Hoofdstuk 2.
De Portugezen in Bengalen
2.2. De opkomst van Sebastião Gonsalves Tibau
Geschreven door Arnold van Wickeren
In het jaar 1605 ging een zekere Sebastião Gonsalves Tibau, een inwoner van het dorp Santo António de Tojal, bij Lissabon, een man met een duistere uitstraling, scheep naar Indië. Daar aangekomen reist hij door naar Bengalen, waar hij eerst dient als soldaat, maar vervolgens een plek verovert in de zouthandel. Hij vervoert zijn koopwaar in een jalea, een kleine boot, waarmee hij aankomt in Dianga, een haven in het gebied van de koning van Arakan. Hij arriveert daar op een zeer kritiek moment, namelijk tijdens het bloedbad van 1607, wat hem bijna zijn leven kost.
Manuel de Mattos, die voorheen commandant was van Banguel of Dianga, maar die kortgeleden is gestorven, is ook Heer van Sundive-eiland (Sandwīp) geweest. Bij zijn overlijden is Sundive in handen gekomen van Fate Khān, een moor, die Mattos tijdens zijn afwezigheid het eiland heeft laten besturen, maar die, teneinde zijn positie te beveiligen, alle Portugezen op het eiland heeft laten vermoorden, samen met hun vrouwen en kinderen, evenals de inheemsen die het katholieke geloof hadden omhelsd. Fate Khān verzamelt dan een aantal moren en Pathanen om zich heen, waarmee hij een vloot van veertig zeilen bemant. Sebastião Gonsalves Tibau en de negen of tien man die met hem uit Dianga zijn ontsnapt, bezitten tien vaartuigen. Zij vestigen zich op een klein eiland in de monding van de Ganges en leven van piraterij in de havens van de koning van Arakan. Hun buit brengen zij naar de havens van de koning van Bākla bij Dacca, die een vriend is van de Portugezen. Fate Khān besluit deze rovers te vernietigen door zijn vloot tegen hen uit te sturen en hij is zo zeker van zijn slagen dat hij op zijn kleuren schrijft: “Fate Khān, bij de gratie Gods Heer van Sundive, vergieter van christelijk bloed en vernietiger van de Portugese natie.” Fate Khān denkt de vloot van deze piraten te verrassen in een rivier op het eiland Dakhin Shāhbāzpur, maar zij, gewaarschuwd voor zijn nadering, zijn klaar om hem een warm welkom te bereiden. De twee vloten ontmoeten elkaar en leveren de gehele nacht een dapper gevecht, waarbij Sebastião Pinto zich in bijzondere mate onderscheidt, en tegen de morgen is de vloot van Fate Khān volledig vernietigd en iedere man aan boord is of gedood of gevangengenomen. Fate Khān bevindt zich ook onder de gesneuvelden. Aan Portugese zijde is alleen Sebastião Pinto omgekomen.
