Categorieën
Nederlandse kolonialisme Portugees kolonialisme

De overleving van de particuliere Portugese handel. De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

Deel 16 Index

Hoofdstuk 3.

De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640

3.4. De overleving van de particuliere Portugese handel

Geschreven door Arnold van Wickeren

Volgens een niet gepubliceerd document in het Arquivo Nacional da Torre do Tombo benoemt koning Filipe I, Koning van Portugal Dom Francisco de Sá tot ouvidor voor de gehele Tamilkust. Deze nieuwe functionaris heeft zowel jurisdictie in burgerlijke als in strafzaken. Hij resideert in Punnaikayal, aangezien deze stad een grote christelijke bevolking, zowel Portugezen als inheemsen, heeft. Het sluitstuk van het gehele juridische systeem in de Estado da India is sedert 1544, evenals in Portugal, de Mesa de Relação (hooggerechtshof) in Goa. De ouvidor-geral en de desembargadores hebben zitting in de Mesa de Relação als vertegenwoordigers van de Kroon. Francisco de Sá is ondergeschikt aan het hooggerechtshof in Goa. Hij is de vertegenwoordiger van de Koning van Portugal die zijn juridische macht in de regio dient uit te oefenen. Het bestuur over Punnaikayal wordt dus rechtstreeks onder de Kroon gebracht. Een en ander gebeurt zonder toestemming van de locale nayaks omdat de Portugese stap niet is gebaseerd op territoriale, maar op sociale controle.

Nadat de Hollanders in Azië zijn gearriveerd en de Portugese aanwezigheid daar door hen wordt betwist, is er sprake van toenemend geweld en ongeregeldheden in de Portugese vestigingen. De benoeming van een nieuwe capitão gaat gepaard met het plegen van misdrijven. Een mestiço, een familielid van Francisco de Freitas, steekt zijn landgenoot Simão de Brito neer. Hij wordt onmiddellijk opgesloten in een kerk Later, wanneer de gekwetste persoon in São Tomé is gestorven, wordt een onderzoek ingesteld. Het onderzoeksrapport wijst de mestiço als schuldige aan en hij wordt gestraft. Hetzelfde overkomt Lopo Álvares de Moura, een rijke koopman die in 1594 de vrouw van een andere cassado heeft gekidnapt; hij wordt schuldig bevonden en eveneens gestraft. Het strafrecht blijkt dus redelijk effectief te werken.

Binnen de Portugese gemeenschap van São Tomé de Meliapor zijn verschillende facties en dit leidt tot conflicten, gewelddaden en onrust. Op18 februari 1595 geeft de capitão van de stad een proclamatie uit. Daarin gelast hij een einde te maken aan de gevechten tussen de burgers van de stad. Op 6 januari 1602 worden preventieve stappen ondernomen om het nog steeds doorgaande geweld door strijd tussen de facties te stoppen, door de arrestatie van criminele elementen. Desondanks blijven zich nog lang van tijd tot tijd schermutselingen in de stad voordoen. Dit blijkt uit de brief die Frei M. Roiz s.j op 3 september 1606 schrijft aan zijn generaal-overste in Rome. Hij laat weten dat de Portugezen al meer dan twee of drie jaren onderling ruziemaken en vechten. In een andere brief wordt opgemerkt dat zich tussen de casados in São Tomé de Meliapor veel gevechten tussen facties voordoen. De interne gevechten zijn van tijd tot tijd zo intensief dat zij de dimensies van een burgeroorlog aannemen. Voor het probleem van de tegenstellingen tussen de facties bestaat geen oplossing, omdat noch de rechter, noch de capitão beschikken over een politiemacht om de schuldigen te arresteren en te bestraffen. Op alle vrijdagen gedurende de vastentijd keren de priesters zich in hun preken tegen geweld en haat en sporen iedereen aan vredelievend te zijn.

Er worden vaak altijd klachten geuit over het gebrek aan rechtshandhaving (falta justica) in de Estado da India. Teneinde de situatie te verbeteren en de misdadigers te straffen. Benoemt de Koning van Portugal afzonderlijke ouvidores voor de steden Tuticorin, São Tomé en Nagapattinam. Het is de plicht van de rechters gerechtigheid te doen geschieden in alle voorkomende burgerlijke en strafzaken. Het ambt van ouvidor is zeer lucratief. Uit de tekst van een in oktober 1596 in Goa geschreven brief, blijkt dat de ouvidor zeer grote macht heeft. In de brief lezen we: “Als Simon een juridische opleiding heeft, denk ik dat je er goed aan zou doen voor hem een aanstelling te vragen als rechter of procureur des konings, want het gaat toch om jouw zoon, die zij zulk een baan niet kunnen weigeren. en deze mannen zijn hier koningen.”

