Categorieën
Portugees kolonialisme

De Portugese vestiging in Hooghly en in Oost-Bengalen. De Portugezen in Bengalen

Deel 17 Index

Hoofdstuk 2.

De Portugezen in Bengalen

2.0. De Portugese vestiging in Hooghly en in Oost-Bengalen

Geschreven door Arnold van Wickeren

In de zestiende eeuw arriveren aanvankelijk elk jaar Portugese schepen uit Goa met allerlei soorten handelsgoederen, als kamfer, peper, kruidnagelen, foelie, muskaatnoten, sandelhout, zijde, parels, porselein, metalen en vele andere zaken, afkomstig van Borneo, Malacca en andere havens, die zij in Bengalen ruilen voor onder meer rijst, suiker, fruit en textielwaren. Zij varen de rivier van Hooghly op tot aan hun factorij in Sātgāon1, slaan hun koopwaren gedurende het regenseizoen op in op verschillende plaatsen opgetrokken, met riet gedekte godowns, die na afloop van het seizoen in brand worden gestoken. Later blijven de Portugese handelaren een of twee jaren achtereen in Bengalen. Als Jalaluddin Muhammad Akbar (1556-1605), één van de grootste keizers van het Mogolrijk, de kostbare goederen onder ogen krijgt die de Portugezen naar Bengalen brengen, geeft hij de Nawwāb van Dacca, onder wie het Hooghly-district valt, opdracht onmiddellijk twee vooraanstaande Portugezen uit Sātgāon naar zijn hof in Agra te zenden. De boodschapper van de Nawwāb treft geen Portugezen in hun factorij aan; zij zijn vertrokken, enigen naar Malacca en anderen naar China. Ofschoon de Mirza van Sātgāon de boodschapper verzekert dat de Portugezen volgend jaar zullen terugkeren met goederen ter waarde van meer dan 2.000 rupees, is de Nawwāb zo ontgoocheld dat hij niet heeft kunnen voldoen aan opdracht van de keizer, dat hij korte tijd later overlijdt.

Het volgende jaar (1577) arriveert capitão Pedro Tavares, een man die bedreven is in politieke en staatszaken, in Sātgāon. Als hij verneemt dat keizer Akbar hem wil zien, begeeft hij zich met twee andere Portugezen, zijn vrouw Assumpta en veel dienaren op weg naar Agra, waar het gezelschap in 1579 aankomt. Tavares wordt door de keizer ontvangen en valt zeer bij hem in de smaak. De keizer, die heel goede herinneringen bewaart aan de ontmoeting in 1571 met António Cabral, de Portugese gezant met wie hij in Surat een verdrag heeft gesloten2; geeft hem niet alleen vele waardevolle cadeaus, maar de Portugezen krijgen ook verlof ergens in Bengalen, waar zij maar willen, een stad te bouwen. De vorst staat de Portugezen vrijheid van godsdienst en vrijheid van geloofsverkondiging toe. Keizer Akbar geeft zijn mannen opdracht de Portugezen alle noodzakelijke materialen te verschaffen en hen met de bouw van hun huizen te helpen. Pedro Tavares moet een grote invloed op Akbar hebben gehad, want op diens verzoek scheldt de keizer de Portugese handelaren in Bengalen alle sedert 1529 niet betaalde belastingen en heffingen kwijt. De keizer vraagt Pedro Tavares hem een priester te zenden om hem de christelijke religie uit te leggen. En aan Frei Juliano Pereira S.J., die korte tijd later aan zijn hof verschijnt, vraagt hij om meer geleerde priesters, wat leidt tot de befaamde missie onder leiding van Frei Rodolfo Aquaviva3, die in november 1579 uit Goa naar Agra vertrekt.

