Hoofdstuk 1
Portugal weer onafhankelijk; strijd om te overleven
1.2 Op weg naar een wapenstilstand
Geschreven door Arnold van Wickeren
In deel XVIII van dit werk zijn de bemoeiingen van Portugal met Ceylon in de jaren 1557-1640 beschreven. In deze en volgende paragrafen wordt de uiteindelijke verdrijving van de Portugezen, ondanks heldhaftige tegenstand, van heel het Ilha do Ceilão besproken. Bij wijze van inleiding op de heldhaftige strijd om de hoofdstad van Ceylon, Colombo, nemen we de laatste paar pagina’s uit deel XVIII over.
In december 1640 heeft een opstand in Portugal een einde gemaakt aan het bewind van de Spaanse Habsburgers over Portugal en heeft de zevende hertog van Bragança de Portugese troon bestegen als Koning Dom João IV. Deze revolutie wordt met vreugde verwelkomd door de Verenigde Provinciën die zich haasten een vredesverdrag met het thans weer soevereine Portugal te sluiten. Het verdrag is gedateerd 12 juni 1641 en het zal in Oost-Indië een jaar later van kracht worden. De afkondiging van de vrede op Ceylon loopt nog meer vertraging op omdat Hollanders en Portugezen het niet met elkaar eens zijn over het territorium van het door de eersten veroverde fort van Galle. De vijandelijkheden zullen worden voortgezet.
Op 27 september 1641 zendt vice-rei João da Silva Telo e Meneses, Conde de Aveiras, twee gezanten naar Batavia om met gouverneur-generaal António van Diemen over een wapenstilstand te onderhandelen. De gezanten zijn de franciscaner pater Gonçalo Veloso de São José en de fidalgo Diogo Mendes de Brito. De Hollanders zijn zo goedgunstig om het tweetal met de Dolfijn naar Batavia te vervoeren. Ondertussen zetten de Nederlanders hun zesde blokkade van Goa voort. De afgezanten van de onderkoning worden vriendelijk ontvangen, maar Van Diemen toont zich onwillig om over politiek te spreken. Tijdens het verblijf van de gezanten in Batavia wordt daar in februari 1642 het bericht van de Tienjarige Wapenstilstand ontvangen, met de mededeling dat deze in Azië pas ingaat een jaar nadat de door João IV getekende kopie in Den Haag is ontvangen. Van Diemen laat de Portugese gezanten daarop weten dat de strijd tot dat moment wordt voortgezet. Mendes de Brito keert dan terug naar Goa en Veloso de São José O.F.M. blijft tot 10 april in Batavia en gaat dan naar Coromandel.
Op 29 januari 1642 sluiten koning João IV en koning Charles I van Engeland een overeenkomst, waarmee een akkoord uit 1635 bevestigd wordt. Het twaalfde artikel van dit Verdrag van Vrede en Handel heeft betrekking op de handel in Indië. Het luidt als volgt: En dat het wapenstilstandsverdrag gesloten tussen Dom Michael de Noronha, Conde de Linhares, vice-rei in Goa, en William Methwold, President van de Engelsen in de Oost-Indiës, van 20 januari 1635, zal worden gecontinueerd en worden inachtgenomen door de onderdanen van beide koningen in de Oost-Indiës, en in alle gebieden voorbij Kaap de Goede Hoop van de nieuwe Koning van Portugal; en dat de afgezanten benoemd door beide koningen binnen drie maanden zullen kennisnemen van de vragen die zijn gerezen of zullen rijzen door de onderdanen en schepen van bedoelde koningen in de Oost-Indiës, met het oog op hun handel in de genoemde Indiës; dat zo, door deze maatregelen een eeuwigdurende vrede en bondgenootschap mag worden gevestigd en bevestigd door beide koningen tussen hun onderdanen van beide zijden.
Kort voor de ondertekening van het hierboven bedoelde verdrag met de Hollanders, schrijft koning João IV op 18 maart 1641 aan zijn onderkoning een brief, waarin hij hem informeert over zijn troonsbestijging en over het aanbod van de Engelsen en Hollanders hem te helpen tegen Spanje. Wat de laatsten aangaat, brengt hij de vice-rei ervan op de hoogte dat alle oorzaken om oorlog te voeren nu van de baan zijn, dat er een wapenstilstand zal worden afgekondigd en dat de vijandelijkheden tot nader order worden opgeschort. De inheemse vorsten in Indië worden ingelicht dat er in Indië geen gevechten meer zullen plaatsvinden tussen Europeanen.
De hoop die uit deze brief spreekt, wordt echter niet gerealiseerd. Op 17 oktober van hetzelfde jaar arriveert een Nederlandse vloot, bestaande uit vier grote en twee kleine schepen. Zij worden een paar dagen later tijdelijk vergezeld van nog twee grote schepen. Enige maanden later zeilt een Portugese vloot naar Goa. Zij ontmoet een Nederlandse vloot, hetgeen leidt tot een treffen, waarin de laatste wordt verslagen. In Indië gaan de Hollanders door met het molesteren van Portugese schepen en zij houden daarmee niet op tot zij daartoe instructies van de Prins van Oranje hebben ontvangen.
Midden januari 1640 verschijnt een Nederlandse vloot van twaalf vaartuigen voor Colombo. Zij vaart nog een stukje door naar het noorden en er gaan troepen aan land bij een dorp dat Caimel heet en dat ten noorden van Negombo ligt. Het fort in deze laatste plaats wordt zonder tegenstand op 9 februari ingenomen, omdat zich daarin slechts mannen op leeftijd bevinden. De Nederlandse vloot zeilt dan door naar Galle en gooit op 8 maart 1640 het anker uit op schootsafstand van de kust. Nog dezelfde dag landen troepen ten noorden van de stad, waarbij zij weinig tegenstand ontmoeten en nadat er drie compagnieën zijn gevormd, marcheert men op naar de stad. Dan komt er uit het fort Colombo een strijdmacht van 350 Portugezen om Galle te ontzetten en deze vallen de Hollanders aan op 9 maart, waarbij zij een groot aantal manschappen doden en verwonden. Op 11 maart komt het leger van de koning van Kandy aan in Belligaum, zes mijl van Galle, maar zonder daarop te wachten, om gezamenlijk te kunnen optreden, varen drie Nederlandse schepen de haven van Galle binnen en een strijdmacht van 400 man, soldaten en zeelieden, komt aan land. De muren van het fort worden dan aangevallen en de volgende dag is er een bres geschoten in het bolwerk van San Iago. Er volgt een aanval en op 13 maart verdedigen de Portugezen zich hevig, maar na een half uur worden zij verdreven en is Galle door de Nederlanders veroverd.
