Categorieën
Portugees kolonialisme

De Molukken en de Kleine Soenda-eilanden. De ontwikkelingen in het Verre Oosten

Deel 10 Index

Hoofdstuk 3.

De ontwikkelingen in het Verre Oosten

3.4. De Molukken en de Kleine Soenda-eilanden

Geschreven door Arnold van Wickeren

In verschillende voorafgaande delen is aandacht geschonken aan de Molukken. In deel V, hoofdstuk. 4 komen de geografische, economische, religieuze en politieke positie van deze eilanden aan de orde en is uitvoerig verslag gedaan van de expeditie van 1511, die Francisco Serrão op Ternate heeft gebracht, waar hij door de sultan goed ontvangen is. Ook is verslag gedaan van de expedities in de jaren 1513 en 1514 naar de Molukken en de Banda-eilanden en van de stichting van de factorij op Ternate door António de Miranda de Azevedo In § 7.4 van deel VI zijn de expedities in de daaropvolgende vijf jaar besproken en is aandacht gegeven aan het lot van de leden van Magalhães’ expeditie die op Tidore zijn achtergebleven, terwijl deze beroemde expeditie zelf onderwerp van bespreking is in de bijlage in deel VII. In dit deel wordt op eerder besproken zaken alleen teruggekomen als lezing van het in juni 2002 verschenen eerste deel van de heruitgaven van Valentijns Beschrijving van Oud en Nieuw Oost-Indiën daartoe aanleiding geeft.

Het eerste punt waarop Valentijn een ander licht werpt dan de eerder geraadpleegde schrijvers betreft de gifmoord op koning Bajang Ullah (Boleif voor de Portugezen) van Ternate. Hij geeft een zeer plausibele verklaring voor deze moord en hij verzet zich tegen de Portugese lezing dat sultan Almansor van Tidore hierin de hand zou hebben gehad. Volgens Valentijn heeft sultan Almansor zijn dochter Njai Tsjili, `een vorstin van groot verstand en vol moed’ koning Bajang ten huwelijk aangeboden, `die ze zeer geerne aannam,’ om een einde te maken aan de geschillen tussen Ternate en Tidore. Hij heeft geen enkel belang bij de dood van zijn schoonzoon, integendeel: volgens Valentijn heeft de vriendschap tussen koning Bajang en Francisco Serrão veel kwaad bloed onder de bevolking van Ternate gezet. Zij zien in Serrão een vijand van de moren en in Bajang, die zich tot het katholicisme heeft bekeerd, een verzaker van het geloof en een begunstiger van de christenen. Door de Portugezen kruidnagelen te leveren, onthoudt hij de moorse handelaren de winsten die zij vroeger genoten. Hoewel de naam van de gifmenger nooit is opgehelderd, staat vast dat koning Bajang begin 1522 door een van zijn eigen onderdanen is vermoord. Francisco Serrão ondergaat later hetzelfde lot. De jonge weduwe van Bajang, Njai Tsjili, blijft achter met twee kleine zoontjes Deyalo en Bohejat. Bajang laat nog veertien andere kinderen na, die hij verwekt heeft bij bijzitten, maar die als neven van de koning door het leven gaan. Een van hen is Taruwese, die een belangrijke rol zal spelen.

Tegen het einde van 1521 zeilt een Portugese vloot, onder bevel van António de Brito vanuit Indië naar de Molukken. De vloot doet Pacém aan1 en zeilt aan het einde van de goede moesson door naar Malacca en vandaar vervolgt Brito zijn reis met vijf schepen en 300 man. Hij ankert voor Gresik, dat de Portugezen Agacime of Agasim noemen en waar António de Abreu in 1512 al een padrão heeft geplaatst, Brito is genoodzaakt in deze aan de noordoostkust van Java gelegen haven de goede moesson af te wachten. Eind januari arriveren daar twee Portugese schepen, onder bevel van Dom García Henriques, een zwager van de capitão van Malacca. Hij is op weg naar zijn standplaats Banda, een `zeer lucratieve’ post. In februari zet Dom García zijn reis voort en enkele dagen later vertrekt de vloot van António de Brito ook naar Banda, waar hij nog in februari aankomt. António de Brito, die uit Portugal bericht heeft ontvangen over de plannen van Fernão de Magalhães, verneemt op Banda van zeelieden uit Ternate, dat eind vorig jaar twee schepen uit Castilië Tidore hebben bezocht en dat de bemanningen daar goed door sultan Almansor zijn ontvangen; dat de schepen twee maanden geleden, geladen met specerijen naar Castilië zijn vertrokken, maar dat een van de twee zo lek bleek te zijn dat het naar Tidore is teruggekeerd. De Ternatanen reppen niet over de moord op koning Bajang; die dan waarschijnlijk nog leeft. António de Brito snapt dat de aanwezigheid van Spanjaarden in de Molukken een groot gevaar vormt voor de Portugese positie daar en dat het zijn taak als capitão niet zal verlichten. Het lukt hem Dom García ervan te overtuigen dat zij tweeën hun krachten dienen te bundelen om de Spanjaarden in de Molukken de pas af te snijden. Voor zijn vertrek laat Brito op Banda een padrão neerzetten, welk gebaar aanvankelijk door de bevolking niet begrepen laat staan gewaardeerd wordt.

Eind mei 1522 komen Brito en Dom García bij Tidore aan. De laatste treft daar de 19 in zeer armzalige toestand verkerende overlevenden van de Trinidad op hun al lang niet meer zeewaardige schip aan.2 Zij worden gevangengenomen. Brito en Dom García eisen ook uitlevering van de zich op Tidore bevindende Castilianen. Sultan Almansor bevindt zich in een moeilijk parket. Hij heeft kort geleden met de Spaanse kapiteins Carvalho en Del Cano en met de Genuees Juan Bautista Poncero, schipper op de Trinidad, een verdrag gesloten van vrede en vriendschap en hij heeft de koning van Spanje als zijn soeverein erkent. Bovendien bepaalt het verdrag dat alles in het werk gesteld zal worden om de Portugezen uit de Molukken te verdrijven. De vorsten van Gilolo, Makian en Batjen en de gugugu (rijksbestuurder) van Ternate, die een exponent is van de anti Portugese partij die koning Bajang het leven heeft gekost, hebben zich bij het verdrag aangesloten. Almansor heeft met de sterke Portugese vloot voor zijn deur niet het lef om de eis de Spanjaarden aan hem over te dragen af te wijzen. Hij levert zijn Castiliaanse vrienden aan hun vijanden uit. Onder de Castiliaanse kooplieden bevindt zich de Portugees Gaspar Rodrigues, die voor een aantal kooplieden in Malacca factor is geweest op het eiland Batjen. Hij wordt als een verrader beschouwd en in het openbaar onthoofd. Later zal de Trinidad naar Ternate worden gesleept en zullen de gevangen Spanjaarden worden ingezet bij de berging van de rondhouten van hun schip, dat daar gebruikt gaat worden bij de bouw van het fort, hun eerste gevangenis. Later zullen zij gevankelijk van het ene naar het andere eiland worden overgebracht en uiteindelijk zullen zij Indië bereiken. Na verloop van tijd zijn zullen de meeste Spanjaarden aan de slechte behandeling zijn bezweken en zijn alleen Gonzalo Gomez de Espinosa en vijf andere zeelieden nog in leven. Een van hen zal bij een vluchtpoging om het leven komen en de vijf anderen zullen met een retourvloot naar Portugal worden overgebracht, waar zij in een kerker in Lissabon zullen belanden. Daar zal nog een van de ongelukkigen sterven, maar Espinosa en zijn drie lotgenoten, die tot op het bot vermagerd zijn, zullen naar Spanje worden uitgewezen, waarmee hun reis om de wereld zal zijn voltooid. De helden zullen maar een karig pensioen ontvangen. Als Espinosa zijn achterstallige gage wil innen, blijkt de tijd doorgebracht in Portugese gevangenschap niet mee te tellen, omdat hij gedurende die tijd niet in Spaanse dienst is gweest.

Ondanks dat het schip Victoria in Sevilla terugkeert, is de expeditie van Magalhães voor Spanje op een echec uitgelopen. De factorij op Tidore is vernietigd en van de vijf vertrokken schepen is slechts een schip dat zijn bestemming heeft bereikt teruggekeerd. Dit zijn, zelfs voor een experimentele expeditie, zeer zware verliezen. Bovendien heeft de Trinidad vergeefs gezocht naar een nieuwe oostelijke route, die door toekomstige expedities gebruikt zou kunnen worden. Eventuele in de Molukken geladen Spaanse schepen staat slechts de terugreis via Cabo de Buena Esperanza open, waar zij zonder veel moeite door de Portugezen kunnen worden onderschept.

De komst van de vloot van António de Brito bezoemt de bewoners van Ternate vrees in. Zij hebben ervaren dat de voordelen die koning Bajang verwacht heeft van zijn betrekkingen met de Portugezen in grote nadelen zijn verkeerd. Er is verdeeldheid in het land ontstaan tussen begunstigers van de vreemdelingen en zij die hen liever nog vandaag zien vertrekken dan morgen. Deze tweedracht heeft hun koning het leven gekost. Het binnenhalen van de Portugezen door de koning heeft bovendien het machtsevenwicht tussen de Molukse vorsten verbroken. Sultan Almansor heeft zich van de weeromstuit verbonden met de Spanjaarden en daardoor zal een situatie ontstaan waarin Ternate en Tidore tegenover elkaar komen te staan, terwijl elk van beide landen gesteund wordt door een van de twee rivaliserende Europese machten, die de vijandschap bovendien voortdurend ten eigen bate zullen aanwakkeren. Deze situatie, waarbij de Hollanders de Portugezen later als bondgenoot van Ternate zullen opvolgen, zal meer dan een eeuw blijven bestaan en zeer veel ellende voor de bevolking van de Molukken met zich brengen.

Na deze vooruitblik keren we terug naar 1522. Als de koningin-regentes, Njai Tsjili, verneemt dat er een grote Portugese vloot bij Tidore is aangekomen, haast zij zich haar gugugu naar Tidore te zenden om de opvolger van Francisco Serrão uit te nodigen naar Ternate te komen. Als deze is gearriveerd licht zij António de Brito in over de gifmoord op haar man en op Francisco Serrão. Zij laat hem ook weten het bondgenootschap met de Portugezen, overeenkomstig de wil van de overleden koning, te willen voortzetten. Daarop sluit Brito met de koningin, met haar stiefzoon Taruwese, die tot gugugu is gekozen, en met de andere machtigen van het rijk een nieuw verdrag. Hierbij verwerven de Portugezen het monopolie op de aankoop van kruidnagelen van Ternate en alle onderhorige eilanden, op voorwaarde dat zij niet ingaan op het aanbod van Almansor zich ook op Tidore te vestigen. De prijs van kruidnagelen wordt vastgesteld op op 3 pardaus of 1.000 reais per bahar (van 4 quintais) en wordt een aantal keren herbevestigd. De nagelen zullen betaald worden met stoffen uit Gujarat, Coromandel en Bengalen, waarbij de ruilverhouding in het verdrag is vastgelegd. Op 24 juni 1522 krijgt Brito toestemming een versterking op Ternate te bouwen en daarin troepen te legeren. Met de bouw van Fortaleza São João Baptista, gewoonlijk aangeduid als Castelo Gamma Lamma, naar het strand Gama Lamu, nabij de hoofd- en havenstad Talangame, wordt direct een begin gemaakt.

De stichting van een Portugese capitania in de Molukken en op Banda en van koninklijke factorijen op Ternate en Banda en de bouw van het fort hebben diepgaande invloed op het leven van de inheemsen. Zij zijn verplicht al hun kruidnagelen aan de factorij aan te bieden tegen de afgesproken prijs. De kruidnagelen worden in Portugese schepen of in die van handelaren die over een cartaz beschikken naar Banda vervoerd. Daar worden de schepen bijgeladen met door de factorij gekochte muskaatnoten en foelie, voordat zij verder zeilen naar Malacca. Bandanese, Javaanse en andere kooplieden worden van de handel in genoemde specerijen uitgesloten. De Ordenações da India van 1520 verbieden Portugese officieren en particuliere handelaren van elke nationaliteit te participeren in de handel of het transport van genoemde specerijen. Dit verbod wordt van meet af aan frequent overtreden.

De tegenstanders van het bondgenootschap met de Portugezen, aangevoerd door de islamitische geestelijkheid, hebben door de komst van António de Brito aan invloed verloren, maar zij zijn niet tot zwijgen gebracht. Hun haat, waarvan koning Bajang het slachtoffer is geworden, richt zich nu op gugugu Taruwese. Deze zoekt steeds meer steun bij Brito. Sultan Almansor, die een zeker opportunisme niet vreemd is, nodigt, in weerwil van zijn bondgenootschap met Spanje, António de Brito uit ook een vesting op Tidore te bouwen. Brito gaat niet op de uitnodiging van Almansor in. De sultan, die ook al van Francisco Serrão nul op zijn request heeft ontvangen, is door deze nieuwe afwijzing zwaar gekrenkt. Hij begint nu iedereen tegen de Portugezen op te stoken, ook zijn dochter Njai Tsjili, die begrijpt welk een dreiging er van een Portugese vesting en het geschut uitgaat. Zij ziet in dat zij de Portugezen te veel ruimte in haar land heeft gegeven en maant haar onderdanen die bij de bouw van het fort betrokken zijn, in het geniep de bouw te vertragen. Na overleg met zijn aanvoerders besluit Brito de bouw juist te versnellen, waarbij hij alle steun ontvangt van Taruwese. Hij heeft namelijk met de gugugu een geheim bondgenootschap gesloten, waarbij zij elkaar hebben toegezegd elkaars belangen te zullen bevorderen. De koningin gaat Taruwese hoe langer hoe meer wantrouwen, vooral nadat haar vader haar erop gewezen heeft dat deze er wellicht op uit is, met steun van Brito, de macht te grijpen, waardoor haar zesjarig zoontje Dayalo van de troonopvolging wordt uitgesloten. Deze angst brengt haar in het kamp van de moordenaars van haar man. Zij neemt haar vader in vertrouwen en beiden besluiten met gezamenlijke inspanning de Portugezen uit de Molukken te verdrijven.