Met de bouw van het Portugese Hooghly (Ugolim) wordt in 1580 begonnen en de stad groeit al snel uit tot de ‘rijkste, welvarendste en volkrijkste stad van heel de omgeving’. Het aantal Portugezen dat zich er vestigt neemt hand over hand toe en Hooghly wordt al spoedig het centrum van de handel van vaartuigen die varen op India, China, Malacca en Manila. Als Mirza Najat Khān, Akbars Faujdar in Sātgāon, door de koning van Orissa bij Slimabad is verslagen, vlucht hij naar Hooghly om bescherming te vinden bij de Portugese capitão Pedro Tavares, ofschoon er geen Portugees fort in Hooghly is. De stad trekt niet alleen Portugezen van de westkust van het Indische subcontinent, die de oorlogssituatie daar ontvluchten, maar er vestigen zich ook de nodige Hindustani, Mongolen, Perzen en Armeniërs. Als Ralph Fitch, de befaamde Engelse koopman en reiziger, in 1588 Hooghly bezoekt, treft hij daar een grote kosmopolitische Portugese stad aan, op een légua van Sātgāon, waarvan de betekenis achteruit gaat door de opkomst van Hooghly, dat in die tijd wordt aangeduid als Porte Pequeno, dit in tegenstelling tot Porte Grande, waarmee Chittagong wordt bedoeld. Omdat niet alleen het aantal Portugezen in Hooghly snel stijgt, maar ook het aantal inheemse christenen rap toeneemt, bouwen de augustijnen in 1599 in het bij Hooghly gelegen Bandel een groot klooster. Inmiddels zijn ook de jezuïeten in Hooghly aanwezig. Curieus is dat de Portugezen in Hooghly onder de autoriteit staan van het Portugese bestuur over Ceylon en niet onder dat van de vice-rei in Goa. Aan het einde van de zestiende eeuw is het overgrote deel van de handel in Bengalen terechtgekomen in de handen van de Portugezen. Hooghly, Sātgāon en Chittagong zijn niet de enige havensteden waar zij zich hebben gevestigd, maar zij gebruiken ook kleinere havens, als Hījīlī (Angelim), Banja en Dacca. De Portugezen betalen niet minder dan 100.000 tangas of rupees per jaar aan handelsrechten.

Als de Portugezen in hun handelsschepen de Hooghly-rivier afzakken naar de Golf van Bengalen, worden zij vaak gemolesteerd door moren die aan de rivier een fort hebben. De moren doden gevangengenomen Portugezen, na hen soms vreselijk te hebben gefolterd. Als in 1603 Domingo Carvalho (Cervalius), een van de heldhaftigste Portugezen in Bengalen, met een vloot van 30 Jaleas het fort wil passeren en de moren hun haakbussen op hem richten, gaat hij met 80 man aan land en verovert het Moorse fort, waarbij alle moren worden omgebracht. Slechts een neger weet te ontkomen. De Portugezen die Bengalen al in het begin van de zestiende eeuw hebben bezocht, zoals João de Silveira, Afonso de Mello en anderen, zijn altijd naar Chittagong (Grote Stad van Bengala) gezeild, daarbij de grillen van de Bengaalse heersers moedig trotserend, totdat Mahmūd Shāh, als beloning voor de door de Portugezen geboden militaire hulp, hen in 1537 toestaat in Chittagong een douane-kantoor te vestigen. Anders dan Sātgāon, groeit Chittagong uit tot een groot handelscentrum. Nuno Fernandes Freire, die is benoemd tot chef van het douanekantoor, oefent grote macht uit in Chittagong en hij beslist zelfs ruzies tussen Moorse gouverneurs, die de autoriteit van de koning van Bengalen nimmer volledig hebben erkend.

Ten tijde van de Grootmogols Akbar en Jahāngīr bloeien de Portugese douanekantoren in Sātgāon en Chittagong, ofschoon de autoriteit van de Mogols zich nog niet uitstrekt tot aan de oostkant van de Golf van Bengalen. Chittagong behoort aan de koning van Arakan, die de Portugezen goed gezind is, maar in 1590 hebben de Portugezen een woordenwisseling met de vorst en een zekere António de Souza Godinho verovert het fort van Chittagong en maakt het eiland Sandwīp daaraan schatplichtig. Maar er komt een verzoening tot stand, waarbij de koning van Arakan de Portugezen toestaat een ander fort in zijn koninkrijk te bouwen. De koning van Portugal vindt dit niet noodzakelijk en moeilijk te verdedigen, hoewel hij zeer is ingenomen met de Portugese vestiging in Chittagong.