Van de benoeming van een bisschop van São Tomé de Meliapor wordt verwacht dat dit een keer ten goede zal brengen in de sociale omgeving van de stad. De situatie verbetert echter maar weinig. In 1613 schrijft vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo (1612-1617) aan koning Dom Filipe I dat er onder de Portugezen in de Estado da India een groot gebrek aan discipline heerst; zij verdringen zich om de opbrengsten van de handel. In São Tomé wonen zulke mensen, die het gewend zijn zonder beperkingen te leven. Moraliteit, waarheid en gerechtigheid hebben geen betekenis en de Portugezen zetten hun voor christenen onbetamelijke leven voort. De onderkoning klaagt dat de onrust en verdeeldheid tussen de fidalgos en de andere inwoners van São Tomé er de oorzaak van zijn dat de invloed van de Hollanders in Pulicat zozeer is toegenomen. In 1615 opperen de missionarissen in São Tomé de idee dat het nuttig zou zijn in de stad een garnizoen te legeren onder bevel van een capitão. Deze zou daarbij geholpen door zijn soldaten een einde kunnen maken aan de wetsovertredingen waaraan veel inwoners zich schuldig maken. De maatregel is ook nuttig om de groeiende invloed van de Hollanders, die steeds vaker naar Coromandel komen, het hoofd te bieden. De Conselho da Fazenda in Goa besluit in 1616 tot de bouw van een gefortificeerde militaire gevangenis in São Tomé. De Conselho da Fazenda voteert ook gelden voor de betaling van een officier die leiding geeft aan de bouw van de gevangenis. Tenslotte gaat de raad ook akkoord met een garnizoen, onder capitão Francisco de Oliveira als commandant, tegen een jaarsalaris van 10.000 reais, naast de gebruikelijke extra verdiensten en toelagen

De Portugese bewoners van Nagapattinam hebben gedurende de zestiende eeuw een vreedzamer bestaan, door het ontbreken van onrust en elkaar bestrijdende facties. Evenwel vanaf 1601 nemen ook in Nagapattinam de wanordelijkheden toe en de Koning van Portugal geeft opdracht de belhamels daarvoor te straffen. Vice-rei Aires de Saldanha verzoekt de rechter misdadigers zware straffen op te leggen en actie te ondernemen om met kracht de openbare orde in de stad te handhaven. Aangezien de Koning van Portugal vele klachten ontvangt over de capitães van de Portugese vestigingen, vooral over São Tomé, zendt hij een gedetailleerde questionnaire naar de Capitão van São Tomé, die hij dient te beantwoorden. De vragenlijst vraagt naar details over de handel in artikelen waarnaar grote vraag is in Portugal en ook naar het salaris en de particuliere inkomsten van de ambtenaren om hun actuele positie vast te stellen.

Ondanks de officiële Luso-Hollandse rivaliteit, wijdverspreid wanbestuur en geweld in de Portugese vestigingen, weet een groot aantal casados te overleven als scheepseigenaren, financiers, groot- en kleinhandelaren. Zij hebben niet alleen grote invloed in het gebied van de Golf van Bengalen, maar zij zoeken ook vaak samenwerking met Engelsen, Hollanders en Denen, ondanks dat zij hun politieke tegenstanders en potentiële rivalen in de Oriënt zijn. De commerciële invloed die de Portugese particuliere handelaren in de Golf van Bengalen uitoefenden heeft – zoals Jeyaseela laat weten – Sanjay Subrahmayam doen concluderen dat de Portugese invloed niet slechts beperkt was tot die gebieden die vielen binnen de territoriale jurisdictie van de Estado da India, maar dat deze zich uitstrekten over alle havens in Azië. Jeyaseela vervolgt zijn betoog: ”De idee van een handelsdiaspora is het eerst geïntroduceerd door Abner Cohen, is vervolgens uitgewerkt in de geschriften van Philip Curtin. Ook Fernand Braudel heeft zich in zijn studies ingelaten met dit gezichtspunt. Een onderzoek naar de betrekkelijk open handelsactiviteiten van de wisselende groepen Portugezen kan ons de idee van de handelsdiaspora in het gebied van de Golf van Bengalen en de reden voor de val van de officiële Portugese handel gedurende deze periode, helpen begrijpen. K.N. Chaudhuri heeft echter historici gewaarschuwd het denkbeeld van de handelsdiaspora als een analytisch instrument te gebruiken.” Gezegd kan worden dat het fenomeen van migratie van Portugese particuliere handelaren van de ene culturele zone naar de andere een belangrijk kenmerk is van de snelle expansie van de Portugese zeehandel. Daarnaast manifesteert zich de aanwezigheid van de Portugese diaspora in het groeiende economische formaat van Portugal als regionale dominante economische macht. De Portugese handelaren hebben hun eigen gemeenschappelijke identiteit met hun superieure religie, taal en hun westerse levensstijl. Vandaar dat de Portugezen in de handelszone van de Golf van Bengalen vallen binnen de omschrijving van een diaspora. Laat ons zien – schrijft Jeyaseela – hoe de Portugese handelaren in het begin van de zestiende eeuw te voorschijn komen als een diaspora en hoe zij doorgaan dit te blijven nadat de Portugese vestigingen in 1662 in handen van de Hollanders zijn gevallen.

