Categorieën
Portugees kolonialisme

Belegeringen van Moçambique. Portugals positie aan de Swahilikust aan het begin van de 17e eeuw

Deel 22 Index

Hoofdstuk 2

Portugals positie aan de Swahilikust aan het begin van de 17e eeuw

2.1 Belegeringen van Moçambique

Geschreven door Arnold van Wickeren

Lourenço de Brito, die heeft gediend in de Barreto-expeditie en die voorheen ervaring heeft opgedaan als capitão van Moçambique en Sofala, in aanvulling op zijn langjarige diensttijd in Indië, acht zichzelf verheven boven de waarschuwingen van koning Philips op zijn post in Moçambique te blijven. Hij brengt een bezoek aan de Zambezi, waar hij wordt aangevallen en beroofd door inheemsen, waarbij tien of twaalf Portugezen de dood vinden. Sebastião de Macedo, die arriveert om Lourenço de Brito op te volgen, koopt van koninklijke fondsen een vaartuig en vaart met 50 man uit om Brito te helpen. Hij overlaadt zijn vaartuig met kledingstoffen van hemzelf, die hij voor eigen rekening wil verkopen. Het schip met alle opvarenden vergaat echter in een vliegende storm. Als Philips II verneemt dat het garnizoen van Moçambique ongeveer gehalveerd is, geeft hij de naar Indië vertrekkende armada van 1603 opdracht Moçambique aan te doen en daar 100 soldaten achter te laten. De koning geeft de armada die het jaar daarop vertrekt opdracht zoveel mannen naar Afrika te brengen als gemist kunnen worden, maar voordat deze versterkingen op de plaats van bestemming zijn aangekomen, dient Portugees Zuidoost-Afrika de eerste uitdaging door mede-Europeanen te trotseren.

Nadat in 1601 al twee Nederlandse jachten voor Sofala en Pemba verschenen zijn, zendt de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) een vloot van 12 schepen uit, onder bevel van admiraal Steven van der Haghen, met het doel Portugal zijn oosterse handel met geweld te ontrukken.

De vloot verschijnt op 17 juni voor Moçambique. De inwoners haasten zich met hun waardevolle spullen naar het fort, dat schandelijk onklaar is om een beleg te weerstaan. Het garnizoen bestaat uit slechts zestig man in plaats van uit honderd soldaten, zoals het koninklijk regimento voorschrijft. De volgende dag verkennen de Nederlanders in hun boten het eiland. Zij slagen erin een scheepsjongen en een mulat in handen te krijgen. Zij onthullen dat de nau die onder de kanonnen van het fort ligt, geladen is met ivoor en dat het vaartuig op de aankomst van schepen uit Portugal wacht om zijn reis naar Goa voort te zetten. Tijdens een krijgsraad wordt besloten de kraak te plunderen, wat met succes wordt uitgevoerd, ondanks hevig vuur uit het fort. De Nederlanders wachten op de jaarlijkse armada, maar er arriveert geen schip.1 Zij boeken nog een additioneel succes; zij maken een jacht, geladen met ivoor en rijst, buit, alsmede vijf pangaios die rijst en maïs vervoeren. Zij herdopen het jacht in ‘Mozambique’ en voegen haar toe aan hun vloot. Op 8 augustus zetten negen sloepen 150 man af op het eiland. Zij vinden niets van waarde, maar vernielen ook niets, afgezien van één huis dat zij in brand steken. Op 25 augustus zeilt het grootste deel van de vloot weg; slechts een schip en twee jachten blijven de haven blokkeren. Maar dit duurt niet meer dan een week en in november voegen de drie schepen zich bij de rest van de vloot die inmiddels Goa bedreigt.

Als het gebeurde in Portugal bekend wordt, gelast koning Philips een onderzoek naar de omstandigheid dat het fort niet op een aanval was voorbereid en naar het verlies van schepen, want als de Hollanders Moçambique zouden hebben veroverd dan zou dit de Carreira da India volledig verstoord hebben. Het garnizoen van het Fortaleza São Sebastião is op een sterkte van 150 man gebracht en het telt zes schutters, onder wie een meesterschutter. Het fort is bevoorraad met wapens, munitie en voedsel, om het garnizoen een belegering te kunnen doen weerstaan. Rond het fort zal een gracht worden gegraven. Deze zal een lans breed en een lans diep worden en er worden vier lange-afstandskanonnen geplaatst die tot het eilandje São Jorge kunnen schieten. Het Forte Santo António zal ook worden gerestaureerd en er moeten artillerie en soldaten in worden geplaatst om de achteringang naar de haven te bewaken. Bovendien krijgen lokale slaven opdracht het eiland Moçambique te omgeven met palen onder water. Het eskader fustas dat Moçambique moet verdedigen krijgt de taak te verhinderen dat de Nederlanders zich aan de kust van het vasteland bevoorraden. Ook Forte São Caetano in Sofala zal worden opgeknapt. Maar voordat deze werkzaamheden zijn uitgevoerd zal het fortaleza van Moçambique de meest serieuze aanval van haar bestaan hebben te doorstaan.