Nadat João da Silva Telo, Conde de Aveiras, zijn functie van vice-rei heeft aanvaard, benoemt hij Dom António Mascarenhas als capitão-geral van Ceylon, die in de nacht van 24 oktober 1640 met zijn vloot in Negombo aankomt. Twee dagen later zendt hij een aantal soldaten naar het fort en op 2 november zendt hij zijn artillerie een eindje de rivier op en zijn geschut komt aan land op een musketschot van de vijand, terwijl hij nog een detachement troepen aan de andere troepen toevoegt. De volgende morgen worden loopgraven aangelegd; de artillerie wordt ongeveer 300 passen van het fort verwijderd in positie geplaatst, en de aanval begint. Gedurende de eerste dag hebben de Portugese kanonnen weinig effect op de muren, maar na een poos ontstaat er een bres en enige kanonnen van de vijand worden buiten gebruik gesteld. Ondertussen wordt er een ander kanon opgesteld op een naburig eilandje en er worden voorbereidingen getroffen voor een aanval vanaf dit punt. De Nederlanders zenden drie Fransen om over de overgave van het fort te onderhandelen. Er volgen onderhandelingen en de volgende morgen om 9 uur, op 8 november, leggen 115 Europeanen hun wapens neer en overhandigen het fort.
Onmiddellijk na de overgave van het fort wordt een boodschapper gearresteerd die het belegerde Nederlandse garnizoen het nieuws heeft moeten bezorgen dat Dom Balthezar met 3.000 soldaten op weg is om het fort te ontzetten en dat hij niet verder dan een légua verwijderd is. Een legertje Portugezen wordt erop uitgezonden om Dom Balthezar en zijn Singalese troepen op te vangen. Als de beide strijdmachten elkaar in het oog krijgen worden er saluut-schoten afgevuurd om de Portugese vlag die gehesen wordt op het fort in Negombo te groeten. Deze saluutschoten veroorzaken paniek onder de Singalese troepen. Zij slaan op de vlucht en worden achter- volgd door de Portugezen. Het leger van Dom Balthezar wordt verslagen en zijn aanvoerder wordt gearresteerd en geëxecuteerd.
Begin januari 1642 gaat Cornelis Leendertsz Blauw, de opvolger van de op 5 oktober 1641 in Vengurla aan zijn in september voor Goa opgelopen verwondingen overleden Mathijs Hendricksz Quast, met dertien van de zeventien schepen die Goa blokkeren op weg naar Ceylon. Aan de Malabarkust kan hij niets tegen de Portugezen uitrichten; bij Cannanore verliest hij zelfs een schip in een gevecht met een Portugese vloot. De overige twaalf schepen, die 1.100 man aan boord hebben, onder wie 600 soldaten, moeten het legertje van Jan Thyssen in Galle versterken. Eind januari 1642 komt Blauw met zijn vloot bij Galle aan. De gehele strijdmacht van Thyssen komt met deze versterking op 1.500 man. Thyssen acht deze legermacht te gering om Colombo aan te vallen. Hij besluit dan bij verrassing Negombo te nemen. Hevige tegenwind doet zijn vloot daar zo laat arriveren, dat de Portugezen versterkingen uit Colombo hebben kunnen aanvoeren. Thyssen ziet daarop van een aanval af.
Blauw laat drie schepen ter verdediging van Galle achter en zeilt met de overige negen schepen naar Batticaloa. Het daar gelegerde garnizoen wordt opgeheven en met de in het fort aanwezige bewapening aan boord genomen. Dan vaart Blauw naar Coromandel, omdat hij bij Ceylon weinig kan uitrichten. Blauw arriveert op 13 april 1642 met zijn schepen in Negapatnam. De Portugese handelaren en andere burgers smeken om lijfsbehoud en trachten Blauw en zijn troepen af te kopen door hem 50.000 realen te bieden. Terwijl de troepen in het klooster van São Francisco verblijven, waar zij vriendelijk ontvangen zijn, wordt er een jacht naar Pulicat gezonden om de Hollandse gouverneur aan de Coromandelkust te vragen of Negapatnam behouden moet worden, of dat Blauw zich beter kan laten afkopen. De gouverneur, Arent Gardenijs, keurt het af dat Blauw op eigen houtje het de Portugezen in Negapatnam moeilijk maakt. De stad behoort aan de nayak van Tandzjaoer, die de Portugezen wellicht te hulp zal komen. Gardenijs gelast Blauw direct te vertrekken. Ondertussen doet een Portugese vloot van twintig fregatten, afkomstig van Jaffnapatnam op Ceylon, een aanval op de VOC-vloot bij Negapatnam. De aanval wordt afgeslagen, waarbij de Portugezen drie vaartuigen verliezen. Dan doet de nayak met 150 ruiters en 2.000 man voetvolk een aanval op de Nederlanders in Negapatnam. Deze slaan ook deze aanval af, maar zij ontruimen de stad, hoewel ze nog slechts 10.000 realen van de afkoopsom ontvangen hebben. Blauw heeft nog even overwogen de Portugezen in São Tomé aan te vallen, maar daartoe komt het niet.