De Portugese vagebonden, die op dat moment geen erkende leider hebben, voelen de behoefte aan een capitão die hen zou kunnen disciplineren. Zij kiezen Estevão Palmeyro, een man op jaren met veel ervaring, maar deze voelt er niets voor op te treden als roverhoofdman. Hij draagt zijn functie over aan Sebastião Gonsalves Tibau en allen verklaren hem te zullen gehoorzamen. Deze komt met zijn landgenoten overeen dat een poging zal worden ondernomen het eiland Sandwīp, dat zij zijn kwijtgeraakt door de onnadenkendheid van Manuel de Mattos, weer in bezit te krijgen. Andere Portugezen uit Bengalen en uit naburige havens sluiten zich bij hen aan en Gonsalves komt met de koning van Bākla overeen dat hij de helft zal krijgen van de opbrengsten van het eiland als hij hem assistentie verleent het eiland Sandwīp in bezit te krijgen. De koning doet mee; hij zendt enige schepen en 200 paarden. In maart 1609 voert Gonsalves het bevel over 40 schepen en 400 Portugezen, waarmee hij Sandwīp aanvalt. De inwoners zijn echter tijdig gewaarschuwd en zij zijn dus in staat geweest voorbereidingen voor de verdediging te treffen. Als de Portugezen verschijnen, wordt hun landing bemoeilijkt door een groot aantal vastbesloten moren, aangevoerd door een broer van Fate Khān. De moren worden al gauw teruggedreven, maar zij slagen erin zich terug te trekken in hun fort, waarna zij twee maanden worden belegerd. De belegeraars raken door hun voorraden levensmiddelen en ammunitie heen als Gaspar de Pina, kapitein van een Spaans vaartuig, uit Angelim op het toneel verschijnt. De man wordt te verstaan gegeven dat hulp van hem wordt verwacht en hij gaat hiermee akkoord. Hij ontscheept ’s nachts 50 man en laat een groot aantal lichten zien en de Spanjaarden blazen op trompetten en roeren zo heftig de trom dat de verdedigers geloven dat er versterkingen op grote schaal zijn aangekomen. Het fort wordt onverwachts aangevallen en ingenomen en allen die zich in het fort bevinden worden ter dood gebracht. De inheemse hindoebewoners van het eiland, die voorheen zijn bestuurd door Manuel de Mattos, bieden hun onderwerping aan, maar Sebastião Gonsalves is slechts bereid hun onderwerping te aanvaarden op voorwaarde dat zij alle moren die op het eiland leven aan hem uitleveren. Bij elkaar worden zo’n 1.000 moren voor hem gebracht en hij geeft opdracht hen het hoofd af te slaan. Sebastião Gonsalves wordt dus de absolute heerser van Sandwīp, dat hij als een onafhankelijke vorst bestuurt.
De belangrijkste Portugezen die hem geholpen hebben bij de verovering van het eiland, behoren tot de eersten die daar grond krijgen toegewezen, maar later neemt Gonsalves hun die ook weer af, als hem dit uitkomt. In plaats van dat hij de koning van Bākla de helft van de opbrengst van het eiland geeft, zoals hij met hem heeft afgesproken, verklaart hij zijn vroegere handelspartner en bondgenoot de oorlog. Gonsalves’ rijkdommen en macht nemen nu snel toe en hij voert spoedig het bevel over 1.000 Portugezen, 2.000 goedbewapende inheemsen, 200 paarden en meer dan 80 vaartuigen voorzien van een goed kanon. Sandwīp is in die tijd een belangrijk handelscentrum waar veel kooplieden naar toe komen, wat voor Gonsalves aanleiding is op Sandwīp een douanekantoor te stichten. De naburige koningen, die verbaasd zijn over zijn succes, zoeken nu zijn vriendschap, wat hij goedgunstig toestaat, maar van de koning van Bākla, van wie hij zoveel voordelen heeft ontvangen, neemt hij de eilanden Dakhin Shāhbāzpur en Patelbanga af. Hij neemt ook gebied af van andere vorsten en hij bezit spoedig uitgestrekte gebieden en oefent een vrijwel onbeperkte macht uit over de naburige vorsten.
