Hoofdstuk 1.
Angola en Kongo:
1.0. De expeditie van Paulo Dias de Novais naar Ndongo
Geschreven door Arnold van Wickeren
In deel IX van dit werk is vermeld dat Baltasar de Castro, na zes jaar door de Ngola van Ndongo gevangen gehouden te zijn, in Portugal terugkeert. Dit moet omstreeks 1527 zijn geweest. Regeringskringen in Lissabon schenken bijna dertig jaar geen aandacht meer aan Ndongo. Wellicht is de bewering van Castro, dat er in Ndongo geen zilvermijnen zijn, hieraan debet. In 1557 zendt de Ngola, genaamd Inene, een afgezant naar Lissabon, om de Portugezen te vragen een vertegenwoordiger naar zijn koninkrijk te zenden. De jezuïeten, op zoek naar een nieuw missiegebied, bepleiten de uitnodiging te aanvaarden. Koningin Catarina’s antwoord op het verzoek van de Ngola bestaat daaruit dat zij vier jezuïeten naar Ndongo zendt. Zij worden geleid worden door een leek, die als haar ambassadeur kan optreden. Het vertrek van de missie loopt vertraging op als in november 1557, of op zijn laatst midden 1558, het nieuws dat Ngola Inene is overleden Lissabon bereikt. Het vertrek wordt opnieuw uitgesteld, omdat er een onderzoek wordt ingesteld naar de verwachte reactie van de nieuwe Ngola op de komst van de jezuïeten. Ofschoon het onderzoek geen bevredigend antwoord oplevert, vertrekt de missie niettemin op 22 decemberi 1559 met twee of drie schepen. De leider van de onderneming is Paulo Dias de Novais. Hij zou een kleinzoon zijn van Bartolomeu Dias, die er zich op laat voorstaan in 1488, op weg naar de Kaap, Angola te hebben ontdekt. De missie bestaat uit vier jezuïeten, de paters Francisco Gouveia en Agostinho de Lacerda, broeder António Mendes en nog een tweede broeder. Paulo Dias’ regimento draagt hem op contact met de Ngola te zoeken terwijl hij nog aan de kust verkeert. Pas als de Ngola erin heeft toegestemd hem te ontvangen, mag hij zich naar het binnenland begeven, om zijn geloofsbrieven aan de Ngola aan te bieden. De jezuïeten zullen hem in dat geval vergezellen en in een open gesprek met de vorst met hem van gedachten wisselen over de bekering van zijn volk tot het christendom. De bisschop van São Tomé toont zeer sceptisch te zijn over de vooruitzichten op succes van deze onderneming. Hij betwijfelt of er überhaupt met de Ngola kan worden onderhandeld zolang het verbod op vrije handel met Angola niet is opgeheven. Hij klaagt ook over de verknochtheid van de Mbundu aan hun ‘afgoden’. De gesneden houten beeldjes en figuren die de Portugezen in het land aantreffen worden beschouwd als machtige tekenen dat de duivel Ndongo in zijn greep heeft. Het pessimisme van de bisschop is waarschijnlijk ingegeven door begrip van de commerciële aard van de Ngola die hem doet streven naar een directe verbinding met Europa. Met zijn opmerkingen over de kans van slagen van de missie neemt de bisschop het tevens op voor de handelaren uit zijn diocees die streven naar een vrijere handel met Angola, maar wat zij beslist niet willen, is de vergroting van het gezag van de koning van Portugal in Angola, als gevolg van een met de Ngola te sluiten overeenkomst.