Al in 1513 heeft Afonso de Albuquerque, de tweede capitão-geral van de Estado da India, laten weten dat de Portugezen vrij mogen handeldrijven in geheel Indië, zowel te land als ter zee en zij allen hielden zich bezig met het verkopen en kopen van handelswaren. Binnen Voor-Indië is de Tamilkust aan de Golf van Bengalen de favoriete streek voor particuliere handel door de Portugezen als zij in nauw contact staan met locale handelaren, in het bijzonder de mudaliars, de chettis en in zekere zin de marakkayars die zeer nuttig blijken te zijn als handelsagenten, makelaars en zelfs transporteurs. Veel van deze Portugese handelaren vinden de locale condities zeer aantrekkelijk, zodat zij, evenals de marakkayars inheemse vrouwen huwen en zich aan de Tamilkust vestigden. De casados komen naar voren als invloedrijke handelaren die nauwe betrekkingen onderhouden met inheemse kooplieden. Deze casados kunnen gemakkelijk geld lenen van de chettis in Coromandel. Zo leent bijvoorbeeld de handelaar Diogo Nuniz van twee chetti-handelaren respectievelijk 1.000 en 700 cruzados. Deze praktijk van het lenen van geld van inheemse kooplieden verdwijnt als zij zelf rijk genoeg zijn om schepen of kleine zeewaardige vaartuigen te bezitten. De zaken van Portugese particuliere handelaren kunnen door de handel floreren, dankzij de goede relaties met de inheemse kooplieden in Coromandel. De handelsactiviteiten van deze casados leveren de koninklijke schatkist weinig profijt op. Volgens een bepaald rapport dragen particuliere handelaren, zoals Gaspar Preto, Pedro Álvares de Mezquito, João Gomez, Álvaro de Castanheda, Lopo Correia, Matheus de Cunha, Symão de Cunha, Tristão Rodriguez en Pedro Álvarez de Setubal niet veel bij aan het inkomen van de Kroon. Veel van de Portugese handelaren die zich gevestigd hebben aan de Coromandelkust schijnen zich nimmer iets gelegen te hebben laten liggen aan de Koning van Portugal. Zij zijn er temeer tuk op samen te werken met inheemse handelaren om hun eigen belangen te dienen. Er worden daarom pogingen ondernomen om deze particuliere Portugese handelaren onder controle van de Estado da India brengen. Daarom wordt er in verschillende havens aan de Coromandelkust een capitão geplaatst. In het jaar 1537 zendt een aantal van deze particuliere Portugese handelaren een petitie aan de Koning van Portugal, waarin zij de vorst vragen een van hen, op permanente basis als capitão aan te stellen, die – zo schrijven zij – meer geschikt zal zijn hun belangen te bevorderen. De commerciële rivaliteit tussen de Portugezen en de Hollanders is in de zeventiende eeuw aan de Tamilkust bitter vergeleken met de rivaliteit tussen de Portugese en de moslimhandelaren in de zestiende eeuw. De Luso-Hollandse strijd tast de handel van beide partijen in de regio aan en plaveit de weg voor het verval van de Portugezen. Hoewel de particuliere Portugese handelaren er aan de Tamelkust in slagen te overleven bijna tot aan het midden van de achttiende eeuw. We zullen zien hoe de Portugezen hun particuliere handel voortzetten bij verandering van de omstandigheden.

