Categorieën
Britse kolonialisme Nederlandse kolonialisme Portugees kolonialisme

De komst van de Engelsen naar Indië. De komst van Hollanders en Engelsen naar Indië

Deel 15 Index

Hoofdstuk 3.

De komst van Hollanders en Engelsen naar Indië

3.2. De komst van de Engelsen naar Indië

Geschreven door Arnold van Wickeren

In dezelfde tijd dat Holland voorbereidingen treft om deel te nemen aan de directe vaart op Indië, bepleiten onderdanen van koningin Elizabeth hetzelfde te doen. Het schijnt dat in oktober 1580 diverse Engelse kooplieden de “Lords of the Council” een verzoekschrift hebben aangeboden, waarin wordt uitgelegd dat in de landen die grenzen aan de Indische Oceaan en de Chinese Zeeën, en in het Voor-Indisch schiereiland, er vele havens zijn die kunnen worden bezocht door Engelse schepen, en waar Engelse kleding en andere belangrijke manufacturen kunnen worden verkocht en producten uit die landen kunnen worden gekocht. Daarom verzoeken zij de koningin hun vergunning te verlenen drie schepen en drie pinassen uit te rusten en in te zetten in deze handel, zonder enige andere verplichting dan de betaling van belasting bij terugkomst. Dit verzoekschrift schijnt gunstig te zijn ontvangen, want in 1591 vertrekt kapitein Raymond met drie schepen, de Penelope, de Marchant Royal en de Edward Bonaventura voor een experimentele tocht naar Azië. Intussen, echter, heeft koningin Elizabeth in 1585 haar manifest, betreffende het aangaan van een bondgenootschappelijk verdrag met de Nederlanden, dat is geformuleerd als een nauwelijks verborgen oorlogsverklaring aan Philips II, uitgegeven. De koning van Spanje vat het manifest blijkbaar als zodanig op en hij vaardigt onmiddellijk een decreet uit om zowel alle Engelse, als Nederlandse schepen in zijn havens buit te maken, tezamen met de arrestatie van de bemanningen en de confiscatie van eigendommen. De diplomatieke betrekkingen tussen de twee landen zijn, evenwel, al verbroken sedert begin januari 1584, toen koningin Elizabeth, de Spaanse ambassadeur, de Mendoza, bevolen had het land te verlaten, als uitvloeisel van zijn betrokkenheid van Throgmortons samenzwering tegen haar, met het oogmerk de katholieke Mary Stuart, koningin van Schotland, op de Engelse troon te plaatsen. De ontdekking van de rol die de Spaanse ambassadeur in het complot heeft gespeeld, brengt Elizabeth ertoe haar vijandigheid tegenover El Rey Catolico te tonen en dit wordt gevolgd door het vertrek van 25 schepen, met 2300 soldaten, onder het commando van Sir Francis Drake, die Plymouth verlaat op 15 september 1585 en deze expeditie is gericht tegen de Spaanse koloniën en de Spaanse scheepvaart. De eerste plaats die het moet ontgelden is Ribeiro Grande, de hoofdplaats van het Kaapverdische eiland Santiago1 Dan steekt de vloot van Drake over naar de Nieuwe Wereld en plunderen zijn manschappen de steden Cartagena in Colombia, St. Augustine in Florida en San Domingo (Santo Domingo), Hispanolia. De gevolgen van zijn triomftocht in West-Indië zijn catastrofaal. Het vertrouwen in Spanje, zowel moreel als materieel gaat vrijwel verloren. De Bank van Spanje springt, de Bank van Venetië, (waarvan Philips II de belangrijkste debiteur is) gaat bijna failliet en de grote Duitse Bank van Augsburg weigert de Spaanse monarch verdere kredieten toe te staan. Zelfs Lord Burghley, Elizabeths belangrijkste minister, die nooit veel waardering voor Drake en zijn methoden heeft gehad, is gedwongen toe te geven dat “”Sir Francis Drake een gevreesd man is voor de Koning van Spanje.” In hetzelfde jaar (1585) gaat Thomas Cavendish, vergezeld door Sir Richard Grenville naar Amerika en bij terugkeer in Engeland onderneemt hij een ingewikkelde imitatie van Sir Francis Drakes omzeiling van de wereld. Hij zeilt uit op 21 juli 1586 met 123 man in drie schepen van Plymouth naar Zuid-Amerika. Hij bereikt de Patagonische kust, waar hij het huidige Puerto Deseado ontdekt; overigens zijn enige bijdrage van betekenis voor onze geografische kennis. Na het passeren van Straat Magalhães, valt hij Spaanse vestigingen en schepen aan langs de westkust van Zuid-Amerika tot aan Mexico. Tot zijn prijzen behoren het ‘schatgaljoen’ Santa Ana, dat hij 14 november 1587 heeft genomen aan de kust van Californië. Na de Filippijnen, de Molukken en Java te hebben aangedaan, rondt hij Kaap de Goede Hoop en arriveert op 9 oktober 1588 in Plymouth, met slechts een van zijn drie schepen, de Desire, maar met veel buit.2 Op 10 april 1591 zeilt Sir James Lancaster met drie schepen uit van Plymouth naar “de Oost-Indies”. Slechts een schip, de Edward Bonaventura, hetzelfde schip waarover hij in 1588, onder Sir Francis Drake, het bevel voerde tegen de Spaanse Armada, bereikt in juni 1592 het eiland Penang, ten westen van het Maleise schiereiland. Hij blijft daar tot september en plundert ieder schip dat hij tegenkomt. Hij keert in mei 1594 in Engeland terug, nadat hij ook zijn laatste schip verloren heeft.