Op 2 oktober 1642 komt het schip de Salamander uit Nederland in Batavia aan met het bericht dat het Tienjarige Bestand op 15 november 1641 door de koning van Portugal en op 28 februari 1642 door de Staten-Generaal is geratificeerd. De graaf van Aveiras heeft dit goede bericht al in september ontvangen. In Batavia is men diep teleurgesteld dat de strijd weldra beëindigd moet worden, terwijl de VOC nog zo weinig vorderingen op Ceylon heeft gemaakt. Hoewel het Bestand op 6 oktober 1642 plechtig in Batavia is afgekondigd, zint Van Diemen op een mogelijkheid toch enige kaneelproducerende districten op Ceylon in handen te krijgen. Artikel 12 van het Wapen-stilstandsverdrag bepaalt, dat de partij die een stad in haar bezit heeft op de dag dat de wapenstilstand ingaat, ook recht heeft op de plattelandsdistricten, waarvan de stad het bestuurscentrum is. Op basis van deze bepaling denkt Van Diemen de kaneeldistricten Matara en Sabaragamuwa te kunnen opeisen. Hij gaat er daarbij van uit, zonder dat hij dit overigens weet, dat Galle het bestuurs-centrum van deze districten is. Pieter Boreel moet de eis aan de Portugezen overbrengen. Hij vertrekt met de Salamander uit Batavia naar Malakka en proclameert daar op 21 oktober 1642 het einde van de vijandelijkheden. Op 28 januari 1643 komt Boreel bij Batticaloa op Ceylon aan en zendt een boodschapper naar capitão-geral Dom Filipe de Mascarenhas. Deze antwoordt naar waarheid dat er nooit dissavanies vanuit Galle bestuurd zijn en hij verwijst Boreel naar de onderkoning zelf.
Als na de aankomst van Boreel ook op Ceylon de wapenstilstand in februari 1643 ingaat, hebben de Hollanders daar nog bitter weinig bereikt. Tijdens de wapenstilstand doen schepen van de VOC Portugese havens aan de Malabarkust aan, zoals die van Cannanore en Quilon, en leggen contacten met de inlandse vorsten, onder wie de zamorin van Calicut. Op 1 april 1643 arriveert Boreel bij de blokkadevloot die voor Goa ligt. Ondanks het ingaan van het Bestand in februari van dat jaar, duurt de in Goa gehate blokkade – nu al voor het zevende achtereenvolgende jaar – nog steeds voort, hoewel het tijdens deze blokkade niet tot vijandelijkheden komt. Als Boreel de zienswijze van Van Diemen tegenover de graaf van Aveiras en diens adviseurs verdedigt, blijkt al gauw dat zijn argumenten niet houdbaar zijn. Boreel tracht het dan met de vice-rei op een akkoordje te gooien, door met een van de twee districten genoegen te nemen. De vice-rei antwoordt dat hij niet bevoegd is land dat aan de koning van Portugal behoort weg te geven. Boreel is niet van plan met lege handen te vertrekken en dreigt met hervatting van de oorlogshandelingen. De vice-rei heeft weliswaar het gelijk aan zijn zijde, maar door zich daaraan vast te klampen, handelt hij toch niet verstandig. Waarschijnlijk heeft Aveiras gedacht dat de VOC de oorlog niet zou kunnen hervatten zonder uitdrukkelijke toestemming van de Staten-Generaal, die de uitleg die Van Diemen aan het Wapenstilstandsverdrag geeft, niet zal onderschrijven. Aveiras is zich er kennelijk onvoldoende van bewust dat een vertegenwoordiger van een superieure en agresieve macht als de VOC zich niet door argumenten laat overreden, zelfs als beseft wordt dat deze argumenten juist zijn. De Senado da Câmara schaart zich formeel achter de handelwijze van Aveiras. Uit de brief die koning João IV een jaar later, op 4 april 1644, aan Aveiras schrijft, blijkt dat de koning terdege beseft dat zijn onderkoning een groot risico genomen heeft door Boreel niet tegemoet te komen.
Begin mei 1643 komt Boreel met de Salamander uit Goa bij Batticaloa aan. Hij zendt de koopman Marten Vinck naar gouverneur Thyssen in Galle om verslag uit te brengen van de afloop van zijn onderhandelingen met de onderkoning. Hierop geeft Thyssen op 8 mei zijn manschappen opdracht de strijd te hervatten. Boreel zeilt naar Galle, waar hij 300 man aan land zet. Deze manschappen slaan, samen met een deel van het garnizoen van Galle, een kamp op buiten de muren van het fort. De volgende morgen zendt hij een boodschapper naar de Portugese capitão-geral met een verklaring dat de oorlog wordt hervat en twee dagen later, op 10 mei, marcheert Boreel met 400 Hollanders en enige inheemse soldaten op naar de Portugezen. Als hij Belligaum passeert, laat hij daar 50 man achter om de plaats in handen te houden en hij marcheert verder naar Aldea Curazza, op drie léguas van Galle het binnenland in, met het oogmerk de Portugezen bij verrassing aan te vallen. Op de morgen van 11 mei, als de Portugezen in Curazza de mis bijwonen, wordt daar het nieuws ontvangen dat de vijand eraan komt. Zij nemen, onder bevel van capitão Pedro de Sousa, hun wapens op en rennen daarmee op de vijand af en in het gevecht dat ontstaat en vijf uren duurt, worden de Hollanders volledig verslagen. Zij slaan met al hun wapens, vlaggen en trommels in verwarring op de vlucht, nadat zij 160 gesneuvelden 50 gevangenen verloren hebben. De Portugezen beschikten in deze ontmoeting over slechts 200 man, allen Europeanen, van wie er 22 worden gedood en 80 gewond. De Hollanders trekken terug naar Belligaum, waar zij zich voegen bij het garnizoen. Als gevolg van deze nederlaag worden Jan van der Laan en Paulus Doncq, de twee bevelvoerende officieren, naar Batavia ontboden om daar te worden berecht. De Portugese strijdkrachten zetten het beleg van Galle door, maar als het nieuws van de nederlaag bij Galle Batavia bereikt, worden 300 man versterking naar Galle gestuurd om het fort te ontzetten.
