Categorieën
Portugees kolonialisme

Inleiding. De Molukken onder Portugees bestuur

Deel 12 Index

Hoofdstuk 6.

De Molukken onder Portugees bestuur

6.0. Inleiding

Geschreven door Arnold van Wickeren

In verschillende voorafgaande delen is aandacht geschonken aan de Molukken. In deel V, hoofdstuk. 4 komen de geografische, economische, religieuze en politieke positie van deze eilanden aan de orde en is uitvoerig verslag gedaan van de expeditie van 1511, die Francisco Serrão op Ternate heeft gebracht, waar hij door de sultan goed ontvangen is. Ook is verslag gedaan van de expedities in de jaren 1513 en 1514 naar de Molukken en de Banda-eilanden en van de stichting van de factorij op Ternate door António de Miranda de Azevedo In § 7.4 van deel VI zijn de expedities in de daaropvolgende vijf jaar besproken en is aandacht gegeven aan het lot van de leden van Magalhães’ expeditie die op Tidore zijn achtergebleven, terwijl deze beroemde expeditie zelf is behandeld in de bijlage in deel VII. In § 3.4 van deel X zijn de ontwikkelingen in de Molukken gedurende de periode 1521-1538 geschetst, waarbij werd gebruikgemaakt van François Valentijns nieuwe facsimileuitgave `Oud en Nieuw Oost-Indiën.’ Na eerst aandacht te hebben gegeven aan de Carreira das Molucas wordt deze inleiding besloten met een ruime samenvatting van § 3.4 van deelX.

De Portugese export van kruidnagelen van de Molukken geschiedt langs drie verschillende wegen. De gebruikelijkste weg is die via de Banda-eilanden naar Malacca. Het is niet de kortste route, maar commercieel de interessantste, omdat op Banda de lading kan worden aangevuld met muskaatnoten en foelie. Schepen uit Malacca die de Banda-route nemen gaan in Malacca onder zeil in januari en arriveren in februari bij Banda; daar lichten zij het anker in de periode mei-juli, om in de periode juni-augustus bij Ternate aan te komen; van hier kan men slechts vertrekken in januari en men moet bij Banda de moesson van juli afwachten, om te kunnen door zeilen naar Malacca. Dus de heen- en terugreis van Malacca naar de Molukken via van Banda vergt 19 of 20 maanden. Een reis van Malacca naar de Banda en terug is vrij kort: schepen die in januari van Malacca uitzeilen, zijn na een maand bij Banda; zij vertrekken daar in juli en zijn in augustus terug. De heen- en terugreis vergt dus maar zeven à acht maanden. Dit verklaart dat Banda een herverdelingscentrum is geworden voor kruidnagelen uit de Molukken. Portugese schepen uit Malacca zeilen vaak niet verder dan Banda als daar ook kruidnagelen kunnen worden gekocht.

De tweede route tussen de Molukken en Malacca is de Borneo-route waarbij soms op de terugweg Ambon wordt aangedaan. Schepen die deze route zeilen, verlaten Malacca tegen het midden van augustus om tegen eind oktober het anker uit te werpen bij Ternate of Tidore; voor de terugweg gaan de schepen in juni onder zeil om in november terug te keren in Malacca. Wordt via Ambon naar Malacca teruggekeerd; dan moet tot half februari de moesson daar worden afgewacht, om eind juni terug te zijn in Malacca. Van de route via Borneo en Ambon begint men eerst gebruik te maken in de periode 1523-1527, ondanks dat men dan in tien en een halve maand weerom is, is de route economisch weinig interessant, omdat in dat geval geen muskaatnoten en foelie geladen kan worden in Banda.

Er zijn ook rechtstreekse handelsrelaties tussen Goa/Cochin en de Specerijen-eilanden ontstaan. De Estado da India organiseert vanaf 1523, zij het aanvankelijk met enkele onderbrekingen, jaarlijks twee reizen van Goa of Cochin naar Oost-Azië; de ene om kruidnagelen te gaan halen in de Molukken en de andere om muskaatnoten en foelie te verwerven in Banda. De schepen vertrekken half april uit Goa of eind april uit Cochin, zijn eind mei in Malacca. Vandaar vertrekken zij half augustus en bereiken eind oktober Ternate. Bij de terugreis wordt half februari vertrokken, van eind juni tot half november ligt het schip in Malacca en begin januari is het terug in Cochin of half maart in Goa. De heen- en terugreis van Goa naar Ternate vergt via de Borneo-route 23 maanden en via de Banda-route zelfs 30 maanden. (Een reis van Goa naar Banda en terug duurt ook 23 maanden).

Samenvatting van het Portugese bestuur over de Molukken tot 1538:

António de Brito, de eerste benoemde Portugese gouverneur van de Molukken, neemt in mei 1522 19 overlevenden van Magalhães’ expeditie gevangen en verkrijgt van koning Almansor van Tidore de Spanjaarden die onder zijn hoede staan. De koningin-regentes van Ternate, Njai Tsjili, blijkt het bondgenootschap met de Portugezen, conform de wil van haar door de anti-Portugese partij vermoorde man, koning Bajang Ullah, te willen voortzetten. Brito sluit met haar en met haar stiefzoon Taruwese die tot gugugu is gekozen, een nieuw verdrag, waarbij de Portugezen het monopolie op de aankoop van kruidnagelen van Ternate en onderhorige eilanden verwerven, tenzij zij ingaan op het aanbod van Almansor zich ook op Tidore te vestigen. De prijs van nagelen wordt gesteld op op 3 pardaus per bahar en wordt een aantal keren bevestigd. Nagelen zullen betaald worden met stoffen uit Gujarat, Coromandel en Bengalen, waarbij de ruilverhouding in het verdrag is vastgelegd. Brito mag een sterkte op Ternate te bouwen. Met de bouw van het Fortaleza São João Baptista, of het Castelo Gamma Lamma, wordt direct een begin gemaakt.

De stichting van een Portugese capitania in de Molukken en op Banda en van koninklijke factorijen op Ternate en Banda en de bouw van het fort hebben diepgaande invloed op het leven van de inheemsen. Zij zijn verplicht al hun kruidnagelen aan de factorij aan te bieden tegen de afgesproken prijs. De kruidnagelen worden in Portugese schepen of in die van handelaren die over een cartaz beschikken naar Banda vervoerd. Daar worden de schepen bijgeladen met door de factorij gekochte muskaatnoten en foelie, voordat zij verder zeilen naar Malacca. Bandanese, Javaanse en andere kooplieden worden van de handel in genoemde specerijen uitgesloten.