De Hollanders arriveren in februari 1605 in Masulipatnam en zij verwerven van de sultan van Golkonda het recht in de haven handel te drijven. In 1613 vraagt Pieter Floris, de vertegenwoordiger van de Hollandse kooplieden, aan Ahmadu Khan, Masulipatnams havaldar, bij herhaling of zijn mensen zich in de stad mogen vestigen. Als een antwoord uitblijft, gijzelt Flores de zoon van Busbali Rao, Ahmadu Khans handelspartner en co-havaldar, Venkatadra geheten. In 1622 weten de Hollanders zich opnieuw het ongenoegen van de havaldar op de hals te halen. Deze, Mir Kassim geheten, bekleedt deze functie pas een jaar. De Hollanders nemen een Portugees schip, de Nossa Senhora da Bom Viagem, dat de haven van Masulipatnam is ingevlucht en bescherming heeft gevraagd aan de havaldar. Deze zegt de Portugezen bescherming toe en is furieus dat zijn orders in de wind zijn geslagen. De Hollanders, die inmiddels een factorij in Masulipatnam bezitten, brengen al hu bezittingen aan boord van hun schepen. De havaldar slaat het beleg voor de factorij en stopt de aanvoer van water en voedsel. De sultan van Golkonda geeft de Hollanders bevel het schip aan de Portugezen terug te geven, maar de zaak wordt uiteindelijk als volgt geregeld. De Portugese bemanning wordt vrijgelaten en de Hollanders betalen de sultan 5.000 pagodas, zijnde zijn aandeel in de buit. De problemen tussen de Hollanders en het bestuur van Masulipatnam slepen zich voort tot in 1623. Abraham van Uffelen, de factor van Masulipatnam en de chef over de operaties aan de Coromandelkust, is een aanmatigende man die zich arrogant gedraagt in zijn onderhandelingen met het stadsbestuur. Kennelijk is hij van oordeel – laat Sinnappah Arasaratnam weten (pag. 41) – dat de Hollandse belangen het beste verzekerd worden met agressie. Hij slaat de koninklijke bevelen in de wind, legt de wet naar eigen goeddunken uit, verscheept tabak, hoewel daarop een koninklijk monopolie rust en doet alles om zich gehaat te maken. De regering van Golkonda slaat terug met een verrassingsaanval op de Hollandse factorij in november 1623, neemt Abraham van Uffelen en zijn assistent gevangen, tezamen met drie inheemsen en zendt hen geketend naar Golkonda. Zij worden spoedig daarna vrijgelaten tegen betaling van 16.000 pagodas. Van Uffelen sterft spoedig daarna aan de verwondingen die hij bij het incident heeft opgelopen.

Op 26 april 1606 komen de Hollanders naar Pulicat en pogen van Jaggaradja, de locale heerser, toestemming te krijgen daar hun handelspost te vestigen. Als de onderhandelingen daarover stranden, veronderstellen de Hollanders dat de Portugezen een geheim verdrag hebben gesloten met de inheemse heerser. Geërgerd door deze terugslag, steken de Hollanders twee Portugese schepen in de haven van SãoTomé in brand. Later vestigen de Hollanders een factorij in Nizampatnam, aan de monding van de Krishna-rivier. De Europese aanwezigheid in Masulipatnam neemt in de loop van de zeventiende eeuw enorm toe. Het zijn vooral ongebonden vrije handelaren die zich in de stad vestigen. Veelal gaat het om Engelse kooplieden, maar ook om Portugezen, Armeniërs en joden die de stad Masulipatnam tot hun woonplaats maken. In 1625 vragen de Denen verlof een factorij in de stad te vestigen. Zij drijven handel in nauwe samenwerking met inheemse handelaren, die hun goederen transporteren naar Zuidoost-Azië. Zij hebben geregelde handelscontacten met Macassar, vanwaar zij kruidnagelen, muscaatnoten en sandelhout importeren voor de markt in Golkonda. In 1627 is sprake van een conflict tussen de Denen en hun Aziatische partners. De Denen blokkeren de haven van Masulipatnam en nemen een schip van de sultan van Golkonda. In de jaren twintig en dertig floreert de handel in Masulipatnam. Volgens Hollandse bronnen verlaten in 1628 in de maand september, een populaire maand om uit te zeilen, tien schepen Masulipatnam: twee gaan naar Pegu, drie naar Tenasserim, twee naar Arakan, twee naar Atjeh en een naar de Malediven.