In januari 1523 keert Dom García Henriques via de gebruikelijke route over Banda naar Malacca terug. Hij komt daar in september aan. Brito wil laten onderzoeken of er geen kortere route is naar Malacca. Daartoe zendt hij in juni 1523 Simão de Abreu op onderzoek uit naar Borneo. Hij keert in november van dat jaar van zijn exploiratiereis terug. Ondertussen schiet het met de bouw van het fort nog niet erg op, omdat veel Portugezen die bij de bouw betrokken zijn, ziek zijn door gebrek aan proteïnerijk voedsel. Dan arriveert Rodrigues da Silva uit Malacca met een schip met voorraden, zijn mannen worden ingezet bij de bouw en met steun van Taruwese komt er weer schot in de bouw van de vesting. Silva brengt het nieuws mee dat er vreemde schepen op weg zijn naar de Molukken, om daar kruidnagelen te laden. Voor Brito is dit bericht aanleiding de Molukse vorsten te waarschuwen niet met de vreemdelingen in zee te gaan en uitsluitend kruidnagelen met de Portugezen te ruilen, zoals met de koningin van Ternate, de kolano moloco is afgesproken.

Almansor die zijn dochter gewonnen heeft voor zijn plan met vereende krachten de Portugezen uit de Molukken te verdrijven, zoekt een aanleiding om de vijandelijkheden te beginnen. Hij behoeft niet lang te wachten. In mei 1523 arriveren bij Ternate, Tidore en Gilolo jonken van Malacca, Banda en van andere oorsprong, Zij zijn eigendom van kooplieden uit Banda, Java en elders. Enige schepen uit Banda ankeren voor Tidore om daar kruidnagelen te laden. Brito zendt twintig Portugezen, onder leiding van een zekere Tavare, met een bewapend vaartuig naar Tidore. Tavare heeft slechts opdracht de sultan vriendelijk te verzoeken de Bandanezen onverrichter zake weg te sturen. Tavare is het duidelijk niet met deze zachte aanpak eens; zonder ook maar contact met de sultan te hebben gezocht, beschiet hij de Bandanese schepen, met het doel deze in de grond te boren. De sultan en de andere Tidorezen voelen zich door dit buitensporige optreden diep gegriefd en besluiten zich tegen de Portugezen te weer te stellen. Het lot is hun gunstig gezind; door een plotseling opstekende storm wordt het vaartuig van Tavare op de kust geworpen. De Portugezen zien nog wel kans zich op de kust in veiligheid te stellen en zij weten hun geschut en hun andere wapens en zelfs een deel van de voorraden aan land brengen. De kleine groep schipbreukelingen ziet zich al spoedig omringd door vijanden die van drie kanten zijn genaderd. Het ziet er slecht uit voor Tavare en zijn mannen, die tot overmaat van ramp hun vuurwapens niet kunnen gebruiken, omdat het kruit bij de berging is nat geworden. Zij besluiten hun huid zo duur mogelijk te verkopen en vechten zich letterlijk dood.

Als Brito hoort wat Tavare heeft aangericht en wat hem is overkomen en hij ook verneemt dat Tidore zich op oorlog voorbereidt, laat hij de sultan weten dat Tavare in strijd met zijn opdracht heeft gehandeld en zwaar zou zijn gestraft als hij niet zou zijn gedood. De capitão vraagt ook om teruggave van het geschut en de voorraden. Almansor gelooft Brito’s excuus niet en beschouwt dit als een smoes om het geschut en de voorraden terug te krijgen. Hij gaat onverdroten door met zijn oorlogsvoorbereidingen, zonder de Portugese gouverneur zelfs maar te antwoorden. Brito geeft daarop opdracht Tidorese schepen aan te vallen en binnen de kortste keren hebben zijn mannen een aantal Tidorezen gevangengenomen. Brito zendt opnieuw een gezant naar de sultan, om het geschut en de voorraden op te eisen. Hij verlangt bovendien bestraffing van de moordenaars van Tavare en de zijnen. Hij dreigt de geleden schade te verhalen op de gearresteerde Tidorezen. De sultan neemt voor de bestudering van Brito’s boodschap zoveel tijd en de situatie is voor de gezant zo bedreigend, dat hij verlof vraagt te mogen vertrekken, zonder het antwoord van de sultan af te wachten. Na enig aandringen laat Almansor hem gaan. António de Brito, die bepaald niet op oorlog uit is, wil de zaak niet op de spits drijven, maar veel van zijn landgenoten en Tawurese, die bij oorlog garen denkt te spinnen, betogen dat de Portugese geloofwaardigheid ernstige schade zal lijden als Almansor geen lesje wordt geleerd.

Inmiddels heeft Brito ook vernomen dat koningin Njai Tsjili met haar vader onder een hoedje speelt en van plan is met haar zoontjes naar Tidore uit te wijken. Brito’s adviseurs raden hem aan dit te verhinderen door Njai Tsjili en de prinsen Delayo en Bohajat te arresteren. In het diepste geheim laat Brito een groep soldaten het paleis van de jonge koning Delayo binnendringen. Hij en zijn jongere broertje Bohajat alsmede hun halfbroers Taberidji en Hairun, die hun vader bij zijn Javaanse bijzitten heeft verwekt, worden gegrepen, maar Njai Tsjili, die zich in een ander vertrek bevindt, weet het paleis ongezien te verlaten en het gebergte in te vluchten. De kinderen worden in de vesting opgesloten. Zodra de bevolking verneemt dat de Portugezen de jonge koning en een aantal prinsen hebben geïnterneerd en dat de geliefde koningin-regentes is gevlucht, lopen zij massaal voor de vesting te hoop en eisen uitleg. Het ziet er zeer benauwd uit voor de Portugezen. Het door sterfte en ziekte aangetaste garnizoen kan zich in geval van nood nog niet in het fort verschansen, omdat het nog niet afgebouwde fort nog niet in staat van verdediging kan worden gebracht, hoewel er alwel enig geschut staat opgesteld. Brito en Taruwese weten de opgewonde menigte te kalmeren door te betogen dat de prinsen voor hun eigen veiligheid zijn ingesloten en spoedig zullen worden vrijgelaten.

In de loop van het jaar 1523 blijkt dat Portugese kooplieden zich niet meer vrij in de Molukken te kunnen bewegen; zij lopen een grote kans door Tidorezen overvallen en gedood te worden. Hun afgehouwen hoofden worden in triomf naar Tidore gebracht en daar tentoongesteld. Overigens zijn niet alleen de Portugezen het slachtoffer van deze laffe moordpartijen; Almansor laat zijn onderdanen ook bewoners van Ternate overvallen en ook hun hoofden worden – naar Moluks gebruik – als krijgsbuit gezien. De moordpartijen op burgers van Ternate bieden António de Brito en zijn vriend Taruwese de kans de Ternatanen uit te leggen dat Almansor meer oorlogvoert tegen Ternate dan tegen de Portugezen. Zij moedigen de Ternatanen aan wraak te nemen op de Tidorezen en Brito zet een prijs op elk ingeleverd Tidorees hoofd. De aanmoedigingspremie leidt tot barbaarse moordpartijen op zulk een schaal dat Brito de premie al gauw niet meer kan betalen. Het wegvallen van de premie doet de vijandelijkheden niet verminderen; er is inmiddels zoveel haat gezaaid dat het moorden ongeremd doorgaat, zonder dat Brito hierop nog veel invloed kan uitoefenen. Hij ziet in dat alleen een openlijke oorlogsverklaring aan Tidore een einde kan maken aan de wrede guerrillaoorlog. Nadat de gouverneur in 1524 koning João III over de situatie in de Molukken heeft bericht en de vorst verzocht heeft hem te doen aflossen, doet zich onverwachts de kans voor de impasse te doorbreken als Dom Martim Afonso de Melo Jusarte met versterkingen arriveert.

Dom Martim Afonso is eind 1522 vergezeld van Pero Lourenço de Melo, die naar China gaat, uit Cochin vertrokken naar Malacca. Daar vernemen zij over de teleurstellende ervaringen van de Portugezen met het Hemelse Rijk en zo vinden we Martim Afonso met een jonk terug op Banda, waar hij de laatste maanden van 1523 en de eerste van 1524 overwintert. Tijdens zijn verblijf rijzen er moeilijkheden met de bevolking, wellicht als gevolg van de vestiging van het kruidnagelmonopolie in de Molukken, dat grote schade toebrengt aan de handel en de scheepvaart van de Bandanezen. Dom Martim Afonso, die slechts beschikt over zeven Portugezen en zeventig Javanen en Chinezen, wordt gered door de aankomst van de drie schepen, onder bevel van Bastião de Sousa. De andere kapiteins zijn Martim Correia en Ayres Coelho. De schepen zijn in oktober 1523, op bevel van capitão-geral Dom Duarte de Meneses, uit Cochin vertrokken met een opdracht die niet louter commercieel is. Capitão-mór Bastião de Sousa doet een beroep op Martim Afonso hulp te bieden aan António de Brito, die met Tidore in oorlog is en zo arriveren Dom Martim Afonso de Melo Jusarte en Martim Correia met twee of drie Portugese jonken uit Banda bij Ternate. Zij brengen niet alleen een flink aantal Portugezen mee, maar ook de lang verbeide voorraden. De Portugezen op Ternate hebben veel baat bij de hulp op dat moment, want de kruidnageloogst is dat jaar zeer overvloedig. In het jaar 1523-1524 komen drie schepen uit Cochin en op zijn minst drie Portugese jonken uit Malacca naar Banda om de oogst op te halen. Brito’s garnizoen wordt verder vesterkt door een jong en enthousiast edelman, Jorge Pinto, die beschikt over een gilalo (een vaartuig dat een slag kleiner is dan een coracora), met daarin 40 of 50 Portugezen. Hij krijgt opdracht op Tidore aan land te gaan en zoveel mogelijk buit te verzamelen. Jorge Pinto voert zijn opdracht zo goed uit dat hij het hele eiland onveilig maakt en plundert, waarbij het meegebrachte geschut de Tidorezen op afstand houdt. De Portugezen beschikken nu weer over grote voorraden, wat het moreel zeer ten goede komt.

Na deze gevoelige afstraffing te hebben geleden, begrijpt sultan Almansor dat wie niet sterk is, slim moet zijn. Hij besluit de gilala in een hinderlaag te lokken. Daartoe laat hij een aantal coracoras positie kiezen in een zwaar beboste ondiepe kreek. ’s Nachts moet een coracora zich laten opmerken door Jorge Pinto in zijn gilala en hem naar de kreek lokken. Het plan lukt; zodra Pinto de coracora in het oog krijgt zet hij de achtervolging in tot in de kreek, waar zijn vaartuig dat door het meegevoerde geschut dieper in het water ligt dan de vijandelijke coracoras prompt aan de grond loopt. Nu komen de Tidorezen van alle kanten in hun coracoras op de gilala af. Pinto en de zijnen verdedigen zich manhaftig, maar moeten het uiteindelijk tegen de overmacht afleggen. Pinto, die zichzelf zwaar heeft overschat en zijn vijanden heeft onderschat, en zijn mannen vinden allen de dood en hun hoofden worden in triomf naar Tidore gebracht. Brito laat vervolgens Martin Afonso de Melo een nieuwe aanslag op Tidore ondernemen, maar omdat zijn jonken al op weg naar Tidore worden ontdekt, moet hij na een paar huizen in brand te hebben gestoken, onverrichter zake naar Ternate terugkeren.

António de Brito is door alle tegenslagen zo ontmoedigd, dat hij de oorlog met Tidore het liefst direct zou beëindigen. Taruwese denkt daar anders over. Hij is van plan met een grote troepenmacht de Tidorese vesting Marieco te veroveren en vraagt zijn vriend zijn strijdkrachten met een klein aantal Portugezen, onder bevel van een officier, te ondersteunen, waarin Brito toestemt. Taruwese landt met 1.500 Ternatanen en het groepje Portugezen op Tidore en marcheert naar de vesting Marieco, de vroegere koninklijke residentie van Tidore, gelegen op een heuveltop in het zicht van Gamma Lamma. De Portugezen moeten de hete kastanjes voor Taruwese uit het vuur halen; zij dienen op een teken van hem het fort te bestormen. Misleid door het geschreeuw van de vijand, dat zij voor het teken houden, komen zij te vroeg in actie, als gevolg waarvan hun aanval wordt afgeslagen en de Portugezen smadelijke verliezen lijden. Taruwese laat Brito om een andere groep Portugese soldaten vragen en belooft niet eerder naar Ternate terug te keren dan nadat hij de vesting Marieco veroverd zal hebben. António de Brito, wiens garnizoen geslonken is tot 120 à 130 man, voelt er niets voor nog meer soldaten aan de ambities van Taruwese op te offeren. Eerst als deze zelf zijn verzoek komt bepleiten, geeft Brito hem nogeens 20 man. Met hun hulp lukt het Taruwese uiteindelijk de vesting te veroveren, zonder dat daarbij ook maar één Ternataan het leven laat. De Tidorezen verliezen 200 à 300 man, onder wie veel mantri’s en bloedverwanten van de sultan. Taruwese steekt de vesting in brand en zou de gehele bezetting daarvan hebben afgemaakt, als de Portugezen hem niet hadden gedwongen het moorden te staken.

