Deel 11 Index
Hoofdstuk 1.
De Estado da India in de jaren 1538-1545
1.2. De ontwikkelingen in Abessinië en de relaties met dat land
Geschreven door Arnold van Wickeren
In deel V, § 5.4 is verslag gedaan van de aankomst in Indië van de eerste ambassadeur van Abessinië, naar de koning van Portugal. Wellicht kan beter gesproken worden van een ambassadeur van koningin Eleni,1 een van de weduwen van Baeda Māryam (1468-1478). Omdat de man, Mattheus geheten, geen Abessijn is, maar een Armeniër, die bovendien weinig weg heeft van een diplomaat, wordt hij zowel in Indië, als in Portugal, waar hij in 1512 is aangekomen, beschouwd als een valse diplomaat en als zodanig behandeld.
Terwijl Mattheus zijn missie vervult, nemen de zaken in Abessinië hun loop, Eleni bemoeit zich niet meer met de politiek, nadat Lebna Dengel de leiding van het land op zich heeft genomen. Hij boekt veel succes in zijn campagne tegen de moslims in het zuiden, neemt hun gebied in en doodt Mahfuz, de machtige chef van Harar die door Gabriel Andreas, een Abessijnse monnik, in een tweegevecht wordt gedood. In het noorden doen zich ontwikkelingen voor die de aandacht vragen. De laatste van de betrekkelijk tolerante Mamelukse sultans van Egypte wordt in 1516 afgezet door de fanatieke Ottomaanse ‘Grote Turk.’ Deze verandering heeft in twee opzichten invloed op Abessinië. Het hoofd van de Abessijnse Kerk, de Abuna, wordt volgens de regeling van Tecla Haimanaut, zijn organisator, nooit gekozen door de gelovigen, maar altijd benoemd door de Patriarch van Alexandrië. De vraag is nu in hoeverre de Turkse heerschappij in Egypte zich zal bemoeien met het Abessijnse gezantschap, dat periodiek met een grote som gelds naar Alexandrië reist, om een nieuwe Abuna te verkrijgen. Het tweede opzicht is de vraag in hoeverre de machtswisseling in Egypte ertoe leidt dat de moslims aan de kusten van de Rode Zee zich actief gaan mengen in de zaken van Abessinië. In de jaren dat het gezantschap van Dom Rodrigo de Lima (1520-1526),2 door Abessinië trok, was er nog geen sprake van problemen met de Turken en met de moslims van de Rode Zee.
In deel VI is ook beschreven hoe Hector da Silveira het gezantschap, alsmede de Abessijnse ambassadeur naar koning João III, Saga za Ab (Zagazabo) en vier Abessijnse jongelui die voor hun opleiding naar Goa komen, in Arkiko afhaalt en via Ormoez naar Goa brengt. Het bezoek van Dom Rodrigo de Lima heeft niet tot concrete resultaten geleid en Mattheus, wiens missie heeft geleid tot het gezantschap onder Dom Rodrigo de Lima, wordt in Abessinië voorgesteld als een persoonlijke gezant van Eleni. Bij zijn vertrek uit Abessinië in 1526 had Dom Rodrigo brieven van Lebna Dengel voor João III bij zich. Hierin vraagt de vorst koning Joāo in gepassioneerde bewoordingen een nieuwe ambassadeur en vaklieden naar zijn land te zenden. Dom Rodrigo de Lima en Saga za Ab, volgens Álvarez een Abessijnse monnik, reizen vanuit Goa door naar Portugal, waar zij in juli 1927 aankomen. Dit nieuwe Abessijnse gezantschap naar de koning van Portugal, is ook weinig succesrijk. Saga za Ab verblijft een aantal jaren in Portugal, zonder ook maar iets te ondernemen.
Ofschoon Dom João III niet onmiddellijk de noodzaak ziet van het fortificeren van de Abessijnse havens en voor het verlenen van militaire bijstand aan Lebna Dengel, is hij blij met diens aanbod. De enige voorwaarde die de Preste maakt is zijn vraag naar de vriendschap van de koning en het volk van Portugal. Het grootste succes van de Portugese missie naar Preste Joam en dan nog onverwachts is Lebna Dengels besluit ook een gezant naar de paus te zenden en diplomatieke betrekkingen met de Heilige Stoel aan te gaan. Dit succes is geheel te danken de priester Francisco Álvarez.3.
