Categorieën
Portugees kolonialisme

Francisco Xaviers vertrek naar Sancian en zijn heengaan. Portugees Malacca

Deel 12 Index

Hoofdstuk 2.

Portugees Malacca.

2.2. Francisco Xaviers vertrek naar Sancian en zijn heengaan

Geschreven door Arnold van Wickeren

Dom João Soares begeleidt Xavier naar de nau die op 23 juli 1552 uitzeilt. Onder de 500 opvarenden van de Santa Cruz bevinden zich ook mensen die Xavier gunstig gezind zijn, onder wie Tomé Scandelho en Francisco de Villa, die Xaviers grote vriend Diogo Pereira met de Santa Cruz heeft meegezonden, om de grote missionaris te beschermen. Francisco de Villa zou slechts tot Singapore meevaren, maar heeft geweigerd Xavier te verlaten. Ook Jorge Álvarez, die Anjiro en zijn maats voor zijn vriend Xavier uit Japan heeft meegebracht, is een van de opvarenden.

Na een aantal dagen valt de wind geheel weg en komt het schip stil te liggen. Al gauw ontstaat er gebrek aan voedsel, maar vooral aan water. Een uitgezette sloep keert na een week onverrichter zake terug. Als er geen drup water meer aan boord is en velen ziek zijn, smeken de opvarenden Francisco Xavier hen te redden. Deze laat daarop zeewater innemen, dat uitstekend zoet drinkwater blijkt te zijn. Een aantal Arabische islamieten zijn zo onder de indruk van het wonder dat zij zich direct laten dopen. Xavier verricht nog een wonder. Een matroos heeft een vijfjarig kind van een Arabier overboord zien vallen. De wanhopige vader vraagt Xavier om hulp. De missionaris belooft hulp als de vader zich bekeert. Deze zegt dat toe en na drie dagen wordt het kind gezond en wel op het schip aangetroffen. Hierop bekeren zich de vader, zijn vrouw, zijn zoon en zijn slaaf. Bij Cinchea aangekomen, vertellen de passagiers aan de bewoners van het eiland en aan de vele vreemde handelaren die daar zijn over de twee grote wonderen die de pater onderweg heeft verricht. Alle inwoners drommen samen aan het strand en 60 islamieten, Indiërs en Ethiopiërs komen aan boord en treffen Xavier aan op de brug van de Santa Cruz. De missionaris houdt een van zijn gloedvolle preken, waarop velen op de knieën vallen en vragen te worden gedoopt. Kort na deze gebeurtenis zeilt de Santa Cruz verder naar Sancian, op 120 mijl van Canton, dat begin september wordt bereikt. Xavier laat confrater Francisco Perez in zijn brief van 22 oktober weten dat veel Cantonese handelaren op Sancian zijn en dat hij al een handelaar gevonden heeft die hem, voor een lading peper ter waarde van 200 goudstukken, in een kleine bark naar Canton zal meenemen. Xavier schrijft dat hij zich voorstelt zijn opwachting te maken bij de grote mandarijn van de stad, om hem te vertellen dat hij is gekomen om de keizer van China te laten kennismaken met de Goddelijke wetten en hij zal hem brieven geven van de bisschop van Goa. Xavier is minder naïef bij het inschatten van de gevaren van zijn onderneming. Hij spreekt met een Chinese handelaar af, dat deze hem tegen een fikse vergoeding in de vorm van peper naar de stad zal laten brengen. Hierbij zou de jezuïet een blinddoek dragen, opdat hij, als hij na gevangenneming gefolterd zou worden, zijn begeleider niet zou kunnen verraden. Xavier begrijpt dat de Chinese koopman hem, nadat hij de peper heeft ontvangen, wel eens kunnen afzetten op een afgelegen onbewoond eilandje. Hetis hem ook duidelijk dat hij de kans loopt ter dood te worden veroordeeld, omdat hij China is binnengekomen, zonder verlof daartoe van de autoriteiten. Van de afspraak met de koopman komt niets terecht, omdat de handelaar zich uit angst voor de gevolgen terugtrekt. Tenslotte zou Xavier zijn geloof in zijn roeping en zijn vertrouwen op God kunnen verliezen. Hij is overigens van plan zich naar Siam te begeven, om vandaar met een Siamees gezantschap naar China te reizen, als het hem niet zou lukken via Sancian het Hemelse Rijk te bereiken.

