenhas vanuit Goa een bericht, om hem van zijn benoeming op de hoogte te brengen.
Nadat Lissabon vernomen heeft dat Fray García de Loaisa in juli 1525 met een vloot uit Spanje naar de Molukken is vertrokken, krijgt de gouverneur-generaal in Indië opdracht een fort te bouwen in Soenda Calapa, om de Spanjaarden de toegang tot de Javaanse en Sumatraanse peperhavens te beletten. Lopo Vaz de Sampayo zendt daarom in maart 1526 Francisco de Sá met een galjoen, twee galjoten (Godinho) of met twaalf schepen (Danvers) en 300 man naar Soenda Calapa, met de opdracht daar een fort te bouwen.
Na een aantal benoemingen te hebben gedaan en ook vloten te hebben uitgezonden naar de Malediven en naar elders, zeilt Lopo Vaz met vijf schepen en 300 man naar Ormoez. Onderweg onderdrukt hij opstanden in Kalhat en Muscat. Deze steden waren in opstand gekomen tegen het Portugese gezag, omdat de capitão van Ormoez, Diogo de Melo, hen afperst. In Muscat doet Lopo Vaz overigens niets anders dan de tussen Diogo de Melo en Raez Xarafo gerezen geschillen, die de oorzaak van de rebellie van Kalhat en Muscat zijn geweest, oplossen. Nadat Lopo Vaz de schatting van de koning van Ormoez in ontvangst heeft genomen en – zoals al eerder vermeldt – Dom Rodrigo en de zijnen, alsmede de gezant van Preste Joam, die door Heitor da Silveira naar Ormoez zijn gebracht, heeft verwelkomd, zeilt hij naar Chaul, waar hij opdracht geeft verschillende plaatsen te versterken, met het oog op de verwachte komst van een sterke Turkse vloot. Dan keert hij terug naar Goa, waar hij verneemt dat er nieuwe opdrachten van koning João III ontvangen zijn. In overeenstemming daarmee geeft Lopo Vaz prioriteit aan de overdracht van zijn ambt aan Pero Mascarenhas. Van Goa, waar hij voor de tweede maal als gouverneur is ontvangen, reist Lopo Vaz door naar Cochin, om de met specerijen geladen retourvloot naar Portugal, waarmee Dom Rodrigo de Lima, Francisco Álvarez en de Ethiopische ambassadeur Licacanate en hun gevolg reizen, uitgeleide te doen. Licacanate zou van Lissabon zijn doorgereisd naar Rome, waar hij zich onderwerpt aan het pauselijk gezag. Nadat hij, van paus Clemens VIII verschillende gunsten heeft ontvangen, is hij naar Abessinië teruggekeerd. Lopo Vaz onderneemt vervolgens een expeditie naar de Rode Zee, om de Turken, die zich gefortificeerd hebben op het eiland Kamaran, te bestrijden. Hierbij zou hij enige successen hebben behaald, waarvan koning João III – aldus Danvers – op de hoogte wordt gebracht door António Tenreiro.1 Hij is de eerste Portugees die vanuit het gebied van de Rode Zee de tot dan toe als onpraktische beschouwde reis over land naar Portugal maakt. Hij komt daar in mei 1529 aan.
Als Lopo Vaz de Sampayo zich begin 1527 weer in Cochin bevindt, bereikt hem het bericht dat Pero Mascarenhas uit Malacca in aantocht is om zijn gouverneurschap te aanvaarden. Er wordt een vergadering belegd, waarin besloten wordt hem niet te erkennen als gouverneur. Lopo Vaz vertrekt daarop naar Goa en laat het aan Afonso Mexia2, naast vedor da fazenda ook capitão van Cochin, over Mascarenhas van dit besluit op de hoogte te brengen. Deze arriveert 28 februari in Cochin en na een woordenwisseling met Mexia besluit hij ongewapend aan land te komen. Mexia, vergezeld van een gewapend escorte, dwingt hem weer aan boord van zijn schip te gaan. Hierbij wordt Mascarenhas met een lans in zijn arm gestoken en lopen ook enige van zijn mannen verwondingen op. Mascarenhas besluit daarop door te zeilen naar Goa, maar stuit daarbij op schepen van António da Silveira, die hem op bevel van Lopo Vaz arresteert en overdraagt aan Dom Simão de Meneses, capitão van het fort in Cannanore.