Kapitein Raymonds expeditie zeilt op 10 april 1591 uit en, na veel avonturen, arriveren de overlevers, in augustus 1594, in Falmouth, zonder hun schepen. Ofschoon verliezen op zee de verwachtingen en speculaties van avonturiers niet voeden, moedigt de door kapitein Lancaster opgedane praktische ervaring andere avonturiers aan ook aan soortgelijke projecten deel te nemen. Bijgevolg wordt in 1596 een andere expeditie, bestaande uit drie schepen, voorbereid voor een handelsreis naar China, waarvoor koningin Elizabeth aanbevelingsbrieven meegeeft aan de Keizer van het Hemelse Rijk ten gunste van Richard Allen en Thomas Bromfield, kooplieden en burgers uit Londen. Deze vaartuigen, de Beer, de Beers Whelp en de Benjamin, onder commando van kapitein Benjamin Wood en voornamelijk uitgerust voor rekening van Sir Robert Dudley, Earl of Leicester, zeilen uit Engeland weg naar China. Een van de schepen schijnt aan de zuidkust van Afrika te zijn vergaan, terwijl de beide andere in juli aankomen in de haven van Titangone, op vijf léguas van Moçambique. De capitão van Sofala en Moçambique laat het nieuws van de aankomst van twee vreemde schepen door kapitein Gaspar Palha Lobo van de Nossa Senhora do Rosario overbrengen naar Goa. In Goa is men ontsteld door deze nieuwe bedreiging van wat men voor Hollandse schepen houdt. Er wordt een eskader van twee galjoenen, drie galeien en negen fustas, met 1500 man aan boord, onder bevel van Lourenço de Brito, naar Malacca gezonden, om de rijk beladen schepen uit China en Japan tegen mogelijke aanvallen van piraten te beschermen. In Malacca verneemt Brito dat de Engelse schepen inmiddels gesignaleerd zijn bij Cabo Comorin. Brito overlegt daarop met Martim Afonso de Mello Coutinho, capitão van Malacca en diens voorganger Francisco da Silva de Menezes. Unaniem wordt besloten dat de vloot naar Sunda, op West-Java zal zeilen. Brito berooft – tegen zijn instructies in – Chinese schepen van voedsel, wat zeer kwaad bloed zet bij de Javanen die hiervan horen. Als de Portugezen zorgeloos water innemen aan de kust van Java, doden de bewoners drie van hun kapiteins, Dom Luíz en Dom Jerónymo de Noronha en Ruy Diaz de Aguiar Coutinho. Zonder de schuldigen te straffen, keert Brito naar Malacca terug, waar hij 10 juli 1598 aankomt en tot 1 januari blijft, zonder zich nog te bekommeren om de aanwezigheid van de Engelse schepen. De Engelsen hebben een schip laten zinken en met het andere liggen zij in de haven van Quedá, op 60 léguas van Malacca. Bij terugkeer in Goa wordt Lourenço de Brito, die overigens een goede staat van dienst heeft, wegens plichtsverzuim door de Relação veroordeeld tot een hoge geldboete, die hij betaalt voor zijn vertrek naar Moçambique. Volgens P.A. Tiele hebben de Portugezen hun rivalen geen betere ontvangst kunnen bereiden dan door deze onberaden scheepstocht.