Ofschoon António de Souza Godinho het eiland Sandwīp schatplichtig heeft gemaakt aan de Portugese vestiging in Chittagong, krijgen de Portugezen dit eiland niet voor 1602 in hun bezit. In dat jaar verovert Domingo Carvalho het fort op Sandwīp op de Mongolen, die Kedar Rai van zijn bezitting hebben beroofd. Op het eiland worden jaarlijks 200 schepen geladen met zout, waarmee geheel Bengalen van zout kan worden voorzien. De bewoners van Sandwīp staan tegen de Portugezen op en Carvalho roept zijn landgenoten in Chittagong te hulp. Manuel de Mattos, de capitão van Dianga, komt Carvalho met 400 man helpen en verslaat de vijand. Carvalho en Mattos verdelen Sandwīp en zij besturen ieder hun eigen deel. Domingo Carvalho laat de koning van Portugal echter weten dat zij het eiland in naam van de koning besturen. Als erkenning voor hun briljante diensten aan de koning van Portugal benoemt deze Carvalho en Mattos tot fidalgos da Casa Real en kent hen de Orde van Christus toe. De koning van Arakan, in wiens rijk veel Portugezen wonen, is woedend over hun verovering van Sandwīp en hij begrijpt dat als zij erg machtig worden, speciaal in Syriam (Pegu), waar zij al een fort hebben gebouwd, zij een bedreiging vormen voor zijn koninkrijk. Hij rust daarom een vloot uit die bestaat uit vijftig jaleas en caturs, compleet met geschut. Kedar Rai kiest de zijde van de koning van Arakan en zendt hem 100 cosses van Sripūr om hem bij de aanval te helpen. De Portugezen in Dianga en Caranja die lucht krijgen van de voorgenomen aanval op hun schepen, laden zoveel mogelijk bezittingen in hun vaartuigen en varen de zee op om zich in veiligheid te stellen voor de enorme aanvalsmacht. De Portugezen woonachtig in Chittagong beginnen ook de vlucht te nemen, met medeneming van hun kostbaarheden, omdat zij twijfelen over de bedoelingen van de koning van Chittagong, die een oom is van de koning van Arakan, maar die zich uitgeeft voor een grote vriend van de Portugezen. Op 8 november 1602 verschijnt de vloot van Arakan in de haven van Dianga, waar Manuel de Mattos zich op zijn fust bevindt en veel andere Portugezen in hun jaleas. Omdat de Portugese schepen slecht zijn uitgerust, worden zij achteruit gedreven. De fusta van Mattos vangt de eerste klap op, waarbij veel vijanden sneuvelen. Slechts een Portugees wordt gedood en zeven man raken gewond, onder wie Mattos zelf. De Arakanezen maken vier Portugese vaartuigen buit en ter ere van hun overwinning richten zij een drinkgelag aan. Twee dagen later verandert de situatie volkomen als Domingo Carvalho vanuit Sandwīp te hulp schiet. Hij en Mattos stellen een vloot samen die bestaat uit twee fustas, vier caturs, drie barcas en de rest jaleas. Met deze vloot varen de Portugezen uit voor een onverwachte aanval op de vijandelijke schepen. De aanval is zo hevig dat de vijand compleet verslagen wordt. Domingo Carvalho en Manuel de Mattos veroveren 149 Arakanese vaartuigen, met alle ammunitie, haakbussen, musketten en ander oorlogstuig. Veel Arakanezen verliezen in de slag hun leven, onder wie de oom van de koning van Arakan, genaamd Sinabadi. Een aantal vijanden vlucht door in zee te springen en naar de kust te zwemmen. Als het nieuws van de Portugese overwinning Chittagong bereikt, breekt er paniek uit. De bevolking, vrezend dat de Portugezen de stad zullen innemen, vluchten de stad uit met medeneming van hun kostbaarheden. De koningin zelf vlucht weg, gezeten op een olifant. De Portugezen ondernemen niets, al hadden zij zonder meer het verlaten fort kunnen innemen.

