Categorieën
Portugees kolonialisme

Het Portugese bestuur over Ceylon. Portugese pogingen Ceilão te veroveren

Deel 18 Index

Hoofdstuk 2.

Portugese pogingen Ceilão te veroveren

2.2. Het Portugese bestuur over Ceylon

Geschreven door Arnold van Wickeren

Als Dom Jerónimo de Azevedo in 1612 Ceylon verlaat om als vice-rei het ambt van capitão-geral van de Estado da India op zich te nemen, overhandigt hij het commando over het Eiland aan Dom Francisco de Menezes Roxo (1611-1614), die een zoon zou zijn van Dom Diogo, conde de Eiceyra. Dom Francisco heeft zich al in hoge mate onderscheiden als een waardevolle figuur die door promoties tot de hoogste rangen is opgeklommen. Ten tijde van de machts-wisseling op Ceylon belegert Senerat het fort in Balane, waarover Manuel Falcam het bevel voert. Omdat het fort gevaar loopt door de vijand te worden veroverd, neemt Dom Francisco direct maatregelen. Hij vertrekt met een kleine groep manschappen naar Balane en roept anderen op zijn voorbeeld te volgen. Na een mars van drie dagen bereikt hij Balane en noodzaakt hij koning Senerat het beleg op te heffen, waarna Dom Francisco zich terugtrekt naar Colombo.

In 1608 heeft koning Filipe II van Portugal (Philips III van Spanje) naar Ceylon gezonden Antão Vaz Ferreira, een fidalgo behorend tot zijn huishouding, met de titel Vedor en met de opdracht de belastingheffing op het Eiland te reorganiseren. Vijf inheemse ambtenaren met een hoge rang worden aan hem toegevoegd. Tenminste een van hen heeft gediend aan het hof van Raja Sinha. De bekendste van hen is Alagiyawanna, die tot het christendom is bekeerd en die zich Dom Jerónimo laat noemen, zonder twijfel als een eerbewijs aan de generaal. De beroemde Franse reiziger Jean Baptiste Tavernier1 heeft ons een verrukkelijk verhaal over Alagiyawanna nagelaten. Op diens verzoek geeft een jezuïet hem een kopie van het Nieuwe Testament. Na zes maanden komt hij terug, uit zijn verlangen bekeerd te willen worden en hij voegt daaraan toe dat er een zaak is die hij niet heeft begrepen.

Hij heeft niet kunnen vinden, zegt hij, dat Jezus Christus ooit geld van iemand heeft aangenomen, terwijl de missionarissen zoveel geld aannemen als zij kunnen krijgen en nooit iemand begraven of dopen zonder daarvoor goed te worden betaald. Voor een Boeddhist is dit geen gekke vraag, omdat boeddhistische priesters nooit geld mogen aannemen voor welke bewezen dienst dan ook, maar het schijnt dat de jezuïeten niet veel moeite hebben gehad om hem zijn twijfel te doen overwinnen. Het is interessant op te merken dat zijn nieuwe plichten Alagiyawanna er niet van weerhouden de Muse waarvan hij houdt te volgen; zijn grootste gedicht, de Kusa Jataka, dat is gebaseerd op een van de Geboorte Verhalen van de Boeddha, wordt uitgegeven in 1610 en het verwerft terecht een prominente plaats in de Singalese literatuur.

Een van de dringendste plichten van de Vedor is voorbereidingen te treffen voor de invoering van een Tombo, of Register van alle districten die het Europese bestuur erkennen. De zorgvuldige georganiseerde en tot in detail uitgewerkte pachtregeling, – waaronder ieder perceel bebouwde grond verplicht valt, overeenkomstig de kaste van zijn bezitter, die zijn deel dient van bij te dragen aan de diensten ter handhaving gemeenschappelijke welvaart – heeft eeuwenlang geleid tot minimale uitgaven voor het bestuur en de defensie van de centrale regering. Het succes van het systeem hangt af van de accuraatheid van de Tombo, die onbesproken dient te zijn, en van de gedetailleerde onderzoekingen die Antão Vaz Ferreira gedurende verschillende jaren noodzakelijk vindt. Iedere Korale wordt op als hij aan de beurt is, bezocht door de Vedor, die een paar notabelen uit het district oproept hem te assisteren bij het uitpluizen van de lijsten die de Mohottalas of secretarissen van de disawas hebben opgesteld. De beschrijvingen van de verschillende gepachte grondstukken, tezamen met de rechtsgronden van degenen die de gronden pachten, het inkomen dat iedereen verdient en rechten die zij moeten betalen, worden ingeschreven in een nieuw register, waarvan iedere pagina wordt genummerd en ondertekend door de Vedor.