Op 12 april 1643 verschijnt een Nederlandse vloot voor Negapatnam en roept de stad op zich over te geven. Om de eis kracht bij te zetten worden 600 man aan land gezet die met geweld bezit van de stad nemen. De inwoners betalen echter een afkoopsom als de invallers zich terugtrekken. Twee dagen later komt een Portugese vloot in het zicht en de Hollanders weten niet hoe snel zij weer aan boord moeten komen. Er ontstaat een gevecht tussen beide vloten, waarbij de Portugezen twee schepen zouden hebben verloren, maar die onbeslist zou zijn, omdat de Nederlandse vloot zich terugtrekt. De onderkoning claimt echter dat de actie niet alleen Negapatnam, maar ook Ceylon heeft gered.
Pieter Boreel gaat, nadat hij Galle verlaten heeft, naar Tranquebar aan de Coromandelkust, waar de Denen in 1620 van de nayak van Tanjore het fort Dansborg hebben mogen bouwen en dat sedertdien in handen is van de Dansk Østindisk Kompagni, maar dat de Denen willen overdoen aan de VOC, omdat zij niet meer in staat zijn het tribuut aan de nayak van Tanjore te betalen. Pieter Boreel poogt de nayak ertoe te verleiden de oorlog met de Portugezen voort te zetten en het Portugese Negapatnam te belegeren. Boreel belooft de nayak de volgende moesson een grote strijdmacht uit Batavia aan te voeren om hem te helpen Negapatnam te veroveren. De nayak weigert echter niet alleen op deze suggestie in te gaan, maar sluit vrede met de Portugezen. Pieter Boreel gaat naar Pulicat, waar men hem een paar dagen na zijn aankomst, op 3 juli 1643, dood in bed vindt.
Het mislukken van de vredesonderhandelingen, wat door capitão-geral Dom Filipe de Mascarenhas wordt toegeschreven aan de Senado da Camâra in Goa, geeft de autoriteiten in Batavia moed. Ondanks het Bestand zenden de bewindvoerders van de VOC in 1642 dertien schepen met 4.500 man naar Indië. Als deze versterkingen in mei 1643 in Batavia zijn aangekomen, wordt daar het rapport van Boreel over zijn onderhandelingen met de onderkoning ontvangen. Gouverneur- generaal António van Diemen en zijn adviseurs zijn, als zij het rapport van Boreel lezen, verbaasd over de houding van de graaf van Aveiras. Eind mei 1643 brengen de Portugezen het VOC-schip de Pauw op. De kapitein, niet bekend met de hervatting van de strijd, is bij Goa voor anker gegaan. Aan boord van het schip bevindt zich de afgetreden VOC-directeur in Perzië, Wollebrant Geleynsen de Jongh, en een kostbare lading zijde. Met het vasthouden van de Pauw en zijn lading denkt Aveiras een troef tegenover de VOC in handen te hebben. Het zal echter blijken dat de Hollanders hieraan juist een argument ontlenen om de vijandelijkheden niet te beëindigen.
Van Diemen zendt op 15 september 1643 acht schepen, onder bevel van Nicolaes Cornelisz Block, naar Goa om de haven voor de achtste maal te blokkeren. Op 27 september arriveren nog vijf schepen. De bevelhebber van dit eskader laat de graaf van Aveiras weten dat hij bevoegd is een wapenstilstand te sluiten op de voorwaarde dat de Portugezen slechts de helft van de aanvankelijk door Boreel opgeëiste kaneellanden tussen Galle en Colombo overdragen. Er volgen onderhandelingen, maar de onderkoning gaat niet in op het voorstel gebied over te dragen. Van Hollandse zijde wordt als alternatief een wapenstilstand van Cabo Comoron tot Diu voorgesteld. Maar omdat dit Ceylon, de Coromandelkust en China zou uitsluiten, verwerpt Aveiras ook dit voorstel.
Op 30 september van dat jaar vaart de Franse Hugenoot François Caron, lid van de Raad van Indië, met dertien schepen en 1.400 man naar Galle. Als Caron in de herfst van 1643 met zijn vloot bij Galle aankomt, beschikt Thyssen over een formidabele troepen-macht. Vier dagen later doet hij met 300 man een uitval uit het door de Portugezen omsingelde Galle. Bij het Portugese hoofdkwartier in Weligama stuit hij op Portugese soldaten die net teruggekeerd zijn van een expeditie naar Kandy. Omdat zij uitgeput zijn, trekken zij zich terug. Bij de achtervolging vallen de Hollanders bij Akuressa in een hinderlaag. Meer dan honderd man, onder wie de twee commandanten, worden gedood. De rest trekt zich, een spoor van bloed achterlatend, terug. Deze Portugese overwinning bij Akuressa is vooral te danken aan de ervaring die de Portugezen hebben in gevechten in de jungle, welke ervaring de troepen van de VOC geheel missen. De Portugezen zijn echter in twee opzichten in het nadeel: zij zijn over het algemeen fysiek minder krachtig dan hun tegenstanders en zij hebben de gewoonte frontaal aan te vallen, wat grote risico’s inhoudt, speciaal als de vijand hierop is bedacht.
Als Block op 19 september bij Goa aankomt voor de achtste blokkade, verneemt hij het voorval van Geleynsen en de Pauw. Block verzoekt dan de onderkoning Geleynsen vrij te laten en de Pauw, met zijn kostbare lading, vrij te geven. De graaf van Aveiras verbindt hieraan twee voorwaarden: Block dient ervan af te zien naar Ceylon te gaan en de Nederlanders dienen de nieuwe capitão-geral van Macau, Luiz Carvalho de Souza, en de hem vergezellende geestelijken, onder wie – volgens Mac Leod – “een belangrijke prelaat,” wiens schip, de Bonne Esperance, op weg naar Macau in Nederlandse handen is geraakt, vrij te laten. De vice-rei, die op vrede uit is, laat uiteindelijk Geleynsen vrij, maar houdt de Pauw en enige kapiteins nog vast. Block en de onderkoning wisselen enige keren brieven, totdat de vice-rei op 9 januari 1644 schrijft dat als Block geen vrede kan sluiten zonder goedkeuring van de gouverneur-generaal, verder onderhandelen geen zin heeft.