De Hollanders trachten zich in 1610 opnieuw in Pulicat te vestigen en deze keer slagen zij erin hiervoor verlof te verwerven van Venkata II, Koning van Vijayanagar. In een poging de Hollanders uit Pulicat te verdrijven, zendt de aartsbisschop van Goa, Dom Frei Aleixo de Menezes, suo moto een gezant met een paard als gift voor koning Venkata II. In zijn brief van 10 december 1607, gericht aan de inmiddels tot gouverneur-generaal geroepen aartsbisschop, dringt de Koning van Portugal erop aan de beste betrekkingen met de heerser van Vijayanagar te onderhouden en daarbij de verdrijving van de Hollanders uit Pulicat te bewerkstelligen. Ruy Lourenço de Tavora, de gouverneur-generaal van de Estado da India (1609-1612) zendt Manual de Frias in 1610 erop uit om de Hollandse vestiging in Pulicat aan te vallen als de Hollanders beginnen de Portugese textielhandel te belemmeren. Volgens Ernst van Veen ontvangen de Hollanders die zich bij Pulicat gevestigd hebben in 1610 verlof hun factorij uit te bouwen tot een fort1 De aanval wordt vooralsnog uitgesteld. De commerciële rivaliteit tussen de twee Europese mogendheden wordt echter zo hevig dat de Portugezen in São Tomé op 9 juni 1612 besluiten Pulicat aan te vallen. Vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo, of wellicht nog zijn voorganger, zendt een schip van Cochin naar São Tomé de Meliapor, om de Portugese aanvalsmacht op Pulicat te versterken. Het wordt toegevoegd aan de vloot bestaande uit schepen uit Nagapattinam en São Tomé de Meliapor, die in open zee slag met de Hollanders zullen leveren. De gecombineerde Portugese strijdkrachten van de westkust en van de oostkust van Voor-Indië vallen op 12 juni 1612 de gefortificeerde Hollandse factorij in Pulicat aan en plunderen haar. De aanvallers verwoesten de factorij en doden drie van haar employees. Anderen worden gevangengenomen, onder wie de Hollandse factor. Zij worden overgebracht naar São Tomé. Ook een deel van de handelswaren van de VOC vindt zijn weg naar São Tomé. De verwoesting van de Hollandse fortificaties in Pulicat tast het Hollandse prestige, in de ogen van locale sultans, in aanzienlijke mate aan2.

Uit de correspondentie die over de zaak gewisseld is tussen São Tomé de Meliapor en Lissabon blijkt dat de activiteiten van de Capitão van São Tomé het hof niet erg welgevallig zijn. Uit een van zijn in 1612 geschreven brieven, schrijft de Koning van Portugal aan zijn capitão-geral in Goa dat de Capitão van São Tomé de Meliapor de koninklijke orders niet heeft gehoorzaamd en zich gedragen heeft als een rebel. Op bevel van de capitão-geral neemt de bisschop van Meliapor de functie van capitão op zich en er wordt een onderzoek ingesteld naar de ongehoorzaamheid van zijn voorganger. In 1613 worden vanaf de westkust escorteringsvaartuigen naar Kanyakumari gezonden om cafilas in de Golf van Bengalen te beschermen en de zekerheid voor handelsvaartuigen aan de Tamilkust te waarborgen. Gouverneur-generaal Ruy Lourenço de Tavora benoemt in 1610 een Capitão voor São Tomé de Meliapor, om met de Hollanders in Pulicat te onderhandelen. Hij treedt in de plaats van zijn recalcitrante voorganger. Het wordt hem ook toegestaan er een afdeling soldaten op na te houden. De Portugese casados in de stad São Tomé zijn, evenwel, zeer gefrustreerd over de stand van zaken en zij verlangen dat Manuel de Frias gekozen wordt tot capitão van de stad. Ongeveer 1.500 tot 2.000 soldaten worden in in Coromandel gestationeerd om de dreiging van Hollandse aanvallen op Nagapattinam en São Tomé het hoofd te bieden.

De Hollanders beseffen dat zij in Pulicat een fort dienen te bouwen om de veiligheid van hun handelsactiviteiten te beschermen. In een poging de gunst en de steun te verwerven van de heerser van Vijayanagar in Vellore, geven zij de vorst kostbare geschenken en bijgevolg ontvangen zij op 12 december 1612 verlof een fort in Pulicat te bouwen. De Hollanders beginnen met de bouw van een fort, dat zij Casteel Geldria noemen. Nadat zij Pulicat versterkt hebben, slaan de Hollanders in 1613 het beleg voor São Tomé de Meliapor, uit wraak voor de eerdere verwoesting van hun factorij in Pulicat. De Nayak van Thanjavur komt de Portugezen te hulp als de Hollanders São Tomé aanvallen. Na São Tomé te hebben geplunderd keren de Hollanders terug naar Pulicat. In 1615 valt de beslissing Casteel Gelria te versterken, na het bezoek van een visitator-generaal, die naar Indië is gezonden om het gebrekkige bestuur van de VOC in Atjeh en Coromandel te onderzoeken. Danvers3 maakt melding van een aanval van inheemsen op São Tomé in 1615; zij bouwen er een fort, dat zij bewapenen en waarin zij een garnizoen van 600 man legeren. Zij hebben ook veel soldaten buiten de stad, die zij vanaf een pagode met kanonnen beschieten. Capitão Manuel de Frias belegert het garnizoen in het fort, dat door gebrek aan water al snel moet capituleren. Frias vindt in het fort, naast ander geschut, een enorm kanon dat kogels van 23 kilogram kan afschieten. In 1616 stelt de Engelse reiziger William Methwold vast dat de Hollanders zich als slechte buren gedragen tegenover de Portugese vestiging in São Tomé de Meliapor. Op 27 januari 1616 belegeren zij opnieuw São Tomé, maar zij keren zonder resultaat te hebben geboekt terug naar Pulicat. De Portugezen vallen in 1617 de Hollanders in Pulicat aan en deze keer steken zij twee schepen in brand van marakkayars, die de Hollanders bij hun handel helpen. De Koning van Portugal wenst de groeiende Hollandse commerciële activiteit aan de kust van Coromandel een halt toe te roepen en voor dit doel wordt een vloot uitgerust met fondsen verkregen uit de opbrengsten van de Kroon. De Luso-Hollandse rivaliteit om Pulicat wordt voortgezet tot 1619.