De moeilijkheid die zich bij invoering van het nieuwe systeem voordoet is dat de Mohottalas-lijsten van verschillende districten ontbreken. In zulke gevallen dienen de verantwoordelijke officieren een eed af te leggen dat zij de lijsten niet in hun bezit hebben. Deze lijsten, die op palmbladen zijn geschreven, zijn vaak verloren gegaan tijdens de verwoestende oorlogen en Dom Jerónimo de Azevedo verkeert in een positie waarin hij de Vedor kan verzekeren dat het nutteloos is verder nog iets van hem te verwachten. Hun verlies, evenwel, wordt niet serieus genomen, want er is bij de inheemsen weinig neiging de oproepen tot het verrichten van bepaalde diensten na te komen, ofschoon er ook aanzienlijke obstructie wordt gepleegd door verschillende Portugese instanties, niet in de laatste plaats door de gemeenteraad van Colombo “de Cidade de São Lourenço”, zoals de stad wordt genoemd. Het is de bedoeling dat de Tombo wordt voorgelegd aan een Junta of Raad die voor dat doel zal worden bijeengeroepen in Colombo, om de Tombo definitief vast te stellen en te besluiten hoeveel ieder dorp moet betalen om de feodale diensten af te kopen, vooruitlopend op de definitieve vaststelling daarvan. Van de dorpen die door de Singalese koningen zijn aangewezen om dienst te doen in de tempels, wordt een voldoende aantal aangewezen om de verschillende religieuze instellingen over heel het land te onderhouden. Uit voorafgaand onderzoek blijkt dat verschillende van deze dorpen recentelijk deze taken zijn afgenomen en opgeheven door lieden die daartoe niet bevoegd zijn. Dit besluit is de bron van veel moeilijkheden waarbij alle kloosterorden zijn betrokken. De jezuïeten die de 62 dorpen van de Munnesseram tempel in hun bezit hebben, zijn, evenals de dominicanen en augustijnen, bereid een toelage in geld te accepteren als compensatie, maar het blijkt veel moeilijker om tegemoet te komen aan de claims van de franciscanen.

In 1505 heeft een franciscaan Lourenço de Almeida vergezeld naar Ceylon en de franciscanen zijn de eerste missionarissen die op verzoek van Bhuwaneka Bahu naar Ceylon zijn gezonden; maar ook al zijn zij verkondigers van het Evangelie, zij vergeten nooit dat zij ook onderdanen zijn van de Koning van Portugal. Overal waar gevaar is voor lichaam of ziel, zijn franciscanen aanwezig, niet alleen om de gewonden te verplegen en de stervenden de Laatste Sacramenten te geven, maar zij geven, met het kruis in de ene en het zwaard in de andere hand, leiding aan menig bloedige veldslag. De franciscanen laten zich erop voorstaan dat de Koning van Portugal al in 1554 een Alvará heeft ondertekend, waarbij de kerstening van de Singalezen is toevertrouwd aan hun kloosterorde. Wellicht is dit het geval, zeker is dat de franciscanen op 10 maart 1593 proclameren dat deze kerstening primair de taak is van de minderbroeders en vier jaren later trachten zij daarvoor de toestemming van paus Clemens VIII te verkrijgen. Er ontstaat ook onenigheid over de subsidie die Dharmapala de franciscanen heeft toegekend in de aanvankelijk grote geestdrift over zijn bekering. Deze subsidie is achtereenvolgens driemaal bevestigd, maar in 1598, kort na Dharmapala’s overlijden, heeft Koning Philips II, op advies van de bisschop van Cochin, geweigerd de subsidie aan de minderbroeders te ratificeren, omdat de subsidie in strijd zou zijn met de statuten van de orde. De franciscanen, evenwel, zijn er niet op voorbereid zich te laten beroven zonder strijd en zij slagen erin van de Mesa de Consciencia de uitspraak te verkrijgen dat de Koning van Portugal als erfgenaam van Dharmapala gehouden is de door de erflater verleende subsidie te handhaven. Een poging van de zijde van Antão Vaz Ferreira, die handelt op bevel van vice-rei Dom Francisco da Gama, conde de Vidigueira, om met geweld bezit te nemen van de betwiste dorpen leidt tot een beroep op de wet door de franciscanen die een proces aanspannen tegen de procureur des konings. De kwestie wordt daardoor heropend; het resultaat daarvan zullen we later zien.