Kort na het hervatten van de oorlog in 1643 hebben twee Hollandse schepen het Engelse schip Bonne Esperance, dat op weg is van Ceylon naar Macau, ontmoet. Het is dit schip aan boord waarvan zich Luiz de Carvalho Souza, de nieuwe capitão-geral van Macau en vele geestelijken, nog 100 Portugezen en 40 Engelsen bevinden. Het schip is zwaarbewapend, kapitein William Gorle weigert het schip door de Hollanders te laten visiteren en dan volgt er een gevecht. De Bonne Esperance wordt genomen; de Portugezen worden in Malakka gevangengezet en de Engelsen worden er geïnterneerd. Het vrijlaten van de capitão-geral zal eind 1643 nog een rol spelen bij de vredesonderhandelingen tussen de onderkoning en Block. In hetzelfde jaar brengen de Hollanders twee Portugese jachten, de Concepção en de São Bernardo, op naar Batavia. Het zijn de twee galeotas waarmee João’s gezant, Dom Gonçalo de Sousa, op weg is naar Japan. De lading wordt in beslag genomen, als vergelding voor het opbrengen van de Pauw door de Portugezen in Goa. Beloofd wordt de lading te zullen betalen als de Pauw en haar lading door de Portugezen worden teruggegeven. Daarna mogen de beide schepen leeg naar Macau vertrekken, waaruit blijkt dat de VOC het hervatten van de strijd niet zeer ernstig neemt. Kapitein Sequeira de Sousa weigert evenwel zonder lading te vertrekken.
Er worden tot in detail plannen uitgewerkt om 500 Portugezen aan te vallen die hun kamp in de omgeving van Galle hebben, maar na een week zwoegen wordt de poging opgegeven, omdat deze te gevaarlijk zou zijn. Caron zeilt weg naar Negombo, dat hij op 7 januari 1644 bereikt. De Portugezen verwachten al enige tijd een aanval op Negombo. Dom Filipe de Mascarenhas heeft daarom zijn jongere broeder, Dom António Mascarenhas, met 600 man van Colombo naar Negombo gedirigeerd. Dom António arriveert tegelijk met een legertje van 200 man, onder bevel van de ervaren António de Mota Galvão. Dom António Mascarenhas verwacht bovendien dat zijn broer, de capitão-geral, spoedig met versterkingen zal aankomen. Galvão adviseert Dom António de Hollanders aan te vallen als zij in het donker landen. Dom António slaat dit advies in de wind; hij laat de Hollanders landen en valt de tweemaal zo grote legermacht eerst de volgende morgen frontaal aan. De Portugezen lijden een verpletterende nederlaag. De troepen van de VOC veroveren daarna een van de buitenste kanonnen van het fort, keren het om, schieten daarmee het kruitmagazijn in brand en zetten de strijd voort. Het zwakke garnizoen in het fort sluit de poorten en onderneemt een laatste wanhopige poging zich te verzetten. Een regen van tonnen met brandend kruit daalt op de Hollanders neer als zij het fort binnendringen. De dienstdoende capitão wordt in stukken gehakt, terwijl de rest van zijn manschappen wordt gedood of gevangen-genomen. De Portugezen hebben 300 man verloren, onder wie de beide aanvoerders. Als Caron later op het lichaam van Dom António de orders van Dom Filipe vindt, laat hij de gevangengenomen Portugezen weten dat zij de slag gewonnen zouden hebben als Dom António deze orders zou hebben opgevolgd, dan wel gepoogd zou hebben de landing te verhinderen.
Als Dom Filipe de Mascarenhas hoort dat zijn broeder is verslagen, keert hij snel met zijn hulpleger naar Colombo terug, omdat hij een aanval op de stad verwacht. Onderweg laat hij alle kustforten in staat van verdediging brengen en hij legert troepen langs de rivier de Kelani. De Hollanders, die vergezeld worden door 2.000 Singalezen van Radja Sinha, trekken dan over land naar Colombo, maar als zij de zuidelijke oever van de Kelani Ganga bezet vinden door Portugezen, zakt het hart hen in de schoenen en keren zij terug naar Negombo.
In zijn verslag over de stand van zaken in de Estado da India van december 1643 aan de koning van Portugal, laat de graaf van Aveiras Zijne Majesteit weten dat de Nederlanders op Ceylon slechts een fort bezitten en wel in Galle, maar dat zij daar zozeer worden belegerd dat zij geen voet buiten dit fort kunnen zetten. Hij stelt voorts dat de Portugezen in het bezit van de rest van Ceylon zijn. De zamorin, de Adil Khan en de andere vorsten van Malabar staan op goede voet met de Portugezen, maar de koning van Atjeh en alle koningen ten zuiden van hem zijn tegen de Portugezen gekant; Japan heeft zijn havens gesloten en er is weinig hoop dat deze heropend zullen worden en deze omstandigheid is zeer nadelig voor Macau, dat ook de handel met Manila heeft verloren, tenzij Japan zijn havens heropent moet Macau verhongeren. De Nederlanders weigeren, in weerwil van de wapenstilstand, de vijandelijkheden te onderbreken, maar zij blijven de haven van Goa blokkeren en hebben verschillende Portugese schepen buitgemaakt. Als een illustratie van de kwade trouw van de Nederlanders, verhaalt de onderkoning van twee vaartuigen van handelaren die op weg van Muscat naar Chaul vijf Hollandse schepen ontmoeten. De laatsten hijsen de witte vlag, waarop een van de Portugese schepen zijn koers niet wijzigt en door de Hollanders wordt buitgemaakt; het andere schip, dat de witte vlag niet vertrouwt, wijzigt zijn koers, stuurt recht op de vijand af en ontsnapt. De vice-rei tekent dan protest aan tegen deze schending van de wapenstilstand bij de Nederlandse commodore in Surat, maar hij laat Zijne Majesteit weten dat hij weinig hoop koestert dat zijn claim zal worden gehonoreerd.