De inwoners van São Tomé de Meliapor zijn door bepaalde geschillen zo verdeeld geraakt, dat zij veten uitvechten door middel van duels, waarbij velen worden gedood. Vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo, heeft ondertussen in juli 1616 Rui Dias de Sampaio benoemd tot capitão van de stad. Hij is met zeven vaartuigen en 250 soldaten in São Tomé aangekomen en herstelt snel de orde in de stad. De onderkoning zendt ook Pedro Gomes de Sousa met zes schepen naar São Tomé om de kust van Carriero te zuiveren. Pedro Gomes overvalt de stad Montepoli, waar hij grote verwoestingen aanricht en een aantal vrouwen en kinderen gevangenneemt, naast veel buit. Als Pedro Gomes terugkeert naar de kust, ontmoet hij een oude moor, die erover klaagt dat Cotamuza, de Koning van Golkonda, hem groot onrecht heeft aangedaan en hij zegt niet alleen te willen overgaan tot het christendom, maar biedt Pedro Gomes ook aan hem te laten zien hoe gemakkelijk het fort in Carriero genomen kan worden. Hoewel Pedro Gomes wordt gewaarschuwd dat de oude moor wel eens niet te vertrouwen is, accepteert hij zijn aanbod en gaat, vergezeld van een kleine strijdmacht, met hem mee om bezit te nemen van het fort. Als zij het fort tot op een légua zijn genaderd, wordt de kleine strijdmacht overvallen door 600 moren, die in hinderlaag hebben gelegen. Pedro Gomes en al zijn kapiteins, op een na, vinden de dood, tezamen met 130 soldaten; 25 Portugezen worden gevangengenomen en slechts 30 weten te ontkomen door te vluchten. Joseph Pereira de Sampaio brengt deze mannen en de schepen terug naar São Tomé. De moren zenden de gevangengenomen Portugezen naar de Koning van Golkonda, die erg ontstemd is dat zij zijn gebied op vijandige wijze zijn binnengevallen, terwijl er onderhandelingen werden gevoerd over het aangaan van een vriendschappelijke bondgenootschap. Maar nadat de Portugezen de koning hebben verzekerd dat zij geheel op eigen initiatief hebben gehandeld en dat hun regering daartoe geen opdracht heeft gegeven, laat hij de gevangenen vrij, op de enige conditie dat zij die zijn gevangengenomen in Montepoli ook naar hun woningen zullen worden teruggestuurd. Ook Rui Dias de Sampaio voert talrijke overvallen uit op de kust, waarbij inheemsen bij verrassing worden gevangengenomen. Na korte tijd wordt ook over hem gerapporteerd dat hij ongehoorzaam is geweest aan koninklijke orders en hij heeft zelfs op 20 februari 1619 zijn eigen schepen naar Pegu gezonden, terwijl in die tijd reizen naar Pegu en Ava verboden zijn, wegens de oorlog tussen de twee koningen van deze plaatsen. Zelf wanneer de kooplieden van São Tomé erover klagen dat de Hollanders hun reizen naar Malacca verstoren, onderneemt capitão Rui Dias de Sampaio hiertegen niets. Hij stelt vooral belang in Portugese schepen die naar Pegu zeilen, omdat deze handel zijn eigen particuliere inkomen verhoogt. Na afloop van zijn ambtstermijn in 1621 benoemt capitão-geral Fernão de Albuquerque tot Capitão van Meliapor António Manuel. Zijn voorganger betert zijn leven niet, Rui Dias de Sampaio onderneemt zelfs reizen naar Pegu (op 26 februari 1624) zonder daarvoor permissie te hebben ontvangen van vice-rei Dom Francisco da Gama, conde de Vidigueira (1622-1627). Er zijn voorts berichten dat hij ook illegale handel heeft bedreven met Pegu en met vele andere delen van Azië, tot aan zijn overlijden in 1629.

