Categorieën
Portugees kolonialisme

De opstand van Mombaça. De Portugezen in Mombaça

Deel 22 Index

Hoofdstuk 3

De Portugezen in Mombaça

3.1 De opstand van Mombaça

Geschreven door Arnold van Wickeren

Zolang Pedro Álvares Pereira aan de kust verblijft, is daar gegaran-deerd dat het recht zal zegevieren, maar zodra hij is vertrokken keert de oude wetteloze toestand terug. Het is niet zeker wat Chingulia ertoe heeft bewogen tot een actieve rebellie over te gaan, maar Faria y Sousa kan waarschijnlijk worden geloofd. Deze historicus verklaart, na te hebben verwezen naar zijn tirannieke optreden tegen Portugezen en zijn gewelddaden, dat Chingulia begon te piekeren over zijn vaders gewelddadige dood. Hij ontwikkelt de gewoonte zijn vaders graf te bezoeken en hij vraagt zich af of hem hetzelfde lot zal treffen. Bij een gelegenheid wordt hij bespied door een Portugees, die aan Pero Leitão Gamboa, capitão van Mombaça, bericht dat hij Islamitische ceremonies heeft geobserveerd. Gamboa besluit hem de volgende dag te arresteren en hem naar Goa te sturen. Deze bedoeling wordt aan Chingulia onthuld. Deze koestert niet het verlangen als een afvallige aan de inquisitie te worden uitgeleverd; hij besluit daarom als eerste toe te slaan.

De volgende dag, 15 of 16 augustus 1631, vraagt Chingulia naar de capitão. Bij zijn komst aan de poort wordt hem, in overeenstemming met de gewoonte, de sleutel van het fortaleza in handen gegeven. Terwijl hij de ruimte betreedt waarin zich de capitão bevindt, trekt hij plotseling een dolk te voorschijn en steekt de capitão in zijn keel. Zijn lijfwacht overrompelt de Portugezen in het fortaleza. Chingulia verschijnt op de muur en dit is het signaal voor de 300 volgelingen in de stad om zich op de Portugezen in de stad te storten; zij bieden weinig weerstand. Enigen krijgen direct de genadeslag, anderen vluchten met hun vrouwen en kinderen en met zoveel kostbaar-heden als zij kunnen dragen, in het klooster van de augustijnen; hun huizen worden geplunderd en verbrand.

Na enkele dagen zendt Chingulia bericht naar het klooster dat Gamboa is gedood vanwege zijn misdaden; hij wenst niemand anders kwaad te doen en als de Portugezen in het klooster een voor een en ongewapend te voorschijn komen, mogen zij op een schip stappen om naar Pate te worden gebracht. De vluchtelingen zenden de prior van het klooster, zijn vroegere biechtvader, om met Chingulia te spreken, niet wetende dat hij formeel het christendom heeft afgezworen en is teruggekeerd naar het islamitische geloof. De sultan geeft de prior de gelegenheid een moslim te worden; als hij weigert wordt hij opgehangen aan de muur van het fortaleza. Als de mannen uit het klooster te voorschijn komen krijgen zij dezelfde keus voordat zij worden afgeslacht. Chingulia heeft zijn eigen schoonvader en zwager omgebracht en hun lichamen uit elkaar doen trekken. Slechts één Portugees, een bombardier, genaamd André de Macedo (die zich heeft verzet tegen de autoriteiten sinds zijn veroordeling in Goa voor enige misdaden) en 47 gedoopte inheemsen ontkomen dit lot.

Er zijn weinig details bekend van de volgende periode, maar het schijnt dat de volgende dag een frater de vrouwen in processie naar het fortaleza heeft geleid, vergezeld van hun kinderen die muziek-instrumenten bespeelden. Chingulia zet zijn Goanese vrouw gevangen; de andere vrouwen en de kinderen, die weigeren de islam te omhelzen, worden in de haven gegooid. Als een laatste gebaar richt Chingulia de kanonnen van het fortaleza op het klooster van Santo António. Het aantal in de rebellie gedode Portugezen is 60 of 70; het totale aantal vermoorden zou 152 zijn geweest.