Caron zeilt op 18 maart met zijn vloot naar Colombo, nadat hij in Negombo een garnizoen van 500 man heeft gelegerd. Hij vindt nergens een onverdedigde kust om troepen aan land te zetten. Hij bombardeert de Portugezen bijna een week bij Mutuwal, echter zonder merkbaar effect. De verdediging van Colombo bestaat uit 1.500 Portugezen, aangevuld met hetzelfde aantal lascarins. Caron, wiens aanvalsmacht is verminderd omdat hij een garnizoen in Negombo heeft moeten achter-laten, beschikt over slechts 1.000 man. Hij ziet daarom van een aanval op Colombo af, brengt het garnizoen in Galle op 900 man en keert in maart 1644 terug naar Java, nadat Radja Sinha vergeefs getracht heeft hem tot een gezamenlijke mars naar Colombo te verleiden.
Radja Sinha is zo teleurgesteld dat Caron niet samen met troepen van Kandy Colombo wil aanvallen, dat hij stelt dat de VOC Negombo aan hem had moeten overdragen. De verhouding tussen de VOC en Radja Sinha verslechtert nog meer als de VOC greep tracht te krijgen op de kaneelproductie bij Galle. De Portugezen trachten de verslechterde verhouding tussen de VOC en Radja Sinha uit te buiten. Mascarenhas ontvangt twee door de vice-rei geschreven brieven voor de “Leeuwenkoning”, waarin gewezen wordt op de vroegere goede betrekkingen tussen Portugal en Kandy. Aveiras dankt de koning voor diens waarschuwing voor een VOC-aanval op Colombo en waarschuwt Radja Sinha voor de bedoeling van de Hollanders de Singalezen tot slaven te maken. De Portugese gezanten die in mei 1644 de brieven van Aveiras naar Kandy brengen, moeten ervaren dat Radja Sinha er niet aan denkt het bondgenootschap met de VOC te verbreken en weer met de Portugezen in zee te gaan. Radja Sinha wil slechts beloven dat hij de Portugezen niet in de rug zal aanvallen, als deze trachten Negombo te heroveren.
Nadat Block in het voorjaar van 1644 nog enige Portugese vaartuigen heeft buitgemaakt, heft hij op 27 april 1644 de blokkade van Goa vervroegd op, zodat het Portugese eskader uit Lissabon de haven van Goa nog net voor het invallen van de moesson kan binnenlopen. Bovendien heeft Aveiras gelegenheid om twintig fragatas, met 600 man, naar Kutch te zenden om de tegen de Portugezen in opstand gekomen radja te onderwerpen. Ondertussen blijft Aveiras zich beijveren de gouverneur-generaal in Batavia het Bestand te doen erkennen. Hij zegt op 27 april toe de Pauw met zijn kostbare lading te zullen teruggeven als de VOC op Ceylon toegeeft. Dit aanbod wordt echter door Batavia verworpen. De graaf van Aveiras heeft ondertussen met moeite 900 soldaten bijeen weten te krijgen om Mascarenhas’ strijdkrachten op Ceylon te versterken Hiermee komt het Portugese leger op Ceylon op 1.300 Europeanen. De herovering van Negombo krijgt de hoogste prioriteit, zodra de capitão-geral verneemt dat de “Leeuwenkoning” beloofd heeft neutraal te blijven bij een Portugese aanval op Negombo. Mascarenhas trekt nu tegen het fort op. Als hij het twee maanden belegerd heeft, weet zijn capitão-mor of opperbevelhebber hem ervan te overtuigen dat een bestorming kans van slagen heeft. Op 23 juli 1644 vindt, onder vuur van de verdedigers, driemaal een desperate bestorming plaats. In twee uur tijds zijn 600 van de aanvallers gesneuveld en wordt de aanval afgebroken. De met moeite opgebouwde offensieve kracht van de Portugezen op Ceylon is in één dag vernietigd. Terwijl het over- schot van 400 de strijd moede soldaten zich terugsleept naar Colombo.
De VOC besluit de onderkoning onder druk te zetten door Goa in de herfst van 1644 te blokkeren met maar liefst 19 schepen, die duizenden manschappen aan boord hebben, De commandant, Johan Maetsuycker, dient aan te bieden alles wat de VOC aan schepen en lading na 6 oktober 1642, de dag waarop het Bestand in Batavia is afgekondigd, genomen heeft, terug te geven in ruil voor de Pauw en zijn lading. De onderkoning dient ermee in te stemmen dat Negombo in het bezit van de VOC blijft. Maetsuycker moet trachten Colombo te veroveren en ondertussen Goa te blokkeren, om te voorkomen dat de Portugezen hulp naar Ceylon zenden. Hij heeft bovendien opdracht met de onderkoning te onderhandelen over de datum waarop de wapenstilstand moet ingaan, tenzij de Portugezen erin zouden slagen voordien Negombo te heroveren. Als Maetsuycker op 28 september 1644 voor Goa aankomt, heeft Aveiras vernomen dat de aanval op Negombo van 23 juli op een fiasco is uitgelopen. Dan wordt Maetsuycker op 10 oktober met veel pracht en praal bij Panjim aan land gehaald. De graaf van Aveiras zegt nu bereid te zijn alsnog de vorig jaar door Boreel overge-brachte eisen te accepteren en de Pauw met zijn kostbare lading terug te geven. Dit zou betekenen dat de VOC het in januari 1644 veroverde Negombo aan de Portugezen zou overdragen, waarvoor Aveiras argumenten aandraagt. Maetsuycker antwoordt dat deze “scholastische argumenten” de VOC slechts ergeren. Nadat hij gedreigd heeft met voortzetting van de oorlog als de Portugezen halsstarrig blijven, biedt Aveiras aan Negombo voor een groot bedrag van de VOC terug te kopen. Als Maetsuycker hierop niet ingaat, geeft de vice-rei op 10 november wat Negombo betreft toe.