In 1599 hebben de Hollanders, die nu hun handel met het Oosten stevig op de rails hebben gezet, de prijs van peper voor de Engelsen verhoogd van drie pence per libra. tot 6 pence en 8 pence. De kooplieden van Londen beleggen op 22 september een vergadering, onder voorzitterschap van de Lord Mayor, met het oog op het treffen van maatregelen, om op uitgebreidere schaal dan voorheen, de handel tussen Engeland en Indië op poten te zetten en er wordt een Vereniging van Kooplieden-Avonturiers gevormd om een reis naar “de Oost-Indies” te ondernemen. Op 24 september wordt de eerste algemene vergadering van de Avonturiers gehouden, waarvan het resultaat is dat er een resolutie wordt aangenomen, waarin koningin Elizabeth wordt gevraagd hun project te ondersteunen. De officiële goedkeuring van de reis is getekend 16 oktober, maar politieke overwegingen met betrekking tot Spanje verhinderen het onmiddellijke vertrek van de expeditie en daardoor gaat een geheel seizoen verloren. Op 8 oktober 1600, zijn vier schepen, de Ascension (260 ton), de Hector (800 ton) De Susan (240 ton) en de Red Dragon (600- 900 ton) en een jacht gereed gemaakt voor de reis en zij zeilen tegen eind april 1601 uit van Torbay. Het commando over het eskader is opgedragen aan admiraal Sir James Lancaster, die zich aan boord bevindt van de Red Dragon en vice-admiraal John Middleton. James Lancaster is ook aangewezen als gezant van koningin Elizabeth naar diverse Oosterse heersers, voor wie hij brieven van haar bij zich heeft. De expeditie woordt al snel getroffen door pech; in het zuiden van de Atlantische Oceaan moet het jacht aan de golven worden prijsgegeven. Na het passeren van Kaap de Goede Hoop brengt Lancaster in april 1602 een bezoek aan de Nicobaren. Het Engelse eskader ontmoet het Zeeuwse jacht het Lam, dat 4 april is afgedwaald van de vlag van Joris van Spilbergen. Als de kapitein van het Lam, Willem Jansz. hoort dat James Lancaster ook op weg is naar Atjeh, verhuurt hij hem zijn vaartuig en hij voegt zich dus bij het Engelse eskader en komt daarmee in juni 1602 voor Atjeh aan. De Engelsen worden verwelkomd door de twee kooplieden die door Gerard le Roy en Laurens Bicker zijn achtergelaten en Lancaster heeft ook geen moeite door te dringen tot sultan van Atjeh, voor wie hij een aanbevelingsbrief van koningin Elizabeth heeft meegebracht en met wie hij een bondgenootschappelijk verdrag sluit. De peperprijzen vallen Lancaster echter bitter tegen, zodat de meegebrachte gelden niet toereikend zijn om een volle lading te verkrijgen en daar de ontvangen hoeveelheid bovendien gering is, zendt Lancaster het schip Susan, onder bevel van kapitein Henry Middleton, niet te verwarren met de vice-admiraal John Middleton, naar Priaman. Zelf is hij van plan zich meester te maken van een Portugese nau, die uit São Tomé de Meliapor in Atjeh wordt verwacht. In samenwerking met Joris van Spilbergen (zie bijlage) lukt hem dit. Lancaster zeilt verder naar Bantam, op Java, waar hij ook handelsprivileges van de koning verwerft en een factorij sticht. Hij zendt ook een commerciële missie naar de Molukken. Als Lancaster uit Bantam vertrekt, overhandigt de koning hem diverse passende geschenken voor koningin Elizabeth, tezamen met een brief waarin hij zijn tevredenheid uitdrukt dat er handelsrelaties tussen Engeland en zijn gebieden tot stand zijn gebracht en hij geeft bovendien te kennen dat hij de Spanjaarden als vijanden van beide naties beschouwt. Kapitein Lancaster keert op 11 september 1603 in Engeland terug en het resultaat van dit experiment blijkt zo succesrijk te zijn, dat er direct voorbereidingen worden getroffen voor een tweede reis. Aldus gaan de Engelsen een competitie aan met de Portugezen en de Hollanders om hun aandeel in de Oosterse handel te verwerven.

1 Zie deel XIII, pag. 117

2 Op zijn tweede Amerika-Pacific-reis, ondernomen in 1591, slaagt zijn vloot er niet in Straat Magalhães door te komen en sterft Thomas Cavendish bij zijn pogingen terug te keren naar Engeland

Hoofdstuk 4 De Carreira da India 4.0 De Carreira da India