Categorieën
Portugees kolonialisme

De eilanden São Tomé, Princípe en Ano Bom. De Atlantische eilanden en West-Afrika

Deel 13 Index

Hoofdstuk 3.

De Atlantische eilanden en West-Afrika:

3.7. De eilanden São Tomé, Princípe en Ano Bom

Geschreven door Arnold van Wickeren

Het in de Golf van Guinée gelegen eiland São Tomé is het politieke en economische centrum van de Portugese heerschappij aan de kusten van West-Afrika ten noorden van Angola, ondanks de vroegere welvaart van en wedijver met São Jorge da Mina. In de Golf van Guinée beschikken de Portugezen in de zestiende en in het begin van de zeventiende eeuw over twaalf tot vijftien havens vanwaaruit zij handeldrijven. In veel van deze havens hebben zij een klein fort gebouwd om hun handel te beschermen. Het gehele gebied onder Portugese controle van Cabo Palmas (in het huidige Liberia) tot aan Rio Volta (nu Ghana) vormt de capitania da Mina, met het hoofdkwartier in São Jorge da Mina (Elmina). De kustlijn vanaf de Rio Volta tot aan de Kongo, met inbegrip van de Portugese eilanden in de Golf van Guinée, vormen de capitania São Tomé, met de bestuurszetel op het eiland en in de stad São Tomé. Hetzelfde gebied vormt het bisdom São Tomé. Beide capitanias zijn kroonkolonies, ofschoon Principe en Ano Bom bestuurd worden door erfelijke capitães, die onderworpen zijn aan het gezag van de gouverneur van São Tomé. De stad beschikt over een gemeentelijke organisatie die gelijk is aan die van Lissabon, met een stadsraad en een Senado da Camâra die zich beweegt in de richting van vergroting van de autonomie. Op São Tomé en Principe is het proces van vermenging van rassen het verst voortgeschreden. Daardoor bestaat vrijwel de gehele bevolking uit Portugese mulatten, met haar eigen indeling in sociale klassen. Deze gemengde bevolking is gekant tegen de komst van blanke nieuwkomers van het vasteland. De overgrote meerderheid van de geestelijkheid bestaat ook uit mulatten en onder hen bevinden zich ook negers. De negerbevolking neemt voortdurend toe, dankzij de import van zwarte slaven van het Afrikaanse vasteland. Deze slaven komen nogal eens in opstand tegen hun meesters, ongeacht hun kleur: gewelddadige revoltes vinden plaats in de jaren 1580, 1595 en 1617 en in de tussentijd is er sprake van voortdurende tegenstand en een soort guerrillaoorlog, die de plantages bedreigen. Op het hoogtepunt van de rebellies zijn de opstandelingen heer en meester over het gehele eiland, met uitzondering van de hoofdstad en de directe omgeving daarvan. De welvaart van de Portugezen aan de kusten van West-Afrika berust vooral op de handel in paradijskorrels van de Graankust, van rode peper uit Benin en nog meer op de goudhandel aan de Minakust. De welvaart van São Tomé hangt voornamelijk af van de export van suiker. De export van suiker is een zaak van lange duur, in tegenstelling de handel in goud, waarvan het belang hoe langer hoe meer is afgenomen en die in het begin van de zeventiende eeuw bijkans geheel verloren is gegaan. Ook aan de legale handel in peper en in slaven met het koninkrijk Benin is in de jaren dertig van de zestiende eeuw vrijwel een einde gekomen en het belang van de handel in malagueta-peper, die niet kan concurreren met peper uit Indië, is er ook niet op vooruitgegaan. De handelsposten van Portugezen en Kaapverdianen aan de kusten van Afrika leiden een zieltogend bestaan en in Portugal hecht men weinig belang aan hun activiteiten die van secundair belang zijn, laat Magalhães Godinho ons weten.

In de jaren zeventig van de zestiende eeuw heeft São Tomé zich ontwikkeld tot een grote producent en exporteur van zeer goedkope suiker. De jaarlijkse export naar Europa bedraagt 200.000 arrobas. Er zijn meer dan twintig suikermolens en de invoer van slaven stijgt. De suikerhandel wordt door de Kroon verpacht aan contratores, die daarvoor ieder jaar 36.000 cruzados betalen.

In 1591 doet zich een gebeurtenis voor die grote gevolgen zal hebben voor de Portugese positie in de Golf van Guinée. In dat jaar wordt het schip waarmee Barent Erickszoon uit Enkhuizen op weg is naar Brazilië door de sterke zeestroming langs de kust van Guinée verzet naar naar het eilandje Principe in de Bocht van Biafra. De bemanning van het Hollandse schip wordt overvallen door Portugezen afkomstig van São Tomé en Barent Erickszoon en zijn mannen worden gevankelijk weggevoerd naar dat eiland. Tijdens zijn arrest verneemt Erickszoon allerlei bijzonderheden over de goudverschepingen uit São Jorge da Mina naar Lissabon. Terug in Holland slaagt Erickszoon erin een aantal vermogende kooplieden te bewegen een schip uit te rusten voor een reis naar de Goudkust. Hij zeilt in juni 1593 met dit schip uit en keert negen maanden later terug met een partij peper, ivoor en wat goud. Vanzelfsprekend wordt het voorbeeld van Barent Erickszoon door anderen gevolgd en Hollandse kapiteins, die ervaren hoe zwak de Portugese verdediging is en hoeveel winst er in Afrika te behalen is, vertonen zich vanaf 1594 aan de kusten van dit continent vanaf Cabo Verde tot nabij het land van de Mani-Kongo. Klaas Ratelband schrijft, daarbij een anonieme Portugese bron citerend: `Spoedig verdrongen de Hollanders de Portugezen uit gebieden aan de Guiné-kust, die honderd jaar onbetwist hun monopolieterrein waren geweest en waar Engelsen, noch Fransen hadden kunnen doordringen. Zij gedroegen zich “alsof zij al deze landen hadden ontdekt en veroverd”, gelijk Portugezen in hun machteloosheid verbitterd opmerkten’.