Een frater augustijn, die tijdens de moordpartij niet in Mombaça was, en verschillende medebroeders ontsnappen in een boomstamkano en slagen erin Pate te bereiken. De sultan van Pate verwerpt Chingulia’s oproep voor een jihad; hij blijft trouw aan de afspraak die hij heeft gemaakt met Pedro Álvares Pereira en loyaal aan Portugal. De sultan en een lokale Portugese capitão rusten direct twee vaartuigen uit. Een daarvan gaat verslag uitbrengen van wat zich in Mombaça heeft voorgedaan aan Rui Freire de Andrade in Muscat, de andere gaat naar Goa. Zodra de laatste aankomt, roept vice-rei Linhares zijn adviesraad bijeen. Hij vat de moeilijkheden samen van Portugees Indië, dat een verschrikkelijk gebrek heeft aan schepen, manschappen en geld. Nu is het zaak het gezag over Mombaça te herstellen, zowel omwille van het Portugese prestige, als wegens het risico dat Moçambique loopt. Er wordt besloten Rui Freire de Andrade opdracht te geven zes vaartuigen die onder zijn bevel staan, met 150 Portugese soldaten en 150 man hulptroepen beschikbaar te stellen. Deze schepen zullen twee galjoten, ieder met 50 man, vergezellen, die onmiddellijk vanuit Goa zullen uitzeilen, terwijl begin december de koninklijke galei, twee pinassen, vervoerende belegeringskanonnen, en zes kleine vaartuigen met munitie, in hun kielzog zullen volgen.

Maar de ontvangst van een brief van Rui Freire de Andrade verandert de situatie helemaal; in het gebied van de Perzische Golf dreigt een oorlog uit te breken en hij vraagt of hem met spoed schepen, andere vaartuigen en kruit kunnen worden gezonden. De vice-rei vraagt zich af of het in de gegeven omstandigheden wel verstandig is Andrade om hulp te vragen bij de restauratie van Mombaça. Er ontstaat een verhitte discussie over wat moet worden gedaan. Een definitieve beslissing is onmogelijk totdat bekend is of er dit jaar al dan geen armada uit Portugal te verwachten is. In de tussentijd wordt Dom Francisco de Moura aangewezen als bevelhebber van de expeditie naar Mombaça. Een nieuwe discussie over wat met Chingulia moet worden gedaan als hij eenmaal is gearresteerd, ontstaat. Er wordt besloten dat een rechter de expeditie zal vergezellen; hij zal een devassa houden en zodra het duidelijk is dat Chingulia in opstand is gekomen, zullen de rechter en Moura een oordeel uitspreken en hem daarna publiekelijk executeren; de rechter dient ook op te treden tegen de Portugezen die verantwoordelijk zijn voor de wetteloosheid aan de kust.

Portugals positie in het Oosten verslechtert. Er arriveren dat jaar geen schepen uit Portugal. Ceylon komt in opstand, waarbij 500 Portugezen de dood vinden of gevangen worden genomen. Diu en Damão lijden onder een vreselijke hongersnood met hoge sterfte en worden bedreigd door een aanval van de Mogols. Vijftien vijandelijke schepen kruisen voor de kusten van Voor-Indië. Het wordt zo moeilijk zeelieden voor de Portugese eskaders te vinden dat het noodzakelijk is inheemse zeelieden in Canara aan te werven. Het is noodzakelijk troepen voor de Conquista van de Rios de Cuama te zenden. En het is noodzakelijk troepen te vinden voor de restauratie van Mombaça. Maar de vice-rei besluit dat “het huidige kwaad groter is dan vrees voor de toekomst”. Hij neemt zes grote en zeven kleinere vaartuigen af van de eskaders die dienen aan de westkust van Voor-Indië en hij voegt aan dit nieuwgevormde eskader een regeringspinas en de koninklijke galei toe. De vloot, die voor zes maanden voorraden aan boord heeft, vervoert 500 zorg-vuldig uitgekozen soldaten, zes stuks belegeringsartillerie en veel andere stukken geschut, naast munities, mijnen, ladders, bussen springstof en vele andere oorlogsapparatuur. De vice-rei doet ook een beroep op Baçaim en Chaul om ieder een vaartuig bij te dragen en hij geeft Rui Freire de Andrade bevel 100 soldaten en drie vaartuigen van Muscat te zenden. Naar schatting beschikt Moura over 700 blanke Portugezen en over vele zwarte soldaten. De bevelhebber direct onder Moura is Pero Roiz Botelho, een veteraan met 40 dienstjaren, die voor Gamboa capitão van Mombaça is geweest.

