Categorieën
Portugees kolonialisme

De importhandel van de Portugezen. De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

Deel 16 Index

Hoofdstuk 3.

De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

3.3. De importhandel van de Portugezen

Geschreven door Arnold van Wickeren

In het begin van de zeventiende eeuw trachten de Hollanders soms de medewerking te verkrijgen van ervaren Portugese handelaren en sommige Portugezen zijn daartoe bereid. Een van hen is Pero de Ataíde die de Hollanders helpt met het promoten van hun handel op Java. Hij adviseert hen daar specerijen te kopen zonder medeweten van de Javaanse handelaren om mogelijke oppositie van hun kant te vermijden. Aangezien naar de fijnere variaties van kleding van de Coromandelkust grote vraag is in geheel Zuidoost-Azië, zijn de Portugezen zeer belust op het monopoliseren van de handel daarin. Vandaar doen zij er alles aan om te verhinderen dat de Hollanders binnendringen in hun invloedssfeer. De moeilijkheden die Engelsen en Hollanders aan de Coromandelkust ondervinden zijn zo enorm dat zij in 1611 gedwongen zijn kleding te kopen in de regio Surat. De textielwaren uit Gujarat zijn alleen geschikt voor bulkhandel. Op 28 februari 1612 geeft de Koning van Portugal instructies uit om hindoekooplieden en hun schepen in Zuidoost-Azië te nemen als zij betrokken zijn bij de levering van kruidnagelen aan de Hollanders. Voorts realiseren de Hollanders zich spoedig dat de Portugezen de handel in kleding van Coromandel vast in handen hebben. De Portugese naus gaan door met het belemmeren van de Hollanders een steunpunt te verwerven voor hun bedenkelijke textielhandel in Pulicat. Zij kunnen zich de betekenis van de Portugese exporten van textiel uit Coromandel naar Zuidoost-Azië eerst in 1616 voorstellen. Bovendien zijn grote investeringen nodig om voort te gaan met de handel in textiel. De Portugezen moeten een deel van hun kapitaal besteden voor het verwerven van edelstenen, om de textielhandel te ontwikkelen. Er is toestemming vereist van de Conselho da Fazenda in Goa om kapitaal te steken in edelstenen. De Portugezen hebben nog een reden om de Hollanders te weren van de textielhandel in Coromandel, omdat alleen textiel uit Coromandel in de Molukken kan worden geruild tegen kruidnagelen. De Tamilhandelaren krijgen van de Portugezen de waarschuwing dat hun schepen worden verbrand als zij de Hollanders helpen met hun handel in kruidnagelen. Kruidnagelen die in Coromandel worden geïmporteerd, worden naar plaatsen in het binnenland gezonden om daar te worden verkocht met een zeer hoge winstmarge. Zo hoog dat Francisco Pelsaert, een reiziger in de vroege zeventiende eeuw (1627) opmerkt dat de prijs van kruidnagelen in de havens aan de Coromandelkust slechts 1,80 florins per pound is, terwijl kruidnagelen in Agra worden verkocht voor 3,84 florins.

De handel tussen Coromandel en de Molukken is zozeer van elkaar afhankelijk dat Henrick Brouwer, de Hollanse vertegenwoordiger in Japan, in 1612 de Coromandelkust beschrijft als de linkerarm van de Molukken. Dit is omdat de Hollanders zich ervan bewust zijn dat er zonder textiel uit Coromandel geen zaken met de Molukken kunnen worden gedaan. De Hollanders zijn ook geïnteresseerd in de handel in kruidnagelen en zij volgen de Portugese praktijk om vanaf 1612 contracten af te sluiten met de aanbieders. Zelfs de prijzen waarvoor textielwaren worden geruild voor kruidnagelen worden in deze contracten opgenomen. De condities die de Hollanders de inheemsen in de zeventiende eeuw contractueel opleggen, zijn echter, volgens Van der Hagen, de Hollandse factor op Java, viermaal strenger dan de condities die de Portugezen hen in de zestiende eeuw hebben opgelegd. Er ontstaat dus een hevige competitie tussen de Portugezen en de Hollanders om kruidnagelen van de Molukken te verwerven.

