Categorieën
Portugees kolonialisme

De Makua. Moçambique ten noorden van de Zambezi tot aan het midden van de 17e eeuw

Deel 22 Index

Hoofdstuk 1

Moçambique ten noorden van de Zambezi tot aan het midden van de 17e eeuw

1.1 De Makua

Geschreven door Arnold van Wickeren

Het noorden van Moçambique wordt vandaag de dag gedomineerd door volkeren die talen spreken van de Makua en Maravi-groepen, maar aan het begin van de 16e eeuw kennen de Portugezen slechts zwarten die Makua spreken. De Makua-taal wordt nu gesproken in dialecten die genoeg van elkaar verschillen om te suggereren dat duizend jaren verstreken zijn sedert de originele Makua-sprekende groep in beweging is gekomen. Of de oorspronkelijke Makua-sprekers het land zijn binnengekomen tussen Lake Malawi en de zee vanuit het noorden of vanuit het zuiden kan slechts een onderwerp van speculatie zijn. Makua tradities verhalen slechts dat het huis van de natie zich heeft bevonden in de Namuli heuvels, en het is waarschijnlijk dat oorspronkelijk slechts de hooglanden ten oosten van het meer bewoond zijn geweest, de nieuwkomers hebben zich vermengd met de San-bevolking, die zij in de regio hebben aangetroffen. Hieruit valt af te leiden dat zelfs in de 16e eeuw de kuststreken tamelijk dun bevolkt zijn geweest, maar dat de Makua-sprekers zich in het binnenland verspreid hebben naar het noorden en het zuiden en dat toen de belangrijkste scheidingslijnen tussen de verschillende bevolkingsgroepen zijn getrokken. In het noorden woonde het volk dat vandaag bekend is als de Medo en Niassa Makua, terwijl in het zuiden die groepen woonden die soms worden aangeduid met de naam Lomwe. Deze laatste groep is ook verdeeld, een deel heeft bezit genomen van de oude hartlanden van de Namuli heuvels en het andere deel heeft zich gevestigd in de vallei van de Zambezi. Dit laatste deel is de Portugezen bekend als Bororo, een naam die tegenwoordig vaak vertolkt wordt als Lolo.

In de 16e en het begin van de 17e eeuw hebben zij de noordoever van de Zambezi stroomopwaarts tot aan Tete bezet. Aan de zuidoever woonden de Tonga, en de rivier vormde een etnische en taalkundige grens, zodat zij die stroomafwaarts varen, afhankelijk of zij bakboord dan wel stuurboord aanhouden, terechtkomen bij de Bororo of Botonga. Makua-sprekers woonden ook in de Vallei van de Shire, maar waarschijnlijk betekende dit niet dat zij ook de hooglanden ten westen van deze rivier bevolkten.

De Portugezen hebben contact met de Makua die wonen op het vasteland tegenover Moçambique-eiland en incidenteel ook met groepen die zij ontmoeten aan riviermondingen. De meeste commentaren uit de 16e eeuw maken melding van een simpele sociale structuur en materiële cultuur van de kustbewoners. Duarte Barbosa beschrijft in 1517 de bevolking bij Moçambique-eiland als “naaktlopers die zich insmeren met rode klei….hun lippen doorboord met drie gaten en daarin hebben zij beenderen geplaatst met kleine steentjes en andere kleine hangers.” De aan de kust wonende Makua kennen geen grootschalige politieke organisatie. “Velen van hun buren,” schrijft de jezuïet Monclaro in de jaren zeventig, “denken beter na en hebben betere gebruiksmiddelen dan andere zwarten.” Hij denkt dat “er geen grote chef is aan wie zij tribuut betalen maar zij leven als in een republiek.” João dos Santos O.P. schrijft in 1609, maar zijn inlichtingen over de Makua schijnt hij te hebben ontvangen van pater Thomas Pinto, de inquisiteur van Goa, die in 1585 schipbreuk heeft geleden aan de Afrikaanse kust. Het is ook duidelijk dat langs de kust ten noorden van de delta van de Zambezi geen grote rijken bestaan met machtige chefs aan het hoofd, zoals ten zuiden van de Zambezi tussen de Karanga, ofschoon “in het binnenland van dit gebied verschillende grote en machtige koningen leven, heidenen en kafirs met wollig haar, van wie het merendeel behoort tot de Makua natie.” Onmiddellijk ten noorden van Quelimane woont een Makua-chef, genaamd Gallo. “Hij laat zich koning noemen, maar zijn gebied is beperkt. Hij heeft maar een paar vazallen en weinig bezittingen.” Vijf leguas ten noorden van Quelimane liggen Makua-dorpen verspreid langs de oevers van de rivier Loranga, zij behoren aan een chef genaamd Bano. Met de machtige en complexe Karanga rijken in gedachten, zegt João dos Santos O.P.:

De regering van deze mensen is erg simpel. In ieder dorp is een chef die hen bestuurt en die fumo wordt genoemd. Hij spreekt verbaal recht in hun geschillen, die er maar weinig zijn; en als de fumo niet in staat is een beslissing te nemen, regelt Bano, de heer van het land, de zaak na advies te hebben ingewonnen van de andere fumos, die voor dit doel bijeen-gekomen zijn op het terras van het huis van de bedoelde Bano.

Een oorzaak waarom de kustgebieden naar verhouding dun bevolkt zijn en waarom er geen grote rijken bestaan is de ongeschiktheid van het land voor de veeteelt, een feit dat Santos echter als volgt verwoord: “Deze kafirs zijn niet gek op werk en zij kunnen beter dansen en feestvieren.

Het schijnt dat in de 16e eeuw de Makua-sprekende bevolking politiek gefragmenteerd is en niet geëvolueerd is tot het systeem van een grote staat. Een deel van de verklaring hiervoor ligt in het matrilineaire afstammingssysteem en de stevige matriarchale traditie, waarbij niet alleen controle wordt uitgeoefend over de landbouw en de toekenning van de opbrengst daarvan aan de oudere vrouwen van het dorp, maar de vererving van landerijen en eigendomsrechten blijft ook binnen moeders clan. Zij gaan naar kinderen van moeders broer. António Rita-Ferreira beschrijft hoe matrilineaire vererving gekoppeld aan politieke macht leidt tot wat hij noemt ‘matricentrische gemeenschappen.’

De moeder en de oudste zuster van de chef genieten een zeker politiek overwicht. De oudste dochter van de laatste, de pia-muene, bewaakt de gewoonten en is verantwoordelijk voor de begraafplaatsen van het matriarchale systeem.

Als mensen die, als de aan de kust wonende Swahili, die patriarchale gebruiken kennen, in het huwelijk treden met een Makua, ontstaat er een ingewikkelde situatie waarbij beide systemen van vererving en politieke macht een rol spelen. Santos, die wat hij ziet wenst te vertalen in een Europese taal, bemerkt dat, ofschoon er vele heren zijn die vazallen hebben, geen van hen de titel koning voert, uitgezonderd enige moren die in kleine steden aan de kust resideren, we noemen hen koningen van de steden waarin zij leven. Het gebrek aan politieke cohesie bij de Makua maakt het niet alleen voor moslims aan de kust mogelijk hun stedelijke gemeenschappen te stichten, maar geeft ook buitenlandse veroveraars de kans hun opperheerschappij te vestigen, ofschoon de sociale cohesie van de Tonga die leven ten zuiden van de Zambezi en die matriarchale vererving kennen opmerkelijk tijdbestendig is gebleken en is blijven bestaan tot de dag van vandaag.

Een levendig en een bijna hartelijk portret van de Makua aan de kust is geschilderd door de jezuïet António Gomes, die voor 1645 schipbreuk heeft geleden tussen Quelimane en Angoche. Als hij en zijn metgezellen naar de kust lopen,

Zien wij een groot aantal kafirs die de schipbreuk van grote afstand hebben afgewacht……kinderen, mannen en vrouwen en de volwassenen zo slecht gekleed dat de kleding van de vrouwen nauwelijks twee vingers breed is en sommige kleden zich alleen maar met een palmblad en onder de twaalf jaar lopen zij geheel naakt.