De armada verlaat Goa op 13 december 1631, en al na 14 dagen op zee is de vloot bij Somalië. Moura doet Faza aan om inlichtingen in te winnen over Mombaça; hij verblijft daar acht dagen. De eerste schepen van de vloot bereiken Mombaça op 8 januari 1632. Vier of vijf schepen die aan de kust verbleven sluiten zich aan bij de vloot voor Mombaça, evenals drie schepen uit Muscat, waardoor het aantal strijdbare Portugezen op 800 komt. Het afschieten van een kanon kondigt aan dat Chingulia voortdurend in het fortaleza aanwezig is en dat het zijn bedoeling is om te vechten. Een stuk artillerie bij Ras Serani treft enige naderende boten, verwoest verschillende daarvan en doodt twee man. Mouro geeft opdracht aan de galei en aan twee andere schepen de batterij te beschieten en de Arabieren trekken zich terug. Enige mannen krijgen bevel aan land te gaan, maar zij zijn spoedig in moeilijkheden in de ruwe zee en het is duidelijk dat er geen grote landing mogelijk is op deze onbeschutte zuidoosthoek van het eiland.

De vloot steekt de rede van Twaka over naar Kilindini, waar Moura op 10 januari aankomt. Troepen en voorraden komen aan land, waarschijnlijk aan de oevers van de Mbaraki kreek. Dichte bossen omringen de landingsplaats, maar Chingulia is zo weinig agressief dat noch een schot uit een vuurwapen, noch een pijl in het kamp terechtkomt. Chingulia verkeert met 200 volgelingen in het fortaleza en hij heeft daarnaast nog 200 aanhangers in de Arabische stad; 500 of 600 stamleden, gewapend met bogen en giftige pijlen, zouden rond het eiland zwerven. Om te voorkomen dat er nog meer stamleden toestromen, laat Moura twee vaartuigen de doorwaad-bare plaats bij Makupa bewaken en hij laat andere kleine vaartuigen rond het eiland patrouilleren. Zij durven het fortaleza niet te naderen, maar onder de bescherming van zijn kanonnen en van die van een bolwerk dichter bij het water, kunnen kano’s bijna naar believen oversteken van Nyali naar Mombaça. De Portugezen beschikken niet over mensen die het eiland kennen, maar er worden verkenningsoperaties uitgevoerd, zowel aan de landzijde als aan de zeekant. Moura maakt speciaal gebruik van de sargento-mor, Domingo de Toral y Valdez, een Spanjaard, die beschikt over een uitgebreide militaire ervaring. Op zekere dag wordt een boot die de zeekant van het fortaleza verkent, getroffen; kogels doden drie zeelieden en een vaandrig. Er doen zich verschillende kleinere botsingen voor. Maar het probleem blijft, hoe het best greep gekregen kan worden op het fortaleza. Moura schrijft naar chef Mwane Chamba Chande, van het Vumba-volk, van wie bekend is dat hij een tegenstander van Chingulia is. Hij vraagt hem krijgers te zenden om bij de aanval te helpen. Maar voordat zij kunnen aankomen, dringen de capitães, ongeduldig om in actie te komen, er bij Moura op aan tot de aanval over te gaan. Vier niet-Portugese zeelieden deserteren, spoedig gevolgd door meer, zij verraden aan Chingulia de sterkte van de Portugese strijdmacht en enige plannen.

Op zekere dag, tegen het einde van januari, trachten troepen in boten aan land te gaan in een inham onder de kluizenaarshut van Nossa Senhora de Guia, bij Ras Serani, maar het tij en de zee zijn te hoog, met golven die stukslaan tegen de lage koraal- en kalksteenkust. Er wordt een beter beschermde landingsplaats gevonden; ongeveer 400 soldaten worden aan land gebracht, zij bouwen een fort dat hoog oprijst op licht rijzende grond, waardoor men uitziet op de plaats van ontscheping. De vijand, geschat op 300 man, valt aan, maar wordt verdreven, ten koste van acht Portugese gesneuvelden. Dikke bebossing maakt het onmogelijk het fortaleza te zien, maar enige deserteurs uit het Fortaleza Jesus vertellen dat voorbij het bos, op de hoek van een kokosnotenbosje, enige huizen staan vanwaaruit het gemakkelijk zal zijn het fortaleza te naderen. Moura laat 30 inheemsen een weg door het bos kappen, waarbij ze beschermd worden door 60 of 70 musketiers. Een Arabisch detachement in de huizen neemt de vlucht en Moura zendt twee compagnieën mannen naar de huizen om deze te bezetten. Toral y Valdez verkent de positie, maar vindt niets ten voordele van de plaats. Om haar minder gevaarlijk te maken beveelt hij aan een loopgraaf te graven en een borstwering van kokosnootstammen langs de huizen aan te leggen.