Ambon, een ander belangrijk centrum waar kruidnagelen worden aangeboden, ontvangt daarvoor textielwaren van de Coromandelkust. De handel met Ambon loopt over Malacca, dat het centrum is waar textiel uit Coromandel wordt herverdeeld. De Portugese commerciële contacten met Ambon worden sterk gestimuleerd als gevolg van de benoeming van António Pais tot Capitão van Ambon in 1562. Een brief van Dom Sebastião, Koning van Portugal (1557-1578), van maart 1565 aan vice-rei Dom António de Noronha, beklemtoont het belang van Ambon en stelt de bouw van een factorij op het eiland voor. Hem wordt ook gevraagd kruidnagelen te kopen in Ternate, waardoor de winst die behaald wordt met de handel in nagelen toeneemt. De moord op sultan Hairun van Ternate, op instigatie van de Portugese capitão Diogo Lopes de Mesquita, veroorzaakt echter in 1575 een opstand van de inheemse bevolking tegen de Portugezen. Hierdoor zijn de Portugezen genoodzaakt hun handelsactiviteiten in kruidnagelen te beperken tot het eiland Ambon. De export van textielwaren van Coromandel naar Ambon gaat voort en neemt in de loop der tijd toe met de bouw van een fort op Ambon door de Portugezen (1591) Kleding, vooral uit São Tomé, wordt geëxporteerd in ruil voor kruidnagelen. In 1595 komen de Hollanders voor het eerst in Indië aan en al gauw willen zij onderzoeken of zij textielwaren in Coromandel kunnen verwerven, om deze in Pulicat te exporteren, wat het verval van de Portugese kruidnagelhandel zou bespoedigen Volgens Portugese bronnen kopen de Portugezen van locale agenten in Pulicat zestig corjas beatilhas voor vijftien xerafins per corja, voor export naar Ambon. Voor dezelfde prijs worden veertig balen beatilhas verworven. Deze worden ook naar Ambon gezonden en de totale waarde van de vervoerde exportgoederen wordt in 1598 geschat op 3.192 xerafins. Echter met de val van de Portugese forten op Ambon en Tidore in 1605, stort de Portugese handel in kruidnagelen feitelijk in elkaar. Er zijn ook berichten over zeiltochten met kruidnagelen in 1625 van de Portugezen van Macassar op het eiland Celebes naar Nagapattinam. Kruidnagelen worden in grote hoeveelheden naar Macassar gebracht tot ongeveer het jaar 1632. De kooplieden van Macassar betalen op Ceram 100 reais per bahar kruidnagelen. In 1635 kosten kruidnagelen in Coromandel slechts 1,50 florins per pound en dit is veel goedkoper dan voorheen. De oorzaak daarvan is dat veel schepen uit Nagapattinam grote hoeveelheden kleding naar Macassar hebben gebracht. Dus de handel in kruidnagelen in Macassar is verbonden met Nagapattinam. Deze handel in kruidnagelen gaat zelfs door tot het jaar 1637. Bekend is dat twee schepen die betrokken zijn bij de handel in kruidnagelen in Macassar hun basis hebben in Nagapattinam. Er zijn cijfers beschikbaar over het aantal schepen dat tussen 1644 en 1652 betrokken is bij de handel in kruidnagelen tussen Nagapattinam en Macassar. Hieruit blijkt dat er vrijwel ieder jaar een schip uit Nagapattinam in Macassar aankomt en ook weer vertrekt. De handel in kruidnagelen tussen Nagapattinam en Macassar wordt voortgezet tot 1651-1652. De handel gaat daarna op kleinere schaal verder dan daarvoor, totdat de Portugezen in 1669 uit Macassar worden gegooid.

Peper is een ander artikel dat op grote schaal in de Indische Archipel geproduceerd wordt. Het eiland Sumatra heeft veel peperstruiken. Jambi is een van de belangrijkste centra waar peper wordt verhandeld. Peper wordt behandeld als een artikel behorend tot het koninklijk monopolie en zeiltochten ter verwerving van peper worden uitgevoerd met schepen van de Kroon en met particuliere schepen van Portugezen. Volgens O novo regimento para o trato di pimenta e de outras especiarias, gegeven te Évora op 1 maart 1570, start de Koning van Portugal met de uitgifte van verlofbrieven voor zulke reizen vanaf Coromandel om de Portugese handel in specerijen aan te moedigen en te faciliteren om effectief te kunnen concurreren met de Arabieren. De schepen van de Coromandel- en Portugese handelaren die van Nagapattinam en Nagore naar Atjeh zeilen om peper en andere specerijen te verwerven, ontvangen daarvoor gemakkelijk cartezas van de Portugese capitão van Nagapattinam, omdat zij zelf er belang bij hebben peper in Nagapattinam te kunnen verwerven, liever dan zelf reizen te ondernemen.

Laat ons bekijken hoe de nieuwe geliberaliseerde regelgeving eraan bijdraagt dat de Portugezen hun peperhandel consolideren. Ofschoon de Portugezen de route rond Cabo da Boa Esperança hebben ontdekt, zijn zij er pas in geslaagd de peperhandel van de Arabieren via de Rode Zee te belemmeren tegen het midden van de zestiende eeuw. Scheepsladingen peper worden verkregen in Malabar. In 1593 arriveert een Portugese ambassadoriale missie aan het hof van de sultan van Atjeh, met het oogmerk de handel in peper met Atjeh te kunnen openen. De missie boekt geen succes, omdat de sultan van Atjeh er niets voor voelt dat de Portugezen peper in zijn land kopen. De Koning van Portugal gelast de onderkoning in Goa op 24 maart 1605 nog slechts contracten voor de verkoop in Zuidoost-Azië van textielwaren uit Coromandel te sluiten als daarvoor peper en kruidnagelen worden verkregen. De contracten die onder deze voorwaarde worden afgesloten geven de prijzen aan waartegen textielwaren tegen peper worden geruild. Na de val van Malacca als een belangrijk handelshaven tegen het einde van de zeventiende eeuw, verleggen de Portugese kooplieden hun handelscontacten naar Atjeh. Er zij aan herinnerd dat het islamitische Atjeh befaamd is voor een speciaal soort lange peper. De Portugese politiek tijdens de eerste decennia van de zeventiende eeuw is erop gericht de handel in peper en specerijen uit de handen van moslimhandelaren, die vooral uit Atjeh komen, te nemen. Reizen van Nagapattinam naar Kedah worden uitgegeven voor de magere som van 1.000 cruzados. Particuliere Portugese handelaren die zaken doen vanuit Nagapattinam, worden ook aangemoedigd zaken te doen met alle havens van Zuidoost-Azië als de handel van Malacca afneemt. Dit geschiedt door de uitgifte van concessionele verlofbrieven voor reizen naar het sultanaat Kedah vanuit Coromandel. Niettemin hebben de pogingen van de Portugezen de peperhandel afhandig te maken van de moslims in Atjeh geen succes, voornamelijk omdat zij in die tijd niet in het bezit zijn van een douanekantoor in Kedah, dat een zekere mate van controle zou kunnen uitoefenen op de handelsactiviteiten van particuliere Portugese kooplieden daar. Een andere oorzaak is, dat Kedah, afgezien van het feit dat het een moslimstaat is, ver van Atjeh aan de overkant van de kust van Malacca ligt, wat het voor de Portugezen moeilijk maakt effectieve controle over Atjeh uit te oefenen.