Het is duidelijk dat dit eerste contact met de Portugezen niet geleid heeft tot het wijdverspreide gebruik van geïmporteerde kleding. Pater Gomes vraagt of hij de lokale chef kan spreken en

Daar komt een oude man met een uitgedroogde huid en een grijze baard die al moet hebben geleefd ten tijde van Afonso de Albuquerque; ik begin het gesprek met te klagen over de zee die ons zoveel kwaad heeft gedaan en hij geeft mij een antwoord dat mij zeer wijs voorkomt. ‘Meester, als u weet dat de zee gek is en geen hersens heeft, waarom waagt u zich dan op zee’….Hij is gekomen om ons te ontmoeten, toen hij had vernomen dat wij ons aan zijn kust bevonden, zodat niemand iets van ons zou kunnen nemen, wat anderen al zo vaak hebben gedaan….en hij verlaat de plaats niet tot wij ook vertrekken.

Hij gaat door met het beschrijven van de mensen met hun bijgevijlde tanden ‘zo scherp als die van honden’ en hun getatoeëerde gezichten en lichamen zo ‘prettig als karakters uit de hel’, terwijl ‘zij die zich afwijkend van de meerderheid hebben gekleed een tijger- of leeuwenklauw als kroon dragen, die hen nog meer op geesten doen lijken. De vrouwen dragen ringen in de lippen, ‘de ringen die de onderlip het meest uitrekken, zijn de mooiste’, als een man zich opmaakt om in het huwelijk te treden heeft hij vier mooie horens op zijn hoofd, kunstig gerangschikt: ‘een precies boven zijn voorhoofd, een ander daar achter en een boven ieder oor’. Daar het onmogelijk is met deze hoofdtooi te slapen, wordt er ’s nachts een aangepaste hoofdtooi gebruikt. De Makua aan dit deel van de kust houden geen vee, maar leven van de visvangst in de lagunen en zij drogen de vis om haar op te slaan en te consumeren samen met vruchten en wortelen. De jacht is een belangrijke gezamenlijke bezigheid:met veel mensen houden zij een klopjacht, waarbij zij een groot stuk land insluiten. Zij steken de struiken in brand en vangen de wegvluchtende dieren door hen met speren te doden.

Als de Portugezen klaar zijn om te vertrekken, geeft de chef zijn mannen toestemming om de resten van het wrak te doorzoeken, hetgeen op een zeer ordelijke wijze gebeurt, wegens de grote angst voor de Portugese kanonnen. Op de terugweg betreden de zwarten een op palen gebouwd dorp, dat door de bevolking verlaten is, omdat allen aan het vissen zijn. Op de palen van de palissade worden tien of twaalf schedels tentoongesteld, met inbegrip van

….drie recent afgeslagen hoofden…..Het is een groot dorp met houten hutten naar alle kanten, de meeste daarvan zijn groot en hebben een verdieping, met de deuren gesloten door middel van een smal touw zonder een ander slot……Door de openingen in de huizen zien wij veel ivoor en grote hopen gedroogd vlees en vis

De Portugezen lopen door en zij brengen de nacht door in een ander groot dorp waar eveneens huizen zijn gebouwd op palen met een open benedenruimte waar de mensen beschutting kunnen vinden. Er wordt hun verteld dat de hoog gebouwde hutten een bescherming vormen tegen de leeuwen. Het blijkt dat de zwarten die aan de kust wonen geregeld contact hebben met de Portugezen. Een man heeft gediend op een Portugees schip en is in Portugal geweest en een ander laat een deel van een kanon zien dat een relict is van een oude schipbreuk. In de 17e eeuw jagen de Makua niet op olifanten om deze uit te roeien, want Frei Gomes komt aan de weet dat de dorpen geen bosjes kokospalmen hebben omdat de olifanten de jonge boompjes opeten. Kokospalmen, echter, groeien in overvloed binnen de palissaden van de dorpen, en in verlaten dorpen waar na het overlijden van de chef de vruchten voor het oprapen liggen.