Voor Xavier wordt op Sancian een tijdelijke hut gebouwd van planken, matten en boomtakken, waarin hij de mis kan opdragen, maar hij stelt zich tevreden in te trekken in de hut van een koopman. Onder de Portugezen op Sancian bevindt zich Pedro Veilho, die tezamen met Xavier met de nau São Miguel uit Japan is vertrokken en naar Malacca is teruggekeerd. Hij is een gefortuneerd man, bij wie Xavier nooit te vergeefs aanklopt om geld voor de armen. Als hij zijn vriend geld vraagt om een weesmeisje te laten trouwen, geeft deze hem de sleutel van zijn kluis, waarin 45.000 ecu ligt. Xavier geeft de sleutel terug met de mededeling dat hij 300 ecu heeft weggenomen, maar later blijkt het oorspronkelijke bedrag niet te zijn aangeroerd. Enige dagen daarna vertelt Manuel Oliveira Xavier dat zijn schip de São Vicente, op weg van Macau naar Japan, in een tyfoon is terechtgekomen, wat een enorm verlies voor hem betekent. Xavier antwoordt dat het schip zich in zeer goede staat op zee bevindt. Twee dagen later arriveert de São Vicente, ondanks een vreselijke tyfoon, ongeschonden in Sancian.

Op 15 november zijn alle Portugese schepen van Sancian vertrokken, met uitzondering van de Santa Cruz. Dom Álvaro de Ataíde heeft kapitein Luís de Almeida bevolen als laatste met de Santa Cruz van Sancian te vertrekken en in geen geval Xavier weer aan boord te nemen, maar op Sancian te laten. De capitão van Malacca die de situatie op Sancian goed kent, hoopt erop dat Xavier, na het vertrek van de Santa Cruz, van kou, honger en verdriet zal omkomen op het kale onbewoonde eiland, waar de herfstwind door de op zomerse temperaturen berekende hutten waait. Francisco Xavier is zeer teleurgesteld dat het hem niet lukt China in te komen en omdat hij al geruime tijd geplaagd wordt door dysenterie en koortsen, verliest hij alle eetlust en is binnen veertien dagen doodziek. Op 20 november vraagt Xavier, die ook nog longontsteking heeft opgelopen, ondersteund door António da Santa Fé en Francisco d’Aghiar, die belast is met de belading van het schip, opname in de ziekenboeg van de Santa Cruz. Luís de Almeida, die zich herinnert hoe Xavier tijdens de heenreis de bemanning van de dood heeft gered, heeft het hart niet de zieke deze gunst te weigeren. Terwijl Francisco d’Aghadir, Cristovão, de jongen uit Malabar, en António da Santa Fé de zieke liefdevol verzorgen en Jorge Álvarez heeft beloofd zijn vriend niet meer te verlaten, besluit Luís de Almeida bij Sancian te overwinteren. Anders dan de 25 door de capitão van Malacca bedreigde matrozen, is de kapitein bereid de woede van Dom Álvaro de Ataíde te trotseren. Omdat de zieke veel last heeft van het slingeren van het schip, laat hij zich weer overbrengen naar zijn hut, waarvan de takken en het gebladerte weinig bescherming bieden tegen de gure noordenwind. Zonder dat ook maar een klacht zijn lippen ontvliedt, sterft de heilige op vrijdag 2 december, tegen twee uur in de namiddag, nadat hij nog met heldere stem gebeden heeft: in te Domine speravi, non confundar in æternam!