Spoedig nadat de Portugezen in naam de soevereiniteit over het eiland Ceylon hebben verworven – schrijft Danvers – wordt er een systematisch overzicht gemaakt van alle opbrengsten en van alle rijksbelastingen die moeten worden afgedragen aan de Koninklijke Schatkist. De algemene uitgangspunten van de belastingheffing zijn als volgt: de belasting van de grond bedraagt gewoonlijk twaalf percent van de bruto opbrengst. Hiervan dient eenderde deel te worden betaald in peper en tweederden in geld. Afgezien van de genoemde belastingen, wordt de houder van een grondstuk aangeslagen voor 50 pardãos en hij is verplicht een geweer of musket beschikbaar te houden voor de dienst aan de staat. Houders van grond die worden aangeslagen voor 50 tot 100 pardãos zijn verplicht een geweer en een boog met voldoende pijlen beschikbaar te hebben voor iedere additionele 100 pardãos. De houders van alle landerijen die minder waard zijn dan 50 pardãos moeten een lans hebben. Als de grond geschikt is voor de teelt van peperstruiken dan dienen deze te worden aangeplant op straffe van het ondergaan van een tuchtiging of het verlies van de grond. De werkzaamheden van steenhouwers in het district Dinavaca wordt beperkt tot vier maanden, van 1 januari tot eind april van ieder jaar. Daarna mag het werk slechts worden voortgezet in aanwezigheid van een Viduna of opzichter en een assistent, die de kostbare stenen (kattenogen en saffieren) na ontdekking dient in te boeken in een register. De stenen worden dan getaxeerd in overeen-stemming met hun gewicht en geschatte waarde. Pottenbakkers dienen belasting te betalen die ‘bada’ ’heet en zij zijn verplicht pannen te bakken voor de overheid. Er worden ook opbrengsten verkregen van de ‘marala’, een zeer oude koninklijke belasting, die de koningen opeisen als iemand is overleden. De belasting bedraagt eenderde van de persoonlijke eigendommen van de overledene. De jacht op olifanten wordt – na de productie van kaneel – beschouwd als de belangrijkste economische activiteit op Ceylon. En beide zijn voorbehouden aan de koning en dus verboden aan anderen. Zij hebben daarvoor een speciale vergunning nodig. Het recht op de jacht op olifanten in een deel van het Eiland berust bij 44 dorpen, die dit recht al sinds onheuglijke tijden bezitten. Er bestaat een speciale kaste van olifantenjagers, die dit recht behouden als zij jaarlijks een schatting betalen van dertig olifanten-schedels compleet met slagtanden, ook wel koninklijke olifanten genoemd.

De dorpen die vroeger aan de tempels hebben behoord en die nu dus verkocht moeten worden. De oude Gabadagan of koninklijke dorpen worden vervolgens bestemd om ‘s konings schatkist te vullen. Hiermee pleegt het hof te worden voorzien van voorraden voedsel die vereist zijn voor het instandhouden van grote huishoudens, maar het is duidelijk dat het niet langer in het belang van de Kroon is deze dorpen op de oude manier te gebruiken. Van hen wordt een grote opbrengst verwacht en zij krijgen dezelfde plaats als de andere dorpen. Enige dorpen worden toegewezen aan private personen, enigen worden verhuurd en enkele worden gereserveerd om te voorzien in de militaire behoeften van het land. Deze laatste dorpen zijn zodanig uitgekozen dat de langstrekkende troepen gemakkelijk bevoorraad kunnen worden met voedsel, terwijl de dienstdoende capitães van de verschillende door de Portugezen bezette plaatsen de bevoegdheid hebben bepaalde dorpen aan te wijzen bij de voeding van de soldaten te helpen.

Van de overblijvende dorpen die beschikbaar zijn om te worden toegewezen aan hen die een beloning verdienen, worden de beste gereserveerd voor de Portugezen. Zij worden gegeven aan hen die zich verdienstelijk hebben gemaakt bij de veroveringen in Indië en Ceylon en aan Singalese christenen die hoge ambten op loyale wijze hebben bekleed, de kleinere dorpen worden toegekend aan mudaliyars, arachchis en lascarins, hetzij als gift, hetzij als beloning voor verleende diensten. Die Portugezen aan wie landerijen zijn gegeven, zijn verplicht – als essentiële voorwaarde voor de begunstiging – op Ceylon te komen wonen; van Singalese begunstigden wordt verwacht dat zij met hun gezin in een van de vele forten in de nabijheid van aan de Portugezen behorende dorpen wonen. Er wordt veel hoop op gesteld dat de sociale omgang van Portugezen en Singalezen de beide rassen dichter bij elkaar zal brengen, hetgeen tot grotere zekerheid zal leiden, terwijl opvoeding de inheemsen ertoe zal brengen de vreemdelingen te aanvaarden.