Op 30 maart 1607 arriveert in Moçambique een galeão uit Indië met het nieuws dat een boodschapper uit Portugal die met spoed via het Midden Oosten naar Goa is gezonden, heeft gemeld dat er een Nederlandse vloot uit Europa onderweg is om Moçambique aan te vallen. De inwoners beschouwen dit niet als een urgent gevaar, omdat in de maanden maart en april noordelijke winden de overhand hebben, maar zij beginnen desondanks koopmansgoederen, meubilair en andere waardevolle zaken naar het fort te slepen. Groot is de schok als zij op 29 maart negen vijandelijke schepen2 op het eiland zijn afzeilen. De vloot, onder admiraal Paulus van Caerden, ankert in de luwte van het eilandje São Jorge en de kanonnen van het fort vuren een paar tartende, maar niet doeltreffende schoten af. De admiraal belegt een vergadering waarin voorzichtigheidshalve besloten wordt de volgende dag te besteden aan het peilen van de ingang van de haven, waarmee de Nederlanders afzien van het verrassingseffect. Volgens een lid van het garnizoen, de Spanjaard Durão, verdienen de Nederlandse kapiteins eerder de titel van kooplieden van de rivieren dan kapitein van het fort. Ondanks dat het fort nog niet voltooid is, verkeert het al in een situatie van verval. Van het geringe aantal kanonnen zijn de meeste niet schietklaar; hun affuiten zijn verrot en onbruikbaar. Er is niet één gekwalificeerde schutter en het fortaleza heeft niet meer kruit dan Dom Estêvão de Ataíde, de nieuwe capitão, heeft meegebracht. Het is een goede zaak dat veel inwoners van Moçambique over hun eigen wapens beschikken; sommigen zouden daarmee het hele garnizoen hebben kunnen uitrusten. Maar het garnizoen is niet op sterkte. Ataíde heeft veel van de versterkingen die hij heeft meegebracht naar de Zambezi gezonden en met hen zijn ook 30 inwoners meegegaan. Ondanks de omvang van het Fortaleza São Sebastião zijn er slechts 60 soldaten beschikbaar voor de verdediging, samen met 30 inwoners en nog eens 30 inwoners die naar de Zambezi zijn getrokken. De inwoners brengen de resterende goederen, waardevolle zaken en voorraden voedsel binnen het fort. Ataíde verdeelt zijn kleine strijdmacht in vier even grote compagnieën, en hij wijst iedere compagnie een bastion aan dat onder leiding van iemand die dienst doet als capitão verdedigd dient te worden. Het vitale bastion van São Gabriel wordt verdedigd door Diogo de Carvalho. Vrouwen en kinderen slepen kogels en patronen voor de gevechten aan, stapelen balen met kledingstoffen op en vullen zakken met zand. In totaal zijn er 200 mensen in het fort. De sleutel van het waterreservoir wordt afgegeven aan een rechter die het fort bezoekt.

Er is enig verschil tussen hetgeen Durão over de gebeurtenissen van de twee volgende dagen schrijft en de Nederlandse bronnen, maar het schijnt dat de Ceylon op 30 maart de diepte van het kanaal gepeild heeft en dat het schip gevolgd is door de Ter Veer en de Bantam. De Bantam geeft dekkingsvuur, terwijl de twee andere schepen de uitvoering van hun taak voortzetten, ondanks furieus vuur van het fort, dat echter niet in staat is de kanonnen voldoende naar beneden te richten. De Nederlandse schepen bevinden zich zo dicht bij het fort dat de kapitein van een van de schepen wordt gedood door een musketschot. Het schijnt dat twee galjoenen en een galjoot die uit Indië zijn aangekomen, verloren zijn gegaan. Volgens Nederlandse bronnen zijn de drie schepen er tussen uit geknepen en buitgemaakt; volgens Durão is alleen een jacht genomen; de galjoenen zijn aan de grond gelopen en zijn op last van Ataíde in brand gestoken. Ondertussen trekken de verdedigers van het fort voordeel van de adempauze. Vrouwen blokkeren de hoofdtoegang tot het fort met stenen en zakken zand en zij vullen meer zakken voor als zij nodig zijn. Veel slaven worden overgebracht naar het vasteland om de druk op de voedselvoorziening te verminderen.

Op 31 maart kiezen twee Nederlandse schepen positie tegenover het fort en blijven dat beschieten om een ingang te forceren; een schip stuit op het rif van Cabeceira, maar wordt weggesleept. Maar, zodra een zeebries opsteekt die sterk genoeg is om de zeilen te vullen, zeilt de Nederlandse vloot het 460 meter brede kanaal in, waarvan de overkant niet meer dan een halve mijl verwijderd is van de muren van het Fortaleza São Sebastião. De verdedigers kunnen weinig anders doen dan de beweging van de schepen bewonderen. Zij komen langzaam naderbij met hun vlaggen in de mast, terwijl op trommels wordt geslagen en trompetten en andere instrumenten worden bespeeld. Er wordt vuur uitgewisseld. Een schip keert terug, maar de anderen trotseren met succes het spervuur, ofschoon zij veel schade aan de zeilen en de tuigage oplopen.

Vroeg op de morgen van 1 april beginnen de Nederlanders met het ontschepen van troepen bij het dorp op het eiland. Zij marcheren begeleid door muziekkorpsen langs fraaie huizen door de aantrek-kelijke stad Moçambique naar het dominicanerklooster, zonder dat er ook maar een schot op hen wordt gelost. Ataíde had 50 musketiers uitgezonden om de landing te bemoeilijken en zich terug te trekken nadat zij de stad in brand hebben gestoken. De huizen die zijn bedekt met palmbladeren zouden gemakkelijk in brand zijn geraakt, als niet een regenbui de vlammem had gedoofd. Een troep Nederlanders neemt een groep zwarte burgers gevangen, vernielt hun assegaaien en pijlen en bogen, en sluit een aantal slaven op in de kerk van het oude Forte São Gabriel. De volgende dag plaatsen de Nederlanders bij een van de deuren van het klooster zakken zand en balen kledingstof. Zij stellen daarbij twee kanonnen op, waarmee zij op 4 april het vuur openen. Onder dekking van het vuur daarvan stellen de aanvallers een nog beter gelegen stuk geschut op dat op 6 april losbrandt. Een verkenningsmissie van de Nederlanders stelt vast dat de muren van het fort te zwaar zijn om er een bres in te schieten en dat ondermijning de geëigende manier is. Zij graven een loopgraaf naar de kapel van São Gabriel en legeren daarin een sterk garnizoen musketiers, dat de muur onder schot moet houden. Zij breken delen van de muur van de kapel weg om er de batterijen geschut genaamd Oranje en Nassau, die elk drie kanonnen hebben, te plaatsen. Deze beginnen het fort van dichtbij te beschieten. De Nederlanders brengen op 13 april nog vier stukken geschut aan land, welke batterij genoemd is naar admiraal Paulus van Caerden.