Wanneer iemand die groot respect geniet sterft, laat men hem in zijn huis liggen zoals hij stierf, en men laat alle voorwerpen die hij placht te gebruiken achter, zoals de kommen waaruit hij zijn voedsel at, de quite waarop hij zat, en alle andere zaken, men sluit de deur die is gemaakt van bamboe of van bij elkaar gebonden stokken. Men werpt geknede modder tegen de deur en dan trekken de dorpelingen naar een andere plaats, waar zij een nieuw dorp stichten en de kokospalmen van het oude dorp blijven onbeheerd achter.

De Portugese schipbreukelingen trotseren bij deze gelegenheid de lokale gebruiken en verzamelen de vruchten die zij in het verlaten dorp vinden. Bij het volgende dorp wordt de Portugezen gevraagd te stoppen om de maaltijd te gebruiken. Deze beleefdheid wordt zeer gewaardeerd totdat een van de gasten een menselijke vinger in de soep vindt.

De Bororo van de Zambezi vallei zijn aanzienlijk meer geïntegreerd in het commerciële systeem van Centraal-Afrika dan de Makua die door Frei Gomes beschreven zijn. Zij zijn betrokken bij de vervaardiging van katoenen stoffen (machiras) en profiteren van de omvangrijke handel in dit product. Frei Monclaro, aan de andere kant, die eerder neerbuigend doet over de materiële cultuur van de Makua, bewondert de techniek die wordt gebruik om kraalpatronen in hun textiel te weven. Hij geeft ook commentaar op hun bekwaamheid in de bewerking van goud en koper en hij en Frei Dos Santos delen een licht weerzinwekkende fascinatie voor het vijlen van tanden, het doorboren van wangen en het aanbrengen van ringen in de lippen, ‘waardoor zij op duivels lijken’.

Ondanks het binnenvallen van de ‘Zimba’ in de regio aan het einde van de 16e eeuw en de daaropvolgende vestiging van Maravi-chefs, geloven de Portugese paters nog steeds dat de aan de kust levende Makua die zij hebben ontmoet een arme bevolking zijn. Misschien zelfs verstotenen, die in hun kleine dorpsgemeen-schappen in de delta van de rivier leven van vis en gierst en daardoor ontsnappen aan de opperheerschappij van een of andere machtige chef. De groei van de islamitische handelssteden zoals Angoche, evenwel, en de daarmee gepaard gaande groei van de handel in ivoor, die beide plaatsvinden in de 16e eeuw, hebben geleid tot aanzienlijke veranderingen voor vele volkeren ten noorden van de Zambezi. António Gomes is van mening dat de moslims cultureel hoger staan dan de kafirs, zodat de beschaving van de laatsten toeneemt door hun contact met de moslims. De islam begint zich te verspreiden vanuit de moslimsteden doordat moslims in het huwelijk treden met zwarte niet-moslims en door de vestiging van economische betrekkingen. Frei Dos Santos verhaalt dat de broer van een Makua-chef een ‘moor’ is geworden en dat zich ‘zwarte moren’ bevinden tussen de Makua-bevolking van de Loranga delta. De handel in ivoor brengt schepen naar de rivierdelta’s en deze voorzien een markt van voedseloverschotten die geproduceerd zijn door de lokale bevolking. Bovendien wordt er een route over land geopend tussen Moçambique-eiland en de Zambezi die zeker in 1645 gebruikt wordt, Frei Gomes schrijft over de kustvlakte ten noorden van Quelimane dat deze vele grote dorpen kent en de kafirs (ofschoon primitief) de Portugezen goed verzorgen door hen kippen, rijst en meel, wat het beste is dat zij hebben, te bezorgen. Deze betrekkelijke welvaart leidt tot vestiging van meer mensen in de kustgebieden.

De vreedzame culturele en commerciële contacten tussen de Makua en moslims en Portugese maritieme gemeenschappen worden in het midden van de 16e eeuw brutaal onderbroken door een aanval van droogte en het gevolg hiervan: de sociale verplaatsing die leidt tot de invasie, verwoesting en verovering van Makua gebied door volkeren van buiten.

1.2 De invallen van de Maravi