De volgende dag brengt Moura een bezoek aan de huizen. Hij is nauwelijks aangekomen of de vijand valt aan. Volgens een lezing komt de aanval als een volslagen verrassing, maar volgens een andere, kondigt het geluid van trommels en hoorns de komst van de vijand aan. Moura geeft de 70 Portugezen opdracht veldonderzoek te verrichten maar zodra de pijlen beginnen te vallen vluchten de soldaten de huizen binnen, samen met de werkers. Slechts de generaal en een enkele soldaat blijven buiten. De soldaat valt spoedig neer, volgeschoten met pijlen als ware hij São Sebastião, zegt iemand die het ziet gebeuren; maar Moura, ofschoon gewond, vecht als een leeuw met zijn zwaard en schild. De huizen zijn zodanig gebouwd dat de soldaten die zich daarin bevinden hun wapens niet kunnen gebruiken. Stamleden verschijnen voor de ramen en schietgaten en schieten ongestraft naar binnen. Een edelman komt naar buiten om de generaal bij te staan, maar hij sneuvelt subiet.

Het lawaai van het gevecht bereikt het kamp en drie capitães rukken met hun compagnieën en hun veldartillerie op. De stamleden slaan op de vlucht. Een jezuïet en een franciscaan nemen de stervenden de biecht af. Er is een groot aantal Portugezen dat sneuvelt; de biechtvaders vinden slechts een man die al dood is, maar in korte tijd sterven nog 28 Portugezen en eenzelfde aantal inheemsen. Uit Moura’s lichaam worden 30 pijlen verwijderd; het vergif wordt uitgezogen, en hij overleeft. Hij geeft bevel alle lichamen, behalve die van twee edellieden, in een bron te gooien en deze vooruitgeschoven post wordt opgegeven. Op aanraden van zijn artsen gaat Moura terug naar zijn galei en hij geeft het bevel aan land over aan een van zijn capitães. De andere capitães zijn onwillig hun gelijke te gehoorzamen. Moura beveelt Pero Roiz Botelho aan land te gaan en de leiding van de campagne op zich te nemen.

Botelho brengt meer artillerie aan land, verbetert de verdediging en laat een paar hinderlagen leggen, maar hij maakt geen aanstalten een grote aanval te ondernemen, ondanks aansporingen van capitães en priesters. Maar hij weet dat de soldaten zijn gedemoraliseerd en als zij worden aangezet tot de strijd loopt dit waarschijnlijk uit op een ramp. Zijn enige hoop ligt in de Vumba. Hij zendt meer boodschappen aan Mwana Chambe Chande en meer geschenken bestaande uit stoffen en de chef komt inderdaad in beweging, maar kan niet door de pro-Chingulia stamleden heenbreken. Zo passeert een maand. De troepen geven zich over aan “wellust en zelfs vreselijke ontucht.”

Moura is, nadat hij weer wat is opgeknapt, naar het eiland geroeid. Hij geeft bevel twee pontons te maken, waarop hij grote stukken geschut laat plaatsen om het fortaleza een afstraffing te geven en een landing dichterbij te brengen. Deze operatie start met succes. Maar Chingulia heeft wel wat bijgeleerd. Onder dekking van de nacht vervoert hij een kanon heel stilletjes naar een punt tegenover de pontons; tegen zonsopgang verwoest vuur de pontons en veroor- zaakt bijna een dozijn doden. In de tussentijd zou het fortaleza zijn gebombardeerd van de kant van het oude bastion van de Turken. Toral y Valdez heeft het punt herkend [= verkend?] en op 3 maart wordt het kamp op het eiland verplaatst naar het bastion. Maar de twee stukken geschut, die slechts kogels van 10 lbs. afschieten, kunnen van die afstand de muren niet beschadigen. Arabisch vuur (dat soms afkomstig is vanaf het terras van een moskee) hindert de vaart van Portugese boten naar het nieuwe kamp; er is hernieuwde activiteit tegen de vaartuigen die wachten bij de doorwaadbare plaats van Makupa; de waterplaats op het vasteland wordt aangevallen en op zekere nacht volgt er zelfs een aanval op het bastion zelf; ofschoon de aanval wordt afgeslagen moeten de christenen twee doden en zes gewonden incasseren, wat hun moreel verder aantast.

Op 9 maart belegt de generaal een bijeenkomst van de adviesraad waarin wordt vastgesteld dat de campagne is mislukt. Op 15 of 20 maart zullen de regens beginnen, wat het onmogelijk maakt met vuurwapenen aan te vallen. Het is niet mogelijk aan de kust te overwinteren, omdat de vloot slechts voldoende voedsel heeft meegebracht tot mei en zij kunnen deze voorraden niet aanvullen op het vasteland of op de nabijgelegen eilanden. De meerderheid stemt ermee in dat het beleg zal worden opgeheven; vijf of zes schepen zullen achterblijven om de vijand onder druk te zetten, terwijl de rest van de armada naar het noorden zal zeilen, om krachtiger terug te komen in de volgende moesson. Moura stemt hiermee in. Hij laat vijf vaartuigen van de armada achter. Zij zijn uitstekend bemand en goed voorzien van voedsel. Samen met twee lokale vaartuigen krijgen zij de opdracht de vijand zoveel mogelijk te hinderen. Enige van de schepen zullen overwinteren in Zanzibar, onder commando van Pero Roiz Botelho, de andere in Pate, onder André de Vasconcelos de Meneses; in het voorjaar zullen zij Mombaça gezamenlijk blokkeren.