Nadat koning Filipe I van Portugal heeft vernomen dat moslimkooplieden actief betrokken zijn bij een bloeiende peperhandel met Mecca, vraagt hij in 1585 vice-rei Dom Duarte de Menezes, conde de Tarouca, hen te beletten gebruik te maken van de landroute naar West-Azië die worden benut door Arabische handelaren voor het vervoer van peper en andere specerijen. Er worden ook instructies gegeven de schepen aan te vallen die betrokken zijn bij de peperhandel tussen Atjeh en Coromandel. De sultan van Atjeh, evenwel, verleent deze kooplieden in 1586 speciale privileges. De handel in peper van de Arabieren floreert tot 1598. Geschat wordt dat het volume aan peper dat Jedda vanuit Zuidoost-Azië bereikt, aan het einde van de zestiende eeuw meer is dan de hoeveelheid peper die door de Portugezen rond Cabo da Boa Esperança uitgevoerd wordt naar Lissabon. Uit Portugese berichten uit 1603 blijkt zonneklaar dat nog steeds kleding uit São Tomé geruild wordt voor peper uit Zuidoost-Azië. Volgens een ander bericht, gedateerd 10 oktober 1615, zijn twee schepen van marakkayars uit respectievelijk Kunimedu en Nagore, die witte kleding en pintados vervoeren, van Coromandel naar Atjeh gezeild om daar peper te halen. Op 24 november 1615 arriveren meer schepen uit Kunimeda en Nagapattinam in Atjeh om er peper te kopen. Er is ook sprake van oplopende spanning tussen de Portugezen en de Denen, nadat de laatsten zich op 20 november 1620 hebben gevestigd in het zeer dicht bij de Portugese post in Nagapattinam gelegen Tranquebar (Tharangambad). Bovendien stellen de Denen ook belang in de lucratieve handel in peper. De bisschop van Meliapor schrijft in een brief gedateerd 2 september 1624 dat de Denen twee naus naar de haven van het Siamese Tenasserim hebben gezonden, om daar te handelen in peper die uit Atjeh komt. In 1629 zijn de Portugezen in staat de Atjeese strijdkrachten die Malacca belegerden te verjagen. De Portugezen zijn dus in staat geweest hun positie in Malacca te consolideren en hun handel met de Coromandelkust te verbeteren. Volgens Portugese bronnen is peper in het begin van de jaren dertig in Nagapattinam in overvloed voorhanden. Er is dus in deze periode geen noodzaak om helemaal naar Zuidoost-Azië te zeilen om nog meer peper te verwerven. De Portugezen kunnen zich dus concentreren op het verkrijgen van kruidnagelen van de Molukken. Ofschoon vice-rei Pero da Silva, met het oogmerk de Hollanders uit Atjeh weg te houden, Francisco de Sousa de Castro op een vredesmissie naar de sultan van Atjeh zendt, wordt deze in 1638 door de sultan vermoord. Dit maakt voorgoed een einde aan de profijtelijke handel in peper met Atjeh.

De haven van São Tomé de Meliapor heeft tijdens de regering van koning Maulana Yusuf (1550-1580) directe commerciële contacten met Banten (Bantam) op Java. De Banten eilanden brengen muskaatnoten en mitsdien ook foelie voort, die worden geruild voor textielwaren uit Coromandel. De sjahbandar van Banten is een hindoe uit Meliapor. Hij heeft een Javaanse titel en zijn naam is Kiayi Vijayamangala. Hij is de eigenaar van verschillende schepen en is erg rijk geworden door de handel in kleding. Een andere chetti-koopman, eveneens afkomstig van Meliapor, treedt op als tolk aan het hof. Vanaf een bepaalde datum in het jaar 1604 weten we dat er Tamilkooplieden van de Coromandelkust als ambtenaren optreden. De sjahbandar van Banten moedigt de Tamil-handelaren aan omdat hij het monopolie bezit voor het kopen en verkopen van kleding uit Coromandel. Daarnaast weten we dat in 1608 een koninklijke belasting van acht percent, genoemd ruba ruba (ankergelden) wordt opgehaald op de schepen die van Coromandel komen om muskaatnoten te laden bij de sjahbandar in Banten. Uit Engelse documenten kan worden afgeleid dat ook enige partijen kruidnagelen in Banten worden geruild voor kleding uit São Tomé. Er is in Banten sprake van een stevige competitie tussen de Portugezen en de Hollanders. De Portugezen bemachtigen 23 balen beschilderde kleding en 200 zakken rijst van een Hollands schip dat uit Coromandel komt; de kleding en de rijst worden in Banten geruild voor muskaatnoten. De Hollanders intensiveren hun kleding aankopen aan de Coromandelkust om de Portugese textielhandel met Banten te ondermijnen, omdat muskaatnoten uitsluitend daar beschikbaar zijn. Onder de dreigende druk van de Hollanders, beramen de Portugezen nieuwe plannen om de hevige Hollandse aanval op te vangen. De Portugese competitie is dermate hevig dat de Hollanders in 1614 hun Coromandel kleding tegen veel lagere prijzen moeten verkopen dan wat zij in Coromandel daarvoor hebben moeten betalen, om in Banten te ruilen voor muskaatnoten.