In geval een Portugees is beloond met een dorp geldt dit voor twee of drie generaties, waarbij erfopvolging in de vrouwelijke lijn openstaat, mede om vervreemding tegen te gaan. Beloonde inheemsen houden hun dorp aanvankelijk voor hun plezier, zoals het gebruik is onder de Singalese koningen; ofschoon spoedig een meer liberale politiek wordt ingevoerd. De dorpen worden voor het leven gegeven.

De bedoeling van de Singalese koningen bij het toewijzen van dorpen is om de bevoorrechte een levenspeil te bezorgen dat uitgaat boven de algemene levensstandaard. Zolang hij zijn Nindagama houdt, heeft hij recht op alle voordelen die de koning daarvoor pleegt te ontvangen. De verzorging van het huishouden van de geprivilegieerde wordt tot in detail gegarandeerd, evenals de bescherming van zijn walauwa of woning, zijn persoon en alles wat hem toekomt om zijn positie te handhaven en dit alles zonder dat hij van zijn kant ook maar iets behoeft uit te geven. De dorpelingen bewerken zijn rijstvelden en brengen de oogst in zijn pakhuis, dat zij zelf voor hem hebben gebouwd en dat zij eventueel voor hem repareren. Iedere nacht bewaken zij hem tegen aanslagen van dieven en aanvallen van wilde beesten en ’s morgens vegen enige dorpelingen zijn woning, terwijl andere zijn bad gereedmaken en zijn voeding bereiden en overhandigen hem zijn betel, wat zijn enige stimulerende middel is. Op dezelfde manier zijn de meisjes van zijn dorp de wachters van zijn vrouw en de gezellinnen van zijn dochter. Als hij aan het hof dient te verschijnen, wordt hij vergezeld door zijn wachters, die de voor de reis noodzakelijke zaken dragen en boven zijn hoofd een parasol van palmbladeren houden, hetgeen meer een uiting is van zijn waardigheid als een bescherming tegen de zon. In de strijd beschermen zij zijn persoon, zij offeren hun leven op om het zijne te redden; als hij ziek is houden zij de wacht aan zijn bed en als hij is overleden vervoeren zij zijn lichaam naar de brandstapel.

De gehele sociale structuur van de Singalezen beweegt zich rond het begrip kaste, ‘dat’ om Robert Knox aan te halen, ‘is geen kwestie van Rijkdom of Plaats of door de koning verleende eer, maar afhankelijk van Afkomst en Bloed.’ ‘Rijkdom’, voegt hij toe,’kan niet belangrijker worden, bijvoorbeeld bij de keuze van een huwelijks-partner.’ Het is de Geboorte en de Familie die iemand verheft.’ Personen uit de hoogste kaste zijn onder elkaar bekend met de trotse titel Handuru-Swami daruwo, ‘Gods kinderen’ een term die strikt genomen alleen kan slaan op leden van de Koninklijke Familie. Het dragen van kleding boven het middel, de lengte van de kleding onder de knieën, de kleur van het hoofddeksel en andere kleine onderscheidingen scheiden de hooggeborenen van de lagere kasten.

Bij de Singalezen heeft dit systeem bevredigend gewerkt en het heeft een bevolking voortgebracht die in het algemeen blij en tevreden met haar lot is. Er is weinig onderdrukking en niemand ontbreekt het aan de paar voor het bestaan essentiële dingen, gelet op het aangename klimaat van Ceylon. De heer van de Nindagama is de vader van het dorp en onder zijn leiding werken alle onafhankelijke kasten in perfecte harmonie. Als echter de vreemdeling de plaats inneemt van de Singalese edelman, dan blijkt hij te kunnen beschikken over een keur van tirannieke gebruiken, die hij niet aarzelt te hanteren. Aangezien de vreemdeling geen belangstelling heeft voor de mensen zelf, is zijn enige zorg uit de ongelukkigen die van hem afhankelijk zijn zoveel mogelijk winst te halen, gedurende de korte periode waarin hij over hen heerst. Zijn natuurlijke gevoelloosheid voor hun lijden brengt hem tot daden van ontstellende wreedheid en zijn onverzadigbare zucht naar goud doet in Ceylon toestanden ontstaan die wellicht te vergelijken zijn met die in het Kroondomein van de Congo en met de rubberwouden van Peru. Opgewekt en onbekommerd is het beeld dat van Portugese zijde gepresenteerd wordt door João Ribeiro, desondanks heeft dit beeld een verschrikkelijke zwarte achtergrond, die hierna zal worden voortgezet.