Gedekt door artillerie en musketvuur, graven de aanvallers vier loopgraven van acht voet diep en bijna zeven voet breed, van de kapel naar het fort. Drie daarvan lopen tot aan de hoofdpoort. Onder een houten afdak, dat de bouwers beschermt, bouwen de Hollanders een houten platform. De bedoeling is daarop musketiers te zetten die het fort dag en nacht beschieten. Er wordt van aarde en hout nog een tweede platform gebouwd. Hierop worden vijf stukken geschut opgesteld die door camouflage aan het zicht van de Portugezen zijn onttrokken. Als deze stukken geschut worden ingezet, richten zij veel schade aan aan het bastion van Santo António, dat de hoofdingang dekt. Maar de volgende nacht plaatsen vrouwen 1000 zandzakken om het bastion te beschermen. De Nederlanders zijn gedurende de 18 dagen die zij op het Ilha de Mocambique zijn aangemoedigd door hun veldcommandant, die weinig acht heeft geslagen op zijn eigen veiligheid, totdat een musketkogel zijn been breekt. Zijn opvolger blijkt voorzichtiger te zijn.

De Nederlanders zenden iedere dag boten naar het vasteland om vlees en fruit, water en hout te halen. Estêvão de Ataíde zendt daarom twee man naar de kust die vloeiend Tonga spreken om de zwarten en de Arabieren te bewegen geen zaken meer te doen met de Nederlanders. De mannen, die ’s nachts per kano reizen, schenken kledingstoffen en kralen aan verschillende hoofdmannen die beloven geen voedsel aan Nederlanders te leveren. De Portugezen keren terug met vruchten en andere levens middelen. Nadat zij handel met het vasteland hebben gevestigd, besluit een bijeen-geroepen vergadering alle slaven en non-combattanten die dagelijks hun portie eten ontvangen, maar die geen bijdrage leveren aan de verdediging van het fort, naar de vaste wal te zenden. Besloten wordt dat zo’n 500 personen weggezonden kunnen worden, waardoor er voor de achterblijvers voldoende water en maïs zou overblijven om een belegering van zeven weken te kunnen weerstaan. De volgende nacht begint de evacuatie, de kano’s keren terug met voedsel, hout en water. Als de Nederlanders dit merken, trekken zij hun blokkade strakker aan; zij nemen drie kano’s, maar de handel wordt voortgezet.

De Nederlandse commandant besluit dat er steviger maatregelen getroffen dienen te worden en de verstgevorderde loopgraaf wordt doorgetrokken tot op een steenworp afstand van de muur. Dom Estêvão de Ataíde vreest dat de vijand van plan is de ophaalbrug te veroveren. Op zekere nacht sluipen de Portugezen het poortje naar het strand uit, passeren het bastion van São Gabriel en verwoesten de ophaalbrug. Op de terugweg ontmoeten zij – volgens Durão – twee schildwachten, die zij proberen gevangen te nemen. Zij beginnen te schreeuwen wat hen het leven kost. De Portugezen slaan een van de gedode schildwachten zijn hoofd af en laten dit zien vanaf een bastion. Volgens een Nederlandse bron worden de kapitein van die sector en een dienstdoende officier verrast bij het maken van een verkenningstochtje. Zij verdedigen zichzelf totdat hulp komt en ofschoon een van hen ernstig is gewond, worden zij ontzet.

Op zekere morgen zien de verdedigers een nieuw en zeer gevaarlijk en bedreigend toestel bij de Nederlanders. Het is een toren, gebouwd van aarde en hout en van met zand gevulde kisten. Dit bouwwerk staat op slechts 30 passen van de muur en is zo hoog dat het boven het bastion van São Gabriel uitreikt. In en op de toren bevinden zich manschappen met handwapens en musketiers, die door de Portugezen op 200 man worden geschat. Vanaf deze toren wordt een aantal verdedigers gedood. In antwoord hierop maken de Portugezen twee uitbouwtjes, vervaardigd van hout, aarde en zakken zand, aan het bastion, vanwaar zij het vuur vanaf de toren beantwoorden met musketvuur.

Op zekere nacht schreeuwt een Nederlander vanaf de toren een voorstel voor een wapenstilstand voor het uitwisselen van nieuws. Op het afgesproken uur verschijnen enige Nederlanders aan de voet van de muur. Zij groeten de Portugezen op de muur beleefd en delen hen nieuws uit Portugal mee. Zij verklaren dat er in het voorafgaande jaar geen hulp uit Portugal is gekomen, omdat toen een Nederlandse vloot de Taag blokkeerde. Volgens hun zeggen is de macht van Portugal zozeer aangetast dat het land niet in staat zal zijn dit jaar meer dan drie of vier oude schepen naar Indië te zenden. Als zij geluk hebben ontmoeten zij geen Nederlandse strijdkrachten, die nog eens dertien schepen verwachten. De verdedigers behoeven ook geen hulp uit Indië te verwachten, want de onderkoning is uitgevaren om Malakka tegen de Nederlanders te helpen, maar zijn armada is vernietigd door een andere Nederlandse vloot en – voegen zij eraan toe – al deze ellende is het gevolg van Portugals onderschikking aan Castilië. Dom Estêvão de Ataíde geeft opdracht te antwoorden dat de Portugezen, evenals de Castilianen, de Hollanders als rebellen beschouwen en hij stelt voor het lot van het fort te doen beslissen in een open gevecht tussen 25 Portugezen en 50 Hollanders. Dit aanbod wordt niet aanvaard, waarmee het bestand eindigt.