Zelfs in de zeventiende eeuw gaan de Portugezen door met het ruilen van rijst tegen kaneel met Kandy. Padievelden aangelegd langs de rivieroevers van de Vellar trekken particuliere Portugese handelaren aan om in de rijsthandel te gaan en rijst te verschepen van Porto Novo naar gebieden waar voedseltekorten heersen. Er wordt ook kleding van de Coromandelkust naar Kandy gezonden en daar geruild voor kaneel. In 1602 wordt het handelaren uit Bengalen verboden rijst vandaar te exporteren, of kaneel van Sri Lanka te importeren in Bengalen. Schepen die worden betrapt op illegale handel in kaneel worden op zee door de Portugezen geplunderd. De Portugese capitães van São Tomé en Nagapattinam krijgen opdracht in de tussentijd de inheemsen af te houden van het vervoer van handelsgoederen naar Sri Lanka in ruil voor kaneel. De Koning van Portugal schrijft de vice-rei Aires de Saldanha in een brief, gedateerd 26 februari 1605, dat de inwoners van Sri Lanka afhankelijk zijn van de import van rijst uit Nagapattinam en hij geeft de vice-rei opdracht de Portugese capitão van Nagapattinam instructies te geven ervoor zorg te dragen dat er rijst naar Sri Lanka gezonden wordt. Daarom wordt er tot 1618 continue rijst geëxporteerd van Nagapattinam naar Sri Lanka om daarvoor kaneel en arekanoten te verkrijgen. Portugese handelaren worden aangemoedigd met hun eigen vaartuigen van Nagapattinam en São Tomé met rijst naar Sri Lanka te zeilen, om daarvoor zoveel mogelijk kaneel te verkrijgen. In 1630 zeilen zeven particuliere handelaren met rijst van Coromandel naar Sri Lanka en ruilen dat daar voor kaneel. De particuliere handelaren van Nagapattinam die gedurende het jaar 1635 zijn betrokken bij de rijsthandel hebben geweldige hoeveelheden kaneel aangevoerd in Nagapattinam en daar verkocht. Op één enkele dag (2 februari 1635), verkopen zij voor 50.000 pagodas kaneel. Er is gerapporteerd dat in 1636 de dochters van Manuel en Cosme Ledo, die dan in Nagapattinam wonen, hun geld uitlenen aan Francisco de Lima, die met zijn eigen schip deelneemt aan de handel in kaneel. De Vice-rei van de Estado da India, Pero da Silva, rapporteert de Koning van Portugal in zijn brief van 19 februari 1636 dat hij de Capitão van Nagapattinam opdracht heeft gegeven de grootst mogelijke hoeveelheid rijst naar Sr Lanka te zenden, opdat hij daarvoor alle kaneel ontvangt die daar beschikbare is. De handel in kaneel is zo winstgevend dat zelfs enige Portugese handelaren, zoals Francisco de Almeida, een casado die op Sri Lanka woont, zich meldt om kaneel aan de Hollanders te verkopen, die beloofd hebben hem een hogere prijs te betalen, zelfs al worden de Hollanders beschouwd als vijanden en rivalen van de Portugezen. Vice-rei Pero da Silva geeft de capitão van Nagapattinam op 1 september 1637 opdracht de surveillance te intensiveren, omdat veel schepen illegaal in kaneel handelen. Wat de natuur van de handel ook moge zijn, hetzij legaal of illegaal, er worden enorme hoeveelheden kaneel van Sri Lanka naar Nagapattinam gebracht om daar te worden verkocht. De Portugezen slagen er evenwel niet in de clandestiene handel in kaneel met Coromandel te stoppen. Arekanoten, die op Sri Lanka worden verscheept via Batticaloa en Thirikonamalai bereiken ook Nagapattinam. De noten, waarnaar veel vraag is bij het kauwen op betelblad, vindt zijn weg naar Thanjavur de koninklijke hoofdstad van de nayak-heerser, omdat er geen markt is voor deze noten. Van de haven van Nagapattinam worden zij via Thiruvarur vervoerd naar Thanjavur, de belangrijkste route over land.