Het viertal dat de zieke verzorgd heeft, trekken hem zijn habijt aan en leggen zijn stoffelijk overschot in een doodskist, omringd met ongebluste kalk, opdat het vlees zo spoedig mogelijk vergaat en de schone beenderen met de Santa Cruz maar Malacca kunnen worden gebracht. Nadat hij ter plaatse is begraven, deelt een bemanninglid in een brief aan Dom Álvaro de Ataíde botweg mee: `Meester Francisco is hier overleden, maar bij zijn dood heeft hij geen wonder verricht. Hij ligt hier op het strand van Shang-ch’uan begraven. Wanneer wij vertrekken zullen wij hem meenemen, zodat de kwaadsprekers in Malacca niet kunnen zeggen dat wij geen christenen zijn.’ Als Luís de Almeida1 op 17 februari wil vertrekken, bezweert Jorge Álvarez het stoffelijk overschot van de heilige niet op Sancian achter te laten. De kapitein laat de lijkkist openen, om te zien of het vlees verteerd is. Dan blijkt dat het lichaam nog geheel intact is; het lijkt of de heilige slaapt, terwijl zijn lichaam een heerlijk parfum verspreidt. Men waarschuwt de kapitein die zich, bij het zien van het wonder, wenend op zijn knieën laat vallen. De opvarenden komen allemaal aan land om de heilige eer te bewijzen. Daarna wordt het stoffelijk overschot aan boord van de Santa Cruz gebracht en kort daarna gaat het onder zeil. Na een uiterst kalme overtocht komt op 22 maart 1553 Malacca in zicht.

Luís de Almeida zendt een sloep vooruit, om de stad op de hoogte te stellen van het overlijden van Francisco Xavier en van de aankomst van diens ongeschonden en welriekende stoffelijk overschot. Ondanks de haat van Dom Álvaro de Ataíde jegens de overledene komen de adel en de burgerij, waaronder heidenen en islamieten, met een kaars in de had naar de haven en men begeleid de kist 17 maart 1553 naar de kapel van Nossa Senhora da Colina, welke kerk aan de jezuïeten behoort. Na afloop van de plechtigheden laat Dom Álvaro de heilige begraven in een klein graf het kerkhof van de armen, waarbij het lichaam, ongetwijfeld op bevel van de heiligschennende capitão geschonden wordt. Zij wordt de neus afgebroken en verwijderd. Op de dag van de begravenis komt er plotseling een einde aan de pestepidemie en alle zieken zijn op slag op wonderbaarlijke wijze gezond. Er komt ook plotseling een einde aan de honger in de stad, omdat schepen met levensmiddelen hun anker laten vallen voor Malacca. Ondanks de schuldige gouverneur wordt de bevolking van Malacca niet gestraft.

In de loop van augustus 1553 arriveren in Malacca twee jezuïeten, pater João de Beira, die op bevel van Xavier terugkeert uit de Molukken; en Manuel de Távora die hem vergezelt. Zij bekommeren zich met Diogo Pereira om een passende teraardebestelling van het stoffelijk overschot van hun geliefde generaal-overste en vriend. In de nacht van 15 augustus begeven João Beira, Manuel de Távora, Diogo en Guilhermo Pereira en twee andere Portugezen in alle stilte naar het kerkhof van de armen. Zij leggen het lichaam van Xavier in een kostbare houten kist die Diogo Pereira voor zijn vriend heeft laten maken en brengen het lichaam over naar een kapelletje buiten de stad, dat eigendom is van Diogo Pereira. Hier baren zij het geconserveerde lichaam op passende wijze op, in afwachting van overbrenging naar Goa. João de Beira keert terug naar de Molukken, maar kort daarna arriveert zijn confrater Alcaceva, op weg naar Goa in Malacca. Hij zal samen met Manuel de Távora het stoffelijk overschot van Francisco Xavier aan boord brengen van de nau Santa Anna van kapitein Lopo de Noronha. Maar voordat de Santa Anna naar Goa vertrekt, moet Dom Álvaro de Ataíde die de grote missionaris zeer heeft tegengewerkt de gevolgen daarvan ondervinden. Een van de eerste dagen van februari 1554 arriveert nog voor zonsopgang een oorlogsschip, met een groot aantal goed bewapende soldaten. Zij ontschepen zich direct in grote stilte. De officieren overleggen een ogenblik met de wachtposten, waarna de soldaten de stad binnendringen, op weg naar het paleis van Dom Álvaro. De troepen omsingelen het paleis en bezetten alle uitgangen. Temidden van de officieren ontwaart men een personage wiens grote macht zich – gelet op de eerbied die men hem betoont – laat raden. Omringd door de officieren betreedt hij het paleis van de gouverneur van de stad, tevens capitão-mór. Weldra is er sprake van opwinding in de straten van Malacca, als gevolg van het nieuws over de mysterieuze ontscheping en de geheimzinnige aankomst van een hoge autoriteit, omringd door officieren en soldaten. Iedereen wacht in spanning af wat er gaat gebeuren, terwijl men komt en gaat, begerig naar inlichtingen. Tenslotte blijkt dat het uur van Gods gerechtigheid voor de grote schuldige is aangebroken en dat Dom António de Noronha is aangekomen om hem op te volgen, als gouverneur van de stad en als capitão-mór van de vloot. Dom António de Noronha heeft ook opdracht zijn voorganger te arresteren en hem onder zeer strenge bewaking naar Goa te zenden.