Verschillende belangrijke priesters en monniken hebben Álvarez geholpen bij het vormgeven aan de brieven aan de paus. Noch de Preste, noch de geestelijkheid zijn ook maar een moment van plan geweest de banden met het patriarchaat van Alexandrië te verbreken en nieuwe betrekkingen met de Romeinse Kerk aan te gaan, maar Lebna Dengel heeft van Álvarez vernomen dat Europese vorsten ambassadeurs met de Heilige Stoel uitwisselen en dat het afleggen van een acte van gehoorzaamheid slechts een formaliteit is, waartegen geen Europese vorst bezwaar maakt. In zijn gretigheid, evenals de andere christelijke vorsten, deel uit te maken van de Republica Christiana, besluit de Preste de Heilige Stoel eer te bewijzen. Met zijn vriendschapsmissie belast hij Francisco Álvarez.
In Álvarez’ missie ziet koning João een middel om de Preste te dienen, temeer daar hij in diens brieven aan de paus een ondubbelzinnige poging van de Preste ziet de Abessijnse Kerk met die van Rome te verenigen. De Portugezen geloven in het algemeen dat de Abessijnse Kerk oorspronkelijk onder Rome viel en dat de moeilijkheden in de communicatie met Rome de Abessijnen ertoe heeft gebracht het geestelijk leiderschap van Alexandrië te zoeken. Deze veronderstelling heeft ertoe geleid dat destijds koning Manuel en paus Leo X (1513-1521) hebben geloofd dat Duarte Galvão, Portugals eerste ambassadeur naar Preste Joam, koningin Eleni en Lebna Dengel had kunnen overhalen zich met de Romeinse Kerk te verzoenen. Bovendien hebben koning Manuel en paus Leo X, van Diogo de Sequeira’s gesprek met baharnagash Dori, begrepen dat de Abessijnen zichzelf zien als kinderen van de Roomse Kerk. In 1527 versterkt Saga za Ab deze indruk. Dom João ziet in de brieven van Lebna Dengel aan Rome een bevestiging van zijn denkbeeld dat de Abessijnen uit zijn op verzoening.
Koning João is erop gebrand van Rome priesters te krijgen voor Abessinië. De oorlogstoestand in Italië, dat overstroomd wordt door de rivaliserende legers van keizer Karel V en van François I, koning van Frankrijk, weerhoudt koning João ervan Álvarez onmiddellijk naar Rome te zenden. Na afloop van de oorlog in Italië in 1529 herinnert Álvarez de koning aan zijn nog niet vervulde opdracht. De vorst is inmiddels geheime onderhandelingen, gericht op de instelling van de Inquisitie in Portugal, met de Heilige Stoel begonnen. Álvarez’ reis wordt uitgesteld tot 1532. In dat jaar gaat hij met Dom Martinho, de vertegenwoordiger van koning João, naar Rome. Het tweetal wordt in januari 1533 door paus Clemens VII (1523-1534) in audiëntie ontvangen. Hoewel Clemens het belang Álvarez’ missie bepaald niet onderschat, wordt hij zo in beslag genomen door het conflict tussen keizer Karel en de Franse koning, dat hij Álvarez weinig aandacht schenkt. Dom Martinho, die moet bewerkstelligen dat Álvarez’ missie slaagt, heeft zijn aandacht volledig bij de onderhandelingen over de invoering van de Inquisitie in Portugal. De veronachtzaamde Álvarez sterft tussen 1535 en 1537 in Rome, terwijl Saga za Ab, Lebna Dengels ambassadeur in Lissabon daar op de resultaten van Álvarez’ missie wacht.