Ongeveer in die tijd (1609) ontstaat er een twist tussen Salim Shāh, koning van Arakan, en zijn broer Anaporam, omdat de laatste weigert de koning een bepaalde olifant die hij bezit af te geven. De koning die ervaart dat hij niet kan zegevieren, noch door smeekbeden noch door dreigementen, verdrijft zijn broer uit zijn koninkrijk en neemt het beest met geweld in bezit. Anaporam vlucht voor hulp naar Sebastião Gonsalves. Deze onderneemt een poging hem te helpen, maar moet spoedig ervaren dat zijn strijdkrachten getalsmatig te gering zijn om het tegen de 80.000 man en 700 olifanten van Arakan te kunnen opnemen. Gonsalves breekt de strijd af en keert terug naar Sandwīp, vergezeld door Anaporam, die nu zijn vrouw, zijn familie, zijn kostbaarheden en zijn olifanten bij zich heeft. Gonsalves treedt vervolgens in het huwelijk met de zuster (of dochter) van Anaporam, die hij een tijd heeft gegijzeld en die het katholieke geloof heeft omhelsd. Korte tijd later sterft Anaporam, onder zware verdenking te zijn vergiftigd, en Gonsalves maakt zich onmiddellijk meester van al zijn kostbaarheden, olifanten en goederen, zonder ook maar een deel daarvan aan zijn weduwe of zijn zoon te geven. Om het ontstane schandaal in de kiem te smoren, laat Gonsalves de weduwe van Anaporam in het huwelijk treden met zijn broer António Tibau, die admiraal van zijn vloot is, maar deze intrige faalt, omdat de weduwe er niet toe kan worden overgehaald katholiek te worden. Er worden nog veel meer huwelijken gesloten tussen de Portugese avonturiers en leden van de koninklijke familie van Arakan. Zo treedt de zoon van Sebastião Gonsalves in het huwelijk met de dochter van Anaporam, die bij haar doop de naam Máxima ontvangt. Twee andere kinderen van Anaporam ontvangen de doopnamen Martinho en Petronilla. Martinho wordt in Goa opgevoed door de augustijnen en als hij 18 jaar is dient hij in de Portugese marine, in de hoop – als rechtmatig erfgenaam – de troon van Arakan te verwerven. Hij dient op de vloot van Dom Rui Freire de Andrade en daarna op de vloot van Nuno Álvares Botelho. Hij strijdt in de jaren 1627 en 1628 op de Portugese vloot tegen de sultan van Atjeh. Hij raakt gewond en reist naar Portugal, waar hij meemaakt dat Dom João tot koning wordt uitgeroepen. Dom Martinho overlijdt op de terugweg naar Indië. Zijn zus Petronilla overlijdt in Hooghly. De zoon van Filipe de Brito e Nicote huwt – zoals al gezegd – de dochter van de koning van Martaban en een andere zoon heeft op het punt gestaan met een dochter van Anaporam in het huwelijk te treden. Vervolgens onderneemt Gonsalves opnieuw een aanval op de koning van Arakan en zijn broer António maakt met slechts vijf schepen 100 vaartuigen buit die aan de koning van Arakan behoren. De laatste sluit daarop vrede met Gonsalves, die vervolgens de weduwe van Anaporam aan hem overdraagt. Zij zal kort daarna in het huwelijk treden met de gouverneur van Chittagong.
De Mogols zijn sedert de val van Daud Khan in 1577 in het bezit van Bengalen en Orissa en volgens António Bocarro hebben zij in 1610 de Bluyās onder de voet gelopen. Zij zijn echter nog niet het koninkrijk Arakan binnengedrongen, maar Grootmogol Jahāngir (1605-1627) laat zijn oog vallen op het koninkrijk Bhulua, wat de Mogols gevaarlijk dicht in de nabijheid van Arakan en Sandwīp zou brengen. Salim Shāh, koning van Arakan, en Sebastião Gonsalves Tibau komen onder deze omstandigheden overeen hun vroegere vijandschap te vergeten en zich gezamenlijk tegen de Mogols te verdedigen. Charles Stewart laat in zijn History of Bengal (pag. 236) echter weten dat de reden van dit verbond is dat beide partijen een invasie in Bengalen plannen. De koning heeft een leger op de been gebracht van 80.000 man, waarvan de meeste musketiers zijn. In zijn leger zijn ook opgenomen 10.000 inwoners van Pegu, die vechten met zwaard en schild. Tenslotte telt ’s konings leger 700 olifanten, met kastelen en gewapende mannen op hun rug. Salim Shāh zendt overzee een vloot uit van 200 vaartuigen, die 4.000 man vervoeren. Zij voegen zich bij de vloot van Sebastião Gonsalves Tibau die het bevel voert over de gezamenlijke zeestrijdkrachten. Tijdens de onderhandelingen heeft hij de weduwe van Anaporam vrijgelaten; zij zal – zoals al vermeld – later in het huwen met de gouverneur van Chittagong. De afspraak is dat Gonsalves zal trachten te verhinderen dat de Mogols het koninkrijk Bhulua binnendringen totdat het leger van de koning van Arakan op het toneel verschijnt. Als het plan slaagt, zo is afgesproken, valt de helft van het koninkrijk Bhulua toe aan Gonsalves. Deze heeft de Salim Shāh, die zijn lepe streken kent, gijzelaars voor zijn vloot moeten geven, een neef van zichzelf en enige zonen van Portugese inwoners van Sandwīp. De koning van Arakan en de Portugezen vallen de Mogols aan en verdrijven hen uit het koninkrijk Bhulua en zij veroveren Lakhipur, terwijl Gonsalves vanuit zee verhindert dat zij de Mogols voortgang boeken.