Enige dagen later wordt Dom Álvaro tot vijand van de staat verklaard en ziet men hem temidden van soldaten en officieren die belast zijn met de bewaking van zijn persoon, door de straten van Malacca lopen. Hij wordt aan boord gebracht van een schip dat hem naar Goa brengt. Vice rei Dom Afonso de Noronha zendt hem naar Portugal, waar hij zich moet verantwoorden tegenover de koninklijke rechtbank. Hij wordt schuldig bevonden aan hoogverraad van de kerk en de staat, veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf en al zijn bezittingen worden geconfisqueerd. Enkele jaren later wordt zijn lichaam bedekt door vreselijke zweren. En hij moet wel erkennen dat Gods straf hem slaat; men gelooft dat hij Zijn barmhartigheid heeft ingeroepen en dat hij berouwvol gestorven is. Diogo Pereira wordt voor zijn optreden aan het hof overladen met eer en door de koning ruimhartig schadeloosgesteld voor de verliezen die hij heeft geleden door de jaloezie van zijn hebzuchtige vijand: aldus gaat de tweevoudige voorspelling van onze heilige in vervulling.

Bovenstaand relaas over de gevangenneming en bestraffing van Dom Álvaro de Ataíde is ontleend aan Daurignac. Pinto schrijft ook over deze zaken (hoofdstuk 219); zijn verhaal wijkt niet alleen op enige punten af van dat van Daurignac, maar spreekt ook over de turbulente gebeurtenisen in Malacca na het vertrek van Dom Álvaro. Pinto’s lezing luidt als volgt.

Capitão Dom Álvaro de Ataíde (1552-1554) begaat ook tal van andere wandaden, die hij zich kennelijk als zoon de graaf-admiraal meent te kunnen permitteren. Begin 1554 is de maat vol. Vice rei Dom Afonso de Noronha besluit dat de recalcitrante capitão afgezet zal worden en dat hij zich voor zijn misdragingen dient te verantwoorden. Hij zendt Gaspar Jorge in april 1554 als zijn gevolmachtigde naar Malacca. Hij heeft in zijn functie van procurador da India de taak Dom Álvaro af te zetten. In zijn gezelschap bevindt zich Dom António de Noronha, een zoon van de vroegere onderkoning, Dom Garcia de Noronha, die Dom Álvaro als capitão van Malacca zal opvolgen. Op 5 juni komen Gaspar Jorge en Dom António in Malacca aan. Zij worden hartelijk verwelkomd en in processie naar een van de vijf kerken gevoerd, waar een mis wordt gelezen. Daarna laat de procurador een bel luiden, waarop het volk zich verzamelt. Gaspar Jorge toont de orders die de vice rei hem gegeven heeft. Dom Álvaro wordt in het openbaar aan een verhoor onderworpen, waarvan een verslag wordt gemaakt. Dit verslag wordt door de procurador, de beide schrijvers en de ondervraagde ondertekend. Direct daarna wordt de capitão uit zijn ambt ontheven en gearresteerd. Zijn bezittingen worden geconfisqueerd. Hetzelfde gebeurt met de bezittingen van zijn medestanders. De Senado da Camara van Malacca wordt ontbonden en de stad wordt onder rechtstreeks bestuur van Goa geplaatst. Deze draconische maatregelen en de buitengewone gestrengheid, waarmee Gaspar Jorge optreedt leiden tot paniek onder de Portugese inwoners van Malacca. Velen dreigen de stad uit te vluchten, waardoor de vesting zo verzwakt zou worden, dat deze een gemakkelijke prooi voor haar vijanden zou vormen. Dom António de Noronha is zo verstandig het zover niet te laten komen. Hij kondigt een algemene amnestie af. De procurador heeft echter de smaak te pakken; hij blijft dagelijks strenge straffen eisen en weet en passant de bevoegdheden van Dom António zozeer te beperken, dat deze niet meer resten dan zijn titel en zijn bevelhebberschap van de vesting A Famosa.