Overeengekomen wordt dat Negombo in handen van de VOC blijft en dat de tussen Colombo en Negombo en de tussen Colombo en Galle gelegen landerijen voor de helft aan de VOC en voor de andere helft aan de Portugezen komen. De overeenkomst wordt nog dezelfde dag door de graaf van Aveiras en Johan Maetsuycker ondertekend. Ofschoon de VOC de strijd gaarne voortzet, is zij in 1644 ook aan een pauze toe, nu gebleken is dat de verovering van Colombo een zeer moeilijke zaak zal blijken te zijn. De Portugezen geven de Pauw met zijn lading terug en de VOC laat Sequpannaraeira de Sousa1 met zijn twee galeotas en lading doorreizen naar Japan.
Op 13 mei 1645 verlaat Adrian van der Stel, de voormalige commandant op Mauritius, Negombo om met 150 man en twee stukken geschut naar het kamp in Pannara te gaan. Hiervan wordt verder niets vernomen totdat drie dagen later een naakte Hollander met een zielig verhaal in Negombo verschijnt. Uitbundig gekleed in scharlaken rood en vervoerd in een draagstoel vervolgt Van der Stel zijn weg als hij een Singalees officier ontmoet die beleeft bij hem informeert wat hij daar met zoveel gewapende manschappen aan het doen is en hij voegt aan zijn vraag toe dat de koning zelf hem opgedragen heeft erop toe te zien dat het garnizoen van Panara veilig naar Negombo wordt begeleid. Van der Stel antwoordt, met de arrogantie die voorheen rampspoed over Coster heeft gebracht, scherp dat dit de koning niets aangaat. De officier verzoekt Van der Stel ernstig zijn positie te overdenken en als Van der Stel zijn weg vervolgt, zal, gelet op de militaire kracht van de Singalezen ter plaatse, geen Hollander de plaats veilig verlaten.
De Hollander, echter, is koppig en de Singalezen openen het vuur. Van der Stel brengt zijn twee stukken geschut in stelling en schiet op hen met citrusvruchten, maar de Singalezen trekken bekwaam terug en zij doen vandaar zo’n dodelijke hagelbui van kogels in de rangen van de Hollanders neerkomen dat maar weinigen niet sneuvelen. De Singalezen storten zich dan met het zwaard in de hand op de overblijvende gedemoraliseerde Hollanders. Bij Van der Stel, die smeekt om genade, wordt het hoofd met een sabelhouw afgeslagen en als 103 man dood op de grond liggen, vluchten de overlevenden de jungle in. Als Radja Sinha van het vuurgevecht verneemt, haast hij zich – begeleid door trommelslagen – een proclamatie uit te geven waarin hij belooft de levens van de Hollanders die ontvlucht zijn te sparen. Het hoofd van Van der Stel wordt op een zilveren schaal gelegd en bedekt met een witte doek, wordt een en ander beleefd naar de commandant van het garnizoen in Pannara gezonden, om het volgens de gewoonten van zijn volk te doen begraven.
Het Singalese leger verschijnt voor het Hollandse kamp in Pannara. Een lange stoet van doodsbleke op lansen gestoken hoofden wordt in processie rond de palissade gedragen, zodat de soldaten zelf kunnen zien wat er is gebeurd; en dan roept Radja Sinha het garnizoen op zich over te geven. In de loop van de nacht verhoogt Radja Sinha de aarden wal rond het kamp tot een hoogte vanwaar het mogelijk is met kanonnen naar beneden in het kamp te schieten en de volgende morgen geven alle manschappen, 500 man in totaal, zich over met alle bagage en ammunitie.
Het onmiddellijke gevolg van het optreden van Radja Sinha is dat de Hollanders zich gaan voorbereiden op de oorlog, maar als zij nog eens rustig over de situatie nadenken zijn zij bereid toe te geven dat zij zichzelf in de problemen hebben gebracht en bijgevolg trachten zij onderhandelingen met Radja Sinha te openen. Zes maanden lang antwoordt de koning niet op alle pogingen van de VOC met hem in gesprek te raken. De VOC is daarover zo verbijsterd dat zij verplicht is de vorst verlof te vragen een ambassadeur naar het hof te mogen zenden en tezelfdertijd smeken de Hollanders Zijne Majesteit zo vriendelijk te zijn de ambassadeur ook aan te horen. Het duurt echter nog tot juli 1647 voordat de verontwaardigde monarch zich verwaardigt een antwoord te geven. Ook de Portugezen doen hun best onderhandelingen met Radja Sinha aan te knopen en de koning amuseert zich vele maanden ermee de ambassadeurs van de twee naties aan zijn hof te doen verblijven en elkaar te doen ontmoeten.
Het jaar 1648 gaat over in het jaar 1649 en nog altijd is er geen vooruitgang gemaakt; maar in juli van het laatste jaar verschijnen, tot grote opluchting van de Hollanders, ambassadeurs van de koning met een verzoenende boodschap en nieuwe voorstellen. De ambassadeurs worden onthaalt met een saluut uit elf kanonnen en drie artilleriesalvo’s en de ondertekening van de nieuwe overeenkomst wordt gevierd door het luiden van vreugdeklokken en het afschieten van raketten. Niettemin schrijft op dat moment Johan Maetsuycker, die Jan Thyssen in Galle is opgevolgd, aan zijn opdrachtgevers in Batavia dat de enige manier om met de koning om te gaan het gebruiken van geweld is. De politiek van vals spelen die de Hollanders aanvaarden, maakt het sluiten van een overeenkomst onmogelijk en de koning beschuldigt hen zonder omwegen van “draaien, het zoeken van uitvluchten en het slechts hanteren van beleefdheden.” Hij is woedend over de chicanes van de casta Hollandeza, zoals hij hen geringschattend noemt, en hij vraagt koeltjes om een gedetailleerde afrekening van de uitgaven die de VOC ten behoeve van hem heeft gedaan en hij wijst erop dat hem nog nooit een afrekening is voorgelegd, ondanks zijn herhaalde verzoeken hierom. Ten slotte, echter, wordt het geschil, na een boze briefwisseling, begraven.