De tegenstanders van het verdrag met de Portugezen, aangevoerd door de islamitische geestelijkheid, richten hun haat op gugugu Taruwese, die steeds meer steun bij Brito zoekt. Koning Almansor, ontgoocheld dat de Portugezen niet met hem in zee willen gaan, stookt zijn dochter, koningin Njai Tsjili, op tegen Brito. Zij vreest dat Taruwese, met steun van Brito, de macht zal grijpen en dat haar zesjarig zoontje Dayalo van de troonopvolging wordt uitgesloten. Zij en haar vader besluiten met gezamenlijke inspanning de Portugezen uit de Molukken te verdrijven. Een incident leidt tot oorlog. Als enige schepen uit Banda bij Tidore ankeren om kruidnagelen te laden zendt Brito 20 Portugezen, onder leiding van een zekere Tavare, naar Tidore, Hij dient Almansor te vragen de Bandanezen weg te sturen, maar Tavare tracht hun schepen in de grond te boren. Zijn vaartuig strandt door een storm op de kust van Tidore, waarna hij en zijn mannen zich tegen de verontwaardigde Tidorezen doodvechten. Brito biedt officieel zijn excuses aan voor het optreden van Tavare, maar Almansor denkt dat dit een smoes is om het vaartuig en het geschut van Tavare terug te krijgen. António de Brito, die niet op oorlog uit is, wil de zaak niet op de spits drijven, maar veel van zijn landgenoten en Tawurese, die bij oorlog garen denkt te spinnen, betogen dat de Portugese geloofwaardigheid ernstige schade zal lijden als Almansor geen lesje wordt geleerd. Brito die vernomen heeft dat de koningin met haar vader samenspant en dat zij, met haar zoontjes Delayo en Bohejat, naar Tidore zou willen uitwijken, slaagt erin de kinderen en hun halfbroertjes Taberidji en Hairun met een list te arresteren; Njai Tsjili zelf weet te ontsnappen. Brito en Taruwese kalmeren de protesterende menigte door te argumenteren dat de prinsen voor hun eigen veiligheid zijn ingesloten en spoedig zullen worden vrijgelaten.

In de loop van het jaar 1523 doden Tidorezen overal in de Molukken Portugese kooplieden en korte tijd later vermoorden zij ook inwoners van Ternate die zij elders in de Molukken aantreffen. Aangemoedigd door Brito en zijn vriend Taruwese, wreken de inwoners van Ternate hun doden met grote ijver, want zij ontvangen een premie op ieder getoond Tidorees hoofd. Er kan slechts een einde komen aan het bloedvergieten als formeel de oorlog aan Tidore wordt verklaard. Nadat gouverneur Brito in 1524 koning João III over de situatie in de Molukken heeft bericht en de vorst verzocht heeft hem te doen aflossen, doet zich onverwachts de kans voor de impasse te doorbreken, als Dom Martim Afonso de Melo Jusarte en Martim Correia met twee of drie jonken uit Banda bij Ternate arriveren. Zij brengen niet alleen een flink aantal Portugezen mee, maar ook de lang verbeide voorraden, wat het moreel opvijzelt. Brito’s troepen worden verder vesterkt door een jong en enthousiast edelman, Jorge Pinto, die beschikt over een gilala, met daarin 40 of 50 Portugezen. Jorge Pinto moet op Tidore aan land te gaan en zoveel mogelijk buit te verzamelen. Hij maakt het hele eiland onveilig. Bij het plunderen, houdt hij met zijn geschut de vijand op afstand. De Tidorezen lokken echter de gilala in een hinderlaag en de opvarenden vechten zich dood. De door Martim Afonso uitgezonden strafexpeditie wordt voortijdig ontdekt en keert vrijwel onverrichter zake terug naar Ternate.

Brito zou de oorlog met Tidore het liefst beëindigen, maar Taruwese niet. Hij verovert met een grote troepenmacht en enige Portugese hulp de Tidorese vesting Marieco, verenigt de Tidorese helft van het eiland Makian met de Ternataanse helft, nadat de geïntimideerde bevolking zich aan hem heeft onderworpen. Brito besluit het rijkje Gilolo onder het gezag van Ternate te brengen. Met behulp van Taruwese nemen de Portugezen Gilolo stormenderhand in en keren met veel gevangenen terug naar Ternate. Almansor vraagt dan Brito om vrede, maar deze gaat daarop niet in en zet de oorlog voort. Desondanks verwerven de Portugezen grote hoeveelheden kruidnagelen; in januari 1525 vertrekken van Ternate vier jonken en een galjoen, onder bevel van Martim Afonso de Melo Jusarte, naar Banda, vanwaar zij in juli zullen doorzeilen naar Malacca en in februari zeilt het galjoen Santo António met kruidnagelen en muskaatnoten, behorend aan de kroon, naar Cochin.

In mei 1525 arriveert de nieuwe gouverneur van de Molukken, Dom García Henriques, een zwager van António de Brito, na een langdurig oponthoud op Banda, op de rede van Talangame, op enige léguas van de Portugese vesting Gamma Lamma. Dom García durft niet aan land te komen uit vrees dat zijn voorganger weigert zijn post op te geven. Brito vreest dat zijn opvolger een onderzoek naar zijn handel en wandel zal instellen. Uiteindelijk wordt een compromis bereikt. Brito zal op zijn post blijven totdat de jonk die wordt gebouwd om de door hem vergaarde rijkdommen te vervoeren, klaar is. Drie maanden later ontstaat bij de overdracht van de macht direct hooglopende ruzie. Dom García verwijt zijn zwager dat hij zeer weinig is opgeschoten met de bouw van het fort en dat zijn mannen grote hoeveelheden nagelen uit de magazijnen hebben ontbreemd en dat zij met hem hebben afgesproken na de moesson met hem uit Toloco te zullen vertrekken. Dom García tracht dit te beletten, maar Brito en zijn medestanders lachen de ouvidor en de capitão zo openlijk uit, dat zij worden `veroordeeld voor hebzucht’ en het verzaken van hun `Portugese trouw.’ Ondanks bemiddeling door Taruwese, intriges en een poging van Brito zijn opvolger te vermoorden, zeilen hij en zijn volgelingen tenslotte 12 januari 1526 weg met een lading kruidnagelen en een voor het garnizoen onmisbaar deel van de voorraden. Zij laten het fort in zo’n onttakelde toestand achter, dat Dom García tracht van Banda enige versterking te krijgen, overigens vergeefs.