Ogenschijnlijk lijkt Dom António zich hierin te schikken, maar na vier maanden schrikbewind laat Dom António onverwachts Gaspar Jorge door enkele getrouwen arresteren als deze de vesting bezoekt. Hij wordt uitgekleed, gegeseld en ondergaat daarna nog vele folteringen. Als de moesson aanbreekt wordt de procurador da India geboeid naar Goa gezonden. De tegen hem opgestelde lasterlijke verklaring wordt door de relação of het hooggerechtshof in Goa verworpen. De nieuwe vice rei, Dom Pedro Mascarenhas (1554-1555), ontbiedt Dom António, om zich in een proces te verweren tegen de aanklacht die de procurador da India op zijn beurt tegen de capitão van Malacca heeft ingediend. Kort voor de confrontatie van beiden voor de relação weet Dom António echter Gaspar Jorge op een banket te vinden. De procurador sterft aan het banket door vergiftiging, waarvan Dom António echter wordt vrijgesproken. Hem wordt verzocht zijn ambtstermijn af te maken. Teruggekeerd in Malacca sterft Dom António al na twee maanden aan dysenterie. Zo is er tenslotte een einde gekomen aan alle moeilijkheden in Malacca.

Kapitein Lopo Noronha gaat met de Santa Anna onder zeil van Malacca naar Goa. Bij hem aan boord bevinden zich de jezuïeten Távora en Alcaceva, met het lichaam van Francisco Xavier. Aanvankelijk heeft niemand op het oude schip passage willen boeken, maar toen bekend werd dat het lichaam van de heilige aan boord zou zijn, stroomden de passagiers in grote getale toe. Als het schip in een storm op een zandbank wordt gesmeten, komt het dankzij een krachtige windvlaag weer vlot en als het bij Ceylon hard op een klip vaart, breken slechts de masten en kan het schip zijn weg vervolgen. Bij een tussenstop in Cochin, loopt de gehele bevolking uit, evenals in Baticala. Op 20 kilometer van Goa draait de wind plotseling naar het noorden. Lopo Noronha laat zich in een sloep naar Goa roeien, om te laten weten dat de stoffelijke resten van de grote apostel in aantocht zijn en dat onderweg wonderen zijn gebeurd. De vice-provinciaal van de jezuïeten in Azië, Melchior Nunes Barreto, die de op 18 november 1553 overleden Vlaamse jezuïet Gaspar Barse is opgevolgd, wordt op de hoogte gesteld van de verblijfplaats van de Santa Anna. Hij vraagt de vice rei om een roeiboot, waarmee hij met twee paters, vier leerlingen en ‘Mindez’ Pinto, Portugees koopman,`qui avait été dans l’intimité de Xavier, pendant son séjour au Japon’ op zoek gaat naar de Santa Anna. De jezuïeten die niet onaangekondigd mogen terugkeren, vinden, na vier dagen en nachten te hebben rondgedoold, de Santa Anna op de rede van Ancola, vijf mijl van Baticale. Zij nemen de lijkkist met de bijbehorende versierselen aan boord van hun roeiboot en varen met hun kostbare last naar de kerk van Nossa Senhora de Rebander op een halve mijl van Goa.