Na dit succes verenigt Taruwese de Tidorese helft van Makian met de onder Ternate vallende helft, nadat de door het barbaarse optreden op Tidore geïntimideerde bevolking zich vrijwillig aan hem heeft onderworpen. Aangemoedigd door de successen van Taruwese, besluit Brito het rijkje Gilolo ook onder het gezag van Ternate te brengen. Hij zendt Martim Correia met 40 man op pad. Taruwese sluit zich met een veel groter aantal Ternatanen bij Correia aan. Gilolo wordt stormenderhand genomen en in de as gelegd. De aanvallers keren met veel gevangenen terug naar Ternate. Na alle geleden nederlagen laat sultan Almansor Brito weten vrede te willen sluiten en hij biedt zelfs aan de door de Portugezen gemaakte kosten en geleden schade te vergoeden. Brito gaat verlopig niet in op Almansors verzoek en zet de oorlog voort; hij behaalt nog enige kleine voordelen op Tidore. Ondanks de oorlog verwerven de Portugezen grote hoeveelheden kruidnagelen; in januari 1525 vertrekken via Banda, waar de reis in juli zal worden voortgezet, vier jonken en een galjoen, onder bevel van Martim Afonso de Melo Jusarte, van Ternate naar Malacca. In februari vaart een andere galjoen uit. Het is de Santo António, met bestemming Cochin. Het schip vervoert 27 vaten kruidnagelen en 13 vaten muskaatnoten behorend aan de kroon. Onder de jonken die dat jaar naar Malacca terugkeren, behoort er een aan de bendahara van die stad; het schip vervoert 50 bahar en 90 cates (ongeveer 206 quintais) kruidnagelen, die ook aan de koning behoren en waarvoor de factor 10 bahar vracht en 20% belasting moet betalen.

Ondertussen heeft de capitão-geral van de Estado da India, Dom Duarte de Meneses een nieuwe gouverneur voor de Molukken aangesteld. Het is Dom García Henriques, die onder grote druk van António de Brito hem heeft vergezeld naar Tidore, om de overgave van de daar aanwezige Spanjaarden te eisen. Dom García is in januari 1525 door Jorge de Albuquerque, capitão van Malacca, naar de Molukken gezonden met een jonk en een fusta van een Maleise koopman, die onder Portugese protectie handeldrijft met de Molukken. Als de schepen Banda aandoen, vindt Dom García daar Dom Martim Afonso de Melo, die door António de Brito met zijn schepen naar Malacca is gezonden, met de Bandanezen in oorlog. Hij ondersteunt met zijn mannen zijn landgenoot tegen de zich hevig verzettende bevolking. Dom García schijnt niet veel haast te hebben zijn zwager op Ternate af te lossen. Hij blijft voorlopig op Banda, waar hij een klein fort bouwt waar António de Brito het laatste jaar van zijn ambtstermijn wil doorbrengen, maar waarvan hij zal afzien. Martim Afonso vervolgt zijn reis naar Malacca en als Dom García voldoende is hersteld van zijn verwondingen vertrekt hij in mei en komt een paar dagen later aan op de rede van Talangame, op enige léguas van de Portugese vesting. Dom García laat zijn zwager weten dat hij is gekomen om hem af te lossen. Het probleem is dat de nieuw aangekomen capitão niet aan land durft te komen uit vrees dat zijn voorganger weigert zijn post op te geven en zich meester maakt van de in de Molukken voorhanden zijnde schepen voor eigen gebruik. De vertrekkende capitão vreest dat zijn opvolger een onderzoek naar zijn handel en wandel zal instellen en hem onvoldoende scheepsruimte zal laten om zijn bezittingen, zijnde wat hij aan zijn aanstelling heeft overgehouden, met zich mee te nemen. Uiteindelijk wordt een compromis bereikt. Brito zal op zijn post blijven totdat de jonk die hij laat bouwen gereed is. Afgesproken wordt het Castelo in augustus met enig ceremonieel zal worden overgedragen. Als António de Brito zijn woord heeft gegeven, komt Dom García eindelijk aan land. Gezamenlijk rusten Brito en Dom García een verkenningsexpeditie uit naar Celebes, die moet nagaan of de bewoners van dat land goud willen ruilen tegen stoffen. De missie loopt uit op een mislukking, omdat de inheemsen vrezen dat de Portugezen, uit begeerte naar goud, erop uit zijn hun land te veroveren. Op zijn terugweg wordt het scheepje van de expeditie gegrepen door een zware storm en naar het oosten verzet; het wordt naar een groot eiland gedreven. Dit eiland is waarschijnlijk Nieuw-Guinea geweest. De inboorlingen geven de Portugees te kennen dat er in hun land goud kan worden gevonden, dat zijzelf echter niet gebruiken. De expeditie keert, na een reis van acht maanden, terug naar Ternate.

In augustus ontstaan bij de overdracht van de macht direct hoogoplopende ruzie. In drie jaar heeft Brito nog niet de muren van het fort voltooid; noch de bastions, noch de donjon gebouwd. De bovenste etage is slechts bedekt met gevlochten riet en de magazijnen van het fort hebben helemaal geen dak en de varkens en geiten kunnen lopen waar zij willen. Dom García constateert dat degenen die onder Brito hebben gediend grote hoeveelheden kruidnagelen uit de magazijnen hebben gehaald en dat zij met hem in het geniep hebben afgesproken dat zij met hem zullen meegaan als hij vertrekt uit Toloco, waar hij de moesson zal afwachten. Om niet van een deel van zijn garnizoen beroofd te worden heeft Dom García geen andere middelen dan beslag te leggen op de zeilen, de pompen en het roer van de Santa Ofemea, om Brito en zijn mannen te beletten uit te zeilen. Maar Brito en de zijnen bezetten, met de wapens in de hand, het schip, daarbij alle waarschuwingen trotserend. Zij lachen de ouvidor en de capitão zo openlijk uit, dat zij worden `veroordeeld voor hebzucht’ en voor het verzaken van hun `Portugese trouw.’ Ondanks bemiddeling door Taruwese, intriges en een poging van Brito zijn opvolger te vermoorden, zeilen hij en zijn volgelingen tenslotte in op 12 januari 1526 weg met een lading kruidnagelen en een voor het garnizoen onmisbaar deel van de voorraden en laten het fort in onttakelde toestand achter.

Dom García zendt Martim Correia naar Banda, om te zien of vandaar hulp te verkrijgen is, want van Malacca en Goa is niets te verwachten. Als Martim Correia, na een zware storm te hebben doorstaan, bij Banda aankomt, treft hij daar nog António de Brito aan. Ook arriveert bij Banda het schip van Manuel Faulcão, die als capitão-mór van een vloot jonken uit Malacca komt. Martim Correia hoort op Banda dat er vreemde schepen voorbijgezeild zijn; uit de beschrijving waarvan hij concludeert dat het om Spaanse schepen moet gaan. Wetende hoe zwak Dom García’s positie op Ternate is, smeekt hij Brito en Falcão met hem mee te gaan om Dom García te helpen tegen mogelijke Spaanse indringers. António de Brito staat enkele van zijn mannen af en verschaft wat materiaal, maar weigert om terug te keren; hij bekommert zich meer om zijn handelswaar dan om het behoud van de Molukken. Falcão gaat op het voorstel in om met zijn schip naar de Molukken te gaan. Dom García zendt een voor rekening van hemzelf en van enige particulieren, met kruidnagelen geladen jonk, naar Malacca; de jonk moet met in Malacca verkregen stoffen naar Banda zeilen; daar dienen deze te worden geruild tegen muskaatnoten en foelie. Dom García zal de aldus geladen jonk na afloop van zijn ambtstermijn meenemen naar Malacca.

Dom García Henriques heeft uit nood Almansors aanbod vrede te sluiten niet kunnen negeren. Hij sluit een wapenstilstand voor zes maanden, waarin wordt bepaald dat Almansor aan het einde daarvan het door Tidore veroverde Portugese geschut teruggeeft. Taruwese voelt zich buitenspel gezet, maar als Almansor hem een van zijn dochters ten huwelijk aanbiedt, verzoent hij zich met de wapenstilstand. Dom García acht het huwelijk van Taruwese met een dochter van Almansor niet in zijn belang, maar zijn pogingen een spaak in het wiel te steken, falen. Hij eist nog voor de afgesproken datum het geschut van Almansor terug. Deze vraagt beleefd enig uitstel, omdat hij zich ziek voelt. Ook verzoekt hij Dom García hem een arts te sturen. Deze stemt hierin toe, maar laat de sultan door de arts vergif toedienen. Als alle groten uit Tidore verzameld zijn om een opvolger te kiezen voor de overleden sultan, laat Dom García – nog voor afloop van de door hem gesloten wapenstilstand – de stad Tidore overvallen door troepen onder Fernão Baldaio. Deze steken de stad in brand, na daaruit alle kanonnen te hebben meegenomen. Daarna luwt de strijd, maar het verradelijke optreden van Dom García heeft het aanzien van de Portugezen in de Molukken een grote slag toegebracht. De sultan van Batjen is een van de eerste Molukse vorsten die de Portugezen handelaren van zijn eiland verjaagd.

Op oudejaarsdag van het jaar 1526 werpen twee Spaanse schepen, onder bevel van de Baskische hidalgo Martin Iñiguez de Carquicios het anker uit bij een haven aan de kust van Halmahera. Het zijn de enige schepen die hun bestemming bereiken van de uit zeven schepen bestaande Armada del Maluco die, onder bevel van capitán general Fray García de Loaisa, op 24 juli 1525 is uitgezeild uit de Galicische haven La Coruña. De armada is bijna geheel vernietigd bij het passeren van Estrecho de Magallanes en tot overmaat van ramp is Fray García de Loaisa, die benoemd is tot gobernado y capitán general de las islas Maluco op 30 juli 1526, tijdens de overtocht van de Golfo Pacífico overleden. Martin Iñiguez wil al zijn manschappen, 300 man in totaal, zijn vele kanonnen en ammunitie concentreren op zijn grote schip en zijn kleine schip in brand steken, maar dit laatste mislukt. Iñiguez en Dom García wisselen boodschappen uit waarbij de eerste de Molukken voor Spanje opeist en de Portugezen scherpe verwijten maakt over hun optreden tegen Tidore. Dom García wijst de Spaanse aanspraken van de hand en verdedigt zijn aanpak van Tidore. Iñiguez zeilt naar Tidore, waar de Spaanse bondgenoten met gejuich worden ontvangen. Dom García onderneemt nog wel een poging de Spanjaarden van Tidore te verdrijven, maar daarvoor zijn zij te sterk. De Portugezen moeten zich terugtrekken en laten de Spanjaarden verder met rust. Nadat het Spaanse schip met zijn gehele lading door een ongeluk is gezonken ondernemen de Spanjaarden ook verder niets tegen de Portugezen op Ternate. Bokemeyer, zich beroepend op João de Barros, vermeldt dat het Spaanse schip zinkt als gevolg van een beschieting door de Portugezen, maar Valentijn spreekt van een ramp.

Om grip te krijgen op de privéhandel in kruidnagelen vaardigt Afonso Mexia, vedor da fazenda van de Estado da India in 1526 een regimento uit, waarin wordt bepaald dat de factor op Ternate verplicht is de gehele kruidnagelenoogst van alle eilanden van de Molukken op te kopen. Als dit meer is dan de vastgestelde hoeveelheid die de kroon wil hebben, wordt het meerdere met een vaste winst verkocht aan de capitão, de feitor, de officieren en soldaten van het fort, die daarvoor betalen met inhouding op hun salaris, wat de uitgaven voor het garnizoen drukt. Eventueel kunnen particuliere handelaren de rest van het overschot aan nagelen kopen. Zij mogen pas kruidnagelen laden nadat de schepen van de koning geladen zijn. Dit regimento is liberaler dan dat van 1520, omdat het particuliere handel in kruidnagelen toestaat.

In januari 1527 vertrekken uit de Molukken verscheidene jonken naar Malacca; een daarvan met kruidnagelen aan boord van de capitão zelf. Dom García heeft, ondanks alles, een lading voor rekening van de kroon willen verschepen, maar de Portugese kooplieden bleken de inheemse exporteurs het dubbele te willen betalen van de vastgestelde prijs die de koninklijke factorij pleegt te betalen. De factorij heeft dus geen kruidnagelen kunnen kopen. Dom García besluit daarom de particuliere handelaren een tiende deel van de door hen verworven nagelen aan de kroon af te staan tegen de vastgestelde prijs, maar dit wekt zoveel verontwaardiging, dat het bevel niet zonder gebruik van geweld is af te dwingen. Dom García is dus gedwongen het decreet in te trekken, om zijn eigen zaken niet te schaden. De capitão van de koning van Portugal is dus niet bij machte de rechten van de staat te doen respecteren, maar hij geniet vrijwel onbeperkte macht ongestraft zijn hebzucht te bevredigen. Het gevoel van machteloosheid, de ondergane teleurstellingen en zijn zucht naar persoonlijk gewin hebben van Dom García in mei 1527 een heel andere man gemaakt dan hij in 1522 was.