Volgens Portugese bronnen gebruiken de Portugezen aan de Tamilkust het schip van Khwaja Marakkayar om er geregeld reizen naar Macau mee te maken. Andere schepen van de Portugezen, uit Goa en Cochin drijven ook handel met Macau via Nagapattinam, waar grote vraag is naar Chinese goederen. De schepen die deze reis maken, ondervinden altijd vertraging in Malacca, onder het voorwendsel van ongunstige winden die het vervolgen van de reis naar Cochin of Goa onmogelijk maakt, omdat inmiddels aan westkust van Voor-Indië de moesson is opgestoken. In werkelijkheid willen kapitein en zijn mannen Nagapattinam aandoen om daar hun Chinese goederen ten eigen bate te verkopen Dit bevordert de verkoop van Chinese waar, in het bijzonder van zijdebrokaat en porselein in Nagapattinam, waar dus een markt is voor deze producten. De bemanningsleden zweren samen met de kooplieden uit Coromandel en de Portugese capitão van Nagapattinam waardoor deze illegale handel een zeer lange tijd kan doorgaan. Portugese berichten uit die tijd maken vaak melding van zulke gevallen. In een geval wordt een partij zijde die in Macau 14.000 pardaus heeft gekost, in Nagapattinam verkocht. Dus om te voorkomen dat Chinese koopwaren in Nagapattinam worden gedumpt, wordt de Capitão van Malacca gemachtigd toezicht te houden op de lading van handelaren uit Coromandel met bestemming Nagapattinam. De florerende handel in 1580 in Chinese goederen met Nagapattinam, is vooral te danken aan de komst van Chinese jonken. Hierdoor neemt ook de piraterij in open zee aan de Coromandelkust toe. De marakkayars hebben hun toevlucht genomen tot piraterij, omdat zij beroofd zijn van mogelijkheden handel te drijven op open zee. De vice-rei, Dom Francisco Mascarenhas, conde da Villa da Horta, zendt in 1582 een vloot, onder bevel van capitão-mór António de Sousa Godinho, om de navios van de Portugezen en de jonken van de Chinezen te beschermen tegen de aanvallen van piraten. Zelfs deze vloot is niet in staat de piraterij te stoppen. De Portugese kooplieden in Nagapattinam doen vervolgens een beroep op de Koning van Portugal hun de noodzakelijke zekerheid te verschaffen tegen de piraterij. In 1587 geeft de koning toestemming voor nog een vloot aan de Coromandelkust. Deze zal uitsluitend worden ingezet om Chinese jonken die van en naar de haven van Nagapattinam zeilen te beschermen. Twee jaren later wordt additionele bescherming geboden aan schepen die zeilen tussen Nagapattinam en Macau door de vloot van Bengalen. De Conselho do Estado da India in Goa besluit additionele bescherming te geven aan kooplieden die handeldrijven tussen China en Coromandel. Elk jaar wordt hiertoe in augustus een vloot van zes galjoenen ingezet om deze taak uit te voeren. Directe commerciële contacten tussen Coromandel en Chinese havens herleven als de Portugezen zich gaan toeleggen op de handel in luxe artikelen. Handelaren zoals Ambrosio Borges zeilt in 1597 van São Tomé de Meliapor naar China en hij knoopt handelsbetrekkingen aan met China. Nagapattinam onderhoudt tot aan 1618 geregelde handelsbetrekkingen met China en de kooplieden brengen veel handelswaren mee uit dat land. Dankzij de grote vraag naar Chinese waren zoals zijde en porselein in Nagapattinam, zeilt menig schip naar Tenasserim en naar andere havens waar deze goederen verkrijgbaar zijn. De waren worden uit China aangevoerd via Cambodja en Laos. Zij bereiken via landroutes Tenasserim. In plaats van over grote afstand handel te drijven, via de haven van Malacca, handel te drijven met Macau, worden de waardevolle Chinese die begeert worden, door de Portugezen gekocht in Tenasserim. De Portugese handelaren in Coromandel boeken met deze reizen goede resultaten.