De armada verlaat Mombaça op 19 maart. Zij doet Pate en Faza aan en verlaat de laatste haven niet voor 8 april. Moura’s regimento verplicht hem naar Ormoez te gaan, maar door tegenwinden kan de vloot niet voor eind april Cabo Guardafui passeren. De bijeen-geroepen raad besluit rechtstreeks naar Goa te zeilen. De edellieden en capitães geven als hun redenen om het regimento terzijde te schuiven de noodzaak de hoofdstad te helpen verdedigen tegen een mogelijke aanval van Adil Khan van Bijapur en de grootmogol Shah Jahan. De ontmoedigde armada keert op 30 mei in Goa terug. De vice-rei en zijn Conselho houden prompt een post-mortem, hierin wordt besloten dat de aan Moura gegeven algemene instructies niet voor verbetering vatbaar waren en zij zuiveren hem van alle blaam bij zijn leiding van de expeditie. Het Conselho beveelt een devassa. Deze wordt echter ingesteld door de Mesa de Relação; het Hooggerechtshof is van oordeel dat Moura geheel gehandeld heeft in overeenstemming met zijn verplichtingen. Een andere zitting van het Conselho besluit dat Moura niet alleen juist gehandeld heeft, maar dat hij verdient voor zijn leiding van de expeditie te worden geprezen.

Het volgende dat moet worden besloten is of er een andere poging dient te worden ondernomen om Mombaça te heroveren. De vice-rei is hiervoor sterk geporteerd, ondanks het gebrek aan mannen en geld van de Estado da India. Hij denkt dat drie of vier galjoenen dienen uit te varen uit Indië, waarbij hun bemanningen zullen zijn aangevuld met lascars [laskaren]; zij dienen het korte spervuur van de vijand te trotseren en te ankeren in de haven van Mombaça. Andere schepen zullen uitzeilen uit Muscat met 400 of 500 man hulptroepen. Deze schepen, aangevuld met kleine vaartuigen, en de vijf schepen die aan de kust zijn achtergelaten, zullen voldoende zijn. Enige adviseurs bepleiten het opperbevel over de expe ditie te geven aan Rui Freire de Andrade, maar de vice-rei verklaart het hiermee niet eens te zijn; er dient voordeel te worden getrokken van de ervaring van Moura, maar er zal een definitieve beslissing worden genomen als er nieuws van de kust ontvangen zal zijn en dat wordt verwacht in september. Dit nieuws zal uitwijzen dat het helemaal niet nodig is een grote expeditie naar Mombaça te zenden.

Chingulia waardeert het dat de Portugezen met groter macht naar Mombaça willen terugkeren; maar hij besluit niet op hun komst te wachten. Hij geeft bevel kokosnootpalmen en fruitbomen te kappen, hij laadt zijn mannen in vaartuigen die door Moura’s mannen zijn achtergelaten, en geeft de sleutels van het fortaleza aan de chef van de Langulos. Hij vraagt hem de sleutels te bewaren tot hij met versterkingen, die hij hoopt in Mekka te vinden, zal terugkomen. Hij verlaat Mombaça op 16 mei.

Pero Roiz Botelho is in de tussentijd met twee vaartuigen naar Zanzibar gegaan. Van daar zendt hij ambassadeurs met giften naar Mwana Chambe Chande en Mwana Zimba, en hij vraagt hen Chingulia te doden en hem zijn hoofd te zenden, waarvoor zij royaal beloond zullen worden. Zijn spionnen laten hem weten dat Chingulia op de vlucht is. Hij verneemt dat er nog bijna 400 Arabieren in de stad en 400 Langulos op het eiland zijn. Hij maakt prompt acht kleine vaartuigen voor gebruik gereed; hij doet hierin 56 Portugezen en een aantal inheemsen plaatsnemen. Zijn flottielje bereikt Mombaça op 5 augustus. De Arabieren die in de stad zijn gebleven debatteren met elkaar wat te doen: vechten of zwijgend instemmen met herbezetting. De invloed van Faqih Ali, een oude vriend van de Portugezen, is beslissend. Botelho gaat aan land op de pier en hij zendt inheemse krijgslieden vooruit om de situatie te verkennen. Vijf haakbusschutters volgen hen en dan komt de hoofdmacht, met de ontvouwde vlag van Christus, terwijl op trommels wordt geslagen. De Portugezen bezetten het fortaleza opnieuw zonder verzet.