Dom García Henriques heeft uit nood Almansors aanbod vrede te sluiten niet kunnen negeren. Hij sluit een wapenstilstand voor zes maanden, waarin wordt bepaald dat Almansor aan het einde daarvan het door Tidore veroverde Portugese geschut teruggeeft. Taruwese voelt zich buitenspel gezet, maar als Almansor hem een van zijn dochters ten huwelijk aanbiedt, verzoent hij zich met de wapenstilstand. Dom García acht het huwelijk van Taruwese met een dochter van Almansor niet in zijn belang, maar zijn pogingen een spaak in het wiel te steken, falen. Hij eist nog voor de afgesproken datum het geschut van Almansor terug. Deze vraagt beleefd enig uitstel, omdat hij zich ziek voelt. Ook verzoekt hij Dom García hem een arts te sturen. Deze stemt hierin toe, maar laat de sultan door de arts vergif toedienen. Als alle groten uit Tidore verzameld zijn om een opvolger te kiezen voor de vermoorde sultan, laat Dom García – nog voor afloop van de door hem gesloten wapenstilstand – de stad Tidore overvallen door troepen onder Fernão Baldaio. Zij steken de stad in brand, na daaruit alle kanonnen te hebben meegenomen. Daarna luwt de strijd, maar het verradelijke optreden van Dom García heeft het aanzien van de Portugezen in de Molukken een grote slag toegebracht. De sultan van Batjen is een van de eerste Molukse vorsten die de Portugezen handelaren van zijn eiland verjaagd.

Op oudejaarsdag van het jaar 1526 werpen twee Spaanse schepen, onder bevel van de Baskische hidalgo Martin Iñiguez de Carquicios het anker uit bij een haven aan de kust van Halmahera. Het zijn de enige schepen die hun bestemming bereiken van de uit zeven schepen bestaande Armada del Maluco die, onder bevel van capitán general Fray García de Loaisa, op 24 juli 1525 is uitgezeild uit de Galicische haven La Coruña. De armada is bijna geheel vernietigd bij het passeren van Estrecho de Magallanes en tot overmaat van ramp is Fray García de Loaisa, die benoemd is tot gobernado y capitán general de las islas Maluco op 30 juli 1526, tijdens de overtocht van de Golfo Pacífico overleden. Martin Iñiguez wil al zijn manschappen, 300 man in totaal, zijn vele kanonnen en ammunitie concentreren op zijn grote schip en zijn kleine schip in brand steken, maar dit laatste mislukt. Iñiguez en Dom García wisselen boodschappen uit waarbij de eerste de Molukken voor Spanje opeist en de Portugezen scherpe verwijten maakt over hun optreden tegen Tidore. Dom García wijst de Spaanse aanspraken van de hand en verdedigt zijn aanpak van Tidore. Iñiguez zeilt naar Tidore, waar de Spaanse bondgenoten met gejuich worden ontvangen. Dom García onderneemt nog wel een poging de Spanjaarden van Tidore te verdrijven, maar daarvoor zijn zij te sterk. De Portugezen moeten zich terugtrekken en laten de Spanjaarden verder met rust. Nadat het Spaanse schip met zijn gehele lading door een ongeluk is gezonken ondernemen de Spanjaarden ook verder niets tegen de Portugezen op Ternate. Bokemeyer, zich beroepend op João de Barros, vermeldt dat het Spaanse schip zinkt als gevolg van een beschieting door de Portugezen, maar Valentijn spreekt van een ramp.

In 1526 vaardigt Afonso Mexia, vedor da fazenda van de Estado da India een regimento uit dat particuliere handel in kruidnagelen onder bepaalde voorwaarden toestaat. Omdat particuliere handelaren de inheemse aanbieders van nagelen meer betalen dan de Portugese kroon, vertrekken in januari 1527 uitsluitend jonken naar Malacca, met nagelen voor rekening van particulieren, Dom García besluit daarop dat particuliere handelaren een tiende deel van de door hen verworven nagelen aan de kroon dienen af te staan tegen de vastgestelde prijs. Dit wekt zoveel weerstand, het besluit slechts met geweld is af te dwingen. Dom García moet dus het decreet intrekken, om zijn eigen zaken niet te schaden. De capitão van de koning van Portugal is dus niet in staat diens rechten te doen respecteren, maar hij is zeer wel in staat zijn eigen financiële belang te dienen. Dom García is in mei 1527 een andere man dan hij in 1522. was.

Capitão-geral Lopo Vaz de Sampayo zendt de nieuwe gouverneur van de Molukken, Dom Jorge de Meneses, met twee schepen en niet meer dan 100 man, naar zijn nieuwe standplaats. De capitão van Malacca, Pero Mascarenhas, voegt daaraan nog een derde schip toe, maar desondanks is het flotille te zwak om een duidelijk en snel resultaat tegen de Spanjaarden in de Molukken te kunnen afdwingen. Zij hebben zich op Tidore en in Gilolo genesteld en worden van 1526 tot oktober 1529 met rust gelaten. Tidore wordt door hen geholpen met de herovering van de eigen helft van Makian en met de bezetting van de Ternataanse helft en Gilolo wordt geholpen bij de verovering van een groot deel van het eiland Moro. Zij bezorgen de Portugezen ook enige tegenslagen.

De oorzaak van de vrijwel permanente militaire zwakte van de Portugezen is het ontbreken van een of andere vorm van staatsmacht in de afgelegen archipel. Goa is ver weg en het voortdurend belegerde Malacca ontbreekt het aan middelen om de capitão op Ternate te hulp te schieten. Door de grote afstand onttrekt het optreden van de Portugese autoriteiten daar zich aan controle door de kroon. Zij kunnen straffeloos hun particulire handel laten prevaleren boven die van de kroon. Een nieuw benoemde capitão neemt familieleden en vrienden mee en als hij zich eenmaal comfortabel op Ternate heeft geïnstalleerd, is zijn grootste zorg het zenden van jonken met nagelen naar Banda en Malacca en aan het ontvangen van nieuwe ruilwaren in de vorm van stoffen, caixas, gongs en dergelijke. De capitão, feitor, ouvidor, capitão-mór, escrivães, maar ook gewone soldaten vormen een soort gemeenschap, die de aankomst van een nieuwe capitão met zijn eigen clan als bedreigend ervaart. Zij haasten zich jonken, coracoras en alle andere vaartuigen te bewapenen en er met de ‘buit’ vandoor te gaan en het nog steeds niet afgebouwde fort te beroven van zijn soldaten, voorraden en geld. De overdracht van de macht verloopt niet zonder problemen: de nieuw aangekomen capitão vreest te worden gekidnapt en ziet zich beroofd van noodzakelijke goederen en voorraden en degene die moet vertrekken vreest dat zijn opvolger hem een loer zal draaien door hem te arresteren, beslag te leggen op zijn bezittingen, als bestraffing van de door hem bedreven misdaden, en bovendien door een juridisch onderzoek tegen hem in te stellen.