In 1539 worden de Portugezen in Indië opnieuw aan Abessinië herinnerd, als Saga za Ab, op de terugreis naar zijn vaderland in Cochin arriveert. Met hem is meegereisd de Portugees João Bermudez. Het tweetal is in het voorjaar van 1539 met de vloot van Pero Lopes de Sousa uit Lissabon vertrokken. Bermudez is een van twee4 leden van het Portugese gezantschap van 1520 naar Preste Joam, die in de Abessijnse provincie Shoa zijn achtergebleven, toen het gezantschap eind april 1526 door Hector da Silveira uit Arkiko werd opgehaald. Deze mestre Joam, zoals Francisco Álvarez de chroniqueur van de belevenissen van het gezantschap in Abessinië, hem noemt, blijkt door Dom João III gemachtigd te zijn in Indië een legertje op de been te brengen, om Lebna Dengel te helpen in zijn strijd tegen de moslims die hem zeer in het nauw hebben gedreven. Bermudez beweert door paus Paulus III tot Patriarch van Abessinië te zijn benoemd, wat in Indië algemeen wordt geloofd. Nadat begin 1541 bekend geworden is dat Lebna Dengel is overleden, beweert hij dat Lebna Dengel in 1535 de op zijn sterfbed liggende Abuna Marcos `volgens de gewoonte’ gevraagd heeft hem (Bermudez) tot Patriarch van Abessinië5 te benoemen. Daarna zou Lebna Dengel hem over land naar Rome hebben gezonden, om zich aan de Heilige Stoel te onderwerpen en bevestiging te verkrijgen van zijn uitverkiezing tot hoofd van de Abessijnse Kerk. Bermudez zou daarop naar Portugal zijn gereisd om koning João III militaire hulp te vragen voor het door de moslims zeer in het nauw gebrachte Abessinië. Bermudez zegt dat hij Europa heeft bereikt na een reis vol wederwaardigheden; bij een incident zouden de Turken een stuk van zijn tong hebben afgesneden. Paus Paulus III (1534-1549) zou hem niet alleen de waardigheid die Abuna Marcos hem heeft verleend, bevestigd hebben, maar hem zelfs Patriarch van Alexandrië hebben gemaakt. Daarna zou hij naar Portugal zijn gegaan, waar hij de Abessijnse ambassadeur Saga za Ab, die in 1526 met Dom Rodrigo de Lima uit Abessinië is vertrokken, nog aantreft. Omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat de Heilige Stoel iemand die barbier en tandentrekker is en die geen theologische opleiding heeft genoten, tot patriarch benoemt, wordt aan Bermudez’ mededelingen over het algemeen door historici geen geloof gehecht.
Aangenomen wordt dat Lebna Dengel in 1535 João Bermudez, de voormalige kapper van de Portugese ambassade in Shoa, naar Portugal zendt, om de hulp van João III in te roepen. In plaats van zo snel mogelijk naar Lissabon te reizen, verblijft Bermudez maanden lang in Rome, waar hij paus Paulus III vergeefs tracht over te halen hem tot Patriarch van Abessinië te benoemen. Deze mislukking weerhoudt hem er niet van zich in Lissabon uit te geven voor de Patriarch van Abessinië, maar João III erkent Bermudez slechts als boodschapper van Lebna Dengel. Bermudez bagatelliseert de problemen van Lebna Dengel, omdat hij niet te boek wil staan als de ambassadeur van een onttroonde Preste. In 1539 zendt koning João III Saga za Ab, de Abessijnse gezant in Lissabon, en Bermudez, met geschenken en enkele wapens naar Lebna Dengel. Bermudez wordt gemachtigd 450 soldaten in Goa te recruteren. Eind september 1540 komen zij aan in Cochin. Kort na aankomst sterft Saga za Ab. Diens Abessijnse metgezellen gaan met Bermudez mee als deze de onderkoning van de Estado da India, Dom Garcia de Noronha, vraagt om vervoer van het te recruteren legertje naar Massowa. Dom Garcia weigert echter wegens vermeende Turkse militaire dreiging in de Rode Zee. De positie van Lebna Dengel is in 1539 nog steeds verre van rooskleurig. Weliswaar bieden christelijke groepen overal in het koninkrijk weerstand tegen de troepen van Imam Ahmad, maar deze laatste jaagt onophoudelijk op de koninklijke familie, omdat hij inziet dat het verzet van de bevolking niet gebroken kan worden zolang de Preste en diens familie dit aanmoedigen. Het bericht dat Preste Joam in moeilijkheden verkeert, moet overigens voor de Portugezen een anticlimax zijn geweest; zij hebben immers al zo lang gedroomd van zijn hulp in hun eigen strijd tegen de moslims. Nu de zaken anders blijken te liggen, zijn velen bereid Preste Joam te helpen in zijn strijd tegen de moren, ondanks dat zij beseffen dat zij wellicht niet levend uit Abessinië zullen terugkeren.
Omdat Dom García de Noronha ziek is als Bermudez in Indië aankomt, is hij niet in staat een vloot voor de Rode Zee uit te rusten. Hij zendt daarom in februari 1540 een metgezel van de overleden Saga za Ab met een klein vaartuig, onder bevel van Fernão Farto, naar Massowa, om Lebna Dengel een brief van Bermudez te brengen, waarin deze de Preste laat weten dat João III hem gemachtigd heeft soldaten in Goa te recruteren. De onderkoning schrijft Lebna Dengel een brief, waarin hij hem vraagt of Bermudez welkom is in Abessinië. De Preste, die zich in Tigré ophoudt, zendt de boodschapper direct terug naar Goa, met een brief waarin hij de situatie in Abessinië beschrijft en waarmee Fernão Farto in mei 1540 in Goa teruggekeert.