Lopo Vaz de Sampoya zendt Dom Jorge de Meneses, die tot capitão van de Molukken is benoemd, met twee schepen en niet meer dan 100 man, naar zijn nieuwe standplaats. Pero Mascarenhas, op dat moment capitão van Malacca, voegt aan de twee schepen nog een derde toe, maar desondanks is het flotille te zwak om een duidelijke en snelle beslissing tegen de Spanjaarden in de Molukken te kunnen afdwingen. Zij worden van 1526 tot oktober 1529 door de Portugezen met rust gelaten. Zij hebben niet alleen alle gelegenheid zich op Tidore en in Gilolo te nestelen, maar zij kunnen de vorsten van deze plaatsen ook zeer van dienst zijn. Tidore wordt geholpen met de herovering van de helft van het eiland Makian en met de bezetting van de andere helft en Gilolo wordt geholpen bij de verovering van een groot deel van het eiland Moro (de noordoostkust van Halmahera). Zij bezorgen de Portugezen ook enige tegenslagen. De oorzaak van de vrijwel permanente militaire zwakte van de Portugezen is daaraan te wijten dat zij er al vanaf het begin niet in geslaagd zijn in deze veraf gelegen streken een of andere vorm van staatsmacht te vestigen. Goa is erg ver weg: het vergt twee à drie jaar om vanuit de Molukken naar Goa te reizen, daar enige tijd te verblijven en weer terug te keren. De autoriteiten in Goa hebben ook niet veel belangstelling voor de aan de periferie van hun Aziatische bezittingen liggende archipel. Malacca ligt weliswaar veel dichterbij, maar dat is afhankelijk van Goa en als men daar initiatieven ten aanzien van de Molukken zou willen ontplooien, dan schort het de capitão van Malacca aan de benodigde middelen. De telkens terugkerende aanvallen op de stad door sultan Mahmoed Shah en later de oorlogen met Atjeh leggen beslag op de schaarse militaire middelen waarover Malacca beschikt. Daar komt nog bij dat allen die zich in Malacca met de specerijenhandel bezighouden (kooplieden en officieren, maar ook gewone soldaten) zich niet erg voor de Molukken interesseren. Zij doen liever zaken op Banda, met inheemsen en met landgenoten die daar voor eigen rekening handeldrijven. Zelfs schepen die vanuit Malacca zijn uitgestuurd om het garnizoen op Ternate te bevoorraden, komen vaak niet verder dan Banda. De opvarenden verwerven daar straffeloos voor eigen rekening kruidnagelen, muskaatnoten en foelie, alsof er van een koninklijk monopolie op de handel in deze producten geen sprake is. Hiermede raken we aan de diepere oorzaken van de Portugese zwakte in de Molukken. Het doen en laten van de Portugese autoriteiten op Ternate onttrekt zich door de afgelegen ligging aan controle door de kroon. Zij die benoemd worden op Ternate kunnen straffeloos hun particulire handel laten prevaleren boven de handelsbelangen van de kroon. Een nieuw benoemde capitão neemt zijn familieleden en vrienden mee en als hij zich eenmaal comfortabel op Ternate heeft geïnstalleerd, is zijn voornaamste zorg het zenden van jonken met kruidnagelen naar Banda en Malacca en aan het ontvangen van nieuwe ruilwaren in de vorm van stoffen, caixas, gongs en dergelijke. De capitão, feitor, ouvidor, capitão-mór, escrivães, maar ook gewone soldaten en anderen vormen een soort gemeenschap, die de aankomst van een nieuwe capitão met zijn eigen clan als bedreigend ervaart. Zij haasten zich jonken, coracoras en alle andere soorten vaartuigen te bewapenen en er met de ‘buit’ vandoor te gaan en het nog steeds niet afgebouwde fort te beroven van zijn soldaten, voorraden en geld. De overdracht van de macht verloopt niet zonder moeilijkheden: de nieuw aangekomen capitão vreest te worden gekidnapt en ziet zich beroofd van noodzakelijke goederen en voorraden en degene die moet vertrekken vreest dat zijn opvolger hem een loer draait door hem te arresteren, beslag te leggen op zijn bezittingen, als bestraffing van de door hem bedreven misdaden, en bovendien door een juridisch onderzoek tegen hem in te stellen.

De schepen waarmee Dom Jorge de Meneses op weg is naar Ternate worden door een storm naar Nieuw-Guinea verzet, waar de moesson moet worden afgewacht en een aantal manschappen van zijn toch al geringe strijdmacht sterft. Uiteindelijk arriveert de nieuwe gouverneur in mei 1527 op Ternate. Er ontstaat direct een ernstig geschil tussen Dom Jorge en Dom García. Het ergert Dom Jorge dat Dom García wil vertrekken met een scheepslading kruidnagelen die hij zich heeft toeëigent. In dit opzicht gedraagt Dom García zich nog erger tegenover zijn opvolger dan zijn voorganger António de Brito tegenover hem heeft gedaan. Als Dom Jorge in opdracht van Goa tracht paal en perk te stellen aan de particuliere handel, neemt hij degenen tegen zich in die daarvan profiteren. Taruwese, die altijd in troebel water vist, stookt Portugezen en inheemsen tegen de nieuwe capitão op. De Spaanse capitán op Tidore, Martin Iñiguez neemt contact op met Dom Jorge de Meneses. Dit leidt tot een bestand tussen Spanjaarden en Portugezen in de Molukken. Dom Jorge heeft opdracht gekregen Dom García te bevelen bij wijze van proef langs Borneo naar Malacca te zeilen, omdat dit korter zou zijn dan via Banda. Dom García voelt hier niets voor en stelt voor een ander deze vaarroute te laten verkennen. Dom Jorge stemt hierin toe en zendt Vasco Lourenço met een coracora op onderzoek uit. De expeditie loopt echter op een mislukking uit.3

Het overlijden van Martin Iñigues en zijn opvolging door Hernando de la Torre ligt aan de basis van een nieuw geschil tussen Dom Jorge de Meneses en Dom García Henriques. De nieuwe Spaanse capitán verbreekt het verbond met Dom Jorge en eist dat de Portugezen uit de Molukken verdwijnen. Hij laat een galjoot bouwen, om de Portugese bewegingen beter te kunnen gadeslaan. Dom Jorge, van oordeel zijnde dat hij ook een nieuwe galjoot nodig heeft, laat die bouwen door lieden die werken aan een galei voor Dom García en een tot zijn kamp behorende priester. Als Dom García bemerkt dat het werk aan zijn galei is stilgelegd en Dom Jorge toezicht houdt op de bouw van de galjoot, trekt hij in het openbaar een mes tegen hem. Dom Jorge laat dit op aandringen van zijn omgeving niet passeren. Hij laat Dom García’s woning beschieten, waarop de verschrikte bewoner zich laat arresteren. Hij wordt eerst in zijn eigen huis gevangengezet en daarna in de ijzers geslagen en in de vesting opgesloten. Ondanks dat hij is gearresteerd, is Dom García geenszins de zwakste partij. Allen die ook voor eigen rekening kruidnagelen hebben gekocht en allen die naar de Molukken zijn gekomen om commerciële redenen en zeker niet om tegen de Spanjaarden te vechten staan aan zijn kant. Zij dreigen Dom Jorge te zullen overlopen naar de Spaanse kant als hij Dom García niet vrijlaat. Dom Jorge herkrijgt onder deze druk zijn vrijheid, nadat hij een maand gevangen heeft gezeten. Beide mannen verzoenen zich met elkaar, maar zij die menen garen te kunnen spinnen bij het voortduren van de vijandschap spannen zich in beiden in elkaars ogen verdacht te maken en als zij daarmee geen succes hebben gaat de clan van Dom García zich ongestraft misdragen tegenover de Molukkers,4 om de schuld daarvan in de schoenen te kunnen schuiven van Dom Jorge. Deze weet echter zijn onschuld te bewijzen. Tenslotte slagen Dom García en zijn aanhangers erin Dom Jorge onverwacht in de vesting te overmeesteren en op te sluiten. Het is nu de beurt aan de volgelingen van Dom Jorge zich uit de stad terug te trekken en te dreigen zich onder het vaandel van de Spanjaarden te scharen. Zij roepen daadwerkelijk de hulp in van Hernando de la Torre. Onder zijn druk en die van de sultan van Tidore zwicht Dom García, maar niet dan nadat hij Dom Jorge heeft laten beloven dat deze hem niet gerechtelijk zal doen vervolgen. Op dat moment maken de Spanjaarden zich meester van Makian. Zodra Dom Jorge de Meneses weer in zijn waardigheid is hersteld, acht hij zich niet aan de afgedwongen belofte gebonden en neemt zich voor Dom García Henriques als verrader naar Malacca te zenden. Dom García voelt de bui hangen en vlucht in 1528 naar Banda, in een schip behorend aan het fort, dat nog in dezelfde deplorabele staat verkeert als bij zijn aantreden als capitão.

Begin 1528 besluit capitão-geral Lopo Vaz de Sampayo een nieuwe capitão naar de Molukken te zenden, in de persoon van Simão de Sousa Galvão en Jorge Cabral in Malacca, over wiens optreden de inheemse kooplieden hebben geklaagd, te doen vervangen door Pero de Faria. Maar voordat zij beiden in april van dat jaar uit Goa naar hun nieuwe standplaats vertrekken, heeft Jorge Cabral, wetende hoe penibel de situatie in de Molukken is, in januari al Gonçalo Gomes de Azevedo met twee schepen, een brigantijn en een jonk, met 100 Portugezen naar Dom Jorge de Meneses gezonden. Als Gonçalo Gomes in januari 1528 bij Banda aankomt, treft hij daar de voormalige capitão van de Molukken aan. Een paar dagen later arriveert Vincente da Fonseca met een pak voor Dom García belastende stukken, verzameld door Dom Jorge. Hij verzoekt Gonçalo Gomes de vluchteling te arresteren en zich van zijn schip meester te maken, nadat hij hem mondeling verslag heeft gedaan van zijn euveldaden. Gonçalo Gomes neemt het schip en een jonk van Dom García, waarvan de lading een waarde heeft van 14.000 cruzados, maar weigert Dom García te arresteren en er is ook niemand bereid de op schrift gestelde beschuldigingen tegen Dom García mee te nemen naar Goa. Dom García weet te ontkomen en begeeft zich aan boord van een schip dat naar Malacca zeilt. Hier weet hij te nauwernood aan arrestatie te ontkomen. Hij vertrekt dan naar Cochin. Het schip, waarop hij zich bevindt, zinkt met goederen ter waarde van 50.000 crowns. Dom García ontsnapt aan de dood, maar bezit nog slechts de kleren die hij draagt. Uiteindelijk wordt hij door de in 1529 aangetreden gouverneur-generaal, Nuno da Cunha, gevangengezet en later naar Portugal gezonden om zich te voor zijn optreden in de Molukken te verantwoorden.

Hernando de la Torre en de vorsten van Tidore en Gilolo, die weten hoezeer het de Portugezen aan alles ontbreekt, besluiten de toevoer van levensmiddelen naar hen af te snijden. Maar voordat dit plan kan worden uitgevoerd, arriveert geheel onverwachts in maart 1529 Alvaro de Saavedra Cerón met zijn schip voor Tidore. Saavedra zou in 1528, met drie schepen uit Nieuw-Spanje vertrokken zijn en heeft via een nieuw ontdekte route in slechts drie maanden Tidore bereikt, maar bij de oversteek van de Stille Zuidzee zou hij twee van zijn drie schepen verloren hebben en zelf nauwelijks aan schipbreuk zijn ontsnapt. Op 14 juni 1528 heeft hij de terugweg aanvaard, maar is er niet in geslaagd deze te vinden. Uiteindelijk is hij in maart 1529 bij Tidore teruggekeerd. Godinho merkt op dat de Spaanse aanwezigheid in de Molukken geen gevaar vormt voor de Portugese vaart van Cochin naar Lissabon, zolang de Spanjaarden nog geen terugweg over de Stille Zuidzee naar Mexico hebben gevonden.5 In die tijd plannen de vorsten van Tidore en Gilolo een overval op het eiland Motir, maar Taruwese, die het plan te weten komt, brengt tijdig troepen naar het eiland over en vraagt hulp aan Dom Jorge de Meneses. Deze zendt van de 80 man die hij nog heeft 30 man, onder bevel van Fernão Baldaio, met de nieuwe galjoot naar Motir. In mei 1529 ontmoet Baldaio de Spaanse galjoot, onder bevel van Saavedra. Beide schepen komen met elkaar in aanvaring, waarbij vijf Spanjaarden en acht Portugezen, onder wie Baldaio zelf, omkomen. Omdat de Portugezen zich beroofd zien van hun aanvoerder geven zij zich over aan de Spanjaarden. Dan keert Vicente da Fonseca van Banda terug met de ongelukstijding dat Dom García is ontsnapt en dat niemand bereid bleek papieren met de tegen hem ingebrachte beschuldigingen mee naar Malacca te nemen; hij heeft echter ook goed nieuws, namelijk dat Gonçalo Gomes de Azevedo met hulp in aantocht is. Saavedra denkt met zijn twee galjoten en een aantal kleinere vaartuigen de schepen van Gonçalo Gomes te kunnen tegenhouden, maar als de Portugezen hem met trompetgeschal tarten aan te vallen, durft hij dat niet. Ook de overval op Motir mislukt door heftig verzet van de bewoners en de troepen van Taruwese.