Er is al opgemerkt dat de disawas van de vier grote provincies verantwoordelijk zijn voor hun bestuur. Deze taak wordt uitgevoerd door lagere ambtenaren, genoemd Korale Vidanes, die enige juridische functies bekleden en zij oefenen ook de controle uit over grote aantallen burgers die verplicht zijn verschillende diensten aan de Kroon te verlenen, zonder dat zij hiervoor een beloning ontvangen. In de praktijk blijkt dat de dorpelingen niet meer doen dan wat de Vidanes hen opdragen en dat deze de dorpelingen ook gebruiken voor diensten aan zijn persoon en dit tot groot verlies van de schatkist. De Vidanes oefenen bovendien een onwenselijke invloed uit op de strijdkrachten, een situatie die een belangrijke factor is bij de verschillende opstanden die zich recentelijk hebben voorgedaan. Simão Correa bijvoorbeeld is Vidane over negen Korales en de enige dienst die hij verrichten is 600 strijdbare mannen paraat houden. Met het oog op verwijdering van deze bron van gevaar raadt de koning aan de Singalese Vidanes te vervangen door Portugese en Simão zelf, die altijd verdacht is gebleven, naar Goa te deporteren. De koning wordt echter uitgelegd dat zulk een politiek een grote mate van ontevredenheid onder de meer invloedrijke inheemsen zou verwekken, wat een serieuze bedreiging van de vrede in het land zou betekenen. Het zou beter zijn de door de koning voorgestane praktijk bij de lage rangen in te voeren en te beginnen bij de stabiele districten.

Een aan de vedor toebedeelde taken is toe te zien op de uitvoering van de diensten aan de Kroon door de verschillende soorten burgers. Boven alles dienen deze ervan weerhouden te worden geweren te verkopen die zij voor iedereen, behalve voor de koning hebben vervaardigd. Deze wil, indien mogelijk, alle wapensmeden samenbrengen. Want ondanks dat zij pachtboeren zijn, moeten zij ook gevoed en gekleed worden als zij in dienst van de koning zijn, daar de boerenbedrijven slechts voldoende voedsel voortbrengen om het gezin te voeden tijdens de afwezigheid van het gezinshoofd in Colombo en Galle, om te voorkomen dat zij handel-drijven met de vijand. Tegen het voorstel de productie van wapens te concentreren rijst hevig verzet en uiteindelijk wordt besloten dat het niet wenselijk is een praktijk te wijzigen die al sinds mensenheugenis bestaat.

De bekwaamheid van kunstenaars op Ceylon, is door het kastesysteem, waarin generaties kunstenaars uit dezelfde families elkaar zijn opgevolgd, geperfectioneerd. Beroemd zijn niet alleen Ceylonese goud- en zilversmeden, maar ook de vervaardigers van sculpturen van ivoor en stalen wapens. Deze Ceylonese kunstvoorwerpen worden in geheel Voor-Indië bewonderd en geprefereerd boven kunstvoorwerpen van elders. ’De ivoren sculpturen hebben zulk een heldere glans dat het lijkt of zij van zilver zijn.’ Jan Huyghen van Linschoten laat weten dat een ivoren crucifix dat in 1585 door een Singalees aan aartsbisschop João Vicente da Fonseca van Goa (1581-1587) is gegeven, beschouwd wordt als zo’n meesterstuk, dat de prelaat het crucifix goed laat verpakken en toezendt aan de Koning Philips II van Spanje, opdat deze dit zeer bewonderens-waardige voorwerp bewaart bij zijn kostbaarste juwelen.

Een andere plicht van de vedor is het toezicht op de inning van koninklijke belastingen, die bestaan uit betalingen in geld of in natura. De ontvangsten van deze laatste worden opgeslagen in de feitoria in Colombo, waaruit niets mag worden weggenomen zonder toestemming van de feitor. Er mogen alleen maar goederen worden weggehaald voor verzending naar Portugal via Goa, of voor gebruik door de marine. Wat aan het einde van het jaar nog over is, wordt verkocht onder toezicht van de factor en de opbrengsten worden in een kist gedaan die drie sleutels heeft. Het is de capitão van Colombo strikt verboden zich met deze procedure in te laten. Alle ontvangsten worden ingeschreven in een boek dat ook zelf in de kist wordt bewaard en voor iedere transactie dragen twee personen de verantwoordelijkheid. Op gelijke wijze dient iedere betaling zowel de vedor als de feitor te passeren, die op hun beurt geen rolspelen bij de publicatie van de jaarlijkse geautoriseerde uitgaven.