Als Paulo Dias de Novais op 3 mei 1560 aan de monding van de Rio Cuanza aankomt, weet de nieuwe Ngola, Ndambi, niet zo goed wat te doen. Het lijkt waarschijnlijk dat ‘vrije handelaren’ van São Tomé die aan zijn hof verblijven, hem adviseren niet toe te staan dat Paulo Dias het land betreedt. Aan de andere kant weet Ngola Ndambi dat een ambassadeur rijke geschenken, bestaande uit kleding en andere goederen, meebrengt. De besluiteloosheid van Ngola Ndambi evenaart de aarzelingen van Paulo Dias, die instructies heeft ontvangen naar het hof van de Ngola te gaan. Een Portugese handelaar, die hij aan de Rio Cuanza heeft ontmoet, heeft hem echter met nadruk de raad gegeven niet te pogen zoiets te ondernemen. Uiteindelijk besluit Paulo Dias een bloedverwant van hem, Luís Dias, met een boodschap naar de koninklijke hoofdstad te zenden. Dom António, de half-Europese zeeman die een van de ambassadeurs van Ngola Inene naar Portugal is geweest, doet dienst als gids. Ngola Ndambi’s antwoord op de openingszet van Paulo Dias is de mededeling, dat hij uitsluitend belangstelling heeft in de giften die ‘zijn broeder’ de koning van Portugal hem heeft gezonden. Hierop antwoorden de jezuïeten hem met nadruk dat zij uitsluitend naar Angola zijn gekomen om hem en zijn onderdanen tot het christendom te bekeren. Hij zal de giften die zij hebben meegebracht ontvangen als hij zich laat dopen.
De onderhandelingen slepen zich zes maanden voort, terwijl de expeditie onderwijl aan de monding van de Rio Cuanza kampeert. Kennelijk heeft de expeditie Luanda-eiland verlaten en is overgestoken naar het vasteland. Ratelband vermeldt de verhuizing naar het vasteland zeer expliciet. Hij schrijft: ‘om strategische redenen blijkt het vlakke, zandige eiland als duurzame plaats van vestiging niet te voldoen. Bovendien dreigen er moeilijkheden met de bewoners van het eiland, die onder het gezag van de koning van Kongo staan. De rotsachtige en steile heuvel aan de vaste wal schijnt veiliger en gemakkelijker te verdedigen te zijn. Ook kan van daaruit het eiland, de baai en de gehele omgeving zonder veel moeite worden beheerst. Een jaar na de landing sticht Paulo Dias op deze heuvel de nederzetting São Paulo de Luanda, welke stad zich spoedig snel zal uitbreidenii. In deze tijd sterven veel Portugezen, onder wie de pater Agostinho de Lacerda s.j., aan de koorts. De bestuurder van het gebied aan de wijde monding van de Rio Cuanza, een chef genaamd Mani-Corimba, die beweert trouw verschuldigd te zijn aan zowel de Mani-Kongo, als aan de Ngola van Ndongo, verkoopt voedsel aan Paulo Dias en bij een gelegenheid biedt Mani-Corimba hem drie jonge stieren en enige geiten aan. Langzamerhand wordt Paulo Dias hoe langer hoe ongeduldiger met het aanslepen van de onderhandelingen en omdat hij al van lafheid beschuldigd is, treft hij opzichtig voorbereidingen de Ngola zelf te gaan bezoeken. Hij zeilt, met zeven man in een klein vaartuig, 30 léguas (waarschijnlijk ongeveer 130 mijl) de Rio Cuanza op. De onvruchtbare kustvlakte maakt plaats voor dichter bevolkte gebieden, met mooie dalen en frisse vegetatie. Aan het einde van het bevaarbare deel van de Rio Cuanza, waarschijnlijk bij Massangano, wordt de delegatie verwelkomd door een van Ngola’s vazallen. Hij en de Portugezen gaan op weg naar de hoofdstad van de Ngola. Zij passeren in verscheidene dagen zo’n twintig dorpen voordat zij hun doel bereiken. Een kleine opstand tegen het gezag van de Ngola wordt met behulp van de Portugezen onderdrukt, wat de goede betrekkingen nog versterkt. Als zij in de koninklijke stad aankomen, worden zij ontvangen door een hooggeplaatst persoon, die Mani-Dongo heet en die hen onderbrengt in drie hutten van stro. De Ngola zendt Paulo Dias en de zijnen giften in de vorm van voedsel en palmwijn.