Zodra het bericht van de herbezetting Goa bereikt, delibereert het Conselho do Estado wat er aan artillerie, manschappen en voorraden naar Mombaça gezonden dient te worden en of het nu wel noodzakelijk is dat Mombaça een sultan heeft. Er wordt ten slotte besloten Faqih Ali te benoemen als ‘Koning’ van de Malindikust, mits de Koning van Portugal hiermee instemt. Er zal een rechter meegaan naar Mombaça om de schuld van de rebellerende koningen vast te stellen en om de landgoederen te verdelen van de omgekomen Portugezen die hen het meest hebben gesteund. In de flottielje dat, onder commando van Francisco de Moura uit Goa vertrekt, zijn 80 soldaten die het garnizoen vormen en 12 stuks artillerie. Met deze kanonnen en nog drie gered van een wrak in de Comoro eilanden, is het fortaleza beter beschermd dan voor de rebellie, verklaart de onderkoning.

Het is niet bekend welke rol de mannen van de flottielje hebben gespeeld bij de restauratie van het fortaleza, maar Botelho claimt aan het einde van zijn ambtstermijn dat hij de muren heeft voltooid, de sloot heeft gegraven, poorten heeft opgericht en het waterbekken, dat nu vol water staat, heeft gerepareerd. Bovendien zou Botelho een bron bij het bastion van Santo André opnieuw geopend hebben. Botelho zou drie forten hebben gebouwd in Makupa; hij heeft een opstand op Pemba onderdrukt en daarbij de negerleider gedood, zodat het eiland opnieuw 600 zakken rijst per jaar betaalt; hij heeft voorts vier beruchte moordenaars van christenen gedood; en in Mtang’ate (het moderne Tongoni) heeft hij meer mensen gedood en 19 vaartuigen in brand gestoken. De vice-rei beveelt 20 Portugese inwoners van Pate en Zanzibar te verhuizen naar Mombaça om het eiland opnieuw te bevolken.

Botelho wordt vroeg in 1635 opgevolgd door Francisco de Seixas de Cabreira. Cabreira beschrijft de stand van zaken in het fortaleza in zeer overdreven bewoordingen. Hij verklaart dat de muren tegen de grond liggen, de sloot is gevuld met rommel, er is een verschrikkelijk tekort aan artillerie en het waterbekken houdt geen water. De nieuwe vice-rei, Pero da Silva, maakt haast met het zenden van stoffen, metselaars, steenhouwers, pleisteraars en andere ambachtslieden, maar artillerie kan hij niet missen. Maar de Portugese belangen aan de kust van Oost-Afrika zijn niet veiliggesteld zolang Chingulia niet dood is.

Over Chingulia wordt bericht dat hij in Xer, bij Aden, is. Een zekere António Carneiro Salema, pepercontractant, die de wet heeft overtreden, biedt aan op eigen kosten naar Chingulia te zoeken. In ruil belooft de vice-rei kwijtschelding van rechtsvervolging, een beloning en zelfs opname in de adelstand als hij succesrijk is. Salema zeilt naar Xer, maar Chingulia wacht zijn komst niet af. Salema keert terug naar Cochin om er te overwinteren, terwijl Chingulia naar het zuiden zeilt op zoek naar steun die hij in Arabië niet heeft kunnen vinden. Hij steekt twee plaatsen in brand waar Portugezen wonen (hun namen zijn niet overgeleverd) en veel mannen aan de kust kiezen zijn zijde. Roque Borges uit Moçambique verwerft en bemant een vaartuig op zijn eigen kosten om ook op zoek te gaan naar Chingulia. Op zee ontmoet hij een vaartuig dat op weg is naar Portugal met een juridisch rapport over de mijnen van Monomotapa, dat terugkeert wegens tegenwind. Borges weet de kapitein van dit vaartuig ervan te overtuigen hem te volgen en de twee vaartuigen komen aan in Massalagem, aan de westkust van Madagascar, waar zij horen dat Chingulia daar recentelijk is aangekomen. Dit bericht blijkt waar te zijn. De Portugezen doden veel Arabieren en steken de stad in brand, nadat zij al zeven grote en 25 kleine vaartuigen hebben aangestoken. De operaties worden verschillende dagen voortgezet, terwijl intussen versterkingen arriveren, die gezonden zijn door de castellan van Moçambique. Maar Chingulia trekt zich simpelweg terug in het binnenland en de Portugezen durven hem niet te volgen uit vrees voor een hinderlaag. Naast de vernietiging van zijn vaartuigen, komen de Portugezen weer in het bezit van 14 stukken artillerie uit Mombaça. Uiteindelijk wordt bericht ontvangen dat Chingulia naar het eiland Anjouan is gegaan om in het huwelijk te treden met de dochter van de koning. Inwoners van Moçambique stellen de capitão van het eiland voor dat zij hem op eigen kosten zoeken, maar de capitão wijst dit aanbod af. Volgens Linhares is het succes van de zoekactie onvermijdelijk, en de capitão, die een privé vete heeft, gunt hem de triomf van de arrestatie van Chingulia tijdens zijn ambtstermijn niet. Linhares geeft de capitão van Moçambique opdracht naar Chingulia te zoeken, waarbij hij wordt geholpen door Roque Borges, die hij bepaalde misdaden kwijtscheldt en aan wie hij het habijt van de Orde van Christus geeft, met de belofte van een nog grotere beloning als hij de rebel dood of levend te pakken krijgt.