Deze schandelijke behandeling van Pero Mascarenhas en de weigering van Lopo Vaz hem voor het gerecht te brengen, waarom hij heeft verzocht, schokt veel Portugezen in Indië en er ontstaat een sterke stroming ten gunste van Mascarenhas, vooral in Goa. Heitor da Silveira nodigt hem, namens 300 medestanders uit naar Goa te komen en ze beloven hem dat zij hem als gouverneur zullen gehoorzamen en Lopo Vaz zullen opsluiten. Als deze laatse hiervan verneemt, laat hij Heitor da Silveira arresteren. Als Dom Simão hoort wat zich in Goa heeft afgespeeld, laat hij Mascarenhas vrij en alle Portugezen in Cannanore zweren hem als gouverneur te aanvaarden. Ook Cristovão de Sousa, capitão van Chaul en António de Miranda de Azevedo, admiraal van de Indische Oceaan, kiezen de zijde van Mascarenhas. Om aan de verdeeldheid in de Estado da India een einde te maken, besluiten partijen de zaak te onderwerpen aan arbitrage. Zij beloven op voorhand zich bij de uitspraak neer te leggen en ondertussen treedt niemand op als gouverneur. Op 26 december 1527 doen de arbiters uitspraak ten gunste van Lopo Vaz de Sampayo. Mascarenhas keert terug naar Lissabon en wordt daar goed ontvangen door koning João III, die hem benoemt tot capitão van Azamor in Marokko. Als hij na afloop van zijn termijn na Portugal terugkeert, gaat zijn schip op zee verloren.
Lopo Vaz, wiens positie als gouverneur thans onomstreden is, rust begin 1528 verschillende expedities uit. António de Miranda de Azevedo wordt met een vloot naar de Rode Zee gezonden, om de Turkse galeien die bij Kamaran liggen, nadat zij een vergeefse aanval op Aden hebben uitgevoerd, in brand te steken. Hij zeilt eind januari 1528 uit, met 20 schepen en 1.000 man. Hij verdeelt zijn vloot in drie eskaders en blokkeert daarmee de Straat van Bāb al-Mandab. Hij heeft zeldzaam veel geluk, want hij maakt 8 grote schepen en 14 andere vaartuigen buit; de gezamenlijke waarde van de lading bedraagt 60.000 cruzados. Hij schiet bovendien een groot Turks schip in brand, maar slaagt er wegens tegenwind niet in Kamaran te bereiken. Na nog de moorse stad Zeila in brand te hebben gestoken en een vriendschappelijk bezoek te hebben gebracht aan Aden, zeilt António de Miranda via Ormoez naar Diu, waar zijn vloot door een storm verstrooid wordt. Na het luwen van de storm verzamelen de schepen zich weer, waarna een moors schip wordt genomen. De Portugezen verliezen hierbij 19 man; hun sloep wordt overmeesterd door de vloot van Diu. De zeelieden worden uitgeleverd aan Bahadur Shah, sedert 1526 sultan van Gujarat of Cambay; deze zet de Portugezen gevangen, maar laat hen naar korte tijd vrij.
In 1528 zendt Lopo Vaz verschillende vloten de Indische Oceaan op om deze te ontdoen van moorse schepen. Een van deze vloten, onder bevel van Dom João de Eça, maakt 50 prijzen, geladen met allerlei soorten goederen; hij zet de stad Mangalore in brand en ontmoet daarna een vloot van 70 parãos van Calicut, onder bevel van Kutti Ali; hij bindt de strijd aan, verovert de meeste vaartuigen, doodt daarbij ongeveer 1.500 moren en neemt een zelfde aantal gevangen, onder wie, – zoals al vermeld – Kutti Ali zelf en omdat de Arayan van Procaud hem heeft gesteund wordt Procaud geplunderd.