Tegen de tweede helft van de zestiende eeuw doet zich een significante verschuiving voor in de handel tussen São Tomé en de haven van Pegu, omdat de kooplieden uit Coromandel niet meer geïnteresseerd zijn in het ruilen van hun textielwaren tegen robijnen. In plaats daarvan vragen zij edele metalen als zilver en goud. Deze verandering kan hebben bijgedragen aan de verwoesting van de stad Vijayanagara in 1565. Deze grote gebeurtenis signaleert de val van de handel in juwelen in het zuiden van India. Ofschoon grote winsten worden gemaakt met reizen naar Pegu vanaf havens in Coromandel, beginnen de kooplieden tegen het einde van de zestiende eeuw moeilijkheden te ontmoeten. De activiteiten van koning Naresuans van Siam(1590-1605) leiden ertoe dat het land in 1591 een onafhankelijk koninkrijk wordt, los van de suzereiniteit van Birma. De Koning van Portugal verbiedt daarom Portugese handel met Pegu vanuit São Tomé en Nagapattinam. Dit verbod heeft tot doel gezonde betrekkingen met de heersers van Siam te onderhouden. De oorlog tussen Pegu en Arakan wordt voortgezet tot 1598, gedurende welke periode de Portugese onderkoning in Goa de status-quo handhaaft door handel met Pegu vanuit de havens in Coromandel te voorkomen. Zelfs een aan Mathias Carvalho Ferreira verleende cartaz om vanuit São Tomé een officiële reis te maken, kan niet worden uitgevoerd. Maar zijn zoon, João Ferreira da Costa vraagt de Koning van Portugal hem toe te staan de reis later te ondernemen. De particuliere Portugese handelaren in São Tomé en Nagapattinam gehoorzamen de koninlijke instructies niet erg strikt, maar gaan door met de handel in edelstenen met Syriam in de delta van de Irawaddy. Als de politieke condities in Beneden-Birma verbeteren, begint de handel in kostbare stenen tussen Syriam in het koninkrijk Arakan en São Tomé in het begin van de zeventiende eeuw te floreren. Alle navios die naar de Coromandelkust komen om Chinese goederen te kopen, doen vervolgens Syriam aan en gaan daarna naar Tenasserim. De Portugese capitão legt degenen die in 1608 Syriam niet aandoen straf op. Daarom doen de schepen uit Coromandel de haven van Syriam aan en gaan dan naar Tenasserim, betalen de heffing en laden hun handel uit in de haven. De vloot van Mendoça gaat in 1613 voort de schepen uit São Tomé en Nagapattinam bescherming te bieden, terwijl zij naar Syriam zeilt om in edelstenen te handelen. Als de handel tussen São Tomé en Syriam begint te floreren en er stemmen opgaan de factorij in Syriam te heropenen, tekent de bisschop van São Tomé hiertegen op 2 december verzet aan. Volgens hem is het nog te vroeg om een beslissing te nemen, omdat er nogmaals politieke onrust kan uitbreken. In die tijd vragen de Portugese handelaren uit São Tomé de Meliapor toe te staan dat zij hun handel met Pegu in edelstenen in 1613 weer oppakken. De Koning van Portugal verleent daarom de Portugese handelaren in 1614 toestemming een reis te maken naar Pegu, Mergui of Trang op zeer concessionele voorwaarden. Henrique de Sousa mag in 1614, tegen betaling van 366,66 xerafins een handelsreis maken van São Tomé naar Pegu; António Gonçalves mag, tegen betaling van 401,66 xerafins in hetzelfde jaar een handelsreis maken van Coromandel naar Mergui en Martim da Costa krijgt verlof van Coromandel naar Trang te gaan, tegen betaling van 573,33 xerafins. Het doel om toestemming tot het ondernemen van deze reizen te geven is de ontwikkeling van de handel in edelstenen en de verhoging van het koninklijk inkomen in het licht van de Hollandse competitie in Coromandel. De handel in juwelen van São Tomé de Meliapor met Pegu ontmoet na 1615 problemen, wat te wijten is aan de verwarrende politieke omstandigheden in Pegu. Pieter Floris, de reiziger in de tijd (1614-1615) klaagt dat het ontbreken van schepen om van Arakan naar de oostkust van Voor-Indië te geraken, heeft veroorzaakt dat de prijs van robijnen en diamanten is gestegen. De inwoners van Meliapor die bezorgd zijn om handel te drijven met Pegu, schrijven 29 december 1621 naar de Koning van Portugal om toestemming te vragen met Pegu in edelstenen te mogen handelen. Daar zij gen toestemming ontvangen, richten zij zich op 2 juli 1634 opnieuw in een petitie tot de koning; zij vragen verlof voor reizen naar Pegu, in een poging de handel nieuw leven in te blazen. Het jaar daarop wordt er slechts een reis ondernomen tussen São Tomé en Pegu. Edelstenen als safieren, robijnen topasen en halfedelstenen van Sri Lanka vinden in het begin van de zestiende eeuw hun weg naar Coromandel. De edelstenen van Sri Lanka met al hun fonkeling en doorschijnendheid zijn veel meer waard dan die van Pegu. Duarte Barbosa, de Portugese reiziger, laat weten dat hoge prijzen worden gevraagd voor perfecte robijnen en edelstenen. Zij die zijn beschadigd of een matte kleur hebben, worden verkocht tegen lagere prijzen. De handel in edelstenen tussen Coromandel en Sri Lanka floreert tot aan de val van Vijayanagar in 1565. Met het oog op de vervanging van de teloorgegane handel in edelstenen met Sri Lanka, kopen de Portugezen een groot aantal kattenogen die worden gevonden in het nayakdom Madurai. Zij zijn evenwel niet zo goed als de stenen van Sri Lanka. In de volgende periode gaat de handel in edelstenen teloor, tezamen met de val van São Tomé.

Volgens Engelse bronnen komt er in 1603 goud uit Atjeh naar Coromandel. Reusachtige importen van goud uit Zuidoost-Azië naar São Tomé zijn het gevolg van de noodzaak in São Tomé gestegen invoerrechten te betalen. Daarom schrijft de bevolking van São Tomé op 2 maart 1626 een brief naar de koning om verlaging van de heffing op in Malacca gekocht goud te vragen. De Koning van Portugal bepaalt dat er op goud en op andere kostbare metalen, die van Malacca naar Nagapattinam en naar andere havens aan de Coromandelkust worden gebracht, twee percent belasting geheven wordt. Ondanks de additionele belasting die in São Tomé geheven wordt, blijft er uit Malacca goud te worden ingevoerd. José Pinto Ferreira, de vedor da fazenda en Diogo Rasquino,de escrivão in Goa, ontvangen in het jaar 1629 goud uit São Tomé de Meliapor, dat daar in overvloed aanwezig is, om te worden aangemunt bij de Casa da Moeda in Goa. Luís Mendez, de boekhouder van de factorij in São Tomé maakt de aangifte van en de overdracht van goud van Meliapor naar Goa in orde en hij levert de certificaten en de andere documenten die verband houden met de overdracht aan.