Als Dom Jorge in mei 1527 op Ternate arriveert, ontstaat er direct een ernstig geschil met Dom García, omdat hij, naar Brito’s voorbeeld, wil vertrekken met een scheepslading kruidnagelen die hij zich heeft toeëigend. De nieuwe capitão maakt vijanden, omdat hij paal en perk tracht te stellen aan de particuliere handel en hij sluit een bestand met Martin Iñiguez, de Spaanse capitán op Tidore, dat na het overlijden van Iñiguez wordt verbroken door zijn opvolger

Hernando de la Torre, die eist dat de Portugezen uit de Molukken vertrekken. Er ontstaan opnieuw moeilijkheden tussen de clan van Dom García, die de inheemse bevolking terroriseert, om de schuld daarva in de schoenen van de clan van Dom Jorge te kunnen schuiven. Na heel veel onverkwikkelijkheden tussen beide mannen, die het Portugese prestige verder aantasten, vlucht Dom García in 1528 naar Banda, om aan vervolging te ontkomen.

In januari 1528 zendt Jorge Cabral, capitão van Malacca, wetende hoe penibel de situatie in de Molukken is, een brigantijn en een jonk met 100 Portugezen, onder bevel van Gonçalo Gomes de Azevedo, naar Dom Jorge de Meneses. Als hij bij Banda aankomt, treft hij daar de op de vlucht zijnde voormalige capitão van de Molukken, Dom García Henriques met zijn scheepslading nagelen, ter waarde van 14.000 cruzados. Dan arriveert Vicente da Fonseca, een gezant van Dom Jorge de Meneses, met voor Dom García belastende stukken en met het verzoek aan Gonçalo Gomes de vluchteling te arresteren en zich van zijn schip meester te maken. Gonçalo Gomes neemt het schip en een jonk van Dom García, die zelf weet te vluchten. Hij scheept zich in naar Malacca, waar hij te nauwernood aan arrestatie weet te ontkomen. Op weg naar Cochin lijdt hij schipbreuk. Hij ontsnapt aan de dood, maar bezit nog slechts de kleren die hij draagt. Uiteindelijk wordt Dom García door de in 1529 aangetreden capitão-geral Nuno da Cunha gearresteerd en later naar Portugal gestuurd om zich te voor zijn daden in de Molukken te verantwoorden. Begin 1528 benoemt Lopo Vaz de Sampayo tot gouverneur van de Molukken, Simão de Sousa Galvão. Zijn schip komt in een zware storm op de kust van Atjeh terecht. Hij wordt door de sultan gedood, waarna zijn lijk in stukken wordt gehakt.

In maart 1529 arriveert onverwachts een Spaans schip, onder bevel van Alvaro de Saavedra Cerón voor Tidore. Hij zou begin 1528 met drie schepen uit Nieuw-Spanje vertrokken zijn, maar bij zijn oversteek van de Stille Zuidzee zijn twee schepen verloren gegaan. Hij heeft getracht vorig jaar juni van Tidore naar Mexico terug te zeilen, maar hij heeft de weg niet kunnen vinden en is naar Tidore teruggekeerd. Vicente da Fonseca komt van Banda terug met twee berichten: Dom García is ontsnapt en Gonçalo Gomes de Azevedo is met hulp in aantocht is. Saavedra denkt met zijn twee galjoten en een aantal kleinere vaartuigen de schepen van Gonçalo Gomes te kunnen tegenhouden, maar als de Portugezen hem met trompetgeschal tarten aan te vallen, durft hij dat niet. Ook de Spaanse overval op Motir mislukt.

Nadat Gonçalo Gomes op Ternate is aangekomen, blijkt hij te zijn benoemd tot capitão-mór en capitão van de vesting. Hij weigert echter de Spanjaarden te bestrijden als pogingen met Hernando de la Torre vrede te sluiten zijn mislukt, omdat Torre zegt niet bevoegd te zijn de oospronkelijk Ternataanse

helft van Makian terug te geven aan Ternate. Gonçalo Gomes zegt doodleuk dat hij en de zijnen niet naar de Molukken zijn gekomen om er te vechten, maar om er handel te drijven en daarom legt hij zijn militaire ambten neer. Dom Jorge benoemt in zijn plaats Leonel de Lima, maar aan hem heeft hij nog minder dan aan zijn voorganger. Hij ontvangt eind 1528 enige versterking; Dom Jorge de Castro arriveert met een jonk, gevolgd door Jorge de Brito met een fusta, die eerst, zogenaamd door de storm, bij Banda was terechtgekomen.

Hernando de la Torre heeft al evenzeer gebrek aan manschappen als Dom Jorge de Meneses. Als de Ternatanen en de Tidorezen op dat moment hun krachten zouden hebben gebundeld, zouden zij zich zonder veel moeite van hun Europese beschermers hebben kunnen ontdoen. De koning van Tidore heeft echter andere plannen. Hij zet tezamen met Catabruno, de regent voor de minderjarige koning van Gilolo, met veel ophef een aanval op touw tegen een Ternataans dorp aan de kust van Halmahera. Dom Jorge heeft vernomen dat de aanvallers Tidore vrijwel onbeschermd hebben achtergelaten en hoewel hij over niet meer dan 130 man beschikt, zeilt hij met 120 man, onder wie Dom Jorge de Castro en Jorge de Brito, ondersteund door troepen van Taruwese en van de koning van Batjen, naar Tidore. Hij dwingt de Spanjaarden tot overgave, op voorwaarde dat zij vrije aftocht krijgen naar Camaso op Moro. Zij zullen met Portugese schepen daarnaartoe worden gebracht en zij mogen er blijven totdat keizer Karel V en koning João III een oplossing hebben bereikt voor hun geschil over het bezit van de Molukken. Zij mogen vanuit Camaso geen handeldrijven en niet oorlogvoeren. Alles wat zij hebben buitgemaakt moet worden teruggegeven aan de eigenaren. Twintig à dertig Spanjaarden gaan over in Portugese dienst en de overigen worden op ordelijke wijze bij Camaso aan land gezet. Zij zullen in oktober 1533 door João de Freitas worden opgehaald. Terwijl de Spanjaarden uit de Molukken verdreven worden, ziet Karel V af van zijn aanspraken op deze eilanden. Daartoe wordt op 22 april 1529 het Verdrag van Zaragoza gesloten. De koning van Tidore wordt een vazal van Portugal. Er wordt tribuut geheven in de vorm van een niet aangegeven hoeveelheid kruidnagelen. Nu de vrede is getekend, acht Gonçalo Gomes het tijd om te gaan; hij neemt Leonel de Lima mee en als Dom Jorge geen toezeggingen had gedaan, zou het gros van zijn mannen zich hebben ingescheept en Ternate onverdedigd hebben achtergelaten. In 1533 wordt Gilolo, dat zich niet bij het vredesverdrag heeft willen aansluiten, aangevallen en onderworpen. Daarna breekt een periode van vrede aan die, afgezien van 1539, tot 1542 zal voortduren

