Hoofdstuk 1
Moçambique ten noorden van de Zambezi tot aan het midden van de 17e eeuw
1.0 De Portugezen en het gebied ten noorden van De Zambezi in de 16e eeuw
Geschreven door Arnold van Wickeren
De dominicaan João dos Santos vertelt een gruwelijk verhaal over gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in 1586, het jaar waarin hij in Afrika is aangekomen. Twee Afrikanen bieden een zwarte vrouw te koop aan aan de Portugezen op Moçambique-eiland. Zij bieden haar aan aan een Portugese dame die een plantage bezit op het vasteland tegenover het eiland. Zij, echter, vindt de prijs van tien lappen kledingstof te hoog en zij biedt aan de helft te betalen, waarop de twee Afrikanen antwoorden dat zij “de negerin liever zouden opeten dan haar zo goedkoop te verkopen.” Als er geen andere koper kan worden gevonden “lopen zij naar een nabijgelegen bosje en doden de negerin, en zij blijven daar drie of vier dagen en eten daar van het gekookte en geroosterde vlees.” De capitão van Moçambique geeft de Portugese dame een deel van de schuld, omdat zij de negerin niet heeft gered door haar te kopen, maar hij straft ook “enige van de heidense kafirs die in deze palmbosjes verblijven, omdat hij heeft vernomen dat zij van de negerin hebben meegegeten.” Malyn Newitt, aan wiens boek deze geschiedenis is ontleend, merkt daarover op: “er is op het eerste gezicht alle reden om dit verhaal niet serieus te nemen, het eten van menselijk vlees is in Afrika even weerzinwekkend als in Europa en de meest waarschijnlijke verklaring is dat de verhitte verbeelding van de dominicaan bereid is geweest het opgesmukte schilderachtige verhaal over barbarij te vertellen omdat hij wist dat dit zijn Europese gehoor zou opwinden.” Op dezelfde manier kunnen alle verhalen over kannibalisme in de vroege Portugese literatuur worden aangemerkt als verzinsels van een bijgelovig en onwetend gehoor.
Of de details van het verhaal nu waar zijn of niet, het heeft een symbolische betekenis voor het begrip van de ontwikkelingen tussen de volkeren die wonen in Moçambique ten noorden van de Zambezi in de late 16e eeuw.
In het midden van de eeuw is in Centraal-Afrika een periode van klimatologische instabiliteit aangebroken. De jaren zestig van de eeuw worden geteisterd door droogte en hongersnood, wat leidt tot migratie op grote schaal zowel in het westen als in het oosten van het gebied. Met de droogte komen ook de sprinkhanen. In 1561 teisteren sprinkhanen het gebied ten zuiden van de Zambezi voor de eerste maal en de zwermen vormen al een plaag volgens de jezuïet Monclaro die deelneemt aan Barreto’s expeditie naar de Zambezi in 1571-72. In de jaren tachtig keert de hongersnood terug. Dos Santos beschrijft de situatie levendig:
….de wrede plaag van erg grote sprinkhanen die door dit land trekken in zulke grote aantallen dat zij de grond helemaal bedekken en als zij weer opstijgen in de lucht een dichte wolk vormen die het land verduistert. De verwoesting die zij aanrichten is groot omdat zij alle gewassen eten, tuinen en palmbosjes die zij passeren laten zij zo dor achter alsof het vuur hen verteerd heeft, zodat zij de komende twee jaren geen vruchten zullen voortbrengen en daarom is er gedurende die tijd sprake van grote onvruchtbaarheid en hongersnood, waaraan velen sterven…..Er is zo’n grote schaarste aan voedsel dat de kafirs zichzelf als slaven verkopen louter om voedsel te ontvangen en hun kinderen ruilen voor een alqueire gerst, en degenen die niet voor zichzelf kunnen zorgen, komen om van de honger.
Met de honger komen ook ziekten. De pokken verspreiden zich langs de kust, ‘een pestilentie waaraan niemand ontkomt van het huis waarin het zijn intrede doet, mannen, vrouwen en kinderen worden getroffen en er zijn maar heel weinig patiënten die beter worden na een pokkenaanval.’
De invloed van de droogte spreidt zich over de bevolking van Afrika uit op een verschrikkelijk systematischewijze en dat zal zich de volgende eeuw nog menigmaal voordoen. Het uitblijven van de regens wordt steevast gevolgd door sprinkhanen, hongersnood, ziekten, oorlog, kanniba-lisme en slavernij. In Westcentraal-Afrika gaan de invasies van de Jaga in de Congo vergezeld van hongersnood en verhalen over kannibalisme en het in slavernij geraken van grote delen van de Bakongo bevolking, inclusief leden van uit de geslachten waaruit chefs voortkomen. In Oostcentraal-Afrika is het onmiddellijke gevolg van de droogte de vlucht van hele bevolkingen, de ‘Zimba-overvallen’ en als gevolg daarvan de wijziging van de politieke kaart van Noord-Zambezië. In deze context zijn incidenten van kannibalisme en slavernij maar al te frequent en de verhalen die kannibalisme en slavernij aan elkaar koppelen een bewijs van de rampen die de volkeren van Centraal-Afrika hebben getroffen.
1.1 De Makua