Zodra Gonçalo Gomes de Azevedo bij Talangame geland is, wordt hij met blijdschap en opluchting door Dom Jorge ontvangen. De eerste blijkt een brief bij zich te hebben met zijn aanstelling als capitão-mór en bevelhebber van de vesting. Nadat Dom Jorge een deel van zijn bevoegdheden aan Gonçalo Gomes heeft overgedragen besluiten zij eendrachtig Hernando de la Torre vrede aan te bieden. Hun voorstel is alle gevangenen uit te ruilen en de Spanjaarden de oorspronkelijk Ternataanse helft van Makian te doen teruggeven aan Ternate, voorts is het de bedoeling dat alle Molukse vorsten zich bij het verdrag zullen aansluiten. Hernando de la Torre accepteert alle voorwaarden, maar zegt niet bevoegd te zijn gebied af te staan. Dom Jorge tilt zwaar aan de weigering Makian, dat veel kruidnagelen voortbrengt, als vanouds tussen Tidore en Ternate te verdelen. Gonçalo Gomes de Azevedo zegt doodleuk dat hij en de zijnen niet naar de Molukken zijn gekomen om er te vechten, maar om er handel te drijven en daartoe legt hij zijn militaire ambten neer. Dom Jorge de Meneses kan hier weinig tegen doen. Weliswaar is de capitão bij iedereen geliefd, maar na zijn vrijlating bezit hij geen autoriteit meer. Hij benoemt Leonel de Lima in de plaats van Gonçalo Gomes, maar aan hem heeft de capitão nog minder dan aan zijn voorganger.

Midden 1528 vertrekt het met specerijen geladen schip Caiado van Ternate via de Borneo-route naar Malacca. De kapitein, Simão de Vera, heeft opdracht de capitão van Malacca om hulp te vragen. De opzet mislukt, omdat zijn schip in de buurt van Mindanao in een storm vergaat. Ongeveer tezelfdertijd zijn in Malacca twee schepen onder zeil gegaan die dezelfde route, zij het in omgekeerde richting volgen. Het zijn een jonk onder bevel van Dom Jorge de Castro en een fusta met kapitein Jorge de Brito. Zij komen in dezelfde storm terecht die de Caiado noodlottig is geworden. De jonk arriveert toch 4 december bij Ternate, maar Jorge de Brito komt door de storm wellicht niet tegen zijn zin, met zijn fusta bij Banda terecht. Direct daarna arriveren daar twee jonken van twee rijke Portugese kooplieden in Malacca, Lopo Álvares en Bastião Vieira. Zij worden opgeroepen de Portugezen in de Molukken hulp te bieden, maar zij weigeren dit botweg. Verbazingwekkend is dit niet, want tezelfdertijd dat hen de verzoekschriften in naam van de koning getoond worden, door Dom Jorge de Castro, die door Dom Jorge de Meneses naar Banda is gestuurd om hulp te halen, arriveren daar, ondanks de ernst van de situatie, met kruidnagelen geladen schepen uit Ternate. Het zijn de schepen van Leonel de Lima en Gonçalo Gomes de Azevedo, die beladen met rijkdommen terug moeten keren naar Ternate. Zij zijn op 10 februari 1529 daarvandaan vertrokken en zijn eerst naar Banda gekomen om hun lading kruidnagelen aan te vullen met andere specerijen. Tezelfdertijd floreert de inheemse scheepvaart, die wordt begunstigd door de Spaanse aanwezigheid op Tidore. In november ankert voor Tidore een jonk die toebehoort aan kooplieden van Banda en Ambon. Aan boord bevinden zich 150 moren met een lading stoffen, die zij willen ruilen tegen kruidnagelen. Zij hebben nog geen weet van de dramatische veranderingen die zich inmiddels in de Molukken hebben voorgedaan (zie hierna) en vallen zonder enig verzet te bieden in handen van de Portugezen.

De Tidorezen hebben de door Dom García verwoeste stad weer opgebouw en de Spanjaarden hebben zich verschanst in Fort Ignatius nabij de haven. Hernando de la Torre heeft al evenzeer gebrek aan manschappen als Dom Jorge de Meneses. Als de Ternatanen en de Tidorezen op dat moment hun krachten zouden hebben gebundeld, zouden zij zich zonder veel moeite van hun Europese beschermers hebben kunnen ontdoen. Tidore heeft echter andere plannen. Het land zet tezamen met Catabruno, de regent voor de minderjarige koning van Gilolo, met veel ophef een aanval op touw tegen een Ternataans dorp aan de kust van Halmahera. Dom Jorge heeft vernomen dat de aanvallers Tidore vrijwel onbeschermd hebben achtergelaten en hoewel hij over niet meer dan 130 man beschikt, zeilt hij met 120 van hen, onder wie Dom Jorge de Castro en Jorge de Brito, ondersteund door troepen van Taruwese en van de koning van Batjen, naar Tidore. Hij verdeelt zijn strijdmacht in twee groepen en trekt van twee kanten Tidore-stad binnen, die hij plundert en in brand steekt. Hij roept de Spanjaarden, die zich hebben moeten terugtrekken in hun fort, op zich over te geven. Hernando de la Torre aarzelt, maar als hij het Portugese geschut en de stormladders ziet, kiest hij eieren voor zijn geld. Hij stemt toe in overgave, op voorwaarde dat hij en zijn mannen vrije aftocht krijgen naar Camaso op het eiland Moro. De Spanjaarden zullen met Portugese schepen worden geëvacueerd naar Camaso en zij mogen daar blijven totdat keizer Karel V en koning João III een oplossing hebben gevonden voor hun geschil over het bezit van de Molukken. Zij mogen vanuit Camaso geen handeldrijven en geen kruidnagelen kopen; zij dienen het eiland Makian, dat zij hebben veroverd op de koning van Ternate, op te geven; zij mogen geen oorlogvoeren met de koningen van Ternate en Batjen; noch mogen zij de koning van Tidore of de koning van Gilolo bijstaan in hun strijd tegen de Portugezen en hun bondgenoten. Alles wat zij hebben buitgemaakt moet worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaren. Twintig à dertig Spanjaarden gaan over in Portugese dienst en de overigen worden op behoorlijke wijze bij Camaso aan land gezet. Hernando de la Torre zendt vanuit Camaso een zekere Pero de Montenior met een brief naar gouverneur-generaal Nuno da Cunha, met het verzoek een schip te zenden waarmee hij en zijn landgenoten naar Goa zullen worden gebracht. Zij zullen in oktober 1533 door João de Freitas worden opgehaald, met uitzondering van enkelen die inmiddels gehuwd zijn met inheemse vrouwen. Zij vestigen zich, onder Portugese bescherming in de Molukken. De koning van Tidore wordt tot vazal van Portugal gemaakt. De schatting wordt geheven in de vorm van een niet nader aangegeven hoeveelheid kruidnagelen; de koning mag geen Spanjaarden tot Tidore toelaten, nog hen bijstaan in hun strijd tegen de Portugezen, hun vrienden en bondgenoten. Nu de vrede is getekend, acht Gonçalo Gomes de Azevedo het tijd om te vertrekken; hij neemt Leonel de Lima met zich mee en als Dom Jorge geen toezeggingen had gedaan, zou het gros van zijn mannen zich hebben ingescheept en Ternate onverdedigd hebben achtergelaten. Terwijl de Spanjaarden uit de Molukken verdreven worden, ziet Karel V af van zijn aanspraken op de Specerijen eilanden. Daartoe wordt op 22 april 1529 het Verdrag van Zaragoza gesloten.6 De feitelijke situatie heeft daarmee een legale status verkregen. In 1533 wordt Gilolo, dat zich niet bij het vredesverdrag heeft willen aansluiten, aangevallen en onderworpen. Daarna breekt een periode van vrede aan die, afgezien van 1539, tot 1542 zal voortduren

De eerder beschreven geschillen tussen Dom García Henriques en Dom Jorge de Meneses zijn vermoedelijk aanleiding geweest om al in 1528 een opvolger voor Dom Jorge te benoemen in de persoon van Simão de Sousa Galvão. Zijn schip wordt door een zware storm naar de kust van Atjeh verzet. De sultan van Atjeh valt het in moeilijkheden verkerende schip aan. De galei gaat verloren; de meeste aan boord zijnde Portugezen worden gedood en het lijk van de nieuw benoemde gouverneur van de Molukken wordt in stukken gehakt.

Er doet zich een aantal gebeurtenissen voor die de verhouding tussen de Portugezen en de bevolking van Ternate zeer op de proef stellen. Tijdens de verovering van Tidore is kroonprins Deyalo in de Portugese vesting gestorven en neemt zijn broer Bohejat zijn positie over. Zijn moeder denkt dat haar oudste zoon geen natuurlijke dood gestorven is; waarschijnlijk is hij inderdaad vergiftigd in opdracht van Taruwese, die vreest dat zijn rol zal zijn uitgespeeld zodra Deyalo de troon zal hebben gestegen. Njai Tsjili vreest dat haar andere zoon hetzelfde lot zal ondergaan. Zij vraagt Dom Jorge de nog jeugdige kroonprins vrij te laten, maar deze weigert aan haar smeekbeden te voldoen. De gouverneur schoffeert ook Taruwese, die de Portugezen toch grote diensten heeft bewezen, door zijn oor vooral te luisteren te leggen bij een andere inheemse adviseur. Deze voelt zich zozeer door de jaloerse Taruwese bedreigd, dat hij naar de vesting vlucht en bang te worden uitgeleverd zich van de toren stort. Rond de woning van de gouverneur scharrelt een Chinees varkentje rond, dat in de ogen van de moslims een onrein dier is. Het wordt gedood. Dom Jorge laat daarop een oude korangeleerde, die hieraan medeschuldig wordt bevonden, opsluiten in het fort, wat tot een bijna algemene opstand leidt, zodat de gouverneur zijn vrijlating gelast. Terwijl iedereen zich voor de vesting verdringt om getuige te zijn van de vrijlating van de eerbiedwaardige grijsaard, vindt de soldaat die hem vrijlaat het nodig om de oude moslim voor gek te zetten door hem een vette ham in zijn gezicht te smeren, daarmee niet alleen hem maar de gehele islamitische bevolking diep kwetsend. De dodelijk beledigde korangeleerde gaat uit pure schaamte in ballingschap en predikt op de naburige eilanden haat tegen de Portugezen. Omdat het garnizoen niet door Goa bevoorraad wordt, zijn de Portugezen gedwongen hun voedsel op Ternate te kopen. Vaak doen zij dit op de pof. Omdat regelmatige betaling van soldij uitblijft, kunnen zij vaak hun schulden niet tijdig voldoen. Uiteindelijk weigert men op de markt nog voedsel aan hen te verkopen. Gedreven door honger eist een groepje Portugese soldaten in het nabijgelegen dorp Tabona voedsel van de bevolking. Deze verdedigt zich met de wapenen en jaagt de soldaten smadelijk op de vlucht, waarbij enige soldaten gewond raken. Zonder de zaak te onderzoeken, laat Dom Jorge de orangkaya en twee orangtua’s van Tabone ontbieden. De eerste wordt met op de rug gebonden handen aan de kust gezet, terwijl bijtgrage honden tegen hem worden opgehitst. Om hieraan te ontkomen stort de ongelukkige zich in zee, nagesprongen door de honden, die hem blijven bijten, tot hij sterft aan bloedverlies. De orangtua’s worden, nadat hun de handen zijn afgehakt, naar huis gezonden. Deze incidenten wakkeren de haat van de inheemsen tegen de Europeanen zeer aan; Taruwese keert zich zelfs van hen af en sluit nu vriendschap met regent Catabruno van Gilolo. Zij spreken af dat zodra op Terrnate Portugezen worden vermoord de Spanjaarden op Halmahera hetzelfde lot zullen ondergaan. Daarna zullen beide regenten hun jonge koning vermoorden en zichzelf tot koning uitroepen. Dom Jorge krijgt lucht van de samenzwering. Hij ontbiedt Taruwese en met hem twee vermoedelijke andere samenzweerders, zijnde de laut en de hukom van Ternate. Zij ontkennen alles, maar hun marteling brengt hun snode plannen aan het licht. Dom Jorge de Meneses laat daarop de gugugu begin 1530 in het openbaar onthoofden; van de andere twee wordt nimmer meer iets vernomen. Deze gewelddaad en de wreedheden begaan tegen andere aanzienlijke Ternatanen leiden tot de vlucht van de koningin en veel andere bewoners van Ternate. Koningin Njai Tsjili verbiedt haar onderdanen de Portugezen nog voedsel te leveren, waardoor deze zwaar hongerlijden.

In 1530 wordt Gonçalo Pereira door capitão-geral Nuno da Cunha benoemd tot gouverneur van de Molukken. Hij zeilt 20 augustus 1531 van Malacca uit, doet Borneo aan om er caixas te kopen, omdat op de Molukken behoefte is aan kleingeld, en neemt begin oktober zijn nieuwe ambt op zich. Hij treft de Portugezen in kommervolle omstandigheden aan, omdat de Ternatanen niet bereid zijn hun nog voedsel te verkopen. Koningin Njai Tsjili, en anderen beklagen zich over het wrede optreden van Dom Jorge de Meneses en ook de vrienden van Dom García Henriques uiten klachten over hem en voeren beschuldigingen tegen hem aan. Gonçalo Pereira blijft geen andere keus dan zijn voorganger in de boeien te slaan en hem in te sluiten in de vesting Gamma Lamma, waar zich ook nog steeds de jonge troonopvolger Bohejat bevindt. Gonçalo Pereira zet zich in om de verhoudingen tussen de Portugezen en de inheemse bevolking te verbeteren. Met zijn manier van optreden neemt hij de koningin voor zich in, hetgeen ertoe leidt dat de aanvoer van levensmiddelen naar de vesting weer op gang komt. Pereira zendt Dom Jorge als gevangene naar Goa; vandaar wordt hij naar Portugal gezonden en daar veroordeeld tot verbanning naar Brazilië, waar hij wordt gedood in een gevecht met de Indianen. Pereira ontheft de koning van Tidore van de hoge schatting die zijn voorganger hem heeft opgelegd en die de koning onmogelijk kan betalen, en hij komt tot een eervol vergelijk met de Spaanse kapitein Hernando de la Torre, die zich met zijn bemanning nog steeds op Moro bevindt, in afwachting van de evacuatie naar Spanje. De koningin en andere aanzienlijken van Ternate wijzen de toenadering tot de Portugezen af, zolang deze de troonopvolger gevangenhouden. Daarop zegt Pereira de koningin toe dat de kroonprins, die al een grotere vrijheid van bewegen heeft gekregen, zal worden vrijgelaten zodra de muren en de bolwerken van de vesting Gamma Lamma zullen zijn voltooid. De koningin stemt ermee in dat de Portugezen hiervoor de hulp krijgen van de Ternatanen en zij spoort haar onderdanen zelfs aan tot grote ijver, opdat haar zoon des te eerder in vrijheid zal worden gesteld. De overeenkomst wordt in een verdrag vastgelegd. Een vreugdefeest doet de koningin en de groten van haar rijk terugkeren in de stad, waar Pereira hun een eervolle ontvangst bereidt. Ook gaat hij akkoord met de benoeming van cachil Ato tot gugugu.