De situatie is rampzalig, zoals blijkt uit wat de kroniekschrijver laat weten: `De moslims hebben de victorie behaald; zij beheersen de Abessijnse Kerk; zij hebben alle veldslagen gewonnen in het oosten, het westen, het noorden en het zuiden; zij hebben alle kerken, waarvan de muren bedekt waren met goud, zilver en kostbare stenen uit Indië, verwoest; zij hebben een groot aantal christenen met het zwaard omgebracht en veel jongemannen, meisjes en kinderen van beide seksen ontvoerd en verkocht ten behoeve van de laagste vormen van slavernij. Veel gelovigen hebben hun geloof en hun kerk vaarwel gezegd en de islam omhelsd; nauwelijks een op de tien is zijn geloof trouw gebleven.’ Inmiddels heeft Dom João III ook vernomen dat Abessinië door de moslims is bezet. Hij geeft de nieuwe capitão-geral van Indië, Dom Estêvão da Gama, opdracht Lebna Dengel zo spoedig mogelijk te hulp te komen.
1 Koningin Eleni is de dochter van Muhamed, de gouverneur van Doaro en ofschoon zij nog kinderloos is, wordt zij, ten dele wegens haar rijkdom en ten dele door haar natuurlijke aanleg, de regent van het koninkrijk, wanneer de minderjarige Lebna Dengel in 1508 de troon bestijgt. De politiek te trouwen met de dochter van een moslimheerser van een van de grensstaten, is in die tijd zeer gebruikelijk voor de vorsten van Abessinië, waarbij bedacht dient te worden dat de koning van Abessinië, ofschoon een christen, een polygamist is. Álvarez merkt op dat Lebna Dengels oorlogen met de moslims begonnen zijn toen hij weigerde te trouwen met de dochter van de chef van Adea (Hadia), omdat hij haar voor-tanden te groot vond. Zij kon niet worden teruggestuurd, omdat zij inmiddels christen was geworden en er werd voor haar een echtgenoot gevonden onder de adel; haar familie heeft de belediging nooit vergeven.
2 Zie deel VI, § 7.9
3 Francisco Álvarez is een eenvoudig mens, met een beperkte opleiding, maar hij is desondanks ruimdenkend en heeft bewondering voor Abessijnse literatuur, liturgie en kunst, wat de trotse Preste gestreeld heeft. Met zijn begrip en tolerantie voor de verschillen tussen de dogma’s en de liturgie van de Kerk van Rome en de Abessijnse Kerk heeft hij het vertrouwen en de achting van Lebna Dengel gewonnen. Abuna Marcos en de abt van het klooster Debra Libanos, Ichegue Yacob, behoren eveneens tot zijn bewonderaars
4 De ander is Ayres Dias, over wie later meer.
5 Volgens de constitutie van de Abessijnse Kerk is het lokale hoofd van de kerk de Abuna en het is een grondregel – die dateert uit de tijd van Tecla Haimanaut (eind 13e of begin 14e eeuw)en waarschijnlijk uit nog eerdere tijden – dat de Abessijnen nooit een eigen landsman tot Abuna zullen kiezen, maar dat deze zal worden aangewezen door de Patriarch van Alexandrië. Het is nimmer de gewoonte geweest, dat de Abuna, zoals Bermudez beweert, zijn opvolger aanwijst; hem is dat zelfs uitdrukkelijk verboden. Dat het om een verzinsel gaat wordt aannemelijk als bedacht wordt dat de functie van Patriarch van Abessinië niet bestaat; er is alleen sprake van een Patriarch van Alexandrië, dat er van de beweerde bevestiging door paus Paulus III in de Vaticaanse archieven nooit enig bewijs gevonden is, dat Bermudez zijn bewering eerst verkondigt nadat hij heeft vernomen dat Lebna Dengel gestorven is. Daarvoor geeft hij zich uit voor Patriarch van Abessinië, benoemd door de paus, wat – zoals al gezegd – in Indië algemeen wordt geloofd. Dat Bermudez het met de waarheid niet al te nauw neemt, blijkt ook uit de vele inconsistenties in zijn relaas.