In 1631 brengen de schepen die uit Malacca in Nagapattinam aankomen goud in katti ter waarde van 12.000 pagodas mee. Volgens een ander rapport vinden in 1635 105 marcos goud hun weg van Malacca naar São Tomé, zoals vermeld door Vicente Roiz Caravalho, de escrivão van de factorij van São Tomé de Meliapor. Volgens de boekhouding van het douanekantoor worden alleen al op 3 februari 1635 niet minder dan 404 xerafins, 1 tanga en 3 reais ontvangen als heffing op de import van goud. De goudinvoer van Meliapor levert zoveel winst op dat daarvan de salarissen van de ambtenaren van de Portugese factorij kunnen worden betaald. In die tijd is er altijd grote vraag naar goud aan de Tamilkust daar de pagodas die in circulatie zijn aangemunt zijn uit goud.

In de jaren 1576-1577 komt er een nieuwe vorm van samenwerking tot stand waarbij Portugese handelaren de hulp inroepen van Tamil-kooplieden om handel te drijven met Tenasserim om zilver te bekomen. Ofschoon Francisco de Aguiar zelf schepen bezit, zeilt hij altijd naar Tenasserim in gezelschap van marakkayar-kooplieden. De reizen worden ondernomen vanuit de haven van Nagapattinam door een verbond van marakkayar-kooplieden. Het privilege dat verleend is aan António da Cova, een fidalgo, wordt enthousiast ontvangen door de marakkayars. De Capitão van Nagapattinam is ook in staat zijn eigen private inkomen te vergroten van de winsten die met deze reizen worden gemaakt en waarvan hem een afzonderlijk deel toevalt. De Portugese capitães van Nagapattinam dragen daarom persoonlijk zorg voor de belading van de vaartuigen die deze reizen ondernemen. Hoewel Portugese inwoners van Nagapattinam tussen 1595 en 1599 protesteren tegen de interventie van de capitão, wat leidt tot een breuk in de vreedzame verhoudingen in de stad. Er komen klachten over deze zaak terecht bij de Koning van Portugal, omdat inspectie op de belading van schepen niet tot de taken van de capitão behoort. Later, als het systeem van het verlenen van privileges voor het ondernemen van bepaalde reizen is afgeschaft, is de positie van Capitão van Nagapattinam minder belangrijk geworden.

De Portugezen aan de Tamilkust trachten ook zilver te verkrijgen uit Japan. De handel in zilver is echter niet succesrijk wegens piraterij. Dit noopt vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo (1612-1617) te verordonneren dat het met zilver geladen Portugese schepen die uit het Verre Oosten terugkeren, niet is toegestaan de open zee te bevaren zonder begeleiding. De onderkoning is van mening dat het niet zenden van schepen naar Japan ook zal resulteren in grote verliezen en hij vreest dat de handel in zilver wellicht in handen van de Hollanders zal vallen. Daarom wordt besloten de handel voort te zetten met oorlogsschepen, zodat zij niet het slachtoffer worden van piraterij. Verlofbrieven voor het ondernemen van reizen naar China en Japan worden gegeven naast andere hulp aan individuele kooplieden in Meliapor, na overleg met de lokale Senado da Câmara. Deze bepaling is met succes afgedwongen op 31 maart 1625. De regelgeving bepaalt voorts dat een bedrag van 5.000 taels zilver gegeven dient te worden aan Dom Jerónimo Coutinho, een Portugese inwoner van Meliapor, voor diens aandeel, aangezien hij het recht bezit door veiling de douanerechten te verzamelen. Dom Jerónimo Coutinho uit de stad Meliapor heeft in 1634 het privilege ontvangen reizen naar Japan en Manila te ondernemen. Hij heeft voorts een afspraak gemaakt met Afonso de Morais, die toen woonachtig was in Macau om de handel tussen Meliapor en Macau te faciliteren. De Portugese capitão van Macau geeft daarom prioriteit aan reizen naar China en Japan. De Portugese ambtenaren van Macau voeren ook een systeem in, waarbij 5.000 taels zilver worden bijeengebracht voor iedere reis naar de gefortificeerde kust van Meliapor. Het zilver dat ver weg uit Mexico en Peru komt, bereikt via Manila de havens van Coromandel, omdat de Portugezen er zeer op gebrand zijn handel te drijven in edele metalen.

Een paar Portugese rapporten uit de vroege zeventiende eeuw maken melding van handel in koper, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het gieten van kanonnen. Filipe I, Koning van Portugal (1580-1598) geeft vice-rei, Mathias de Albuquerque(1591-1597) opdracht alle handelaren en Portugese kapiteins die naar China zeilen daarvandaan zoveel koper te doen meebrengen als mogelijk is. Om het verzamelen van koper te bevorderen, bepaalt de vice-rei dat voor schepen die uit het Verre Oosten terugkeren de douanerechten in het vervolg niet meer worden geheven in contant geld, maar in een overeenkomstige hoeveelheid koper. Met het oog op de bedreiging van de zijde van de Hollanders die de Estado da India te verduren heeft, gelast vice-rei Dom Frei Aleixo de Menezes in 1608 dat de vloten aan de Coromandelkust en zeven oorlogsschepen bescherming dienen te bieden als een schip uit Macau rijke lading uit China en Japan aanvoert. Er worden aanzienlijke hoeveelheden koper van de havens van China en Japan naar Meliapor gebracht. Schepen brengen ook voor 100.000 picos koper naar Manila. De Spaanse gouverneur van Manila is echter zeer bezorgd over de gevaren die de schepen lopen, vooral van de kant van piraten. Andere belangrijke importen van metalen in Devanampattinam bestaat uit lood, zwavel, aluin en kwikzilver van Sumatra en Borneo.