Lopo Vaz laat de zaken in Goa over aan António de Miranda en gaat zelf naar Cochin. Daar rust hij een vloot uit van 18 schepen. Deze vloot neemt bij Cannanore in een keer 130 parãos waar; zij zijn eigendom van de moren van Malabar. Lopo Vaz valt deze vloot aan; in een fel gevecht brengt hij 18 vaartuigen tot zinken en maakt er 22 buit. De rest verdwijnt, maar andere Portugese schepen brengen bij Cochin de vijandelijke vloot opnieuw verliezen toe. Lopo Vaz gaat vervolgens op zoek naar Arel, de heer van Porca (Purakkat), een stad tussen Cochin en Quilon. Op weg naar Porca ontdoet hij de kust van moorse vaartuigen. Simão de Mello, die het bevel voert over de brigantijnen, zet 26 schepen in brand en verwoest de stad Chatua. Vervolgens doen 1.000 man een aanval op Porca. Arel zelf is niet in de stad, maar de moren bieden heldhaftig tegenstand. Als de meerderheid van hen is gedood, vlucht de rest, waarop de stad wordt geplunderd. Arels vrouw en andere personen van naam worden gevangengenomen en er worden grote hoeveelheden goud, zilver, juwelen, zijde en andere zaken buitgemaakt, waaronder een aantal kanonnen en 13 grote vaartuigen. Alle inwoners die in de stad zijn aangetroffen, zijn gedood en de plaats wordt in brand gestoken. Lopo Vaz keert dan terug naar Cochin, waar hij twee schepen aantreft van de vloot waarmee zijn opvolger Nuno da Cunha in april 1528 is uitgezeild. De schepen, die op 17 en 24 oktober in Cochin zijn aangekomen, zijn de enige schepen die nog in het jaar van vertrek Indië hebben weten te bereiken. Gemakkelijk is hun reis overigens niet geweest; bij aankomst bleek een van de twee schepen nog slechts één vat water aan boord te hebben, terwijl veel opvarenden onderweg gestorven zijn en het andere schip heeft 60 doden te betreuren, terwijl de verliezen aan mensenlevens op schepen die de reis in een halfjaar afleggen, gewoonlijk gering zijn. Omdat Nuno da Cunha zelf nog niet is gearriveerd, zendt Lopo Vaz nog diverse expedities uit tegen ‘piraten,’ die langs de kust van Voor-Indië zwerven; veel van hun schepen worden vernield en Marabia en andere steden, waar zij vandaan komen, worden in brand gestoken.
Sultan Bahadur Shah van Cambay zendt in 1528 een vloot van 80 schepen uit tegen de Nizam-ul-Mulk, sultan van Ahmednagar en heer van Chaul. De Portugezen daar bieden hem hulp, maar zij worden zo in het nauw gedreven dat zij om versterking vragen. Hierop schiet Lopo Vaz hen te hulp schiet met een vloot van 40 zeilen, waarop zich 1.000 Portugese en enige inheemse soldaten, bevinden. Het lukt hem Chaul te versterken met 80 man, onder bevel van João de Avelar. Daarna achtervolgt Lopo Vaz de vloot van Cambay, die op weg is naar Diu. Bij Bombay vindt een treffen plaats, waarin Lopo Vaz de vijandelijke vloot verslaat; hij vernietigt de helft van de schepen, maakt een aantal gevangenen en maakt een hoeveelheid kanonnen en ammunitie buit. Ook bij de strijd ter land boeken de Portugezen succes; zij veroveren voor de Nizam-ul-Mulk een fort op Cambay. Lopo Vaz acht het een geschikt moment voor een aanval op Diu en hij zou deze ontketend hebben, als niet al zijn kapiteins, behalve Heitor da Silveira, zich daartegen hadden verzet. De capitão-geral keert terug naar Goa, nadat hij de vijandelijke vloot een nederlaag heeft toegebracht, maar hij laat Heitor da Silveira achter met 22 schepen, om de kust van Cambay te ontdoen van piraten. António de Miranda krijgt dezelfde opdracht voor de kust van Malabar. Silveira neemt Baçaim in en zet de stad in brand, waarop de heer van Thana zich vrijwillig onderwerpt en schatplichtig aan Portugal wordt. Hierna keert Heitor da Silveira terug naar Chaul.
1 Eric Axelson meldt dat António Tenreiro over land naar Lissabon is gezonden door de capitão van Ormoez, om koning João III in te lichten over de operaties van Nuno da Cunha aan de Swahilikust (zie deel 9, pag. 146). António Dias Farinha schrijft dat Tenreiro brieven gericht aan koning João III bij zich heeft van Cristovão de Mendoça, capitão van Ormoez en van de feitor en guazil van deze plaats. In deze brieven is sprake van ernstige beschuldigingen aan het adres van Lopo Vaz de Sampayo en van de gevangenneming van Diogo de Melo, de bejaarde ex-capitão van Ormoez. Tenreiro begeeft zich eerst naar Dom Jaime, hertog van Bragança, de beschermheer van Lopo Vaz, die bij brief van 23 mei 1529 de koning inlicht over deze zaken. Tenreiro spreekt met João III over de misbruiken in Indië en er wordt tot tweemaal toe een aanslag op hem gepleegd, waarbij een zoon van Diogo de Melo betrokken is. Tenreiro ontvangt van João III een jaargeld van 30.000 reais.
2 door Danvers aangeduid als een grote intrigant