Zolang de veroveringsoorlog voortduurt, is het de generaal toegestaan een buitengewoon beroep op de schatkist te doen, maar zulk een beroep dient altijd de vise of instemming van de vedor te hebben en daarvoor is de generaal tegenover de vice-rei verantwoordelijk. In geen geval kan een van de ondergeschikten van de vedor zijn toestemming geven in plaats van hijzelf. Het is onnodig te zeggen dat de generaals de vedor als hun natuurlijke vijand beschouwen en de wrijving die rijst door de pogingen van de eerste zich te bemoeien met de openbare middelen is zo groot dat de zaken daardoor serieus in de problemen worden gebracht en een bron zijn van ergernis voor de koning zelf. Wrijving rijst in het bijzonder bij de handel in kaneel, die is beschreven als “de bruid rond wie allen in Ceylon dansen.” De jalousie waarmee deze handel wordt bewaakt blijkt uit het feit dat Dharmapala in 1584 in zijn armoede een speciaal beroep op de autoriteit van de Koning van Portugal heeft moeten doen om vijftig kina’s kaneel naar Portugal te mogen exporteren. Deze heeft de toestemming geweigerd en in plaats daarvan heeft Dharmapala duizend cruzados ontvangen. Al vanaf een heel vroege periode van de Portugese bezetting van Ceylon, hebben de Singalese koningen zich tevreden moeten stellen met de export voor eigen rekening van een hoeveelheid kaneel die de autoriteiten in Goa hebben toegestaan. In 1558, het jaar waarin Dharmapala een christen is geworden, is zijn exportquotumv erhoogd tot 100 bahars.

De handel in kaneel is toevertrouwd aan de capitães van Colombo en deze taak beproeft de eerlijkheid van deze officieren zeer. De koning is ertegen gekant dat zijn schatkist alle uitgaven betaalt, terwijl de inkomsten bij de capitães terechtkomen. En in 1589 gelast hij in deze zaak een onderzoek in te stellen. Dom Jerónimo heeft zich verzekerd van het recht gedurende drie jaren en hij heeft er scherp aan herinnerd dat zulk een maatregel onbetamelijk is ten aanzien van een generaal die is belast met het werk van verovering. Later, in 1614, wordt bepaald dat de handel in kaneel een strikt koninklijk monopolie is en private personen die pogen een aandeel in de kaneelhandel te verwerven, Lopen de kans voor vijf jaren te worden verbannen naar de ‘armada van het zuiden,’ terwijl het kwantum dat jaarlijks wordt verkregen, wordt vastgesteld op 1.000 bahars.

Ieder jaar zendt de Koning van Portugal een schip met specerijen uit van Colombo, tot welke haven de handel in 1594 is beperkt, Het is de kapitein van dit schip oorspronkelijk toegestaan een bepaalde hoeveelheid kaneel als beloning te ontvangen,maar dit is later afgekocht met een te betalen bedrag. Het schip vertrekt jaarlijks naar Goa als de jaarlijkse vloot uit Portugal daar wordt verwacht. Er wordt een speciaal betrouwbaar persoon gekozen om de onderhandelingen te leiden en van de generaal wordt verwacht dat hij in persoon aanwezig is om smokkelarij te verhinderen, terwijl de vedor een speciaal certificaat, waarin het aantal ingeladen balen wordt vermeld, uitgeeft, hetgeen in Goa gecontroleerd dient te worden. Zodra de vracht is uitgeladen, wordt deze zo vlug mogelijk verkocht, om de dienstdoende officier in de gelegenheid te stellen bij de volgende gunstige moesson naar Ceylon terug te keren. Het geld dat hij bij de verkoop van de specerijen heeft ontvangen, wordt in een afzonderlijke kist gedaan, apart van de andere ontvangsten en de verantwoordingsstaat wordt overhandigd aan de vedor, die hem ter informatie zendt aan de generaal en deze leidt hem ter verantwoording door aan de onderkoning.

Overproductie van kaneel heeft geleid tot een aanzienlijke daling van de waarde, maar gehoopt wordt dat restrictie van het aanbod gedurende enige jaren de prijs op het oorspronkelijke niveau zal terugbrengen, toen de winsten op de kaneelhandel alleen al voldoende waren om de verovering te financieren. Om het effectvan de beperking van het aanbod te controleren, wordt er een Portugees aangesteld voor het gehele kaneeldistrict.