Nuno da Cunha heeft Pereira een regimento verstrekt dat hem gelast strikt de hand te houden aan het door Afonso Mexia in 1526 uitgevaardigde regimento dat de exporteurs van kruidnagelen oplegt hun waar uitsluitend te leveren aan de koninklijke factor. Pereira is niet alleen zo naïef zijn regimento te publiceren, maar hij laat ook weten zich ernaar te zullen gedragen. Hiermee heeft hij zijn eigen doodvonnis getekend. Zowel de inheemsen als de Portugezen hebben belang bij handhaving van de statusquo: de laatsten, omdat de handel in kruidnagelen hun belangrijkste bezigheid is en de eersten, omdat de mededinging aan de vraagzijde hun verzekert van een opbrengst die veel hoger is dan wanneer zij hun kruidnagelen zouden hebben verkocht aan de koninklijke factorij. De capitão gelast de vernietiging van alle weegschalen en gewichten van particulieren, zodat het gewicht van partijen kruidnagelen nog slechts kan worden bepaald in de koninklijke factorij of in het paleis van de koningin. Omdat de gehele oogst al verkocht is aan particulieren en de factorij niets voor rekening van de kroon heeft kunnen kopen, dwingt Pereira de particuliere handelaren hen een derde deel van hun inkopen af te staan aan de factorij en wat erger is, tegen de officiële lage prijs. Hij legt beslag op de lading van een jonk van de nakhoda Catimo, die zich opmaakt om naar Java te vertrekken, omdat de jonk geladen is na de afkondiging van het monopolie. Dat jaar zijn uit Java, Banda en Ambon vijf jonken naar Batjen en zes naar Makian gekomen om kruidnagelen te laden. Pereira wil het kleine eskader waarover hij beschikt inzetten om het vertrek van de jonken te beletten of om de lading te confisqueren, maar de capitão-mór van het eskader Leonel de Lima weigert zijn medewerking en legt tenslotte zijn functie neer; hij is naar de Molukken gekomen om er financieel beter van te worden en bepaald niet om met de zeestrijdkrachten rond te zwerven, waarvan hij alleen maar slechter kan worden. Leonel de Lima blijkt wel bereid een geladen jonk, die op het punt staat naar Malacca te vertrekken, de confisqueren, maar hij wil dan wel de formele belofte van de capitão dat hij het recht heeft van de lading van de jonk zoveel voor eigen rekening te nemen als hij zou willen. Het heeft zolang geduurd voordat Leonel de Lima zijn zin heeft gekregen, dat als hij tenslotte in actie komt de jonken blijken te zijn vertrokken. Pereira wordt het slachtoffer van een samenzwering van op hem gebeten Portugezen. De grootste opruier is de zielzorger van de het garnizoen, padre Fernão Lopez. Dezelfde lieden die Pereira waarschuwen kroonprins Bohejat – tegen zijn belofte in – vooral niet vrij te laten, maken hem bij de koningin verdacht door hem ervan te beschuldigen zijn belofte niet te zullen nakomen. De koningin, die zich opnieuw in haar vertrouwen beschaamd voelt, besluit op advies van aanzienlijke Ternatanen Pereira te doen doden. Op pinksterzaterdag, 17 mei 1532 dringen de gugugu en anderen die vrije toegang tot kroonprins Bohejat in de vesting hebben, door tot de vertrekken van de gouverneur. Deze grijpt zijn zwaard en verdedigt zich moedig, zonder dat de aanwezige Portugezen ook maar een vinger uitsteken om hun capitão te redden. De Portugese samenzweerders, onder leiding van Fernão Lopez, zetten de kroon op hun werk door tot opvolger van Pereira te kiezen Vicente da Fonseca, de voormalige factor, die door Pereira voor zware vergrijpen in de ijzers is geslagen.

De misleide koningin die, om eindelijk haar zoon uit de kerker te bevrijden, een onschuldige heeft laten vermoorden, wordt daarna nog schandelijker door de samenzweerders verraden. Zij weigeren op hun beurt haar zoon Bohejat vrij te laten. Zij, die er niet voor terugschrokken hun eigen gouverneur te laten vermoorden, hebben er al helemaal geen moeite mee hun belofte aan een heiden te schenden. Njai Tsjili is door de nieuwe woordbreuk van de Portugezen zo vertwijfeld, dat zij bitter uitroept: `Hoeveel eer hebben wij deze vreemdelingen niet bewezen en hoeveel voordelen hebben zij niet genoten! De koning verloor door zijn sympathie voor hen de vriendschap van de andere Molukse vorsten; hij voerde oorlog voor hen, leed om hunnentwil zware verliezen en had zelfs zijn leven voor hen veil. En zie nu eens hoe ondankbaar deze vreemdelingen zijn! Mijn zonen gevangen, terwijl de aanzienlijken van het land moesten vluchten; mijn zoon vermoord door gif en de tweede zal hetzelfde lot ondergaan; liefderijk opgenomen, deinzen deze vreemdelingen er niet voor terug ons te beroven en onze huizen, vrouwen en dochters te schenden. En dat alles geschiedt midden in mijn land en in mijn aanwezigheid. De rampspoed wordt alsmaar groter, die vreemdelingen bespotten ons geloof, verkrachten onze wetten en doen onze geestelijken geweld aan.’

De bevolking is zeer met het lot van de geliefde koningin begaan. Als zij de toevoer van levensmiddelen naar de vesting Gamma Lamma verbiedt, wordt dit verbod zo goed nageleefd, dat Fonseca spoedig. gedwongen door de honger, de gevangen kroonprins moet vrijlaten uit de vesting, waaraan na de moord op Gonçalo Pereira niet verder gebouwd is. Bohejat bestijgt de troon van Ternate en ontpopt zich tot een gestreng heerser. Hij is niet erg ingenomen met cachil Pate Sarang, die tot gugugu verheven is. De gugugu, bang zijn functie te verliezen, ijvert eerst heimelijk, maar later openlijk voor afzetting van de koning. Deze kan evenwel op aanzienlijke steun rekenen. Fonseca, die de afgedwongen vrijlating van Bohejat slecht kan verkroppen, is echter snel gewonnen voor de idee hem van de troon te stoten en zijn jongere stiefbroer Taberidji tot koning te verheffen. Dit lukt door Bohejat een aantal misdaden in de schoenen te schuiven die de samenzweerders zelf hebben begaan. Om een aanslag op zijn leven door Fonseca en de gugugu te verijdelen, vlucht Bohejat en zijn moeder het hoogland van Ternate in. Als zij ook daar niet veilig blijken te zijn, vinden zij een goed heenkomen bij de koning van Tidore, die een neef is van Bohejat. Fonseca zet daarop in 1533 Taberidji op de troon en trekt met een grote strijdmacht naar Tidore, om de uitlevering van Bohejat te eisen. Als het antwoord hem niet bevredigt, verwoest hij de stad en keert naar Ternate terug. Veel Ternatanen keuren het af dat hun wettige koning met Portugese hulp is verjaagd; zij nemen dit Fonseca zeer kwalijk. Ook de onmondige Taberidji wordt bijna het slachtoffer van zijn buitenlandse beschermers. Een voorname gevangene in fort Gamma Lamma, een rechter uit de stad Toloco, wil Taberidji vermoorden, maar deze weet hem te ontgaan, terwijl de rechter, gehinderd door zijn voetkluisters, de jongen niet kan achterhalen. Hij grijpt dan onverhoeds de zevenjarige zoon van Fonseca en slaat zijn hoofd af, voordat de toesnellende dienaren de moordenaar kunnen doodslaan. Met toenemende wreedheid worden de aanhangers van Bohejat vervolgd en het hele eiland aan Taberidji onderworpen. De moeder van Taberidji, die met Bohejat en diens moeder naar Tidore was gevlucht, wordt uitgeleverd nadat Fonseca vrede heeft gesloten met Tidore. Zij trouwt met gugugu Pate Sarang, terwijl de gemalin van Bohejat op aandringen van de gugugu ook naar Ternate terugkeert en zich aan de nieuwe koning onderwerpt. De door iedereen verlaten en van al zijn middelen beroofde Bohejat, zoekt zijn toevlucht in Gilolo.

Gouverneur-generaal Nuno da Cunha, die kennis draagt van het geweldadig optreden van Vicente da Fonseca, benoemt in 1533 Tristão de Ataíde tot capitão van de Molukken. Hij is de oom van de machtige capitão van Malacca, Dom Estevão da Gama en een vriend van Nuno da Cunha. De nieuwe gouverneur wordt goed ontvangen door Fonseca en door koning Taberidji, die in oorlog is met Gilolo. Tristão de Ataíde verneemt, voorzover hij dat al niet weet, dat Fonseca een van de aanstichters is van de moord op gouverneur Gonçalo Pereira, dat hij koning Bohejat verdreven heeft, zijn kostbaarheden heeft gestolen en zijn aanhangers wreed vervolgd heeft.7

De aankomst van Tristão de Ataíde op Ternate in oktober 1533 maakt de situatie er niet beter op. Onder Fonseca kon iedereen vrij handeldrijven, maar de nieuwe gouverneur maakt het helemaal bond; hij kent alleen zichzelf het recht toe kruidnagelen te kopen en dan niet voor rekening van de koning, maar voor eigen rekening. In 1535 wordt het sedert 1526 van kracht zijnde regimento van Afonso Mexia, waarbij de factorij de gehele kruidnageloogst diende aan te kopen, vervangen door een geheel ander systeem. Nuno da Cunha vaardigt een nieuw regimento uit waarvan de grote lijnen, afgezien van enige tussenpozen, de handel in kruidnagelen op effectieve wijze voor decennia regelen. Iedereen – capitães, officieren, soldaten, inwoners en kooplieden – heeft vrije toegang tot de markt van nagelen in de productiegebieden, terwijl ook de prijs wordt vrijgelaten. Het vervoer overzee kan zowel geschieden met schepen van de koning als met die van particulieren. Zodra een schip is volgeladen met kruidnagelen, wordt automatisch een derde deel van de lading beschouwd als te zijn verkocht aan de kroon, tegen de onveranderlijke prijs van 3 pardaus de bahar, waarvoor de koninklijke factor op Ternate de verkopers van de geladen nagelen echter de marktprijs betaalt over de geschatte hoeveelheid geladen handelswaar. De twee andere derden blijven eigendom van particulieren, die het transport van de Molukken naar Malacca betalen. De vrachtprijs is vastgesteld op drietienden, onverschillig of het vervoer geschied met een koninklijk schip of galjoen, danwel met een jonk. Het komt wel voor dat er geen drietienden geheven wordt aan boord van schepen van de kroon, wellicht om transport door particulieren tegen te gaan. Als er wel vracht moet worden betaald leidt dit ertoe dat van 30 geladen bahars er 16 aan de kroon toevallen.

De vele intriges die onder Fonseca schering en inslag waren, tieren ook onder Ataíde welig voort. Een nieuwe gouverneur betekent dat het ambt van gugugu ook in andere handen komt. De nieuwe rijksbestuurder is Sama Rau, de vroegere laut. Deze grijpt de macht en Taberidji verliest de troon op dezelfde wijze als hij deze heeft gekregen; hij wordt ervan beschuldigd een opstand voor te bereiden. Ataíde, die lichtvaardig geloof heeft gehecht aan deze beschuldiging, nodigt hem uit naar het fort te komen. Zodra de nietsvermoedende jongeling door de gouverneur wordt begroet, wordt hij gearresteerd. Ataíde zendt de afgezette koning, zijn moeder en de vroegere gugugu Pate Sarang naar Goa Het gezelschap waarbij zich ook een aantal trouwe hovelingen heeft gevoegd, wordt onderweg naar Goa bewaakt door een gewapend escorte. Nuno da Cunha stelt een nauwkeurig onderzoek in naar de tegen de koning ingebrachte beschuldigingen en concludeert dat de jonge vorst onschuldig is. Nadat deze zich in Goa heeft laten dopen, zendt de gouverneur-generaal hem terug naar Ternate, om opnieuw de troon te bestijgen. Als de vorst op de terugweg in Mallacca arriveert, wordt hij ernstig ziek en overlijdt ter plaatse.

Gugugu Sama Rau stuurt het daarop aan dat er een koning wordt gekozen die volledig van hem afhankelijk is. De keuze valt op de jongste zoon van koning Bajang Ullah, genaamd Hairun, die met zijn Javaanse moeder teruggetrokken op een landgoed woont. Als de afgezanten van de gugugu de moeder van Hairun komen mededelen dat haar zoon tot koning is gekozen en zij hem direct willen meenemen, verzet de vrouw zich heftig. Zij wil haar jonge zoon het lot van de koningen Bohejat en Taberidji besparen. De beoogde koning wordt meegevoerd naar Ternate, nadat zijn moeder haar verzet met de dood heeft moeten bekopen. Hairun wordt als gevangene naar de Portugese vesting gevoerd en tot koning uitgeroepen.