De stad is goed gebouwd en de jezuïeten schatten haar niet veel kleiner dan hun eigen Évora. Na, zoals gebruikelijk, een paar dagen te hebben gewacht, laat de Ngola weten dat hij met de gezanten wil spreken. Het gebouw waarin de vorst woont is een groot complex, met een solide buitenste verdediging, die bestaat uit dicht naast elkaar geplante palmbomen, waartussen takken zijn geweven. De eerste binnenhof wordt gebruikt als de Ngola zijn onderdanen ontmoet, of wanneer hij misdadigers vonnist. Naast dit grootste binnenhof zijn er andere binnenhoven en doorgangen die uiteindelijk naar een patio in het hart van het complex leiden. Daar woont de koning en ontvangt hij zijn naaste raadgevers en edelen. Wanneer Paulo Dias en de jezuïeten die hem begeleiden de centrale ruimte betreden, zit de Ngola temidden van zijn hovelingen palmwijn te drinken uit een hoorn. De koning heeft aan zijn zijde een kalebas staan, waaruit hij de hoorn telkens bijvult. Het is voor gasten een grote eer te worden uitgenodigd wijn met de Ngola te drinken. Als teken van ’s konings hoogachting biedt hij de ambassadeurs een vrucht aan, die in Ndongo zeer gewaardeerd wordt en die zij ‘kola’ noemen, maar die de Portugezen onaangenaam bitter vinden smaken. De Ngola toont grote waardering voor blauwe stoffen, zoals wollen kleding. De Ngola ontvangt ook andere giften en hij geeft zijn bezoekers op zijn beurt schapen, geiten, meel, wijn, fruit en twee koeien. Wanneer de jezuïeten het onderwerp kerstening aansnijden, is de Ngola niet erg enthousiast, maar hij gaat er uiteindelijk mee akkoord dat vijftien of twintig van zijn eigen kinderen en die van zijn hovelingen onderwezen zullen worden in de uitgangspunten van de christelijke leer.
De ontvangst van de giften door de Ngola verbetert de amicale sfeer – zoals te verwachten – geenszins; het tegendeel is het geval. De Portugezen wijten dit aan de tussenkomst van buiten, met name van Kongo, maar – schrijft David Birmingham – de situatie van dat moment leidt tot een conflict dat waarschijnlijk niet minder belangrijk is. De commerciële en wellicht ook religieuze tegenstelling worden tezamen verbonden en vertaald in een politiek plan, waarin rivaliteit ontaardt in openlijke vijandschap. Ratelband merkt op dat de Portugezen overvallen en beroofd worden en dat zij daarna niet veel meer zijn dan gevangenen in handen van de Ngola. De tussenkomst waarvan António Mendes de koning van Kongo beschuldigt, komt niet onverwachts. De Mani-Kongo wordt ervan verdacht de Ngola te hebben laten weten dat de jezuïeten naar Angola gekomen zijn om te zien of het land zilver of goud voortbrengt, in welk geval het voor de koning van Portugal de moeite waard zou zijn het land te veroveren. Dit is een serieuze waarschuwing, die gebaseerd is op een helder begrip van de Portugese ambities, die overigens beter aansluiten bij de belangen van Kongo dan bij die van Ndongo. De koning van Kongo is, omdat hij het officiële monopolie op de slavenhandel in het centrale deel van West-Afrika bezit, de enige legale aanbieder van Europese waren aan Ndongo; een Portugese verovering van Ndongo en zelfs een geregelde handelsrelatie, zou hem beroven van zijn rijke handelsmogelijkheden.