Maar ook zijn opvolger, António Manuel, blijkt corrupt te zijn, wat blijkt uit de brief die Frei Dom Luís de Brito, bisschop van Meliapor, schrijft aan koning Filipe III van Portugal (1621-1640). In zijn brief, gedateerd 2 januari 1622, schrijft hij: “Uwe Majesteit wordt armzalig gediend in de Estado da India, en niet in de laatste plaats als het gaat om oorlogszaken.” António Manuels daden als Capitão van São Tomé berokkenen de inkomsten van de Kroon veel schade. Hij blijkt ook voor eigen rekening te handelen in specerijen en maakt daarmee grote winsten. Er zij ook aan herinnerd dat António Manuel een slecht bestuurder is geweest. Ofschoon Goa schepen en soldaten naar Meliapor zendt om tegen de Hollanders te vechten, doet de capitão in deze niets. Aan de andere kant koopt hij een schip van de koning waarvan de waarde veel te laag is getaxeerd, wat verlies voor de koninklijke schatkist betekent en voordeel voor António Manuel. Hij ontvangt van de onderkoning in Goa een verlofbrief voor het maken van een reis naar Malacca, welke reis hem 7.000 cruzados winst oplevert. António Manuel exporteert textiel met een waarde van 4.000 cruzados, waarvan de helft in naam van de bisschop Frei Dom Luís de Brito. Al deze stiekeme praktijken van de capitão vergroten de schulden van de koninklijke schatkist in plaats van dat het de Kroon winst oplevert. Later koopt hij twee schepen aan, ofschoon hij wordt verondersteld zich niet met zulke transacties in te laten. Desondanks slaagt hij erin ieder van beide schepen te kopen voor 90 xerafins en hij ontvangt keurige certificaten uitgegeven door de escrivão van de haven. Bij een bezoek aan Goa rapporteert hij de autoriteiten dat alles in São Tomé op rolletjes loopt. In werkelijkheid zijn er grote spanningen in de stad door de Hollandse aanwezigheid en de grote verstoringen van de Portugese handel die daarvan het gevolg is. Zijn misdrijven worden zo onverdraaglijk dat bisschop Frei Dom Luís de Brito genoodzaakt is schriftelijk te vragen een onderzoek te doen instellen naar de misdaden van de capitão. De bisschop van Meliapor wordt verzocht António Manuel, voordat zijn ambtstermijn erop zit, af te zetten en in januari 1624 zelf de capitania Meliapor te gaan besturen. António Manuel wacht het onderzoek niet af. In augustus 1623 tracht hij te ontsnappen om aan een onderzoek te ontkomen. Zijn poging faalt, omdat het schip, waarop hij zich heeft ingescheept, ontploft.In het jaar daarop worden juridische stappen tegen hem ondernomen. De familieleden van António Manuel zijn zo verstandig te verhuizen naar Pulicat om bij de Hollanders hun fondsen te investeren. Na de dood van António Manuel worden zijn zonen en dochters op 16 februari 1625 onder voogdij geplaatst, maar de oneerlijk verkregen rijkdom kan niet worden toegewezen aan de Estado da India. Jeyaseela noemt dit “tekenend voor de groeiende rivaliteit tussen de monarchie en de adel of misschien de nieuwe klasse van rijke handelsfamilies.”

De fidalgo António Coelho wordt in 1621 aangewezen als Capitão van São Tomé en hij wordt belast met de verantwoordelijkheid de Hollanders uit Pulicat te verdrijven, Dit blijkt uit de brief gedateerd 24 februari 1621, waarin wordt gevraagd om een grote vloot om de groeiende Hollandse invloed in Coromandel tegen te gaan. Uit de brief blijkt ook hoe agressief de Hollanders zijn en voorts wordt er in de brief over geklaagd dat de Hollanders zich te buiten gaan aan intriges om het zaad van verraad tegen de Portugezen te zaaien in de harten van de locale heersers, alsmede in die van hindoe- en moslimhandelaren. De Hollanders vallen in augustus 1623 São Tomé aan. Een aantal Portugese soldaten wordt uit Cochin overgeplaatst naar Coromandel, om dienst te doen op de schepen die de Hollanders bestrijden. De laatsten veroveren evenwel São Tomé in augustus 1623, hetgeen mogelijk is omdat er geen sprake is van doeltreffend bestuur, laat staan en een doeltreffende verdediging in de chaotische stad. De Portugezen zijn genoodzaakt een fidalgo te benoemen om de Portugese inwoners van de stad weer in het gareel te krijgen. Hierna is het snel afgelopen met de Hollandse troepen in de stad, die op 23 september 1623 door de Portugezen wordt heroverd.