Ondertussen is Goa in rep en roer. Schepen worden gepavoiseerd, de artillerie die saluutschoten moet afvuren wordt gepoetst, straten worden geveegd en versierd met olijftakken en bloemen. De Igreja de São Paulo van de jezuïeten wordt versierd en het Gloria in exelsis het Benedictus worden er gezongen. De volgende dag, Goede Vrijdag, 16 maart 1554, begeven zich de onderkoning, de leden van het kapittel en van de Confraria da Santa Misericordia, hoge officieren, magistraten en een immense menigte inwoners naar het strand. Het stoffelijk overschot van Xavier wordt in een plechtige processie die geopend wordt door 90 kinderen, gekleed in een koorhemd en met een kaars in de hand, naar de kerk van het Colégio de São Paulo gebracht. De belangstelling is zo groot dat de mensen op de daken van hun huizen klimmen om maar niets van het schouwspel te missen. Tijdens de processie gebeuren vele wonderen; zo worden zieken genezen, evenals de leprozen in de stad. Het stoffelijk overschot2 dat nog steeds zo gaaf is alsof de heilige slaapt, wordt opgebaard in de kerk van het Colégio da São Paulo.3 Als de Santa Anna in Goa is aangekomen, alle opvarenden van boord zijn en alle goederen zijn uitgeladen, breekt het oude schip spontaan in stukken en verdwijnt in de golven. In de loop van 1554 wordt in Goa een brief ontvangen van de generaal-overste van de Sociëtas Jesu, Ignatius van Loyola. Sint Ignatius roept daarin Francisco Xavier terug naar Europa, om hem op te volgen als hoofd van de congregatie.

Francisco Xavier wordt bij bul van paus Paulus V, gedateerd 25 oktober 1619, zaligverklaard. Paus Gregorius XV canoniseert hem op 12 maart 1622, maar de publicatie van deze heiligverklaring vindt plaats door zijn opvolger Urbanus VIII, bij bul van 6 augustus 1623. Charles Corn merkt naar aanleiding van deze heiligverklaring op dat deze `uitzonderlijk is in het licht van het scepticisme van de Kerk die hij diende ten opzichte van reizen. Dit vooroordeel was geïnstitutionaliseerd door het gezegde: ‘Qui multum peregrinatur, raro sanctificatur’ In de Renaissance en de Contrareformatie beschouwde de Heilige Stoel, die de zonderlinge Xavier, die 38.000 mijl had afgelegd, zalig verklaarde en bedevaarten steunde, het leven van de reiziger als uiterst verdacht.’

Dauril Alden vat de persoon en de betekenis van Francisco Xavier in de volgende bewoordingen samen: `In zijn pogingen zowel de heersende klassen, als de lagere standen in Azië te bereiken, heeft hij vele technieken gehanteerd. Zijn opvolgers trachten die te evenaren en te verbeteren. Zijn massale bekeringscampagnes, zijn opmerkelijke moed, zijn ongelooflijk doorzettingsvermogen, zijn welhaast onbegrensd vermogen persoonlijke ontberingen te doorstaan, zijn eeuwig optimisme, zijn diepgewortelde spiritualiteit en zijn persoonlijke nederigheid, zijn scherpzinnig begrip van de bronnen van politieke macht en zijn vastberaden leiderschap bepalen de normen die zijn opvolgers trachten te handhaven als zij werkzaam zijn op plaatsen waar Xavier hen is voorgegaan.’

1) Alden vermeldt (pag. 349) dat Luís de Almeida (ca. 1525-1583) geboren is in Lissabon, dat hij humanioria heeft gestudeerd en later een artsendiploma heeft behaald. Rond 1550 gaat hij naar het Oosten en wordt een succesrijk zakenman. Zes jaar daarna treedt hij toe tot de Sociëtas Jesu en schenkt de orde zijn bezittingen, waarvan de waarde geschat wordt op 1.6 tot 2 miljoen reais, welk geld Valignano gebruikt om de jezuïeten te doen starten met de zijdehandel Later sticht Frei Almeida het eerste hospitaal in Japan en wel in Funai, voor vondelingen en zieken, inclusief leprozen.

