Categorieën
Portugees kolonialisme

Koning Phrachai van Siam. Birma en Siam

Deel 12 Index

Hoofdstuk 4.

Birma en Siam

4.1. Koning Phrachai van Siam

Geschreven door Arnold van Wickeren

In het midden van de 16e eeuw is Siam een machtig en welvarend land. In de hoofdstad Ayuthia wonen 300 Portugezen. Zij exporteren in hun jonken de produkten die het land voortbrengt, zoals rijst, tin, ivoor, indigo en allerlei houtsoorten naar hun feitorias in Ligor en Patani en vandaar naar Malacca. Deze produkten worden ook over land naar Tenasserim en Mergui gebracht en vandaar gedistribueerd over de kusten van Coromandel en Bengalen, waar de Portugezen eveneens feitorias hebben. Vanaf 1545 voert koning Phrachai min of meer serieus oorlog met Changmai, een rijk dat ten noordwesten van Siam ligt. In Ayuthia merken de mensen weinig of niets van deze oorlog. Pinto geeft een verslag van de laatste veldtocht die de koning van Siam in 1548 tegen Changmai voert. Changmai is, met steun van de Laotianen en enige andere volken, het noorden van Siam binnengevallen. Koning Phrachai brengt daarop een groot leger op de been om de invallers te verdrijven. Hij vraagt de 300 volwassen Portugese mannen die in Ayuthia wonen en daar in hoog aanzien staan en ook als strijders een grote reputatie genieten of zij met hem ten strijde willen trekken. Zij zullen, tegen hoge betaling, gunsten, eerbetoon en toestemming kerken te bouwen, de persoonlijke lijfwacht van de koning vormen. Er gaan 120 Portugezen op het verzoek in. Onder de aanvoerders van het Siamese leger bevindt zich, naast twee Turkse bevelhebbers, de Portugees Domingos de Seixas. Als het leger slaags raakt met de invallers, zaait de vijandelijke ruiterij dood en verderf onder het Siamese voetvolk. Phrachai zet dan zijn de strijdolifanten in. Deze lopen het vijandelijke leger dat niet over olifanten beschikt, onder de voet. De veldtocht wordt na vijf maanden afgebroken, als de regentijd begint.

Tijdens de afwezigheid van koning Phrachai heeft diens gemalin overspel gepleegd met een van zijn hovelingen, van wie zij vier maanden zwanger is als de koning in Ayuthia terugkeert. Uit vrees voor wat haar te wachten staat, vergiftigt zij de koning die nog geen twintig dagen later sterft, nadat zijn negenjarige zoon tot zijn opvolger is gekroond. In zijn testament heeft de koning bepaald dat de 120 Portugezen, die hem trouw bewaakt hebben, de helft van het tribuut ontvangen, van de tijdens de veldtocht schatplichtig gemaakte koningin van een rijkje aan de grens. Zij had de legers van Changmai vrije doortocht verleend. De Portugezen worden voor drie jaar vrijgesteld van het betalen van douanerechten en andere belastingen op hun handelsgoederen. Bovendien mag het katholieke geloof in heel Siam vrij verkondigd worden.

Pinto geeft hoog op van de edelmoedigheid en rechtvaardigheid van de overleden vorst. Hij geeft hiervan enige voorbeelden. Voor zover die voorbeelden betrekking hebben op de betrekkingen met de Portugezen, verdienen zij vermelding. Koning João III schrijft Pero de Faria, tijdens diens tweede ambtstermijn als capitão van Malacca een brief waarin hij hem verzoekt de vrijlating van Domingos de Seixas te bewerkstellingen, die al 23 jaar in Siam gevangen wordt gehouden. Pero de Faria zendt Francisco de Castro als gezant naar Siam om te onderhandelen over de losprijs van Seixas en van 16 andere Portugezen. Koning Phrachai ontvangt de gezant vriendelijk en laat Domingos de Seixas, die dienst doet als bevelhebber aan de grens, waarvoor hij een jaargeld ontvangt, halen. Hij en de andere 16 Portugezen mogen vertrekken, nadat zij een grote som geld hebben ontvangen. Kennelijk verkiest Domingos de Seixas – nu als vrij man – in Siam te blijven, omdat hij enige jaren later mee ten strijde trekt tegen Changmai. Koning Phrachai gelast de vrijlating van 24 Portugezen en 50 slaven, die op weg van China naar Patani schipbreuk hebben geleden in de buurt van Ligor. Hun kapitein, Luís de Montarroyo, en alle anderen zijn door de sjahbandar van Ligor gevangengenomen en hij heeft ook de aangespoelde lading in beslag genomen. De schipbreukelingen worden vrijgelaten en ontvangen de in beslaggenomen lading terug.

De weduwe van koning Phrachai vergiftigt ook de jonge koning, haar zoon, in wiens naam zij regeert. Zij treedt in het huwelijk met haar minnaar en laat hem tot koning uitroepen, hierdoor wordt hun beider zoon erfgenaam van de troon. Spoedig daarna worden de koningin en haar nieuwe echtgenoot gedood door de oyá P’itsanulok en de koning van Cambodja, tijdens een banket dat deze vorsten geven in een tempel Daarna wordt een bastaardbroer van koning Phrachai, een monnik genaamd Chapraphat, tot koning uitgeroepen.

4.2 Tabin Shwêtî’s vergeefse poging Ayuthia te veroveren.