De aanvallers hebben voordeel van deze onderbreking voor psychologische oorlogvoering door zware eikenhouten balken aan te slepen. Hiermee bedekken zij een loopgraaf die gegraven wordt vanaf de basis van hun toren. Als het licht wordt ontdekken de Portugezen dat geen kanon laag genoeg gericht kan worden om het einde van de loopgraaf te bestoken en de balken beschermen de aanvallers voldoende tegen musketvuur. Enige soldaten vragen Ataíde verlof die nacht het fort uit te sluipen om de balken van de aanvallers in brand te steken, maar daarvoor geeft de capitão geen toestemming.

Die nacht breiden de Nederlanders tijdens een hevig onweer hun loopgraaf uit. Uiteindelijk ziet een schildwacht vonken afspatten van de schoppen waarmee zij graven en waarschuwt de capitão van het bastion. Diogo Carvalho laat zich zakken aan een touw en slaat alarm. De verdedigers schieten in het wilde weg en gooien kruitpotten in de loopgraaf. Zij veronderstellen veel vijanden te hebben gedood en zeggen dat de tijd voor een tegenaanval is aangebroken en dat zij veel Nederlanders hebben verjaagd. Van Nederlandse kant wordt gezegd dat slechts één man is gesneuveld en dat het werk rustig is voortgezet. Als de dageraad aanbreekt is de loopgraaf nog slechts 15 of 16 passen van de muur verwijderd. De verdedigers zijn niet in staat de balken in brand te steken, omdat deze zijn bedekt met vochtige aarde. De Hollanders besluiten mijnen te plaatsen en de uitgraving wordt gestart. Als het donker is worden een soort fakkels geplaatst. Het zijn geteerde, door de Portugezen naar beneden geworpen stammen van sparren die de scène verlichten. De Nederlanders vervaardigen mantelets, die ieder acht of tien man bedekken. Zij duwen deze naar voren, gedekt door vuur vanaf de toren, tot aan het einde van de loopgraaf. Hun vuur doodt verschillende Portugezen, inclusief de rechter, en de mantelets naderen de muur, maar de Portugese vuurwerkdeskundigen stoppen de voortgang een paar yards voordat zij hun doel hebben bereikt. In de nacht van 29 april, de derde nacht van intensieve inspanning, trekken de aanvallers zich terug nadat zij opnieuw zijn tegengehouden .

Een aantal garnizoensleden is van oordeel dat de tijd voor een tegenaanval is aangebroken; deze keer ontvangen zij toestemming van de capitão. Via de achterdeur naar het strand komen zij bij de loopgraven, maar ofschoon zij met 25 man zijn, kunnen zij geen beweging krijgen in de zware goedverankerde mantelets. Geërgerd besluiten zij de dichtstbijzijnde post en toren aan te vallen. Zij overvallen vier schildwachten, van wie zij er twee doden en de anderen gevangennemen, die door twee Portugezen begeleid worden weggezonden. De gevangenen verzetten zich, dus worden zij gedood en onthoofd. De andere 23 Portugezen vallen in de volgende post de Zeeuwen aan, Zij zouden verslagen zijn als niet de pioniers hen te hulp waren geschoten. Het kamp wordt gewekt en versterkingen rukken op. Na enige verwarde gevechten beginnen de Portugezen zich terug te trekken. Degenen op de muur steken de verlichting aan en gooien kruitpotten, potten met brandend pek, zakken zand, stenen en zelfs affuiten van kanonnen op de hoofden van de naar voren dringende Nederlanders. Na een strijd van drie uren is de aanvallende partij opnieuw bij de achterdeuren. Geen enkele Portugees is in de strijd gedood, maar er is er ook geen een die niet gewond is geraakt. Zij schatten 30 vijanden te hebben gedood en er nog eens 30 fataal te hebben verwond. Zij hebben ongetwijfeld veel Nederlanders verwond, maar er niet meer dan vijf gedood.

De schok van de Portugese uitval is beslissend; hij overtuigt Van Caerden ervan dat hij het fort niet door een rechtstreekse aanval kan veroveren; zich zorgen makend over het groeiende aantal mannen dat dagelijks ziek wordt – het aantal is gestegen tot 30 per dag – en ook gelet op zijn taken in Indië, kan hij niet de tijd nemen het fort langdurig te belegeren. De dag na de Portugese uitval wordt er geen schot op het fort afgevuurd. De nacht erop slaagt een soldaat erin zich ongezien van de muur te laten zakken en met pek en teer de mantelets in brand te steken. Op 4 mei beginnen de Nederlanders hun kanonnen in te laden, maar zij laten drie stuks lichte artillerie achter als bewaking tegen eventuele verdere uitvallen. Op de zesde van de maand voltooien zij het inladen van de kanonnen (afgezien van een stuk geschut dat zich in een boot bevond die is afgedreven en die later gevonden en verborgen is door inheemsen).

Van Caerden schrijft Dom Estêvão de Ataíde een brief waarin hij vraagt welk bedrag de Portugezen willen betalen om te voorkomen dat de Nederlanders hun kerken, kloosters, palmbomen en boerderijen op het vasteland tot op de grond vernielen. Dom Estêvão weigert hierop in te gaan, waarop de Nederlanders, opgefrist door de wijn, prompt hun bijlen en toortsen beginnen te hanteren. Zij verwoesten eerst de boerderijen op het vasteland, waarbij zij veel inwoners doden. De climax in de verwoestingen wordt bereikt in de avond van 13 mei, als de Nederlanders de kapel van São Gabriel en het klooster van de dominicanen in brand steken. Daarna marcheren zij naar hun boten en stappen in zonder tegenstand te ondervinden. De Portugezen schatten de schade van de verwoestingen op 300.000 dukaten.