2) Het lichaam van São Francisco Xavier, dat in 1974 voor de laatste maal is tentoongesteld, is niet meer compleet: Het mist niet alleen de in Malacca afgebroken neus, een biddende vrouw heeft ooit in heilige vervoering een teen afgebeten, die als een kostbaar relict door haar familie in Lissabon wordt bewaard. In 1890 is een andere teen afgevallen; hij wordt bewaard in een kristallen doos in de sacristie van de Bom Jesus. In 1615 is een deel van een arm naar Rome gezonden; de relikwie wordt vereerd in de kerk Gesu, de moederkerk van de jezuïeten en een (ander) deel van de rechterhand is in 1619 naar Japan gezonden.

3) Deze kerk is in 1543 door de jezuïeten gebouwd en in 1560 herbouwd. Het onvergankelijke lichaam van São Francisco Xavier is in 1624 overgebracht van de kerk van São Paulo naar het professiehuis van de jezuïeten, later bekend onder de naam Convento de Bom Jesus. Hier is het lichaam bijgezet in de kerk met de rijkste façade van Goa, met de bouw waarvan in 1594 begonnen is. De Bom Jesus is in 1605 geconsacreerd. Het lichaam van Xavier is in 1655 geplaatst is in zijn huidige kapel. In 1698 is het neergelegd in de huidige rijkversierde door een Florentijnse beeldhouwer vervaardigde tombe, geschonken door Cosimo III, hertog van Toscane (een van de laatste Medici). De kerk is in 1964 door paus Pius XII verheven tot Basilica minores en de graftombe van São Francisco Xavier, de ‘Veroveraar van zielen’ is de meest vereerde schrijn in Goa.

1 Alden vermeldt (pag. 349) dat Luís de Almeida (ca. 1525-1583) geboren is in Lissabon, dat hij humanioria heeft gestudeerd en later een artsendiploma heeft behaald. Rond 1550 gaat hij naar het Oosten en wordt een succesrijk zakenman. Zes jaar daarna treedt hij toe tot de Sociëtas Jesu en schenkt de orde zijn bezittingen, waarvan de waarde geschat wordt op 1.6 tot 2 miljoen reais, welk geld Valignano gebruikt om de jezuïeten te doen starten met de zijdehandel Later sticht Frei Almeida het eerste hospitaal in Japan en wel in Funai, voor vondelingen en zieken, inclusief leprozen.

2 Het lichaam van São Francisco Xavier, dat in 1974 voor de laatste maal is tentoongesteld, is niet meer compleet: Het mist niet alleen de in Malacca afgebroken neus, een biddende vrouw heeft ooit in heilige vervoering een teen afgebeten, die als een kostbaar relict door haar familie in Lissabon wordt bewaard. In 1890 is een andere teen afgevallen; hij wordt bewaard in een kristallen doos in de sacristie van de Bom Jesus. In 1615 is een deel van een arm naar Rome gezonden; de relikwie wordt vereerd in de kerk Gesu, de moederkerk van de jezuïeten en een (ander) deel van de rechterhand is in 1619 naar Japan gezonden.

3 Deze kerk is in 1543 door de jezuïeten gebouwd en in 1560 herbouwd. Het onvergankelijke lichaam van São Francisco Xavier is in 1624 overgebracht van de kerk van São Paulo naar het professiehuis van de jezuïeten, later bekend onder de naam Convento de Bom Jesus. Hier is het lichaam bijgezet in de kerk met de rijkste façade van Goa, met de bouw waarvan in 1594 begonnen is. De Bom Jesus is in 1605 geconsacreerd. Het lichaam van Xavier is in 1655 geplaatst is in zijn huidige kapel. In 1698 is het neergelegd in de huidige rijkversierde door een Florentijnse beeldhouwer vervaardigde tombe, geschonken door Cosimo III, hertog van Toscane (een van de laatste Medici). De kerk is in 1964 door paus Pius XII verheven tot Basilica minores en de graftombe van São Francisco Xavier, de ‘Veroveraar van zielen’ is de meest vereerde schrijn in Goa.

Hoofdstuk 3 De handelsrelaties met China 3.0 Inleiding.