De eerste oorlog van Ataíde is gericht tegen het koninkrijk Gilolo, waarmee koning Taberidji in oorlog is, als Ataíde in oktober 1533 op Ternate arriveert en waar de ongelukkige Bohejat toevlucht heeft gevonden en de haat tegen de Portugezen aanwakkert. De strijd is nog maar nauwelijks begonnen als de regent van Gilolo, Catabruno, zijn kinderloze koning laat vergiftigen en een schandelijk vredesverdrag met de Portugezen sluit. Als beloning daarvoor ontvangt hij de kroon van Gilolo uit handen van Ataíde. Bohejat vlucht naar Banda. De volgende oorlog wordt gevoerd tegen de koning van Batjen, die een trouw vriend van de Portugezen is, maar die zich verzet tegen het particuliere monopolie van Tristão de Ataíde. Deze zendt een vloot naar Batjen, maar deze eerste aanval wordt door Batjen afgeslagen. Als de Portugezen, ditmaal bijgestaan door de koningen van Ternate en Tidore, het eiland opnieuw aanvallen, de hoofdplaats innemen en in brand steken en zelfs de koninklijke graven schenden, moet de koning van Batjen om vrede vragen. De ondervonden hulp van Ternate en Tidore is het gevolg van opgelegde vriendschap. De woede en verbittering van de Molukkers tegen de Portugezen nemen toe, naarmate zij hoogmoediger, roofzuchtiger en gewelddadiger optreden. Hiervoor is alle rede; de koning van het grootste en rijkste Molukse koninkrijk is een vorst zonder macht; in feite is hij een gevangene van de Portugezen; de islamitische geestelijkheid wordt beschimpt en het volk met geweld gekerstend en terwijl de oude eerbiedwaardige gebruiken worden verontachtzaamd, worden het volk nieuwe gehate wetten opgelegd; handel en verkeer lijden onder het vreemde geweld, waardoor de inkomsten van de bovenklasse van de bevolking steeds meer teruglopen. Onder deze omstandigheden begraven de Molukse vorsten hun onderlinge rivaliteit en sluiten zich aaneen tegen de vreemde overheersing.

Bohejat begeeft zich via Ambon naar het hof in Tidore, waar zich ook Catabruno bevindt. De gugugu van Ternate, Sama Rau, die door Ataíde blindelings vertrouwd wordt, schijnt de plannen van de andere Molukse vorsten ondersteund te hebben. Sama Rau, die alles in het werk stelt om zijn trouw aan de Portugese gouverneur te bevestigen, speelt een gevaarlijk dubbelspel door de plannen van Ataíde door te spelen aan de Molukse koningen. Op advies van Sama Rau breken er op verschillende plaatsen opstanden tegen de Portugezen uit. Deze zijn daardoor gedwongen hun krachten te verdelen over de verschillende strijdtonelen, waardoor zij overal zwak zijn. De eerste vijandelijkheden hebben plaats op het eiland Moro, waar veel Portugese kolonisten, onder wie de missionaris Simão Vaz, wonen onder een tot het katholicisme bekeerde radja. Een aantal Portugezen wordt het slachtoffer van de haat van de inlanders. Francisco Álvares weet, hoewel zwaar gewond, in een prauw naar Ternate te ontsnappen. Catabruno overvalt het eiland Moro en richt een bloedbad aan onder de christenen van Mojoma; hij eist van hen dat zij hun nieuwe geloof afzweren en zich weer als moslims gaan gedragen. De geïntimideerde dorpelingen zwichten voor deze eis; alleen de radja van Mojoma weigert zijn geloof te verzaken. Tegelijkertijd met het bloedbad op Moro, de zogenoemde ‘Molukse Vesper’, wordt kapitein João Correa, die met zijn mannen scheepsbouwhout aan het kappen is, op het nabijgelegen eilandje Batjino Moro, overrompeld. Ook de bevolking van Banda staat tegen de Portugezen op. Ataíde onderbreekt soms de militaire operaties om zijn zakelijke belangen te behartigen. Aan het einde van het jaar 1534 zendt hij Canha Pinto met een schip naar Banda, om daar handel te drijven. Daarna wordt Pinto, op advies van Sama Rau, op ontdekkingsreis naar Mindanao en omliggende eilanden gestuurd, om daar opzoek te gaan naar goud. Hij sluit een verdrag met de koning van het eiland Sarangani, die zijn gasten zeer welwillend ontvangen heeft. Als de nietsvermoedende inlanders bij Pinto aan boord komen, wordt een aantal vastgegrepen en als slaven in het ruim gegooid. Anderen springen overboord en waarschuwen hun koning. Deze laat het Portugese schip omsingelen door een aantal oorlogsprauwen. De krijgers zouden korte metten met het groepje Portugezen hebben gemaakt als niet plotseling een storm zou zijn opgestoken. Pinto weet ternauwernood Ternate te bereiken, maar daartoe heeft hij wel al zijn geschut overboord moeten zetten. Hij heeft voor het uitgehongerde garnizoen wel wat levensmiddelen meegebracht. Ondertussen verlaten vele Ternatanen in het geheim het eiland, terwijl de Molukse vorsten van de omliggende eilanden hulptroepen verzamelen. Op Banda, waar Bohejat succes heeft met het aanwakkeren van de anti-Portugese gevoelens, wordt kapitein Álvares, die daar muscaatnoten inkoopt, met zijn mensen het slachtoffer van de volkswoede. Uit Gilolo worden de daar wonende Portugezen, met inbegrip van de missionarissen, verdreven. Op Makian en Motir breekt een algemene opstand uit, waarna de vorsten van Gilolo, Tidore en Batjen gouverneur Tristão de Ataíde openlijk de oorlog verklaren. Deze wordt, door gebrek aan manschappen, wapenen en levensmiddelen door de Ternatanen onder Bohejat zo in het nauw gebracht, dat hij zich moet terugtrekken in de vesting Gamma Lamma, die vervolgens door zijn vijanden wordt ingesloten. Als voor het Portugese garnizoen de hongerdood dreigt, wordt het fort ontzet door kapitein Simão Sodreo, die net op tijd met zijn schip uit Malacca bij Gamma Lamma arriveert. Omdat ook daarna toevoer van levensmiddelen uitblijft, laat Ataíde gugugu Sama Rau vredesvoorstellen aan de Molukse vorsten overbrengen. Zij wijzen, op advies van de gugugu, die hen wijst op de hopeloze situatie waarin de Portugezen zich bevinden, iedere toenadering af. Een schip met levensmiddelen uit Banda brengt enig soelaas voor het belegerde garnizoen, dat zich tot kleine verdedigende acties moet beperken.

Ondanks de ellendige situatie waarin de Portugezen verkeren schort Ataíde de vijandelijkheden op als eind 1535 de moesson aanbreekt die schepen nodig hebben om naar Malacca te zeilen. Hij laat een aantal jonken vol met kruidnagelen laden. De jonken, waarvan de kapiteins Ataíde hebben toegezegd zijn kruidnagelen gratis te zullen vervoeren, zeilen uit in januari 1536, Bovendien maakt de capitão zich meester van de lading van het schip Santo Espirito, omdat deze aan de koning behoort, ondanks de voorrang die schepen van de koning genieten. Ataíde beschikt in zijn kruidnagelenhandel over wisselende handelspartners; hij kiest zijn parceiros uit een beperkte groep. Hij belet andere landgenoten niet meer om ook voor eigen rekening handel te drijven, mits zij niet in zijn vaarwater komen. We zien dus dat ondanks de oorlogssituatie in de verspreide archipel de kruidnagelenhandel wordt voortgezet. Er worden ook contacten met Banda onderhouden, maar als Lopo Álvares zich in 1535 met een jonk naar Banda begeeft, wordt het schip door de opstandige Bandenezen veroverd.

De situatie verandert op slag met de aankomst van de nieuwe capitão António Galvão. Hij arriveert met verse troepen op 25 oktober 1536 voor Gamma Lamma. António Galvão is een man die om zijn eerlijkheid en plichtsbetrachting, op bevel van koning João III, door Nuno da Cunha naar de Molukken is gezonden om daar de orde te herstellen en aan de gewelddaden en buitensporigheden, waaraan zijn voorganger zich heeft schuldig gemaakt, een eind te maken. De capitão-geral, die forten aan het bouwen is in Diu, kan geen mensen missen voor de Molukken en het ontbreekt hem ook aan geld om de schepen van Galvão’s te voorzien van alles waaraan in de Molukken behoefte is. Galvão, die rijk is en die de publieke zaak zeer is toegedaan, heeft op eigen kosten troepen geworven en voorraden aangeschaft. Zijn twee schepen brengen niet alleen soldaten mee, maar ook huwbare vrouwen en er worden niet slechts stoffen uit Gujarat ontscheept, maar ook tarwe, wijn en olie uit Portugal, suiker, confituren en bovenal gereedschappen, als zagen, bijlen, schoppen en houwelen, molenstenen, ijzer en lood. De capitão brengt ook de vijf boeken, waarin de Ordenações Manuelinas – de verzameling wetboeken van het koninkrijk – zijn vervat, mee en de Portugese kardinaal Afonso, een zoon van koning Manuel, heeft Galvão de Constitutions eccléiastiques meegegeven. Derhalve is aan het tijdperk van uitbuiting door clans, die zich voor drie jaar vestigen, een einde gekomen en breekt een periode aan waarin casados, zich als boer of handwerksman in de Molukken kunnen vestigen en daar onder dezelfde wetten vallen als hun collega’s in Portugal. Galvão wordt met grote vreugde en een Te Deum verwelkomd. Hij zal het vertrouwen dat Nuno da Cunha en vele anderen in zijn dapperheid en rechtschapenheid stellen, niet beschamen. Alleen al de wetenschap dat Tristão de Ataíde spoedig zal vertrekken neemt een belangrijke oorzaak voor de opstand tegen de Portugese heerschappij weg. Ataíde koestert een haat tegen de Molukse vorsten, van wie hij de meesten persoonlijk gekrenkt heeft; aan de andere kant wordt de algemene afkeer van de vreemde overheersing van deze vorsten gevoed door persoonlijke haat tegen Tristão de Ataíde. Op Ternate zijn de verandering ten goede al spoedig merkbaar. Het landschap verandert doordat de nieuw aangekomen Portugezen huizen gaan bouwen. Dit zijn niet de van riet of aangestampte aarde gebouwde en met stro gedekte hutten van voorheen, maar gemetselde stenen huizen in Portugese stijl, die de inheemsen met groot genoegen voor zichzelf nabouwen. Dat de staatsmacht zich met de komst van Galvão ook in de Molukken vestigt, blijkt daaruit dat de capitão kopergeld slaat, waartoe hij door de vorsten van de Molukse eilanden is gemachtigd. Deze muntslag levert de Portugese kroon een winst op van 50%. Zonder twijfel heeft Galvão in Indië de instructie ontvangen dat hij het regimento van Afonso Mexia uit 1526 weer moet doen naleven en hij doet dit op scrupuleuze wijze. Reeds bij zijn vertrek uit Malacca heeft hij niet willen instemmen noch met het aan boord komen van particuliere kooplieden, noch met het vervoer van handelswaar van particulieren. Hij zal echter al gauw op enorme obstakels stuiten.

Galvão, wiens eerste opzet is een vreedzame verhouding met de vorsten op te bouwen, zendt gezanten naar Tidore om de Molukse vorsten tot een wapenstilstand te bewegen. Zijn verzoek wordt afgewezen, waarbij zijn gezanten met verachting worden behandeld. Tot de onverzoenlijkste tegenstanders behoort Bohejat, die hoopt na de verdrijving van de Portugezen de troon van Ternate te kunnen innemen. Galvão is daardoor gedwongen de vijandelijkheden te hervatten. Terwijl hij de verdediging van Gamma Lamma aan zijn voorganger overlaat, rust hij in het nabijgelegen Talangame een leger uit om tegen de vorsten in te zetten. Tegenover de Molukse strijdmacht, die de Portugezen op 50.000 man schatten, kunnen zij hooguit 400 man, van wie 170 Portugezen, stellen. Hun betere wapens en hun moed moeten hun veel geringere aantal compenseren.