In 1625 wordt een nieuwe capitão benoemd voor São Tomé, Diogo de Mello de Castro. Om in 1627 de Hollanders in Pulicat te kunnen aanvallen mobiliseert hij een contingent van 200 soldaten en enkele schepen in Meliapor. Het benodigde bedrag wordt afgenomen van de gelden die op 4 april 1627 uit Portugal in Goa zijn ontvangen voor de opbouw van een vloot in Coromandel. De gemobiliseerde strijdmacht blijkt niet in staat om het hoofd te bieden aan de aanvallen van de Hollanders. In een brief die de vice-rei in 1628 aan Dom Filipe III, Koning van Portugal, schrijft wordt opgemerkt dat de vloot naar São Tomé de Meliapor is gezonden om tegen de Hollanders te vechten. De onderkoning verklaart voorts dat hij 20.000 pagodas, wat overeenkomt mat 60.000 xerafins, heeft uitgegeven om de Hollandse vestiging in Pulicat te veroveren. Hij vraagt de koning om toestemming om voor dit doel nog een 12.000 pagodas te mogen uitgeven. Voorts worden op 9 maart 1629 in Goa gelden gevoteerd voor de betaling van de salarissen voor de Portugese strijdkrachten en bijkomende uitgaven in Coromandel. Bijgevolg ontvangt Diogo de Mello de Castro, de Capitão van São Tomé, op 20 maart 1629 12.000 pagodas voor de bestrijding van de uitgaven voor de aanval op Casteel Geldria in Pulicat. De jaarlijkse brief van de jezuïeten in 1630 meldt dat de Hollanders hun aanvallen op de Portugezen in São Tomé meedogenloos voortzetten. Zij vallen een schip aan en brengen het tot zinken. Zij gaan ook door met het belemmeren van de handel van de Portugese vestiging van São Tomé. De Conselho do Estado da India in Goa besluit daarom in zijn vergadering van 11 augustus 1630 vier galjoenen naar Meliapor te zenden. Op 11 februari 1632 volgt Domingos da Câmara zijn voorganger Diogo de Mello de Castro op als Capitão van São Tomé. Ofschoon verschillende capitães zijn benoemd die allen de opdracht hadden ontvangen de Hollanders uit Pulicat te verdrijven, is geen van hen daarin geslaagd. De omvang van hun handelsactiviteiten neemt echter gestaag toe. In de brieven die de bisschop van Meliapor op 23 juni en 29 juli 1634 schrijft aan vice-rei Dom Miguel de Noronha, conde de Linhares, geeft hij schattingen van de zaken van de Hollanders in hun fort in Pulicat, die hij vergelijkt met de handel van de Portugezen. Daar de Portugezen grote behoefte hebben aan hulp van de Koning van Vijayanagar om de Hollanders uit Pulicat te verdrijven, benaderen zij Venkata III (1630-1641). Zij zenden in 1633 Frei Aleixo Mexia s.j. uit São Tomé naar de Koning van Vijayanagar. Hij bepleit bij de vorst namens de Portugese Capitão van São Tomé het Hollandse fort in Pulicat terug(sic) te geven aan de Portugezen. Als capitão Domingos da Câmara van Frei Aleixo Mexia verneemt dat koning Venkata de Portugezen goed gezind is, zendt hij de Koning van Vijayanagar rijke geschenken. Vervolgens ondertekenen de Portugese vice-rei, de conde de Linhares (1629-1635) en Venkata III, de Koning van Vijayanagar, een verdrag om de Hollanders te verdrijven. De koning verzekert de Portugezen te helpen door troepen te mobiliseren en de Hollandse vestiging in Pulicat van de landzijde aan te vallen, terwijl de Portugezen de aanval vanaf de zeezijde zullen lanceren. De Portugezen beloven op hun beurt de Koning van Vijayanagar 30.000 xerafins, twaalf paarden en zes olifanten te betalen voor de door de koning aangeboden hulp. De Portugezen zenden een vloot van twaalf schepen naar São Tomé, waar ook de noodzakelijke ammunitie en de toegezegde paarden en olifanten worden ontvangen. Er is afgesproken dat de aanval op de Hollanders op 17 maart 1635 zal worden ingezet. De leden van de Senado do Câmara van Nagapattinam hebben opdracht van de graaf van Linhares op 17 maart aan boord van de vloot te gaan om de aanval op Pulicat mee te maken. De Koning van Vijayanagar komt zijn afspraak Pulicat van de landzijde aan te vallen niet na. Terwijl de Portugezen er keer op keer niet in zijn geslaagd de Hollanders uit Pulicat te verdrijven, zijn de laatsten goed op de hoogte van de situatie bij de Portugezen in São Tomé, omdat Hollandse kooplieden daar vrijelijk mogen handeldrijven. Dit is ook nog de situatie in 1640 het einde van de in dit deel te bespreken tijdvak.

1 Zie Decay or Defeat? pag. 184

2 Zie Decay or Defeat? pag. 184

3 Zie pag. 173 van deel II

3.5 Aanvullende opmerkingen over Portugese vestigingen Devanampattinam, Nagapattinam en São Tomé de Meliapor en over de missieactiviteiten in deze steden