De periode van vrede die nu aanbreekt is een grote opluchting voor de Singalezen, die de verwoestingen en het bloedvergieten meer dan zat zijn. De bevolking gaat weer de velden bebouwen en zij herbouwt ook de vernietigde dorpen, terwijl de koning zijn meeste tijd doorbrengt in Badulla en Bintenna, ver weg van de benauwende zorgen van de regering. Hij realiseert zich niet dat de Hollanders al hebben besloten geen van de landerijen waarop kaneel groeit, en die nu in hun macht zijn, aan hem terug te geven. De koning geeft zich met opgewekt gemoed over aan de verstrooiingen die hem altijd hebben geboeid. Dat hij gek is op exotische dieren is algemeen bekend en vreemde dieren behoren tot de meest welkome geschenken die men hem kan geven. Een neushoorn of een steenbok wordt met evenveel plezier ontvangen als een Arabisch strijdros. De koning geniet de reputatie een goed ruiter te zijn en zijn bekwaamheid in de jacht vinden we vandaag de dag nog terug in liederen. Hij is heel gek op zijn kennel en hij schreef de Hollanders een keer dat de mastiffs die zij hem gezonden hadden noch geschikt zijn om het paleis te bewaken, noch om mensen bang te maken, terwijl hun verschijning en gedrag niet aangenaam zijn. Hij houdt van het africhten van valken en schrijft de Hollanders met spijt over een valk die “hij met veel liefde en tederheid heeft opgevoed. Hij heeft hem meegenomen op de jacht en liet hem vliegen en toen is de vogel verdwenen en nooit meer teruggekeerd.” Hij houdt ook van de veren van de paradijsvogel die hem zijn toegezonden, en hij toont zijn waardering door de veren te dragen. Evenals zijn vader, geeft hij de voorkeur aan Europese muziek boven Singalese muziek, en een fluitspeler die gevangengenomen is in Pannara, heeft hij met veel plezier ontvangen, omdat hij de fluit zachtjes en met gevoel bespeelde. Toen de man was gestorven, zonden de Hollanders hem een andere fluitspeler, maar de koning vond diens manier van bespelen van het instrument een beetje ruw.
Hij is sterk gekant tegen de gewoonte van interraciale huwelijken en als hij verneemt dat een Singalese vrouw in Galle is getrouwd met een Hollander, schrijft hij een brief om zijn grote ergernis daarover uit te drukken. Hij voegt eraan toe dat zulke huwelijken eens zeer gangbaar waren, omdat de Singalezen geen inheemse koning hadden die op hen kon letten, toen de Portugezen hen doopten, voedden en kleedden en dat “enige vrouwen, hun eer prijsgevend en zich daarover aan een kant schamend, met de Portugezen trouwden,” maar hij heeft besloten deze duivelse gewoonte niet langer meer te tolereren want zij hebben nu hun eigen koning.
Bij een gelegenheid schrijven de Hollanders Radja Sinha om ertegen te protesteren dat hij zich “God” laat noemen, een gewoonte die heeft postgevat tussen volkeren die van elkaar verschillen als de Romeinen en de Japanners. In zijn antwoord betoogt hij dat de ware God die koninkrijken en koningen heeft geschapen, getoond heeft het met deze gewoonte eens te zijn door zijn twee broers te straffen die zich jaloers hebben getoond, omdat zij niet dezelfde eer ontvangen als Radja Sinha.
De graaf van Aveiras, die al lang geleden gevraagd heeft van zijn post te worden ontheven, wordt opgevolgd door Dom Filipe de Mascarenhas. Hij is benoemd op 10 april 1644 en hij arriveert op 10 september van hetzelfde jaar op Ceylon, om de overeenkomst met de VOC verder uit te werken, waarbij de grenzen tussen het Hollandse en het Portugese gebied op Ceylon nauwkeurig moeten worden vastgesteld. Maetsuycker komt daartoe samen met de franciscaan Gonçalo Veloso de São José eind december 1644 naar Ceylon. Op 25 januari 1645, meer dan drie jaren nadat Mendoça Furtado het wapenstilstandsverdrag met de Staten-Generaal heeft gesloten, gaat de wapenstilstand ook in Azië in. Ieder van beide partijen blijft in het bezit van het territorium dat zij de facto in hun macht hebben, zoals ook is afgesproken. De Portugezen krijgen een adempauze.
De capitão-geral van Ceylon, Dom Filipe de Mascarenhas, vertrekt kort voor de afkondiging van de vrede op 10 januari 1645 naar Goa, omdat hij al op 10 april 1644 is benoemd tot vice-rei van de Estado da India (1646-1651) en bijgevolg reist hij door naar Indië. Hij laat op Ceylon niet alleen een grote reputatie van verworven rijkdom achter, maar ook zijn bekwaamheid in gifmenging is berucht. Dom Filipe de Mascarenhas wordt als capitão-geral van Ceylon opgevolgd door Manuel Mascarenhas Homem, die bijzonder incompetent blijkt en geen greep krijgt op de kritische situatie waarmee hij wordt gecon-fronteerd. Hij negeert de zekerheid van de spoedige hervatting van de vijandelijkheden en hij verzuimt voordeel te behalen door zich daarop voor te bereiden nu het nog vrede is. Dus alles verkeert in een situatie van verontachtzaming als in oktober 1652 twee Hollanders op Ceylon aankomen, om aan te kondigen dat de oorlog zal worden hervat.
1 Zie deel XX, pagina 210 e.v.