Met het toezicht op de minder belangrijke inkomsten waarover de vedor dient te waken, zoals de handel in olifanten, zijn belast Singalese Vidanes onder zijn algemeen toezicht. De dorpen aan wie de jacht op olifanten aanvankelijk door de Singalese koningen is toegewezen, zijn herverdeeld onder de mannen die zijn belast met het vangen, temmen en verzorgen van de dieren. De parelvisserij die vroeger werd verhuurd door de capitães van Manar, die gewapende schepen zonden naar de plaats waar gedoken werd, om deze te bewaken. Zij hebben later schade geleden als gevolg van de politiek de duikers te bevoordelen die begonnen waren zich tot het christendom te bekeren, als resultaat waarvan de opbrengsten geleidelijk aan zijn verminderd. De jezuïeten, die belast zijn met het werk de duikers te bekeren, beschuldigen de capitães van het uitoefenen van druk, terwijl de laatsten betogen dat de werkelijke verklaring voor de onbevredigende stand van zaken is dat de duikers lui zijn en dat de jezuïeten hun teveel toegeven. Het is de gewoonte een dag aan te wijzen waarop naar parels gedoken wordt om de vrouw van de capitão van schoenen te voorzien en de jezuïeten maken aan dit gebruik een einde, omdat deze extra verdienste de goede verstandhouding tussen de partijen niet zou bevorderen. Overigens ondervindt de parelvisserij verdere schade door de twisten die rijzen tussen de jezuïeten en de bisschop van Cochin. De schade voor de schatkist is ernstig. Er wordt in het geheel niet naar parels gedoken tussen 1604 en 1612 en door de koning wordt zelfs voorgesteld een kolonie paravas aan de westkust van Ceylon te vestigen, waar het werk zonder wrijving kan worden uitgevoerd. Deze suggestie wordt evenwel niet uitgevoerd.

Gelet op de verwarde toestand waarin het land verkeert, wordt er weinig voordeel behaald met edelstenen, ofschoon er een experiment wordt ondernomen met het zenden van edelstenen naar de markten van Goa en Cochin. De plaatsen waar naar edelstenen wordt geboord, worden door de inheemsen verborgen gehouden en ofschoon een Portugees wordt aangewezen als Vidane over het werk om de stenen te verzamelen, blijkt dit ook een bron van corruptie te zijn.

Er wordt een poging ondernomen om de verbouwing van peper te stimuleren door te eisen dat een deel van de pacht in peper dient te worden betaald, maar dit heeft geen resultaat. Aan de andere kant zijn arekanoten voor de Singalese koningen altijd een bron van inkomsten geweest. In die tijd is er in India grote vraag naar deze noten, zoals al eerder is medegedeeld. Dom Jerónimo de Azevedo aarzelt niet hiervan te profiteren. Hij verzekert zich voor hemzelf van de heerschappij van ieder dorp waar de noot wordt verbouwd, onverschillig de hoeveelheid, en betaalt daarvoor een niet zeer hoge vaste prijs. De stijging van de verdiensten behaalt met deze handel is zo groot dat in huidig financieel jargon sprake is van een ‘boom.’ Van de verschrikkelijke gevolgen daarvan zijn de ongelukkige dorpelingen later het slachtoffer. De wedijver tussen de gegadigden leidt tot en begrijpelijke vermindering van de winsten van de koning.

Als een inheemse koning is overleden zonder een manlijke erfgenaam na te laten, dan komt zijn gehele bezit aan de Kroon en in andere gevallen wordt zijn landbezit tot eenderde teruggebracht. Deze tirannieke vordering, die bekend is onder de naam Marala, dat letterlijk ‘Doodsplicht’ betekent, bestond ook onder de Grootmogols, en was ingesteld om de opeenhoping van rijkdom in de handen van private personen te voorkomen, als wel om het verlangen naar vermeerdering van eigendommen te onderdrukken. De Marala is waarschijnlijk een van de redenen waarom dorpelingen de gewoonte hebben geld dat in hun bezit komt, te begraven. De dorpeling kent namelijk geen bank die veiliger is dan de grond onder zijn stookplaats, De heffing wordt gehandhaafd door de Portugezen, ofschoon ten einde bekeringen aan te moedigen, de strengheid waarmee de maatregel wordt toegepast, wordt verminderd in het geval van christenen.

Van de meer dan 50.000 dorpshoofden wordt verwacht dat zij jaarlijks een pardão betalen en het bedrag dat op deze wijze bijeengebracht wordt, wordt ter beschikking gesteld van de generaal. Verschillende andere bronnen van inkomsten helpen ’s konings inkomsten te doen vermeerderen. Het maken van Inbreuk op de vrede wordt gestraft met de oplegging van boeten die afhankelijk zijn van de positie van de beledigde en de ernst van de belediging. Als iemand zelfmoord bedrijft doordat hij niet het vermogen heeft een zware belediging te wreken, wordt de beledigende partij en vaak het gehele dorp veroordeeld een boete te betalen. Bepaalde soorten van permanente beplanting zijn ook voorwerp van belasting-heffing, bijvoorbeeld landerijen waarop kokosnootpalmen groeien, waar-over gewoonlijk een tiende deel van de productie dient te worden betaald. Vissers worden belast met een vast bedrag per net, boven op de betaling van een percentage van alle door hen gevangen vis. In de verschillende districten waar olie wordt geproduceerd, wordt een soortgelijke belasting geheven. Aan de grenzen van Portugees gebied wordt tol geheven door gefortificeerde wachtposten van iedereen die in de een of de andere richting de demarcatielijn wil overschrijden. Er wordt ook belasting geheven op een crematie. Naast de betaling van al deze belastingen, zijn de dorpelingen ook verantwoordelijk voor het onderhoud van voetpaden, bruggen en rustplaatsen en iedere volwassen moor is verplicht drie maanden per jaar te werken aan de wegen en fortificaties.