Er doet zich een aantal incidenten voor, waardoor de inwoners van Ternate de Portugezen gaan haten. Kroonprins Deyalo is in de vesting Gamma Lamma gestorven, wellicht is hij vergiftigd op bevel van Taruwese. Njai Tsjili, bang dat

haar zoon Bohejat hetzelfde lot zal treffen, vraagt zij Dom Jorge om diens vrijlating, maar hij weigert aan haar smeekbeden te voldoen. De gouverneur schoffeert ook Taruwese, die de Portugezen toch grote diensten heeft bewezen, door zijn oor vooral te luisteren te leggen bij een andere inheemse adviseur. Deze voelt zich zozeer door de jaloerse Taruwese bedreigd, dat hij naar de vesting vlucht en bang te worden uitgeleverd zich van de toren stort. Een oude korangeleerde wordt dodelijk beledigd, waardoor de islamitische bevolking zich diep gekwetst voelt. Mede omdat de Portugezen vaak hun voedsel op de pof kopen, wordt op de markt niet langer voedsel aan hen verkocht. Gedreven door honger eisen Portugese soldaten voedsel van de bevolking. Als dit wordt geweigerd, straft Dom Jorge enige dorpsbestuurders meedogenloos: een wordt de dood ingedreven en van de anderen worden de handen afgehakt. Deze incidenten wakkeren de haat van de Ternatanen tegen de Europeanen aan; Taruwese keert zich zelfs van hen af en sluit vriendschap met Catabruno, regent van Gilolo. Zij spreken af dat zodra op Terrnate Portugezen worden gedood de Spanjaarden op Halmahera hetzelfde lot zullen ondergaan. Daarna zullen beide regenten hun jonge koning vermoorden en zichzelf tot koning uitroepen. Dom Jorge krijgt lucht van de samenzwering. Hij laat Taruwese, na diens bekentenis, in het openbaar onthoofden en van enige medestanders wordt nooit meer iets vernomen. Deze gewelddaad en wreedheden begaan tegen andere aanzienlijke inwoners van Ternate leiden tot de vlucht van de koningin en veel van haar landgenoten. Njai Tsjili verbiedt haar onderdanen de Portugezen nog langer voedsel te leveren.

In oktober 1531 komt de nieuwe gouverneur van de Molukken, Gonçalo Pereira, aan op Ternate, waar hij zijn landgenoten in kommervolle omstandigheden aantreft, omdat zij zwaar honger lijden. Als Pereira het wrede optreden van zijn voorganger verneemt, laat hij hem arresteren en overbrengen naar Goa; vandaar wordt hij naar Portugal gezonden en veroordeeld tot verbanning naar Brazilië. Daar vindt hij de dood in een gevecht met Indianen. Pereira tracht de relatie tussen Portugezen en inheemsen te verbeteren. Met zijn manier van optreden neemt hij de koningin voor zich in, wat ertoe leidt dat de aanvoer van voedsel naar de vesting wordt hervat.. Pereira ontheft de koning van Tidore van de hoge schatting die hij onmogelijk kan betalen, en hij komt tot een eervol vergelijk met de Spaanse kapitein Hernando de la Torre, die zich met zijn mannen, in afwachting van de evacuatie naar Spanje, op Moro bevindt. Hij zegt de koningin toe kroonprins Bohejat, die hij al meer bewegingsvrijheid heeft gegeven, te zullen vrijlaten zodra de muren en de bolwerken van de vesting Gamma Lamma zullen zijn voltooid. De koningin spoort hierop haar onderdanen aan tot grote ijver bij de bouw, opdat haar zoon des te eerder in vrijheid zal worden gesteld. De overeenkomst wordt in een verdrag vastgelegd. Een vreugdefeest doet de koningin en de groten van haar rijk terugkeren in de stad, waar Pereira hun een eervolle ontvangst bereidt.

Nuno da Cunha heeft Pereira een regimento verstrekt dat hem gelast strikt de hand te houden aan het door Afonso Mexia in 1526 uitgevaardigde regimento, waarbij kruidnagelen op de eerste plaats aan de koninklijke factor dienen te worden aangeboden. Door bekend te maken zich hiernaar te zullen gedragen, tekent Pereira zijn doodvonnis, omdat zowel de inheemse als de Portugese kooplieden groot belang hebben bij handhaving van de statusquo. Pereira houdt voet bij stuk; hij eist dat particuliere handelaren een derde deel van hun aankopen afstaan aan de factorij, tegen de officiële lage prijs. Er zijn dat jaar uit Java, Banda en Ambon vijf jonken naar Batjen en zes naar Makian gekomen om kruidnagelen te laden. Pereira wil het kleine eskader waarover hij beschikt inzetten om het vertrek van de jonken te beletten of om de lading in beslag te nemen, maar de capitão-mór van het eskader Leonel de Lima weigert zijn medewerking en legt tenslotte zijn functie neer.

De grootste opruier tegen Pereira is de zielzorger van de het garnizoen, padre Fernão Lopez. Hij waarschuwt de koningin dat Pereira zijn belofte, kroonprins Bohejat te zullen vrijlaten, niet zal nakomen. Daarop geeft Njai Tsjili opdracht Pereira te doden. Op pinksterzaterdag, 17 mei 1532 dringen de gugugu en anderen die vrije toegang tot kroonprins Bohejat in de vesting hebben, door tot de vertrekken van de gouverneur. Hij verdedigt zich moedig met zijn zwaard, maar de aanwezige Portugezen teken geen vinger uit om hun capitão te redden. De samenzweerders, onder leiding van Fernão Lopez, zetten de kroon op hun werk door tot opvolger van Pereira te kiezen Vicente da Fonseca, de vroegere factor die door Pereira voor zware vergrijpen in de ijzers is geslagen.

De misleide koningin die, om eindelijk haar zoon uit de kerker te bevrijden, een onschuldige heeft laten vermoorden, wordt daarna nog schandelijker door de samenzweerders verraden. Zij weigeren op hun beurt haar zoon Bohejat vrij te laten. Zij, die er niet voor terugschrokken hun eigen gouverneur te laten doden, hebben er al helemaal geen moeite mee hun belofte aan een heiden te schenden. Njai Tsjili is door de nieuwe woordbreuk van de Portugezen zo vertwijfeld, dat zij bitter uitroept: `Hoeveel eer hebben wij deze vreemdelingen niet bewezen en hoeveel voordelen hebben zij niet genoten! De koning verloor door zijn sympathie voor hen de vriendschap van de andere Molukse vorsten; hij voerde oorlog voor hen, leed om hunnentwil zware verliezen en had zelfs zijn leven voor hen veil. En zie nu eens hoe ondankbaar deze vreemdelingen zijn! Mijn zonen gevangen, terwijl de aanzienlijken van het land moesten vluchten; mijn zoon vermoord door gif en de tweede zal hetzelfde lot ondergaan; liefderijk opgenomen, deinzen deze vreemdelingen er niet voor terug ons te beroven en onze huizen en onze vrouwen en dochters te schenden. En dit alles geschiedt midden in mijn land en in mijn aanwezigheid. De rampspoed wordt alsmaar groter, die vreemdelingen bespotten ons geloof, verkrachten onze wetten en doen onze geestelijken geweld aan.’