Galvão zeilt in de nacht van 20 op 21 december 1536 met vier schepen en enige kleine vaartuigen uit naar Tidore. Hij weet ongemerkt 120 Porugezen en 200 inheemse soldaten en slaven aan land te zetten en klimt daarmee – meestentijds door het bos – rustig omhoog, naar de op een berghelling boven de stad Tidore gelegen vesting Marieco, die hij wil bestormen. Ondertussen houdt de vloot de aandacht van de vijand gevangen door schijnbewegingen uit te voeren. Als het dag wordt, worden de aanvallers ontdekt door de schittering van de zon in hun helmen. Bohejat, moedig maar onverstandig, stormt, zodra hij de Portugezen gezien heeft, aan het hoofd van zijn troepen op hen af. Hij is min of meer de eerste die dodelijk getroffen wordt. Zijn onbezonnen optreden verijdelt het bereiken van het doel waarnaar hij zijn hele leven heeft gestreefd. Zijn dood ontmoedigt zijn manschappen zozeer dat zij op de vlucht slaan, daarbij andere troepen die op weg zijn naar het strijdtoneel belettend hun doel te bereiken. Als de Portugezen onder hun tegenstanders een slachting aanrichten, raken de vorsten zo ontmoedigd dat zij, zonder verdere tegenstand te bieden, de Portugezen de vesting laten innemen. Zij dringen, achter de vluchtende vijanden aan, eenvoudig het fort binnen en steken het in brand. Daarna dalen zij af naar Tidore. Galvão handhaaft de discipline en de alertheid van zijn soldaten door hen te verbieden het onverdedigde Tidore te plunderen, voordat de stad in brand wordt gestoken. Als de vorsten de vlammen van Tidore tegen de nachtelijke hemel zien opflakkeren, besluiten zij uit schaamte voor hun lafheid de volgende morgen het groepje Portugezen te overrompelen. Galvão’s waakzaamheid doet dit plan mislukken; de vorsten lijden zulke zware verliezen, dat zij het eiland in hun schepen verlaten. Galvão biedt de koning van Tidore vrede aan. Deze is bereid daarop in te gaan, op voorwaarde dat Tristão de Ataíde de Molukken verlaat, wat hem wordt toegezegd. Galvão wil de militaire situatie, die onder Ataíde zeer verslechterd is, verder verbeteren door de zaak met Gilolo te regelen, ware het niet dat de moesson voor Malacca inmiddels is aangebroken. Zijn landgenoten laten hun capitão in de steek, om zich bezig te houden met hun zaken en deze is genoodzaakt zich in de vesting terug te trekken. Op zeker moment liggen de jonken van de Portugezen bij Talangame te wachten op lading, maar als de capitão toevallig bemerkt dat er bij Motir en Makian jonken van moslims geladen worden, zendt hij er een klein eskader op af dat de jonken verdrijft. Zijn landgenoten trekken zich niets aan van Galvão’s scherpe verwijten en van zijn onberispelijke voorbeeld. De capitão is gedwongen in het openbaar te zweren dat hij er niet langer op staat dat de schepen van de koning met voorrang geladen worden met kruidnagelen. De Portugezen hebben de wapens opgenomen en bedreigen de vesting. Als Tristão de Ataíde in januari 1537 uitzeilt, vertrekken met hem allen die met het beleid van Galvão ontevreden zijn; de schepen en jonken kiezen, afgeladen met kruidnagelen voor rekening van particulieren, zeil, zonder toestemming van en ondanks de capitão. De factorij heeft minder dan 100 bahar kunnen inkopen, terwijl de oogst 2.000 bahar heeft bedragen. De oorzaak daarvan is dat de factor slechts 1.000 reais betaalt en particuliere handelaren twintig maal zoveel.

Kort daarna vertrekt Ataíde inderdaad, daarbij bescherming biedend aan een aantal muitende soldaten, die deserteren omdat Galvão – anders dan Ataíde – hun niet toestaat zich door corruptie en fraude te verrijken. Zelfs bij zijn vertrek laat Ataíde zijn eigenbelang nog prevaleren boven het belang van de koning van Portugal. Door bescherming te bieden aan muiters verzwakt hij de Portugese militaire aanwezigheid in de Molukken op een ogenblik dat daar geen man gemist kan worden. António Galvão wordt door de inkrimping van zijn troepenmacht in grote verlegenheid gebracht, omdat de goede verstandhouding met de koning van Tidore weliswaar hersteld is, maar in die tijd bereiden de koningen van Gilolo en Batjen zich voor op hernieuwde strijd. Door bemiddeling van de Tidorese koning, die veel hulp van Galvão ontvangt bij de herbouw van zijn hoofdstad, sluit Galvão ook vrede met de beide vorsten. Hiermede is de rust overal in de Molukken teruggekeerd.

Ondanks de directe scheepsverbinding van Malacca met de Molukken, zeilen er – zoals al gezegd – ook schepen van Malacca naar Banda, waarvan Manuel da Gama in 1537 capitão is. Hij is een familielid van Dom Estevão da Gama, capitão van Malacca. Hij weigert het dossier, dat zeer belastend is voor Tristão de Ataíde, in ontvangst te nemen, als António de Madureira hem dit wil geven, nadat hij met een caravela van Ternate is gekomen. Het dossier zal Malacca nooit bereiken.

In april 1537 verlaat een nau do trato, onder Jorge de Mascarenhas, die zowel kapitein als factor is, Cochin voor de Molukken. Hij brengt een alvará mee, waarin het koninklijk monopolie, onder bedreiging met zware straffen, bevestigd wordt. Galvão laat de alvará bekendmaken en om het goede voorbeeld te geven doet hij afstand van de door de vedor da fazenda hierop gemaakte uitzondering ten gunste van de capitão van Ternate. Maar Mascarenhas, die van Nuno da Cunha een ook een privilege, onafhankelijk van dat van de capitão van Ternate, heeft verkregen, volgt zijn voorbeeld niet. Alle mannen die ontevreden zijn, 180 man in totaal, drommen om Galvão heen. Tegen zo’n overmacht kan hij niets beginnen en zo vertrekt opnieuw uit Ternate een vloot, ditmaal bestaande uit een nau de trato, een jonk en een ander schip, die kruidnagelen van particulieren exporteert.

Galvão ziet zich geplaatst voor een probleem van geheel andere aard. De aanzienlijken van Ternate zijn weinig ingenomen met de door Ataíde op de troon gezette Hairun, zij willen hun koning Taberidji, wiens overlijden in Malacca nog niet tot Ternate is doorgedrongen, terug. Ook Sama Rau willen zij niet als gugugu aanvaarden. Na zeer lang tegenstribbelen van de rijksgroten weet Galvão hen ertoe te bewegen Hairun en Sama Rau te accepteren. Bovendien geeft hij de koning en zijn regering de vrije hand bij het besturen van Ternate.

Omdat de kust van Moro geteisterd wordt door zeerovers die ook de macht van Ternate en die van de Portugezen uitdagen, zendt Galvão een vloot bestaande uit van Tidore geleende coracoras, onder bevel van Fernão Vinaigre, een moedig priester, eropaf. Deze rekent met de zeerovers af. Vervolgens moet de gouverneur een ander gevaar onder ogen zien. Ambon rust een vloot uit, die versterkt wordt met schepen uit Java, Macassar en Banda. De vloot moet worden ingezet om afbreuk te doen aan de Portugese invloed in de Molukken en om grote hoeveelheden kruidnagelen als oorlogsbuit te verwerven. Galvão zendt 25 coracoras, bemand met 40 Portugezen en 400 bondgenoten, onder Diogo Lopes de Azevedo, naar Ambon. Diogo Lopes heeft van Nuno da Cunha opdracht ontvangen Ambon voor de Portugese kroon te veroveren. Diens vloot verslaat de geallieerde strijdmacht bij Ambon. Hierbij worden verschillende schepen, kanonnen en wapens buitgemaakt, terwijl ook een aantal vijanden wordt gevangenengenomen. De vroegere Portugese plaats Picapoli wordt ingenomen. Geheel Hitoe wordt aan het Portugese gezag onderworpen, zowel met militaire als met politieke middelen. Op de terugweg van Ambon doet Diogo Lopes verschillende eilanden aan met de bedoeling de inwoners tot het christelijke geloof te bekeren, hetgeen in veel gevallen lukt. Galvão zendt vervolgens Francisco de Castro, met twee priesters, met dezelfde opdracht uit. Castro landt op het eiland Sarangani voor de zuidpunt van Mindanao, jegens de bewoners waarvan Canha Pinto zich zo verradelijk gedragen heeft. Castro sluit vrede met de koning van Sarangani en wordt zelfs diens bloedbroeder. De koning, diens vrouw, zoon, drie broers en vele andere aanzienlijke eilandbewoners ontvangen het doopsel. Op Mindanao gebeurt hetzelfde; achtereenvolgens worden de koningen van Butuan (Butulan), Pimilarano en Camisino gedoopt. Francisco de Castro neemt vele zonen van de bekeerlingen mee terug naar Ternate. Op eigen kosten bouwt Galvão voor hen een seminarie, het eerste dat de Portugezen in Oost-Azië stichten

António Galvão voltooit de vesting Gamma Lamma en verschillende huizen in Spaanse stijl. Koning Hairun volgt zijn voorbeeld door de stad met vele bouwwerken te verfraaien en water naar de stad te leiden vanaf een afstand van drie léguas. Hij geeft ook land uit aan Portugezen, die daarop landhuizen bouwen en boomgaarden en tuinen aanleggen. Akkerbouw, veeteelt en handel bloeien op; ook de lagere klassen verwerven grond, terwijl voorheen alle grond aan de koning behoorde. Er ontstaat een bezittende middenstand. Omdat er vrede heerst in de gehele Molukse archipel en Galvão door zijn eerlijkheid de Macassaren tot vrienden heeft gemaakt, vestigen zich overal Portugese kolonisten. Het bewind van António Galvão is zo zegenrijk dat de Molukse vorsten een delegatie naar koning João III willen zenden met het verzoek Galvão voor het leven tot gouverneur te benoemen. Voordat de delegatie vertrekt, arriveert in 1540 de opvolger van de geliefde gouverneur, in de persoon van Dom Jorge de Castro. Galvão keert naar Portugal terug. Hij heeft grote persoonlijke schulden gemaakt, omdat hij ten bate van de Molukken veel uit eigen zak betaald heeft. Hij vertrouwt erop dat hij deze kan aflossen uit de beloning die hem voor zijn diensten te wachten staat. Hierin wordt hij teleurgesteld. Een ondankbaar land laat hem arm en berooid sterven in een Santa Casa da Misericordia.

1 zie pag. 17

2 volgens Godinho vernemen de Portugezen in juni dat er een Spaans schip voor anker is gegaan bij het eiland Bato-Chine (Halmahera-Gilolo). Dom García begeeft zich daar direct naar toe en maakt zich zonder de minste moeilijkheid meester van de Trinidad, omdat de resterende bemanning van het schip, onder bevel van Gonzalo Gomez de Espinosa, door alle ontberingen meer dood dan levend is en niet de kracht heeft zich te verzetten. Bij zijn vertrek in januari 1523, neemt hij hen mee naar Malacca, waar hij in september arriveert.

3 Bij een bezoek van de expeditie aan Borneo wordt een plaatselijke vorst een fraai tapijt, waarop het huwelijk van de koning van Engeland is verbeeld, aangeboden. De vele op het tapijt afgebeelde personen doen de inboorlingen geloven dat de Portugezen tovenaars zijn die de afgebeelde personen tot leven kunnen wekken en dat zij met deze massa mensen hun land zullen komen overvallen. Daarom worden de Portugezen weggejaagd.

4 Vrouwen en meisjes worden ‘’s nachts verkracht en vier man uit het gevolg van de sultan van Batjen worden gedood, ook zogenaamd in opdracht van Dom Jorge, omdat diens broer Tristão de Meneses op Batjen is doodgeslagen.

5 Excerpten van documenten die bewaard worden in het Archivo General de Indias bij de Archivos Estatales de Red (AER) in Sevilla, die via het Internet te raadplegen zijn, werpen enig licht op de lotgevallen van Saavedra. Volgens document Patronato 37.R.24 zou Saavedra in opdracht van Hernán Cortés, als veedor y capitán general (de las islas Maluco) op 11 juni 1528 uit Nieuw- Spanje zijn vertrokken. Uit Patronato 43.N.2.R.4 blijkt dat de vloot de haven van Santiago heeft aangedaan en vandaar op 14 juli aan de oversteek van de Stille Zuidzee is begonnen. Vicente de Nápoles vermeldt dat er geen tijd meer is naar Nieuw-Spanje te gaan en dat Saavedra terugkeert naar Tidore en daar het schip van Hernando de la Torre vindt (Patronato 43.N.2.R.11); kennelijk is zijn eerste bezoek aan Tidore niet opgemerkt. In Patronato 43.N.2.R.9 maakt Vicente de Nápoles gewag van tegenwinden die de terugkeer naar Nieuw-Spanje hebben verhinderd. Hij schrijft: ‘Zij bereiken de stad Goa, waar zij zich voorstellen aan de Portugese gouverneur Nuño de Acuña,’ zonder aan te geven wie ‘zij’ zijn. Overgaand in de derde persoon laat hij weten: ‘Vicente de Nápoles heeft van de gouverneur toestemming gekregen naar Portugal terug te gaan, omdat de koning van Spanje en de koning van Portugal over het gezag van de gebieden een akkoord hebben bereikt. Hij is op 28 januari 1534 in de nau Flor de la Mar, van kapitein Tristão de Loronha uit Cochin vertrokken en op 15 augustus van dat jaar in Lissabon aangekomen.’

6 Zie deel VIII, § 1.0

7 Bokemeyer vermeldt dat Tristão de Ataíde zijn ‘voorganger’ in ketenen naar Goa zendt om zich voor zijn misdaden te verant-woorden en dat hij direct een einde maakt aan de klopjacht op de aanhangers van Bohejat. Danvers laat Fonseca ongestraft en als vrij man naar Goa vertrekken, aan boord van het schip bevinden zich ook de door Dom Jorge de Meneses van Tidore verdreven Spanjaarden, die zich op basis van het Verdrag van Zaragoza uit de Molukken moeten terugtrekken. Volgens Godinho worden deze Spanjaarden in oktober 1533 door João de Freitas naar Goa gebracht. Godinho vermeldt echter niet dat Vicente de Fonseca zich bij Freitas aan boord bevindt; hij laat weten dat Fonseca nimmer voor zijn wandaden is gestraft. Valentijn schrijft niets over een bestaffing van Fonseca, maar vermeldt wel dat Fonseca voortdurend beducht is voor een aanslag op zijn leven.

3.5 Ceylon.