Onder Singalees bestuur van het Eiland is de beschikking over leven en dood voorbehouden aan de koning en geen man kan worden veroordeeld te worden gegeseld dan op last van de koning. Rechtsgedingen en dagvaardigingen zijn onbekend. Als de ene partij de andere in naam van de koning oproept voor het tribunaal te verschijnen, dan gaat daarvan zulk een dreiging uit dat niemand de oproep durft te negeren. In geval van een veroordeling is een gewone vorm van bestraffing dat de beschuldigde wordt geplaatst in Welekma, waarbij een cirkel rond de veroordeelde wordt getrokken en hem in naam van de koning verboden wordt ook maar een stap buiten de cirkel te zetten, hetgeen de veroordeelde ook niet durft te doen. Om de inzameling van de hiervoor genoemde Maralas te controleren, is een aantal ambtenaren, genaamd Maraleiros, aangesteld die ook dienstdoen als districtrechters. Naast de rondreizende gerechtshoven heeft Dom Jerónimo de Azevedo een tribunaal in het leven geroepen, dat uit acht mudaliyars bestaat en dat zetelt in Malwana en dat zich bezighoudt met zaken waarbij alleen Singalezen zijn betrokken. De belangrijke zaken worden behandeld door de generaal zelf, van wiens beslissingen geen beroep openstaat. Zaken die een bepaald dorp aangaan komen voor een Raad van dorpsoudsten. Al deze rechtbanken erkennen beslissende eden, die tezamen met de vuurproef een populair middel zijn om zaken te beslissen. De vorm van de eed bestaat vaak hieruit dat een aantal kiezelstenen op het hoofd van een zoon van de partij die de eed aflegt, wordt gelegd. Wie dan zijn dood vervloekt binnen het aantal dagen dat de kiezelstenen aanduiden indien hijzelf iets anders dan de waarheid spreekt. De vorm van het oordeel bestaat uit het aanraken van kokende olie of roodheet ijzer met de tip van de vinger, en deze methode wordt vaak gebruikt als de kuisheid van vrouwen in het geding is.

Met de komst van de Portugezen, evenwel, worden er systematisch kinderen gekidnapt om te worden verkocht als slaven, hetgeen een zeer lucratieve bezigheid is. Er is sprake van import van Afrikanen op grote schaal, wier afstammelingen thans nog te herkennen zijn, ondanks 300 jaren van vermenging met Aziatische rassen en met Europees bloed. Pieris vervolgt dat de mishandeling en de moord op slaven in Goa tot zulk een schandaal uitgroeit, dat de koning een speciale alvará uitvaardigt om dit kwaad te bestrijden. De Portugezen houden ook een groot aantal slavinnen, van wier vlijt en de exploitatie van wier lichamen hun meesters aanzienlijke inkomsten verwerven.

Onder Singalezen betekent het verschijnen met lege handen voor een belangrijk persoon dat men geen respect betoont. Bij drie gelegenheden per jaar presenteren alle chefs zichzelf aan het hof. Bij deze gelegenheid brengen zij vele geschenken mee, die strikt in overeenstemming zijn met het ambt van betrokkene en met de omvang van zijn bezit. Deze bestaan uit juwelen, wapens en andere zaken, waaronder iedere zeldzaamheid die acceptabel is voor een koning. Deze gewoonte is door de generaals, als vertegenwoordiger van de koning, gehandhaafd. Zij worden bij hun reizen door het land met koninklijke eer ontvangen, de wegen zijn versierd met vruchten, bloemen en witte kleding en de bevolking presenteert zich met eerbiedige gehoorzaamheid, zoals de oosterse etiquette vereist.

1 De in Antwerpen wonende Fransman Jean Baptiste Tavernier (1605-1689), zoon van een ontwerper van geografische kaarten is in 1644 met een karavaan naar Oost-Turkijë, en Mesopotamië getrokken; hij is doorgereisd tot het Perzische Isfahan. Tijdens nog vijf tochten, heeft hij opnieuw Perzië bezocht en is als handelaar in kostbare juwelen doorgereisd naar Indië, Ceylon en Java. Hij is de auteur van Les six voyages de Jean Baptiste Tavernier

2.3 De ontwikkelingen op Ceylon tot aan de komst van Dom Constantino de Sã e Meneses