De Ngola neemt de waarschuwing voor de jezuïeten van de Mani-Kongo ernstig en de kinderen die door de missionarissen worden opgevoed, worden aan hun ‘opruiende’ invloed onttrokken. De eigendommen van de ambassadeur en van de jezuïeten worden geconfisqueerd. Dertig Portugezen die aan het hof verblijven, worden naar de kust gezonden met de raad dat zij er goed aan doen naar huis terug te keren en negen man, onder wie Paulo Dias, Francisco Gouveia s.j. en António Mendes s.j. worden in gijzeling genomen. Wanneer het nieuws van de vijandige gezindheid van de Ngola São Tomé bereikt, wordt er een schip naar de Rio Cuanza gezonden. Aan boord bevindt zich een tolk die moet trachten de gevangenen te redden. De Ngola besluit de hand te leggen op de goederen aan boord van het Portugese schip, zonder dat hij het voordeel opgeeft Portugezen in gijzeling te houden. Hij staat António Mendes evenwel toe naar de kapitein van het schip te gaan, om de man uit te leggen dat de levens van Paulo Dias en pater Gouveia in gevaar zijn, als hij weigert al zijn koopmansgoederen aan de vertegenwoordiger van de Ngola af te geven. De kapitein staat daarop zijn handelswaren af, maar hij weigert António Mendes naar het hof van de Ngola te laten terugkeren. Hij neemt de broeder mee naar São Tomé, liever dan dat hij hem toestaat terug te keren naar het weinig belovend missieterrein. De bisschop van São Tomé zendt António Mendes door naar Lissabon om daar rapport uit te brengen,
Het optreden van de Ngola in 1561 markeert het einde van de periode van samenwerking in de Portugese relaties met Angola. De Ngola hoopt in staat te zijn nog meer voordelen uit de situatie te kunnen trekken, maar de Portugezen besluiten hun politiek radicaal te wijzigen en te streven naar militaire verovering van Ndongo. Pater Gouveia is het met deze koerswijziging eens; hij schrijft vanuit zijn gevangenschap dat de enige manier om het volk van Angola te bekeren, hierin bestaat dat het land met geweld politiek onderworpen wordt. De Ngola houdt Paulo Dias en pater Gouveia s.j. en hield aanvankelijk ook broeder António Mendes s.j. in zijn hoofdstad ten dele met toezeggingen het doopsel te willen ontvangen en ten dele met geweld. Maar in 1565 of 1566 mag Paulo Dias naar Portugal vertrekken in gezelschap van een gezant van de Ngola. Zij hebben 40 koperen ringen, 35 olifantstanden 40 stukken waardevol kikongo verfhout en een aantal slaven bij zich. In ruil voor dit alles dient de gezant om duizenden objecten voor de Ngola te vragen. De jezuïet pater Gouveia blijft als gijzelaars in Ndongo achter, waar hij in 1575 zal overlijden.
Ofschoon de poging open en vriendschappelijke betrekkingen tussen Ndongo en Portugal te vestigen, op een mislukking is uitgelopen, is het historisch van belang de buitenwereld in kennis te stellen van het bestaan van de Ngola en zijn onderdanen. António Mendes laat weten dat hij een afschrikwekkend heerser is en dat zijn vonnissen hardvochtig zijn. Bij een gelegenheid heeft hij de executie van elf regenmakers gelast, omdat zij er niet in zijn geslaagd het te doen regenen, toen het gewas daarom smeekte. De Ngola belangrijkste zorgen zijn de rechtsbedeling en het voeren van oorlogen. Hij heeft een groot aantal vazallen, welke opperhoofden hun wapens opnemen en hem volgen met al hun krijgers, als er op hen door de Ngola een beroep wordt gedaan. De kapiteins van de Ngola voeren legers aan van 4.000 of 5.000 en zelfs 10.000 man. Bij een gelegenheid heeft de Ngola een parade afgenomen, waarbij naar schatting 50.000 mannen langs hem zijn getrokken. Zij vulden een grote open vlakte, voordat zij ten strijde trokken tegen twaalf belangrijke opperhoofden, die hun trouw aan de Ngola hadden opgezegd. Allen zijn gearresteerd, tezamen met hun vrouwen, zonen, slaven en 3.000 stuks runderen en andere dieren. Tot de buit heeft ook behoord koper en ivoor. Bij een andere gelegenheid heeft de Ngola persoonlijk de aanval geleid op een ‘Koning van Banguella’, die is gevangengenomen en gedood. Het veroverde rijk is verdeeld onder twee van Ngola’s zoons of onderdanen die, in ruil voor de begunstiging, de vorst jaarlijks een tribuut betalen. Toen zij hierin nalatig waren gebleven, heeft hij weer een leger op de been gebracht en is de provincie opnieuw binnengevallen. De jezuïeten zijn niet de enigen die de wreedheid en de bekwaamheden oorlogen te voeren van Ngola Ndambi hekelen. De Pende herinneren zich hem als een verschrikkelijke aanvoerder, die opstanden zonder mededogen neersloeg. In hun overleveringen wordt over wreedheid in legendarisch vorm verhaald. Als Ndambi een dorp bij verrassing wilde overvallen, hees hij zichzelf omhoog met behulp van twee speren die geplant waren in de borst van twee slaven. Als de speren het hart van de slaven hadden doorboord, trok Ngola Ndambi ten strijde.