Er is in het kader van de bespreking van de goudhandel aan de Minakust uitgebreid aandacht besteed aan het optreden van de Hollanders aan deze kust. Hier volgt een bespreking van de pogingen van de Hollanders vaste voet te verwerven op eilanden Principe en São Tomé. Tot de eersten in de Lage Landen die zich heeft laten inspireren door Erickszoon behoort Balthazar de Moucheron, het vierde kind uit het grote gezin van de uit Normandië afkomstige Pierre de Moucheron die zich via Doornik in Antwerpen heeft gevestigd en die na de val van de stad in 1585 naar Middelburg en vervolgens naar Veere is uitgeweken. Hij en zijn handelspartners Pierre Lemoyne, Cornelis Meunicx en Andre de la Faille zijn de eersten die schepen uitrusten voor de vaart op West-Afrika. De Moucherons willen koste wat het kost in Afrika een basis waar Hollandse schepen verse levensmiddelen kunnen innemen, verwerven. In 1598 laat hij vijf van zijn schepen bij verrassing het kleine eiland Principe veroveren. Er wordt een begin gemaakt met de bouw van een fort. Als na een paar weken de regentijd aanbreekt, worden de indringers hoe langer hoe meer door koortsen geteisterd. Een overval van Portugezen van São Tomé noopt de Hollanders het eiland al na een bezetting van drie maanden op te geven.

Nog geven De Moucherons hun plan niet op. Zij weten de Staten-Generaal te overtuigen van het nut zich meester te maken van São Tomé. Een deel van de vloot die wordt uitgerust voor een expeditie naar Spanje en de Canarische eilanden, zal zich verenigen met schepen van De Moucherons voor een aanval op het eiland. Midden oktober 1599 liggen niet minder dan 36 schepen, onder bevel van admiraal Jhr. Pieter van der Does, die onderweg de Canarische eilanden Las Palmas en Gomera onbarmhartig heeft geplunderd, in de Anna Chavesbaai van São Tomé. De machtsontplooiing die in geen verhouding staat tot het doel, is volgens Ratelband – aan wiens boek de bijzonderheden van de onderneming zijn ontleend – te wijten aan de onbegrensde eerzucht van De Moucherons. De stad zelf, de kleine sterkte Santiago en het Forte de São Sebastião worden vrijwel zonder verzet veroverd, omdat het kruit van de Portugezen tijdens de regentijd onbruikbaar is door het vocht. Maar dezelfde omstandigheden die Portugezen ertoe hadden genoopt zich over te geven, worden de aanvallers noodlottig. Opnieuw zijn zij in het regenseizoen aangekomen. De regen plenst onophoudelijk neer en de hitte verlamt iedere ontplooiing van energie en doet alle levensmiddelen en voorraden bederven. Door het meedogenloze klimaat breken tropische ziekten uit onder de Hollanders. Admiraal Van der Does sterft al na enkele dagen. Velen van zijn officieren en 1.200 manschappen ondergaan hetzelfde lot. De Portugezen die naar het binnenland zijn gevlucht, wachten de voor hen gunstige ontwikkelingen rustig af. Na twee weken schepen de Hollanders die nog niet aan tropische ziekten ten prooi zijn gevallen zich in en vluchten weg uit het oord des verderf. Kort nadat Portugal zijn onafhankelijkheid heeft herkregen, zullen de Hollanders – zoals we in een volgend deel zullen zien – opnieuw een poging wagen zich van São Tomé meester te makeni.

In 1602 is de productie van suiker gestegen tot 40.000 arrobas. Jaarlijks zeilen meer dan twintig met suiker geladen schepen van São Tomé naar Lissabon.In enkele jaren verandert deze situatie drastisch. Een ziekte in het suikerriet, de opstand van slavenii, aanvallen van Franse en Hollandse piraten en de concurrentie van de veel beter gedroogde Braziliaanse suiker verwoesten de economie van São Tomé. De pachtsom van 36.000 cruzados wordt in 1610 verminderd tot 12.000 cruzados. Het aantal suikermolens daalt tot vier of vijf. Van een welvarende plantagekolonie verandert São Tomé in een louter slavenentrepot, waar gemakkelijker slaven kunnen worden betrokken dan in Angola.

i In 1600 of 1601 laat Balthazar de Moucherons het kleine eilandje Coriscos bij Cabo Lopez Gonçlves veroveren. De bewoners plunderen de vestiging en verdrijven de blanken.

ii De leider van de naar het binnenland gevluchte slaven, Amador, wordt nog steeds als een nationale held op São Tomé vereerd.

Deel 14: Angola en Kongo (1565-1641), De Swahilikust (1557-1599)