De nieuwe vice-rei, Pero da Silva, bevestigt de benoeming van Salema. Deze verlaat Goa aan het einde van 1635, met twee galjoten die bewapend zijn op kosten van Salema zelf, en voorts met twee schepen die behoren aan de koning en twee andere vaartuigen genomen van de vloot die bij Mombaça is gebleven. In plaats van naar de Comoro eilanden te gaan, waar Chingulia zich eerst verbroedert met de bemanning van twee Nederlandse pinassen, en later met die van een Engels schip, geeft Salema er de voorkeur aan naar de ingang van de Rode Zee te zeilen. “Foei”, verklaart de vice-rei “de natuurlijke inborst van de man is die van een piraat.” Salema vindt enige schepen die vlak voor de kust voor anker liggen. Hij geeft de kapiteins van de vaartuigen van de koning opdracht de voor anker liggende schepen te enteren; beide kapiteins vinden in het gevecht de dood, terwijl Salema wacht. Hij neemt een vaartuig dat toebehoort aan een bevriende Indische koning die een cartaz bezit die getekend is door de onderkoning. In Muscat gedragen Salema en zijn mannen zich als rebellen en de Portugese ambtenaren durven daar niets tegen te ondernemen. In antwoord op urgente bevelen uit Goa wordt hij gearresteerd, maar hij koopt prompt zijn vrijheid. Chingulia schuimt ondertussen de zeeën af als een piraat, in gezelschap van een Engels schip; hij tracht de Nederlanders ertoe te bewegen hem te herstellen in zijn macht en de vice-rei vreest een gecombineerde aanval op Mombaça. De capitão van Moçambique, Francisco de Seixas de Cabreira, rapporteert dat de kust oppervlakkig gezien rustig is, maar dat de bevolking anti-Portugees gezind is. Als Chingulia persoonlijk daartoe zou oproepen, bewerkstelligt hij een algemene opstand. Cabreira vraagt om een nieuwe strijdmacht om de plaats in te nemen van die van Salema, maar Goa wordt op dat moment geblokkeerd en alles wat de vice-rei kan missen is een enkele galjoot en een paar soldaten. Pate is het centrum van ontrouw, en in Lissabon wordt gehoopt dat er een vloot kan worden gevormd om immigranten naar de Zambezi te brengen (waarover meer in het volgende hoofdstuk) en die in staat zal zijn, na zijn passagiers aan land te hebben gebracht, een strafexpeditie uit te voeren. Maar van dit plan komt niets terecht en Cabreira is op zijn eigen middelen aangewezen.

In november 1636 verlaat Cabreira Mombaça en zet troepen aan land in Pate. Hij steekt in de kreek zeven grote en veel kleine vaartuigen in brand. De vlammen hiervan doen de strooien daken van de huizen van de stad ook vlamvatten. Eenmaal in het bezit van de stad, vallen de Portugezen het dorp Maracates aan en zij hakken 10.000 kokosnootpalmen om. In deze operaties claimen de Portugezen 70 vreemde nobele Arabieren te hebben gedood en het hoofd te hebben afgeslagen van 200 van hun inheemse bondgenoten. De sultan geeft zich over en Cabreira legt hem een verdrag op. In de eerste clausule daarvan wordt verklaard dat aangezien Pate Chingulia heeft gesteund en hem heeft geholpen in de Comoren, Pate verplicht is de renegaat op te sporen en hem dood of levend terug te brengen. In ruil hiervoor zal de sultan en zijn onderdanen vergiffenis worden geschonken. Pate wordt verplicht 8.000 pardaus bij te dragen aan de kosten van de vloot, landerijen die op het vasteland zijn genomen van Faza over te dragen; de stadsmuren af te breken; nooit meer de vrede te verstoren met Faza, Siyu, Manda of Lamu; nooit meer Gallas of Maracates in oorlogen te gebruiken of de betrekkingen met de Bajunes te verstoren.