Gedurende de vroege uren van 16 mei, een donkere mistige nacht, lichten de Nederlanders hun ankers, hijsen hun zeilen en trachten heimelijk weg te varen. Een schildwacht merkt de zeilen op en er wordt een kanon in stelling gebracht. De Portugezen moeten in het wilde weg schieten, omdat zij zo nu en dan slechts een zeil kunnen ontwaren, totdat de schepen beginnen terug te schieten. Bijna alle schepen moeten schoten incasseren, maar zij minderen geen vaart, behalve de Zierikzee die aan de grond loopt bij Cabeceira. Als de dageraad aanbreekt worden de kanonnen van het Fortaleza São Sebastião op het schip gericht, dat 70 treffers moet incasseren. Ofschoon velen aan boord worden gewond, zijn er slechts twee doden te betreuren en de kanonnen van het schip blijven de schoten uit het fort dapper beantwoorden. Boten zwermen rond het schip, maar zij slagen er niet in het bij hoog tij vlot te trekken. De Zierikzee wordt ontdaan van al zijn kanonnen en van alles wat waarde heeft en het schip wordt daarna in brand gestoken. De Nederlandse vloot blijft bijna veertien dagen bij het Ilheu de São Jorge liggen, om de tuigage, de ra’s, zeilen en scheepsrompen – drie schepen dienen gekrengd te worden – te repareren. Ondertussen hopen de Nederlanders op de aankomst van de jaarlijkse armada uit Portugal. Op 29 mei lichten de schepen het anker en draaien hun achterzijden naar het fort dat hun zo succesrijk getrotseerd heeft.

Tijdens het beleg van twee maanden zijn 13 Portugezen gedood; de verliezen van de vijand worden door Durão geschat op meer dan 300 man. Waarschijnlijk bedraagt het aantal gesneuvelde Nederlanders niet meer dan 25 à 30 man en blijft het aantal gewonden tussen de 70 en de 80, van wie enigen wellicht dodelijk. Maar de overwinning is aan de verdedigers.

Op 22 juni verschijnen drie zeilen die op weg zijn naar Moçambique. Groot is de opluchting op het eiland als de schepen worden geïdentificeerd als Portugese schepen. Het eskader, onder Dom Jerónimo Coutinho, is op weg naar Goa; mannen van de schepen helpen de bewoners de loopgraven dicht te gooien en de ruïnes van het klooster van Santo Domingos en São Gabriel neer te halen. Het eskader staat op het punt weer zee te kiezen, als op 4 augustus acht schepen in het zicht komen. Het is opnieuw de Nederlandse vloot onder Paulus van Caerden. De vloot heeft water en voedsel ingenomen op de Comoren. Tweehonderd mijlen ten noorden van Moçambique heeft de vloot een kustvaarder genomen en in het bezit van een enkele Portugees aan boord worden brieven aangetroffen waarin sprake is van de komst van het Portugese eskader. Van Caerden haast zich weer naar het zuiden, maar hij loopt vertraging op door het slechte weer. Het verschijnen van de vloot brengt het eiland Moçambique in grote verwarring. Zeelieden die zich aan de kust bevinden worden prompt teruggeroepen en de inwoners die druk bezig zijn met het repareren van hun huizen, vluchten opnieuw het fort in. Dom Estêvão organiseert zijn verdediging; de opgedane ervaring heeft echter geleerd dat het noodzakelijk is een batterij geschut dichter op het niveau van het waterpeil te plaatsen. Coutinho stelt vijf stukken geschut beschikbaar die, met twee schutters en 50 musketiers, geplaatst worden langs de kapel van Nossa Senhora do Baluarte.

De Nederlanders zien dat de drie schepen van de Carreira da India onder bescherming van de kanonnen van het fort liggen en zij durven het gecombineerde vuur van het fort en de schepen niet te trotseren. Zij beperken hun operaties tot verkenningen per boot, om erachter te komen of er nog meer schepen uit Europa worden verwacht, die zij op zee zouden kunnen bestrijden. Het duurt een week voor zij twee zwarte en een Portugese jongen in handen krijgen, als deze op het vaste land voedsel trachten te verkrijgen. Zij zetten de blokkade voort.

Op 10 augustus, gewoonlijk de laatste dag dat schepen Moçambique verlaten en op weg gaan naar Indië, besluit Coutinho door de blokkade te breken. Als Dom Estêvão de Ataíde hiervan hoort, zendt hij twee klerken naar hem toe om formeel tegen zijn besluit te protes-teren. Hij gelast hem gelet op de hernieuwde Nederlandse aanval het fort niet te verlaten. Coutinho roept een vergadering bijeen waarin hij stelt dat het noodzakelijk is dat zijn schepen doorreizen naar Indië. Hij biedt aan 100 musketiers, twee lieden die de kanonnen kunnen bedienen, enige artillerie, kruit en andere munitie achter te laten. Na de loodsen en andere experts te hebben geconsulteerd, wordt besloten dat de schepen hun reis naar Indië uitstellen tot 25 augustus, waarmee zij geen buitensporig risico lopen de moesson te missen. Op 20 augustus geeft Paulus van Caerden de blokkade op en op 25 augustus kiest het Portugese eskader zee. Bij het uitvaren, loopt een schip, de São Francisco, aan de grond. Het schip van Coutinho ankert naast het gestrande schip; zijn mannen nemen alle opvarenden daarvan aan boord, evenals het merendeel van de vracht. Het overgewicht aan boord van Coutinho’s schip wordt in het fort opgeslagen. De andere twee schepen kiezen uiteindelijk op 4 september zee; de officieren zijn bezorgd bij de gedachte de moesson te hebben gemist. Maar zij komen in een stroming die hen gemakkelijk naar het noorden doet zeilen en zij bereiken Goa nog voordat de Nederlandse vloot daar aankomt.