Andere importen bestaan onder meer uit aromatische stoffen, bitterwaren? (astringents), cosmetica en parfums. Sandelhout-pasta wordt verkregen van het hout van een boom en het wordt geïmporteerd uit Atjeh, Het is vermaard voor zijn verkoelend effect op het menselijke lichaam. Roberto Nobili s.j., de befaamde missionaris somt drie verschillende soorten sandelhout op: witte, rode en gele. De rode variant groeit in Tamilnadu, terwijl de andere variëteiten van Timor en Java komen. De gele variant wordt beschouwd als de beste van allemaal. Het sandelhout dat in ruil voor kleding vanaf Timor naar Coromandel wordt gebracht, wordt door de Tamils Timuran paccai genoemd. Volgens Fernão Guerreiro s.j. brengen Portugese kooplieden uit Coromandel op hun terugreis luxe zaken mee, zoals aloëhout of adelaarshout, waarvan de rook wordt gebruikt om kleding te parfumeren. Ook amber wordt in Coromandel uit Siam ingevoerd. De beroemde geurstof wordt op zee verzameld onder de handelsnaam ambergis, dat is afkomstig uit het lange darmkanaal van potvissen. Uit Arakan worden grote hoeveelheden muskus ingevoerd.

De tweerichtingenhandel tussen de Coromandelkust en de diverse havens in Azië, blijkt ook gunstig te zijn voor de textielproducenten, want het stelt kooplieden in staat lak uit Pegu mee terug te nemen naar Coromandel waar het zeer vaak wordt gebruikt bij het verven van kleding. Voorts wordt lak ook ingevoerd uit Martaban, zoals Duarte Barbosa heeft laten weten. De wortel van de Changplant, die een fijne rode kleurstof bevat, wordt veel gebruikt. Sapanhout en brazielhout worden ook gebruikt bij het verven van kleding in de streken rond Chandragiri en São Tomé. Verfwortels, die in Mannar en op Sri Lanka worden verzameld van een wilde struik, door de Portugezen genoemd chaya ver, naar het Tamilwoord voor kleur, worden eveneens in Coromandel ingevoerd. In 1582 is gerapporteerd dat zeven bahars verfwortels naar Coromandel zijn uitgevoerd. Voorts is er scharlakenrode verfstof uit West-Azië ingevoerd in Pulicat, om te worden gebruikt om stoffen rood te verven.

De haven van São Tomé ontvangt veel van zijn zegelwas uit Siam. Zegelwas wordt eveneens in de textielindustrie aangewend. De Portugezen importeren benzoë, dat in medische toepassingen wordt gebruikt als ontsmettingmiddel en waar een grote vraag naar is. Kamfer is een van de belangrijkste zaken die door hindoekooplieden worden ingevoerd uit het Sumatraanse Barus. Kamfer wordt hoofdzakelijk naar Pulicat gebracht in cylinders gemaakt van bamboestengels en het wordt algemeen gebruikt bij de toebereiding van gebak. Tegen of aan het begin van de zeventiende eeuw beginnen de Portugezen uit het Verre Oosten onbewerkt goud en zilver (bullion) aan de Tamilkust in te voeren. In de vroege zeventiende eeuw doet zich een dramatische verandering voor als de Portugezen en de VOC vechten om het verkrijgen van bullion, textielwaren en specerijen. De Portugezen hebben nooit de handel in peper kunnen monopoliseren. Bovendien hebben zij de handel in peper via landroutes bedreven door de Arabieren ook niet kunnen stoppen. De ruil van bullion voor goederen, geïntroduceerd door de Portugezen en de Hollanders, kan niet lang standhouden, omdat daarvoor de beschikbare hoeveelheden bullion niet toereikend zijn. In de zeventiende eeuw vervalt de handel voor de Portugese Kroon meer en meer, omdat de aandacht in het gebied van de Golf van Bengalen vooral moet worden gericht op het bestrijden van de Hollanders. Gezegd kan worden dat de Portugezen zich al veel eerder het belang hebben gerealiseerd van de import van goud van Malacca naar de Tamilkust, terwijl de import van zilver en koper van de Tamilkust later zijn gekomen. Zij hebben deelgenomen aan de levendige handel in edelstenen uit Pegu en Sri Lanka. Echter bij de opening van de directe handel van Coromandel met China, hebben de Portugezen grote hoeveelheden zilver en koper van China en Japan in Coromandel ingevoerd. Er moet sprake zijn geweest van een zeker evenwicht tussen de waarde van de massagoederen die uit de havens van Coromandel zijn geëxporteerd en de waarde van de bullion die uit de landen van het Verre Oosten zijn geïmporteerd.

3.4 De overleving van de particuliere Portugese handel