Cabreira onderwerpt vervolgens Siyu en verlangt van deze stad dat zij eveneens de stadsmuren sloopt en dat zij 1.500 pardaus fijn betaalt. Hij maakt dan Manda schatplichtig met een betaling van 50 pardaus en de vernietiging van de muren. Cabreira nodigt de sultans van Pate, Faza, Siyu, Lamu en Manda uit aan boord van zijn galjoot en dwingt hen een vredesverdrag te ondertekenen. Pate belooft opnieuw landerijen ingepikt van Faza terug te geven en iedere sultan belooft geen Maracates, Gallas of Bajunes in de oorlog te gebruiken, maar vriendschap met elkaar te onderhouden, onder bedreiging van een straf van betaling van 10.000 cruzados en een andere straf die de Koning van Portugal zal opleggen. De plaats Lusiwa wordt vervolgens getuchtigd omdat zij Chingulia heeft bevoordeeld en Pate heeft geholpen door Gallas doortocht te verlenen; de plaats wordt schatplichtig gemaakt; zij dient 50 pardaus per jaar te betalen en zij wordt gedwongen vriendschap te zweren tegenover de vazallen van Portugal in de omgeving. Ten slotte laat Cabreira vijf schepen achter; zij dienen te wachten op de terugkeer van een vaartuig van Pate dat op rooftocht is. Zij doden 20 Arabieren in een dhow en dwingen het vaartuig naar de kust waar het in brand wordt gestoken. Cabreira keert terug naar Mombaça en roept de gouverneurs van Jasa naar het fortaleza, zij durven niet te weigeren en worden gedwongen vazallen van Portugal te worden, met een schatting van 60 pardaus per jaar.

Ondertussen is Salema werkelijk de kust van Oost-Afrika afgevaren in zuidelijke richting. Gescheiden van zijn andere vaartuigen, arriveert hij alleen bij het eiland Anjouan; hij onderneemt geen pogingen Chingulia te arresteren en neemt zijn toevlucht tot simpele piraterij. Hij volgt de sultan naar Massalagem, maar slaagt er niet in zijn vaartuig in brand te steken, waardoor Chingulia in staat is naar Arabië te vluchten, waar de koning van Aden zich vriendschappelijk tegenover hem opstelt. Salema komt ten slotte in Mombaça aan, waar zijn andere schepen op hem liggen te wachten. Hij begaat hier meer misdaden en de daadkrachtige Cabreira arresteert hem met assistentie van het plaatselijke Conselho en gooit hem, geketend in ijzers, in het gevang. Hij wordt naar Goa gezonden, waar zijn piraterij komt vast te staan.

In Goa wordt een brief ontvangen van Chingulia, gebracht door een pater dominicaan, die voor deze taak is vrijgemaakt. In zijn brief vraagt hij om vergiffenis, verklarende dat hij gedwongen was tot het ondernemen van zijn acties door de tirannieke capitães van Mombaça. De dominicaan bericht dat de Engelsen Chingulia gunsten bewijzen en dat de Nederlanders hebben aangeboden hem te helpen zijn koninkrijk te heroveren. De vice-rei stuurt Chingulia’s petitie naar Portugal, maar hij geeft de capitão van Mombaça opdracht opnieuw pogingen in het werk te stellen de rebel te arresteren. In 1638 trekt hij dit verzoek in en hij trekt alle schepen terug naar Goa, behalve een waarvoor geen bemanning voorhanden is. Aan het einde van dat jaar rapporteert de vice-rei opgelucht dat Chingulia dood is – hij zou nabij de ingang van de Rode Zee zijn aangevallen, mishandeld en gedood door Arabieren.

Mombaça is in de Portugese tijd nooit geheel hersteld van de rebellie van Chingulia; het heeft nooit meer zoveel Portugese inwoners als voorheen, het bereikt nooit meer dezelfde welvaart als voor de revolte. De rebellie heeft ook laten zien dat het nutteloos is te trachten de moslims aan de Swahilikust te bekeren tot het christendom; zij laten zich niet assimileren. De enige vraag is hoe lang Portugal de baas kan blijven aan de kust. En met de komst van iedere noordoostmoesson kijkt het garnizoen bezorgd in de richting van Mekka.

4.0 Het kolonisatieplan van 1635