Voordat koning Philips bericht ontvangt over de belegering van Moçambique in 1607, zendt hij een nieuwe vice-rei naar Indië, die opdracht krijgt het fort in Moçambique te inspecteren en het garnizoen aan te vullen tot 150 man. Hij dient het fort ook van voldoende voorraden te voorzien. De koning herhaalt zijn bevel het Fortaleza São Sebastião te omgeven met een dijk en het verwaarloosde fortje Santo António op te bouwen en om een rij kanonnen op te stellen die de wegen op het eiland beheersen. Hij verzoekt de vice-rei ook een ingenieur mee te nemen om de meest geschikte plaats uit te zoeken om er twee batterijen van vier stukken geschut te plaatsen. Maar voordat deze opdrachten het eiland bereiken, wordt Moçambiques beproeving herhaald.

In de namiddag van 28 mei 1608 verschijnen dertien Nederlandse schepen bij het Ilheu de São Jorge.·3 De vloot, die bestaat uit negen schepen en vier jachten, heeft in totaal 377 stukken geschut en 1.840 man aan boord en zij staat onder bevel van Pieter Willemsz Verhoeff. Zij ankert een halve mijl van het fortaleza af. De vlag en twee schoten van de muren geven aan dat het fortaleza nog steeds in Portugese handen is. De bewoners haasten zich hun goederen opnieuw in veiligheid te brengen en soldaten metselen de belangrijkste poorten in de muur van het fort dicht. In de haven liggen drie schepen. Het eerste, een galeota, die Dom Nuno Álvares Pereira, Capitão-Geral van de Conquista van de zilvermijnen (over wie in het volgende hoofdstuk meer) uit Goa naar Moçambique heeft gebracht, lijkt veilig onder de muren van het fortaleza te liggen. Een galeão, die handelsgoederen uit Indië heeft gebracht, ligt voor anker. Het schip is leeg en wordt door een kleine bemanning bewaakt. Maar de Nossa Senhora da Consolação, die kort na het vertrek van Coutinho is aangekomen en in Moçambique heeft ‘overwinterd’, is zwaar geladen met goederen uit Europa, meegenomen door het schip zelf en aangevuld met goederen gered uit de São Francisco, zoals ivoor en tanden van nijlpaarden en ebbenhout, dat ingeladen is in verband met het vertrek naar Goa. Dom Estêvão de Ataíde geeft bevel dit schip en het galjoen op te geven.

Op een vergadering aan boord van het Nederlandse vlaggenschip wordt snel besloten de Portugese schepen uit te schakelen en zo snel mogelijk te landen. Op de flottielje van jachten en boten dat deze taak moet uitvoeren wordt geschoten als het langs het fort vaart, maar het tij is laag en daarom vliegen de projectielen over de vaartuigen heen zonder schade aan te richten. De galeota wordt niet aangevallen, maar boten zwermen rond de Nossa Senhora de Consolação en het galjoen; de aanvallers kappen de kabels en trachten deze schepen de haven uit te slepen. Zij opereren zo ver van het fort dat de prijzen bij Cabeceira aan de grond lopen. Het is dan eb en de Nederlanders laten de Portugese schepen liggen. In de nacht daarop geeft Dom Estêvão de schipper van de Consolação bevel vier of vijf man in een kano met zich mee te nemen om de twee schepen in brand te steken. Zij voeren hun opdracht uit juist voordat de Nederlanders bij de schepen aankomen. Het magazijn van de Consolação explodeert en het galjoen verbrandt tot aan de waterlijn.

Nog voordat de expeditie die was uitgestuurd naar de twee Portugese schepen is teruggekeerd, zendt admiraal Verhoeff zijn tweede man, vice-admiraal Frans Hendriksz Wittert, met landings-troepen naar het eiland. De kanonnen van het fort komen met even weinig succes tegen de landing in actie als tegen de eerste flottielje. De Nederlanders gaan aan de zuidpunt van het eiland aan land. De vice-admiraal, die nu optreedt als generaal, roept een oorlogsraad bijeen die vier kapiteins benoemt, die ieder het bevel voeren over 100 man. De compagnieën marcheren, begeleid door muziek en af en toe de musketten hanterend, over de lengte van het eiland, dit tot wanhoop van de bewoners die hun laatste spullen in veiligheid willen brengen. Een jeugdige Nederlander, die gedurende de vorige belegering in Portugese handen is gevallen en in dienst is bij de alcaide, sluipt het fort uit en voegt zich bij zijn landgenoten en geeft hen gedetailleerde inlichtingen over het eiland en het fort. De Nederlanders marcheren direct naar de overblijfselen van het klooster van de dominicanen en beginnen direct loopgraven in de richting van het fort aan te leggen. In het fort wordt met spoed munitie naar de muren gebracht. Een vonk van een toorts doet een vat kruid exploderen, waardoor andere vaten met kruit worden aangestoken. Dankzij zeer grote inspanningen blijft het kruitmagazijn gespaard. Maar bij dit ongeluk lopen 30 mannen brandwonden op, van wie 19 dodelijk en de anderen, met inbegrip van de alcaide, zijn zo zwaar verbrand dat zij niet meer actief aan de verdediging van het fort kunnen deelnemen. Dankzij de versterkingen die het fortaleza hebben bereikt, zijn er nog voldoende soldaten over om elk bastion door 30 soldaten te doen verdedigen.