De koning van Arakan, die op zee in zijn trots is gekrenkt, neemt wraak op de Portugezen die in zijn koninkrijk wonen. Hij verbrandt hun huizen die hun eigendom zijn en neemt mannen, vrouwen en kinderen gevangen en sluit hen op in zijn forten, waar hij hen aan de nodige wreedheden onderwerpt. De volgende dag stelt hij de vrouwen al weer in vrijheid. De Portugese missionarissen, jezuïeten en dominicanen die in 1598 en 1599 naar Bengalen zijn gekomen en daar succesrijk werk verrichten, hebben ook zeer te lijden. De Portugezen sluiten echter een verdrag met de koning van Arakan en de vrede wordt voor een tijd hersteld. Volgens de kronieken van de dominicanen biedt de koning aan hun kerk op eigen kosten te herbouwen, evenals hun woning, die hij beide heeft verwoest en hij vraagt hun in zijn land te blijven.

De Portugezen worden aan het begin van de zeventiende eeuw zeer machtig in Oost-Bengalen. Filipe de Brito e Nicote (over wie later meer) heeft in Pegu een koninkrijk gevestigd en hij heeft verdragen gesloten met de koningen van Taungu, Siam en Prome. Na de verovering van Sandwīp komen de Portugezen op de idee de gehele oostkust van de Golf van Bengalen te veroveren, met Chittagong en Pegu als bases. Purchas merkt op dat de Portugese heldendaden grote gevolgen hebben, want hier bouwen zij hun vloten, kopen voedsel dat zij naar alle plaatsen in het zuiden zenden (als deze bestemmingen wegens de moesson niet uit Goa bereikbaar zijn) en zij verhinderen dat moren zonder dat zij over een cartaz beschikken en zonder dat zij belasting betalen peper, kaneel en andere zaken laden in Martaban, Reitab, Junkseylon, Tenasserim en Kedah, met bestemming Surat of Mecca. De koning van Arakan, vrezend dat de Portugezen hem wel eens van zijn koninkrijk zouden kunnen beroven, besluit Sandwīp voor de tweede maal aan te vallen. Hij zendt een enorme vloot van 1.000 zeilen, bestaande uit fregatten en grote caturs en cosses, uit tegen Domingo Carvalho, maar de Portugezen behalen opnieuw de overwinning. De dappere Domingo Carvalho vernietigt de gehele vloot van de koning van Arakan met niet meer dan 16 vaartuigen. Bijna 2.000 Arakanezen zijn gedood en 130 van hun schepen zijn verwoest, terwijl de Portugezen slechts zes man hebben verloren. Het bericht dat zijn vloot is verslagen, windt de koning bijzonder op. Hij straft zijn kapiteins door hen vrouwenkleding te doen dragen, omdat zij niet in staat zijn ook maar één Portugees, hetzij dood of levend, bij hem te brengen. Ofschoon de Portugezen een briljante zege hebben behaald, zijn hun schepen zwaar beschadigd. Carvalho is ervan overtuigd dat hij geen tweede aanval zou kunnen afslaan en dat terwijl de hulpbronnen van de koning van Arakan vrijwel onbeperkt zijn. De Portugezen verlaten, evenals de tot het christendom bekeerde Bengali, met al hun bezittingen Sandwīp en wijken uit naar Sripūr, Bākla en Chandecan, waarop de koning van Arakan zich meester maakt van Sandwīp. Carvalho verblijft curieus genoeg met dertig fregatten in Sripūr dat de zetel is van de Kedar Rai, de voormalige heerser van Sandwīp. Frei Blasio Nunes S.J. en drie confraters die begonnen zijn met de bouw van een kerk en een tehuis op Sandwīp, laten hun werk in de steek en herstellen hun kerk en tehuis in Chandecan, de enige gebouwen die zij in Oost-Bengalen nog bezitten, alle andere bezittingen zijn in de strijd verwoest.