Het land rond de hoofdstad van Ndongo wordt beschreven als vruchtbaar en volkrijk. Ontelbare palmbomen produceren wijn, olie en vruchten en de bomen leveren ook materiaal voor huizen en andere gebouwen. Als de mannen oorlogvoeren, werken de vrouwen op het land en hoeden zij vee, varkens, geiten, schapen, eetbare honden en kippen. De belangrijkste gewassen zijn gierst, bonen, yam, radijsjes en soms een paar bananen. Eieren en honing worden zeer gewaardeerd, maar melk wordt niet gedronken. Op vogels, hazen, ratten, slangen, nijlpaarden en krokodillen worden allemaal gejaagd, om hun vlees, maar de visvangst is onbelangrijk. Door heel het land worden dagelijks markten gehouden, om er levensmiddelen te ruilen. In Ndongo dient uit de rotsen gewonnen zout als geld. Dit zout komt uit de mijnen bij Quiçama in vierkante blokken, met ribben van bijna 70 centimeter. Voor drie van deze blokken kan een geit worden gekocht en voor een os of een koe moeten veertien of vijftien van zulke blokken worden betaald. Voor een blok zout worden zes kippen of drie kapoenen verkregen worden.
De plaats van de hoofdstad van Ndongo en de exacte grenzen van het koninkrijk als geheel zijn niet gemakkelijk te bepalen. Het schijnt dat de Ngola niet langer de controle uitoefent over Luanda, omdat de stad als een deel van Kongo wordt beschouwd. Hoe dit ook zij, feit is dat Luanda-eiland, het voor de kust bij Luanda liggende eiland, dat Luanda zijn beschutte baai bezorgt, als Kongolees gebied geldt en dat de 3.000 Mbundu die op het eiland wonen de Mani-Kongo als hun koning beschouwen. Daarentegen is de Ngola de suzerein van de Mani-Corimba aan de monding van de Rio Cuanza en ook nog over gebieden verder naar het noorden, tot aan de Rio Dande. Het belang dat gehecht wordt aan vee, doet veronderstellen dat het hartland van Ndongo op de rand van de hoogvlakte heeft gelegen, eerder dan in de beboste heuvels aan de benedenloop van de Rio Lucala. De Ngola heeft waarschijnlijk over meer residenties in het hartland van Ndongo beschikt. Francisco Gouveia woonde in Ngoleme, dat hij heeft beschreven als een stad van 5.000 of 6.000 huizen met een sterke omheining. In 1564, evenwel, brandt Ngoleme helemaal af bij een enorme brand en de Ngola verhuist naar een andere stad, Kabasa genaamd. Bij de brand zijn ook alle Europese goederen van de Ngola verloren gegaan. Door Paulo Dias vrij te laten hoopt Ndambi opnieuw in het bezit te geraken van Europese goederen.