Die nacht komen enige burgers naar het fort, zonder te zijn tegengehouden door de vijand, die dronken is van de gestolen wijn en arak, laten zij weten. Zij dringen sterk aan op een onmiddellijke aanval, want er zijn geen schildwachten, de Portugezen kennen de sluipwegen en kunnen de vijand verrassen. Een capitão en 50 vrijwilligers zijn nodig, maar Dom Estêvão weigert zijn toestemming te geven en de gelegenheid gaat verloren. Op de namiddag van 29 juli strompelen een aantal nog dronken soldaten naar het fortaleza, ordeloos en zonder wapens. Volgens Durão schreeuwen zij naar de Portugezen zich over te geven. Nuno Álvares Pereira geeft hen antwoord door een kanonskogel naar een van hen te gooien, en verschillende anderen worden ook gedood. Volgens de Nederlandse versie van de gebeurtenis doen ongeveer 40 Portugezen een onverwachte uitval om enige koopwaar in veiligheid te brengen. Dertig Nederlanders rukken zonder bevel daartoe uit om met de Portugezen een schermutseling aan te gaan. De Nederlanders, van wie velen dronken zijn, worden teruggedreven; twee van hun sergeanten worden gedood en verschillende soldaten raken zwaar gewond. Daarna neemt de generaal de gestolen drank in beslag en de belegering krijgt een meer serieus aspect.

De belegeraars brengen op 31 juli zes kanonnen aan land, twee komen in actie in een noordelijke batterij en vier in de zuidelijke; die dag vuren zij 90 kanonskogels af. De volgende nacht brandt een huis gelegen naast de vaten kruit voor de Nederlandse batterijen af. De brand die vermoedelijk is aangestoken door een aanhanger van de Portugezen, slaat over naar de overblijfselen van het kloostertje. Portugezen zenden opnieuw alle niet-essentiële inheemsen, onder dekking van de duisternis, het fortaleza uit. Patrouilleboten boeken enige geringe successen tegen de kano’s met evacués, maar dit stopt niet de nachtelijke overtocht. De Nederlanders trachten zonder succes de steun te kopen van de inheemsen aan de kust van het vasteland; zij kunnen alleen maar met geweld vruchten en gevogelte bemachtigen.

Op 4 augustus zendt de generaal een brief aan Dom Estêvão de Ataíde, waarin hij vraagt om overgave van het fortaleza. De trompetter die de brief komt afgeven wordt gastvrij vermaakt. Gedurende die tijd heeft hij veel belangstelling voor de geiten en varkens die rondzwerven in het gebouw, evenals voor het aantal kanonnen. Dom Estêvão acht het beneden zijn waardigheid kennis te nemen van de vraag van de generaal en het is de kapitein van het bastion van São Gabriel die het afwijzende antwoord ondertekend. De gebeurtenissen volgen grotendeels het patroon van de belegering van het voorgaande jaar. De aanvallers dringen naar voren in loopgraven vanaf het klooster, daarbij ongetwijfeld de een jaar eerder omgewoelde grond gebruikend. Twintig passen verwijderd van de muur van het Fortaleza São Sebastião bouwen zij twee belegeringswerktuigen, in ieder waarvan zij vier stukken geschut opstellen en een aantal musketiers doen plaatsnemen. Op zekere dag vuren zij 300 kanonskogels af op het fortaleza en zij slagen erin een deel van de muur tussen de bastions van São Gabriel en Santo António weg te schieten. Maar zij ondernemen geen poging om het fortaleza te bestormen en ’s nachts dichten de verdedigers het gat met rotsblokken en aarde, zakken zand en balen kledingstof. Verlichting, zoals die een jaar eerder geïmproviseerd was, verhindert een onverwachte aanval.

De Nederlanders vertonen weinig enthousiasme voor een aanval en veel van de verdedigers blijven Dom Estêvão de Ataíde verlof vragen een uitval te ondernemen. Ten slotte stemt de capitão daarmee in, en op 8 augustus tegen de middag zeilen 25 alleen met zwaarden en lansen bewapende manschappen in alle stilte uit. Zodra zij worden ontdekt, heffen zij hun strijdkreet ’Santiago’ aan en aangemoedigd door hun landgenoten op de muur gaan zij tot de aanval over. Zij verdrijven de vijand uit het voorste deel van de loopgraven en claimen daarbij 30 tegenstanders te hebben gedood; Volgens Nederlandse bronnen zijn slechts enkele mannen gesneuveld. De uitvallers worden teruggeroepen voordat de vijand op grote schaal versterkingen kan zenden; zij keren ordelijk terug met twee trommels, 15 musketten, verschillende vlaggen en andere trofeeën. De generaal laat nog twee stukken geschut aanvoeren, die worden geplaatst bij het klooster. Hij geeft zijn mannen opdracht een mijn onder de muur van het fortaleza aan te brengen. Als dit bevel in de nacht van 10 augustus zal worden uitgevoerd, krijgen de aan-vallers vuurpotten op zich gegooid en moeten zij hun poging staken.