Zelfs in Sripūr wordt Domingo Carvalho niet met rust gelaten. De Mogols, die doende zijn hun macht over geheel Bengalen en Arakan uit te breiden, zenden een vloot van 100 cosses, onder bevel van een zekere Mandarai, tegen Kedar Rai uit om Sripūr in te nemen. De Mogolkapitein treft Carvalho aan in Sripūr, terwijl deze zijn vloot gereed maakt voor de strijd tegen hem. Carvalho heeft slechts dertig jaleas tot zijn beschikking. Maar de man die met zestien schepen de vloot van 1.000 vaartuigen van de koning van Arakan heeft verslagen, kan niet aarzelen het op te nemen tegen 100 vaartuigen van de Mogols. Niet lang nadat hij met de vloot van de Mogols in gevecht is geraakt, bewerkstelligt hij haar vernietiging en hij doodt zelfs Mandarai, die beschreven wordt als “een zeer dappere man die zeer beroemd is in heel Bengalen.” Carvalho is zelf gewond geraakt, maar hij herstelt snel en hij besluit zich in te schepen op zoek naar nieuwe avonturen.

De herovering van Sandwīp is altijd de dromen van Carvalho blijven beheersen. Aangezien de Portugezen zeer machtig zijn in Hooghly, begeeft Carvalho zich in 1603 naar deze stad om Portugezen voor zijn plan te winnen. In Hooghly doen zich gebeurtenissen voor die Carvalho inspireren. Hij ervaart dat de Mogols de Portugezen ter plaatse veel last bezorgen door nieuwe schattingen en belastingen van hen te eisen. En om de groeiende Portugese macht in de gaten te houden, hebben zij een fort dicht bij Hooghly gebouwd en zij hebben daarin een garnizoen van 400 soldaten gelegerd. Als inheemse christenen het fort passeren, dalen soldaten af uit hun fort, zij molesteren de christenen en begaan wreedheden tegen hen. De Mogolsoldaten nemen zich voor ook Domingo Carvalho te molesteren, laat Frei Pierre de Jarric weten. Als Carvalho met zijn vloot het fort passeert, beschieten de Mogols de vaartuigen met haakbussen. Carvalho kan dit affront niet over zijn kant laten gaan; hij landt prompt met 80 man en verovert het fort, terwijl andere Portugezen de muren beklimmen. Carvalho en de zijnen slachten – zoals eerder vermeld – alle moren in het fort af; slechts een neger weet te ontsnappen. De overwinningen van Carvalho bezorgen hem een legendarische reputatie in Bengalen en Arakan.

Aan de grote carrière van Domingo Carvalho komt een tragisch einde door de wrede en verraderlijke koning van Chandecan, die volgens Beveridge geen ander was dan Radja Pratāpāditya, de grote held van Bengalen. Deze weinig gewetensvolle hoofdman wenst vriendschap te sluiten met de koning van Arakan die, nadat hij bezit heeft genomen van Sandwīp en het koninkrijk Bākla heeft verworven, zo machtig is geworden dat hij een bedreiging vormt voor het koninkrijk Chandecan. Omdat hij weet dat niets de koning van Arakan een groter plezier kan doen dan de dood van Carvalho, nodigt hij de laatste uit naar zijn hof in Chandecan te komen, waar hij hem verraderlijk laat vermoorden. En dan blijkt dat de koning van Arakan meer prijs stelt op het hoofd van Carvalho dan op het eiland Sandwīp. Niet veel later overdenkt Radja Pratāpāditya, ‘het wrede monster’, zoals Beveridge hem noemt, zijn misdaden in een ijzeren kooi waarin hij sterft. Hij is gevangengenomen door de Mogolgeneraal Islam Khan, die in 1609 Oost-Bengalen voor Grootmogol Jahāngir verovert.

1 Van deze met toestemming van Mahmud Shah al in 1536 gestichte factorij (de eerste Portugese factorij in Bengalen) is volgens Cesare Frederici, die Sātgāon in 1565 bezoekt, in dat jaar geen spoor meer te vinden.

2 Zie deel XV, pag. 83

3 Zie deel XV, pag. 92

2.1 De Portugese avonturier Filipe de Brito e Nicote