Njai Tsjili verbiedt opnieuw de toevoer van levensmiddelen naar de vesting, Het verbod wordt zo goed nageleefd, dat Fonseca, door honger gedwongen, de gevangen kroonprins vrijlaat uit Gamma Lamma, waaraan na de moord op Gonçalo Pereira niet verder is gebouwd. Bohejat bestijgt de troon van Ternate en ontpopt zich tot een gestreng heerser. Fonseca kiest de kant van diens vijanden en stoot hem van de troon, ten gunste van zijn jongere stiefbroer Taberidji. Bohejat en zijn moeder wijken uit naar Tidore. Fonseca zet daarop in 1533 Taberidji op de troon en trekt met een grote strijdmacht naar Tidore, om de uitlevering van Bohejat te eisen. Als het antwoord hem niet bevredigt, verwoest hij de stad en keert naar Ternate terug. Veel Ternatanen nemen het Fonseca zeer kwalijk dat hij hun wettige koning heeft verjaagd. De onmondige Taberidji wordt bijna het slachtoffer van zijn buitenlandse beschermers. Een voorname gevangene in fort Gamma Lamma, een rechter uit de stad Toloco, wil Taberidji vermoorden, maar deze weet hem te ontgaan, terwijl de rechter, gehinderd door zijn voetkluisters, de jongen niet kan achterhalen. Hij grijpt dan onverhoeds de zevenjarige zoon van Fonseca en slaat zijn hoofd af, voordat de toesnellende dienaren de moordenaar kunnen doodslaan. Met toenemende wreedheid worden de aanhangers van Bohejat vervolgd en het hele eiland aan Taberidji onderworpen. De moeder van Taberidji, die met Bohejat en diens moeder naar Tidore was gevlucht, wordt uitgeleverd nadat Fonseca vrede heeft gesloten met Tidore. Zij trouwt met gugugu Pate Sarang, terwijl de vrouw van Bohejat op aandringen van de gugugu ook naar Ternate terugkeert en zich aan de nieuwe koning onderwerpt. De door iedereen verlaten en van al zijn middelen beroofde Bohejat, zoekt zijn toevlucht in Gilolo.

Nuno da Cunha, die weet heeft van het geweldadig optreden van Fonseca, benoemt in 1533 Tristão de Ataíde tot capitão van de Molukken. Hij is de oom van de machtige capitão van Malacca, Dom Estevão da Gama en een vriend van Nuno da Cunha. De komst van Tristão de Ataíde naar Ternate in oktober 1533 maakt de situatie er niet beter op. Onder Fonseca, die volgens Godinho zijn straf ontloopt, kon iedereen vrij handeldrijven, maar de nieuwe gouverneur kent alleen zichzelf het recht toe voor eigen rekening handel te drijven. In 1535 liberaliseert Nuno da Cunha de handel in nagelen Iedereen – militairen en burgers – heeft vrije toegang tot de markt, terwijl ook de prijs wordt vrijgelaten. Het vervoer overzee kan zowel gebeuren met schepen van de koning als met die van particulieren. Van met nagelen geladen schepen wordt automatisch een derde deel van de lading beschouwd als te zijn verkocht aan de kroon, tegen de onveranderlijke prijs van 3 pardaus de bahar, de rest blijft bezit van particulieren, die het transport van de Molukken naar Malacca betalen.

De vele intriges die onder Fonseca schering en inslag waren, tieren ook onder Ataíde welig voort. Een nieuwe gouverneur betekent dat het ambt van gugugu ook in andere handen komt. De nieuwe rijksbestuurder, Sama Rau, grijpt de

macht en Taberidji verliest de troon op dezelfde wijze als hij deze heeft verkregen; hij wordt ervan beschuldigd een opstand voor te bereiden. Ataíde zendt hem, zijn moeder en de vroegere gugugu Pate Sarang, onder bewaking, naar Goa. Nuno da Cunha stelt een nauwkeurig onderzoek in naar de tegen de koning ingebrachte beschuldigingen en concludeert dat de jonge vorst niet schuldig is. Nadat deze zich in Goa heeft laten dopen, zendt de gouverneur-generaal hem terug naar Ternate, om opnieuw de troon te bestijgen, maar op de terugweg overlijdt hij in Malacca. Daarna wordt de jongste zoon van koning Bajang Ullah, genaamd Hairun, tot koning gekozen. Zijn Javaanse moeder verzet zich heftig tegen het meenemen van haar kind; zij wil haar jonge zoon het lot van de koningen Bohejat en Taberidji besparen. Zij moet haar verzet met de dood bekopen. Hairun wordt als gevangene naar de Portugese vesting gevoerd en tot koning uitgeroepen.

Direct na zijn aankomst op Ternate, in oktober 1533, valt Ataíde het koninkrijk Gilolo aan, omdat koning Taberidji met Gilolo in oorlog is en omdat Bohejat daar toevlucht heeft gevonden.. Hij zet Catabruno, die zijn koning heeft vergiftigd, op de troon. Bohejat vlucht naar Banda. De volgende oorlog wordt gevoerd tegen de koning van Batjen, die zich verzet tegen het particuliere monopolie van Tristão de Ataíde. Hij slaat de eerste aanval af, maar Batjen moet zich tenslotte overgeven, omdat Ataíde Ternate en Tidore verplicht heeft hem militair te ondersteunen. De woede en verbittering van de Molukkers tegen de Portugezen nemen toe, naarmate zij hoogmoediger, roofzuchtiger en gewelddadiger optreden.

Bohejat begeeft zich naar het hof in Tidore, waar ook Catabruno is. De gugugu van Ternate, Sama Rau, die door Ataíde blindelings vertrouwd wordt, schijnt de plannen van de andere Molukse vorsten ondersteund te hebben. Hij speelt een gevaarlijk dubbelspel door de plannen van Ataíde door te spelen aan de Molukse koningen. Op advies van Sama Rau breken er op verschillende plaatsen opstanden tegen de Portugezen uit. Zij zijn daardoor gedwongen hun krachten te verdelen over de verschillende strijdtonelen, waardoor zij overal zwak zijn. De eerste Portugezen worden op Moro vermoord. Catabruno overvalt het eiland en richt een bloedbad aan onder de christenen van Mojoma; hij eist van hen dat zij hun nieuwe geloof afzweren en zich weer als moslims gaan gedragen. Dit bloedbad is de geschiedenis ingegaan als de ‘Molukse Vesper’.