Na Paulo Dias de Novais bijna vijf jaar van zijn vrijheid te hebben beroofd, laat Ngola Ndambi hem – zoals al vermeld – in 1565 (of 1566) vertrekken, om zijn gezant naar Portugal te brengen. Het jaar 1565 kan worden beschouwd als het jaar waarin de eerste periode van de Europese activiteit in West-Centraal-Afrika eindigt. De cruciale nieuwe factor die in het gebied is geïntroduceerd is de zeehandel. Voor de komst van de Europeanen leefden de bewoners van het gebied met hun rug naar de zee en hun gezicht naar het binnenland gericht. De zee is uitsluitend van belang omdat de golven zout achterlaten op de kust. Voor de rest is de zee voor de bewoners van Kongo en Angola alleen maar een obstakel die hen belet westwaarts te trekken, op zoek naar nieuwe landen en rijkdommen. De komst van de Portugezen, de mannen van de zee, verandert hun vooruitzichten radicaal. Er is dankzij de oceaan, een nieuwe bron van rijkdom gevonden, groter dan ooit tevoren. De effecten van de nieuwe handel zijn tweeërlei: de eerste is het verzwakkend effect op de regio door het wegvoeren van mankracht en de tweede versterkt de regio, omdat zij die de slavenhandel controleren rijk en machtig worden, door het bezit van Europese goederen die zij met de slavenhandel verwerven.
Het eerste gebied waarin de nieuwe handel tot ontwikkeling komt, is Kongo. Echter tamelijk snel verplaatst het accent zich naar het zuiden naar de grenzen van Kongo met Ndongo. Tot de verschillende oorzaken van deze verschuiving behoort waarschijnlijk de grotere bevolkingsdichtheid in Angola en de gemakkelijke toegang tot het binnenland over de Rio Cuanza, de snelle groei in de vraag naar slaven en mogelijk ook het feit dat Kongo, anders dan Ndongo, machtig genoeg is om de slavenhandelaren zijn handelsvoorwaarden op te leggen. De omvang van de uitvoer van slaven via de Kongolese haven Mpinda wordt voor 1536 geschat op 4.000 à 5.000 slaven per jaar. De slavenhandelaren die in 1548 klagen over een tekort aan schepen, laten weten dat ieder schip 400 slaven vervoert, maar zij geven niet aan hoeveel volgeladen schepen jaarlijks uit Mpinda vertrekken. Uit dezelfde rapportage kan worden afgeleid dat de handel met Angola in 1548 al aanzienlijk is.
Dat er inderdaad sprake is van een nieuwe fase in de geschiedenis van Angola, blijkt daaruit dat, als de door Ngola Ndambi vrijgelaten Paulo Dias de Novais eind 1566 of begin 1567 in Portugal terugkeert, hij een actief aandeel heeft in de formulering van een geheel nieuwe Portugese politiek jegens Afrika. Deze politiek houdt de militaire verovering in van koninklijke koloniën. De twee gebieden die daarvoor in aanmerking komen zijn Moçambique en Angola.
Tot zover David Birmingham over de expeditie van Paulo Dias de Novais, over welke expeditie ook António da Silva Rego s.j. heeft geschreven. Silva Rego deelt bovendien mee dat Paulo Dias de Novais de koninkrijken Kongo en Angola (Ndongo) heeft bereisd en dat hij plannen heeft gemaakt om de kust ten zuiden van de Rio Dande, de grensrivier tussen Kongo en Ndonga, te koloniseren. Hij treft daar heersers aan die niet in de schaduw kunnen staan van Mani-Kongo Afonso I van Kongo. Hij maakt zorgvuldig studie van de streken ten zuiden van de Rio Dande. Het lijkt waarschijnlijk dat Paulo Dias de Novais de kust ten zuiden van de Rio Dande verkend heeft voordat hij de Rio Cuanza opvaart, om contact te maken met de Ngola. Dit zou verklaren waarom hij daar pas bijna een jaar na zijn vertrek uit Lissabon (22 mei 1559) aankomt en verklaart tevens waarom hij, ondanks zijn vijfjarige gevangenschap, toch veel kennis heeft opgedaan van de Angolese kust.
i António da Silva Rego s.j. vermeldt in zijn boek Portuguese Colonization in the Sitheenth Century dat de expeditie van Pauolo Dias de Novais al op 22 mei 1559 naar Angola is uitgezeild
ii Volgens David Birmingham vestigt Paulo Dias de Novais zich eerst in 1576 op het vasteland en wel – zoals nog zal worden verhaald – op uitnodiging van Kasanje