Gonsalves verandert evenwel al snel van gedachten en of hij nu is omgekocht dan wel Salim Shāh wil treffen om diens vroegere misdaden (het bloedbad van Dianga) te wreken, hij verschaft de Mogols via de rivier toegang tot Bhulua. Hoe dit ook zij, de koning van Arakan moet het alleen opnemen tegen de strijdkrachten van Jahāngir. De Mogols keren in groten getale naar Bhulua terug en zij brengen een volkomen nederlaag toe aan de koning van Arakan. Deze ontsnapt, gezeten op de rug van een olifant, met maar heel weinig edelen naar het bos van Tippera. De koning van Tippera, die een vazal is van de koning van Arakan, staat tegen hem op en hij roeit het gevolg van Salim Shāh uit. De koning zelf weet met grote moeite te ontsnappen op een snelle olifant en bereikt tenslotte Chittagong. Gonsalves heeft de gehele gecombineerde vloot ondergebracht in een kreek van het eiland Desierta. Hij nodigt alle kapiteins van de schepen die aan Arakan toebehoren uit bij hem aan boord te komen en hij laat hen allen terstond vermoorden, waarna hij ook nog al hun bemanningsleden laat doden of hen gaat gebruiken als slaven. Op deze wijze krijgt Gonsalves de gehele vloot in zijn bezit en hij keert terug naar Sandwīp. Zodra hij verneemt dat het leger van Arakan is verslagen, zeilt hij met zijn vloot uit en vernielt te vuur en te zwaard alle forten langs de kust van Arakan, waaronder die van Chittagong, Maju en Ramu, waarbij hij profiteert van het voordeel dat de verdedigers van de forten niet op een aanval zijn voorbereid, omdat zij van hem geen kwaad hebben verwacht, als gevolg van de tussen Gonsalves en de koning van Arakan heersende vrede. Hij vaart door naar Arakan, waar hij grote verwoestingen veroorzaakt en vele schepen van verschillende naties in brand steekt. Ook het koninklijke jacht, een vaartuig van zeer grote afmetingen vervaardigd met buitengewoon vakmanschap en voorzien van met goud en ivoor opgesmukte decoraties. Het besproken verraad en de onbeschaamdheid van de zijde van Gonsalves, doet Salim Shāh in grote woede ontsteken. Hij steekt de gegijzelde neef van Gonsalves op een spies en stelt zijn lichaam ten toon op een hoge plaats onder de poort van Arakan, zodat zijn oom hem zal zien als hij naar Arakan zou komen. Gonsalves keert na de kuststreek van Arakan te hebben gebrandschat naar Sandwīp terug, volledig gewantrouwd en geminacht door zowel de Mogols als de koning van Arakan en geteisterd door een sterk voorgevoel van naderend onheil dat hem zal overkomen.