Veel bewoners van Ternate verlaten in het geheim het eiland en de Molukse vorsten van de omliggende eilanden verzamelen hulptroepen. Op Banda, waar Bohejat succes heeft met het aanwakkeren van de anti-Portugese gevoelens, wordt kapitein Álvares, die daar muscaatnoten inkoopt, met zijn mensen het slachtoffer van de volkswoede. Uit Gilolo worden de daar wonende Portugezen,

met inbegrip van de missionarissen, verdreven. Op Makian en Motir breekt een algemene opstand uit, waarna de vorsten van Gilolo, Tidore en Batjen Ataíde openlijk de oorlog verklaren. Deze wordt, door gebrek aan manschappen, wapenen en levensmiddelen door de Ternatanen onder Bohejat zo in het nauw gebracht, dat hij zich moet terugtrekken in de vesting Gamma Lamma, die vervolgens door zijn vijanden wordt ingesloten. Als voor het Portugese garnizoen de hongerdood dreigt, wordt het fort ontzet door kapitein Simão Sodreo, die net op tijd met zijn schip uit Malacca bij Gamma Lamma arriveert. Omdat ook daarna toevoer van levensmiddelen uitblijft, laat Ataíde gugugu Sama Rau vredesvoorstellen aan de Molukse vorsten overbrengen. Zij wijzen, op advies van de gugugu die hen wijst op de hopeloze situatie van de vijand, iedere toenadering af. Een schip met levensmiddelen uit Banda brengt enig soelaas voor het garnizoen dat zich tot verdedigende acties moet beperken.

Ondanks de ellendige situatie waarin de Portugezen verkeren, laat Ataíde een aantal jonken volladen met kruidnagelen. De jonken, waarvan de kapiteins hem hebben toegezegd zijn kruidnagelen gratis te zullen vervoeren, zeilen uit in januari 1536. Bovendien maakt de capitão zich meester van de lading van het schip Santo Espirito, dat aan de koning behoort, ondanks de voorrang die schepen van de koning genieten. Ataíde beschikt in zijn nagelenhandel over wisselende handelspartners; hij kiest zijn parceiros uit een beperkte groep. Hij belet andere landgenoten niet meer om ook voor eigen rekening handel te drijven, mits zij niet in zijn vaarwater komen. We zien dus dat ondanks de oorlogssituatie in de verspreide archipel de kruidnagelenhandel wordt voortgezet.

De situatie verandert op slag met de aankomst van de nieuwe capitão António Galvão. Hij arriveert met verse troepen op 25 oktober 1536 voor Gamma Lamma. António Galvão is een man die om zijn eerlijkheid en plichtsbetrachting, op bevel van koning João III, door Nuno da Cunha naar de Molukken is gezonden om daar een einde te maken aan de gewelddaden en buitensporigheden, waaraan zijn voorganger zich heeft schuldig gemaakt. Omdat Nuno da Cunha geen geld en mensen kan missen voor de Molukken heeft Galvão, die rijk is en die de publieke zaak zeer is toegedaan, op eigen kosten troepen geworven en voorraden aangeschaft. Zijn twee schepen brengen niet alleen soldaten mee, maar ook huwbare vrouwen en er worden niet slechts stoffen uit Gujarat aangevoerd, maar ook tarwe, wijn en olie uit Portugal, suiker, confituren en bovenal gereedschappen, als zagen, bijlen, schoppen en houwelen, molenstenen, ijzer en lood. De capitão brengt ook de vijf boeken mee, waarin de Ordenações Manuelinas – de verzameling wetboeken van het koninkrijk – zijn vervat, en de Portugese kardinaal Afonso, een zoon van koning Manuel, heeft Galvão de Constitutions eccléiastiques meegegeven. Dus is aan het tijdperk van uitbuiting door clans, die zich voor drie jaar vestigen, een einde gekomen. Er breekt een periode aan waarin casados, zich als boer of handwerksman in de Molukken

kunnen vestigen en daar onder dezelfde wetten vallen als hun collega’s in Portugal. Galvão wordt met grote vreugde en een Te Deum verwelkomd. Hij zal het vertrouwen dat Nuno da Cunha en vele anderen in zijn dapperheid en rechtschapenheid stellen, niet beschamen. Alleen al de wetenschap dat de gehate Ataíde spoedig zal vertrekken neemt een belangrijke oorzaak voor de opstand tegen de Portugese heerschappij weg. Op Ternate is de verandering ten goede al spoedig merkbaar doordat de nieuw aangekomen Portugezen gemetselde stenen huizen in Portugese stijl gaan bouwen, die de inheemsen met groot genoegen voor zichzelf nabouwen. Dat de staatsmacht zich met de komst van Galvão ook in de Molukken vestigt, blijkt d dat de capitão kopergeld slaat, waartoe hij is gemachtigd door de vorsten van de Molukse eilanden. Deze muntslag levert de Portugese kroon een winst op van 50%. Galvão heeft in Indië de instructie ontvangen het regimento van Afonso Mexia uit 1526 weer na te leven en hij zal dat op scrupuleuze wijze doen.

Omdat de Molukse vorsten Galvão’s pogingen de oorlog te staken, afwijzen, moet hij deze wel voortzetten. Terwijl hij de verdediging van Gamma Lamma aan zijn voorganger overlaat, rust hij een leger uit om tegen de vorsten in te zetten. Tegenover de Molukse strijdmacht die de Portugezen op 50.000 man schatten, kunnen zij hooguit 400 man, van wie 170 Portugezen, stellen. Hun betere wapens en hun moed moeten hun veel geringere aantal compenseren. Galvão zeilt in de nacht van 20 op 21 december 1536 met vier schepen en enige kleine vaartuigen uit naar Tidore, dat hij door zijn bekwame leiding een grote nederlaag toebrengt, waarbij Bohejat sneuvelt, de vesting Marieco wordt ingenomen en Tidore-stad in brand gestoken. Kenmerkend voor Galvão is dat hij zijn troepen niet heeft toegestaan Tidore te plunderen, wat hen teveel zou hebben afgeleid van de strijd. Bij een poging het groepje Portugezen daags daarna te overrompelen lijden de vorsten zulke zware verliezen, dat zij het eiland beschaamd verlaten. Tidore is na de nederlaag bereid vrede te sluiten, op voorwaarde dat Tristão de Ataíde de Molukken verlaat, wat wordt toegezegd.

Galvão wil de militaire situatie die onder Ataíde zeer verslechterd is, verder verbeteren door de zaak met Gilolo te regelen. Als de moesson voor Malacca aanbreekt, laten zijn landgenoten hun capitão in de steek, om zich bezig te houden met hun zaken. Galvão is genoodzaakt zich in de vesting terug te trekken. Op zeker moment liggen Portugese jonken te wachten op lading, als de capitão toevallig bemerkt dat er bij Motir en Makian jonken van moslims geladen worden. Hij zendt een klein eskader erop af dat de jonken verdrijft. Zijn landgenoten trekken zich niets aan van Galvão’s scherpe verwijten en van zijn onberispelijke voorbeeld. De capitão is gedwongen in het openbaar te zweren dat hij er niet langer op zal staan, dat de schepen van de koning met voorrang met kruidnagelen geladen worden.