Op 11 augustus besluiten de Nederlanders de belegering af te breken en die nacht worden er al drie kanonnen teruggetrokken en vier dagen later is al het geschut buiten gebruik. Die dag loopt iemand over naar de Portugezen. Hij wordt opgetrokken aan een touw terwijl naast hem de musketkogels tegen de muur slaan. Hij verklaart dat hij een Fransman4 en katholiek is en hij kan geen mede-katholieken bestrijden. De generaal zendt een trompetter naar de Portugezen om de overdracht van de deserteur te vragen. De Portugezen antwoorden dat hij op eigen gezag naar hen is toegekomen en dat hem asiel is beloofd. Hij kan dus niet worden overgedragen. Drie of vier anderen, die ook zeggen katholiek te zijn, deserteren eveneens. De generaal schrijft nogmaals een brief waarin hij de overdracht van de deserteurs vraagt, zo niet, dan zal hij de 30 Portugezen die hij in handen heeft laten doodschieten. De Portugezen weigeren opnieuw. Op 17 augustus worden de 30 krijgsgevangenen naar de omgeving van São Gabriel gebracht. Bij zes van hen zijn hun handen op de rug gebonden en zij worden in het zicht van hun landgenoten op de borstweringen gefusilleerd.

Die dag ontvangt de teleurgestelde admiraal Verhoeff een bericht dat hem wellicht troost. Er wordt een zeil op zee waargenomen. Een patrouillerend jacht verandert zijn koers om het schip te onderscheppen. De admiraal zendt nog twee andere jachten uit om het eerste jacht te ondersteunen. Het schip blijkt de galeão Bom Jesus te zijn, dat is afgedwaald van de andere naar Indië zeilende schepen. Volgens de commandant van het galjoen, Francisco Sodré Pereira, zijn er nog vier5 schepen in aantocht. Hij heeft slechts een enkele kanonnier aan boord en maar een kist met kanonskogels. De bemanning van een jacht levert die nacht strijd met de bemanning van de Bom Jesus die de vijand van boord houdt. In de morgen, als alle kogels verschoten zijn, entert een tweede jacht het galjoen. De strijd houdt aan tot in de namiddag, als het derde jacht er een eind aan maakt. De ship’s writer hijst de witte vlag die hem onbekend is, verklaart Francisco Sodré Pereira, omdat deze op dat moment serieus gewond is. De overlevenden worden gevangengenomen. Volgens de Nederlanders is de loop van de gebeurtenissen veel korter: het galjoen van 450 ton, bewapend met 10 bronzen en 4 ijzeren kanonnen, heeft 180 Galiciërs aan boord. Het zijn slappe soldaten en zij verliezen de moed en geven zich over, nadat een man door boordvuur zijn arm verloren heeft. Met deze extra gevangenen in handen tracht Verhoeff opnieuw de deserteurs terug te krijgen; hij dreigt alle krijgsgevangenen op te hangen tenzij de deserteurs worden uitgeleverd. Een van de gevangenen, een dominicaan, schrijft Dom Estêvão de Ataíde een brief waarin hij erop aandringt de deserteurs terug te zenden, in ruil voor zoveel levens van Portugezen, hetgeen veel belangrijker is dan de levens van een paar Hollandse deserteurs. Maar Dom Estêvão handhaaft zijn principe en Verhoeff voert zijn dreigement niet uit.

Op 18 augustus geven de Nederlanders hun vooruitgeschoven posities op. Zij steken Moçambique-stad in brand, kappen bomen en verwoesten het land. De Portugezen zijn zo blij als zij de Nederlanders zien vertrekken dat zij afzien van het schieten op hun schepen als deze het fortaleza passeren. De Nederlanders nemen de officieren van de Bom Jesus met zich mee en laten de rest van hun gevangenen achter op het Ilheu de São Tiago. Zij zeilen op 23 augustus naar Indië, met medeneming van de Bom Jesus, de enige materiële winst van de belegering. Bij de derde belegering van het Fortaleza São Sebastião hebben de Nederlanders 1.250 kanons-kogels afgeschoten; maar er zijn slechts 7 Portugezen in actie gedood, evenals enige slaven. De Portugezen schatten dat zij 350 vijanden hebben gedood; het werkelijke aantal is 30 gesneuvelden en 80 gewonden.

De belegeringen van Moçambique zijn de eerste gevechten tussen Europeanen op Zuidafrikaanse bodem; het zijn de meest beslissende militaire acties die in de 17e eeuw in deze regio zijn geleverd. Zouden de Nederlanders het fortaleza hebben veroverd dan zou de geschiedenis een heel andere loop hebben gehad. De Nederlanders zouden in dat geval zich bijvoorbeeld niet gevestigd hebben aan Kaap de Goede Hoop.

1 Vier naus en een galeão verlaten Portugal eind april of begin mei . Drie schepen moeten naar de Taag terugkeren. De galeão São Filipe gaat verloren aan de zuidoostkust van Afrika; een schip overwintert in Moçambique en slechts een schip, onder de nieuwe vice-rei, Dom Martim Afonso de Castro, bereikt dat jaar Indië.

2 De Banda (vlaggenschip van 600 ton), Walcheren (700), Bantam (700), Ceylon (700), Ter Veer (700), Zierikzee (500), China (340), Patani (240) en een jacht hebben Holland verlaten op 20 april 1606. De vloot is eerst op 17 januari 1607 Kaap de Goede Hoop gepasseerd. Ongunstige weersomstandigheden hebben voor verdere vertraging gezorgd. Op 27 maart hebben de manschappen instructie ontvangen hoe zich in Moçambique te gedragen: zij mogen geen vrouwen verkrachten, geen inheemsen kwaad doen, geen brand stichten en geen bereid voedsel eten, uit vrees dat de Portugezen dit hebben vergiftigd.

3 De vloot bestaat uit de schepen Geünieerde Provintiën, Amsterdam, Zeelandia of Zeeland, Hoorn, Hollandia, Roode Leeuw met pijlen, Middelborch, Delft en Rotterdam en de jachten Paeuw, Griffioen, Arent en Valck

4 Volgens Pereira gaat het om een Zwitser

5 Dit zijn de Nossa Senhora da Salvação, de N. Sra da Oliveira, de N. Sra da Palma en de São Bartolomeu

2.2 Dom Estêvão de Ataíde