Als Tristão de Ataíde in januari 1537 uitzeilt, vertrekken met hem allen die met het beleid van Galvão ontevreden zijn; de schepen en jonken kiezen, afgeladen met kruidnagelen voor rekening van particulieren, zeil, zonder toestemming van en ondanks de capitão. Onder degenen die vertrekken bevindt zich een aantal muitende soldaten; zij deserteren omdat Galvão – anders dan Ataíde – hun niet toestaat zich door corruptie en fraude te verrijken. Zelfs bij zijn vertrek laat Ataíde zijn eigenbelang nog prevaleren boven het belang van de koning van Portugal. Door bescherming te bieden aan muiters verzwakt hij Portugals militaire aanwezigheid in de Molukken op een ogenblik dat daar geen man gemist kan worden. Galvão wordt door de inkrimping van zijn troepenmacht in grote verlegenheid gebracht, omdat de goede verstandhouding met de koning van Tidore weliswaar hersteld is, maar in die tijd bereiden de koningen van Gilolo en Batjen zich voor op hernieuwde strijd. Door bemiddeling van de Tidorese koning, die veel hulp van Galvão ontvangt bij de herbouw van zijn hoofdstad, sluit Galvão ook vrede met deze vorsten. Hiermede is de rust overal in de Molukken teruggekeerd. Ook op Ternate zelf, nadat Galvão erin geslaagd is koning Hairun en gugugu Sama Rau door de rijksgroten te doen accepteren.

In april 1537 verlaat een nau do trato, onder Jorge de Mascarenhas, die zowel kapitein als factor is, Cochin voor de Molukken. Hij brengt een alvará mee, waarin het koninklijk kruidnagelenmonopolie, onder bedreiging met zware straffen, bevestigd wordt. Galvão laat de alvará bekendmaken en om het goede voorbeeld te geven doet hij afstand van de door de vedor da fazenda hierop gemaakte uitzondering ten gunste van de capitão van Ternate. Maar Mascarenhas, die van Nuno da Cunha ook een privilege, onafhankelijk van dat van de capitão van Ternate, heeft verkregen, volgt zijn voorbeeld niet. Alle mannen die ontevreden zijn, 180 man in totaal, drommen om Galvão heen. Tegen zo’n overmacht kan hij niets beginnen en zo vertrekt opnieuw uit Ternate een vloot, ditmaal bestaande uit een nau do trato, een jonk en een ander schip, die kruidnagelen van particulieren exporteert.

Omdat de kust van Moro geteisterd wordt door zeerovers die ook de macht van Ternate en die van de Portugezen uitdagen, zendt Galvão er een vloot opaf. Deze bestaat uit van Tidore geleende coracoras en staat onder bevel van een moedig priester Fernão Vinaigre. Hij rekent met de zeerovers af. Vervolgens moet de gouverneur een ander gevaar onder ogen zien. Ambon rust een vloot uit, die versterkt wordt met schepen uit Java, Macassar en Banda. Hij moet worden ingezet om afbreuk te doen aan de Portugese invloed in de Molukken en om grote hoeveelheden nagelen als oorlogsbuit te verwerven. Galvão zendt een troepenmacht uit naar Ambon, onder bevel van Diogo Lopes de Azevedo, die met vooraanstaande Ambonezen, die in Goa gedoopt zijn, op Ternate is gearriveerd, met de opdracht van Nuno da Cunha de Ambonezen terug te brengen naar hun eiland en dat onder Portugees bestuur te brengen. De expeditie, die later besproken wordt, wordt een groot succes. Op de terugweg van Ambon doet Diogo Lopes verschillende eilanden aan met de bedoeling de inwoners tot het christelijke geloof te bekeren, hetgeen in veel gevallen lukt. Galvão zendt vervolgens Francisco de Castro met twee priesters uit met dezelfde opdracht. De missie naar Sarangani die later besproken wordt, is succesrijk. Castro keert terug met een groot aantal zonen van bekeerde inheemsen, voor wie Galvão op eigen kosten op Ternate een seminarie bouwt; het eerste dat de Portugezen in Oost-Azië stichten

António Galvão voltooit de vesting Gamma Lamma en verschillende huizen in Spaanse stijl. Koning Hairun volgt zijn voorbeeld door de stad met vele bouwwerken te verfraaien en vanaf een afstand van drie léguas water naar de stad te leiden. Hij geeft ook land uit aan Portugezen, die daarop landhuizen bouwen en boomgaarden en tuinen aanleggen. Akkerbouw, veeteelt en handel bloeien op; ook de lagere klassen verwerven grond, terwijl voorheen alle grond aan de koning behoorde. Er ontstaat een bezittende middenstand. Omdat er vrede heerst in de gehele Molukse archipel en Galvão door zijn eerlijkheid de Macassaren tot vrienden heeft gemaakt, vestigen zich overal Portugese kolonisten.1 Galvão zendt in 1539 een expeditie onder bevel van João Focatio uit naar de eilanden van Papoea. Focatio brengt een aantal eilanden, ten dele en ten dele met diplomatieke middelen, onder Ternataans bestuur en keert met veel voedsel terug. Het bewind van António Galvão is zo zegenrijk dat de Molukse vorsten een delegatie naar koning João III willen zenden met het verzoek Galvão voor het leven tot gouverneur te benoemen. Voordat de delegatie vertrekt, arriveert in 1540 de opvolger van de geliefde gouverneur, in de persoon van Dom Jorge de Castro. Mogelijk hebben kwade tongen João III ertoe gebracht Galvão al na drie jaar te doen vervangen, ofschoon hij, bij wijze van uitzondering, voor vier jaar benoemd is, Met Castro’s komst wordt het koninklijk monopolie losgelaten en wordt de 1535 door Nuno de Cunha ingestelde vrijhandel hersteld, wat zeer gunstig is voor Galvão’s bevolkingspolitiek. Galvão keert naar Portugal terug. Hij heeft grote persoonlijke schulden gemaakt, omdat hij ten bate van de Molukken veel uit eigen zak betaald heeft. Hij vertrouwt erop dat hij deze kan aflossen uit de beloning die hem voor zijn diensten te wachten staat. Hierin wordt hij danig teleurgesteld. Een ondankbaar land laat hem arm en berooid sterven in een Santa Casa da Misericordia.

1 Valentijn laat weten dat de Portugezen zich in 1538 in Macassar vestigen, evenals begin 1545, onder ‘onderkoning’ Martim Afonso de Sousa.

6.1 De Molukken in de jaren 1540-1558