Hoofdstuk 3.
De Portugezen aan de Tamilkust in de Periode 1560-1640
3.5. Aanvullende opmerkingen over Portugese vestigingen Devanampattinam, Nagapattinam en São Tomé de Meliapor en over de missieactiviteiten in deze steden
Geschreven door Arnold van Wickeren
In 1543 vragen de Portugezen tot het christendom bekeerde paravas, die hen hebben gediend, te komen wonen in hun vestiging Devanampattinam, om de haven te bevolken en te ontwikkelen. In 1585 stichten de Portugezen, met toestemming van Vaijyappa Krishnappa Nayak (1580-1593) van Gingee, een factorij in de plaats en in 1589 wordt in Devanampattinam met toestemming van de nayak, die ook beloofd heeft de Portugezen bescherming te bieden, een aarden fort gebouwd. Als de stad, gelegen tussen São Tomé de Meliapor in het noorden en Nagapattinam in het zuiden, groeit en bloeit, fortificeren de Portugezen Devanampattinam. Er ontstaat een vierkant fort, met muren aan vier zijden, om de Portugezen en hun koopwaar te beschermen. De Capitão van Devanampattinam woont in het fort. Naast de factorij herbergt het fort ook kerken en goedangs, o.a. zeven grote die voor salpeter zijn gebouwd. De huizen van de Portugese inwoners worden langs de zuidelijke muur van het fort gebouwd. Rond Devanampattinam liggen zeven door de Portugezen bestuurde dorpen: Manjakuppam, Thirupathiripuliyur, Thiruvendhipuram, Varakalpattu, Vandipalayam, Surappanchavadi en Singarathoppu. De Nayak van Gingee geeft Devanampattinam in 1608 aan de Hollanders en de Portugezen worden op 4 november 1609 uit de stad verdreven. Pas na het overlijden van de invloedrijke en zeer pro-Hollandse Achyutappa Chetti in 1634 trachten de Portugezen langs diplomatieke weg en met behulp van de Koning van Vijayanagar, Devanampattinam terug te krijgen. Nog in 1636 schenken zij de Nayak van Gingee twee olifanten en twee paarden en vragen zij hem hun Devanampattinam terug te geven. Omdat dit mislukt, wijken de meeste Portugese handelaren uit naar Porto Novo.
Devanampattinam wordt een belangrijk centrum van missionering zowel van de franciscanen als van de jezuïeten, omdat tegelijk met de Portugezen zich veel paravas in de stad gevestigd hebben. Frei Francisco Perez, een franciscaan, zou zich in 1574 bekommerd hebben om het geestelijk welzijn van de christenen in Devanampattinam, ofschoon hij de plaats bezoekt vanuit zijn woonplaats São Tomé. Volgens Portugese bronnen is ertussen 1580 en 1590 sprake van missionaire activiteiten in Devanampattinam die tot veel bekeringen leiden. Frei Francisco do Oriente, een andere franciscaan arriveert in 1581 uit Nagapattinam en vestigt zich blijvend in Devanampattinam. Hij bekeert daar veel mensen en bouwt de tweede kerk in de stad, nadat daar in 1574 al een kerk is gebouwd. De jezuïeten, evenwel, maken bezwaren tegen de bekering van hindoes door Frei Francisco do Oriente o.f.m. en klagen daarover bij de bisschop van Cochin, daar deze de evangelisatie heeft toevertrouwd aan hen. Frei Francisco do Oriente zou hebben geantwoord dat de franciscanen hun blik hebben verruimd tot missiewerk, naast de zielzorg onder de Portugese bevolking en dat er geen naijver dient te zijn bij het prediken van het Evangelie. Het geschil schijnt te zijn uitgegroeid tot zo’n serieus probleem dat Dom Matheus de Medina, de bisschop van Cochin de kwestie in zijn brief van 16 januari 1588 heeft gerapporteerd aan de Koning van Portugal. Uit een latere bron is gebleken dat de koning de zijde van de jezuïeten heeft gekozen en dat Dom Matheus zijn vicaris naar Devanampattinam heeft gezonden, die de zaak daar als een fait accompli heeft gepresenteerd. Manuel de Sousa Coutinho, capitão-geral do Estado da India, ontvangt van Filipe I, Koning van Portugal een brief, gedateerd 22 februari 1589, waarin de vorst hem opdraagt de franciscanen in Devanampattinam te vragen hun activiteiten te beperken tot de Portugees sprekende gemeenschap en deze niet uit te breiden tot de inheemsen. In dit verband schrijft Frei Gaspar de Lisboã o.f.m.een brief aan de Koning van Portugal, gedateerd, Goa, 23 november 1589, waarin hij zegt dat de bisschop van Cochin niet gerechtigd was Frei Francisco do Oriente te beschuldigen, want deze is een zeer gerespecteerd en geliefd man onder de inheemse bevolking voor zijn prijzenswaardige missiewerk. Daar veel Portugese particuliere handelaren zich ondertussen in Porto Novo hebben gevestigd, verhuizen enige franciscanen naar Devanampattinam om de zielzorg van de Portugese handelaren op zich te nemen. Als echter in 1607 een in Porto Novo wonende jezuïet wordt aangewezen als zielzorger van de Portugezen in deze stad, verlaten de franciscanen Meliapor voor goed.
De Portugese vestiging Nagapattinam in het nayakdom Thanjavur dateert uit de eerste helft van de zestiende eeuw. In 1542, als Sevvappa Nayaka (1532-1576) het land regeert, heeft Nagapattinam al een Portugese capitão. De plaats schiet als een komeet omhoog en maakt door haar internationale handel een periode van grote bloei door. Cesare Frederici schrijft in 1567 dat Nagapattinam dicht bij zee ligt en zeer groot is. Nagapattinam ligt tussen twee afvoerkanalen van de Kaveri rivier, de Uppanar in het zuiden en de Kudavaijar in het noorden. Op nog geen légua afstand is een markt tot ontwikkeling gekomen die zeer veel handelaren naar de plaats trekt. De voor een ambtstermijn van drie jaren benoemde capitão waakt over de Portugese en inheemse christenen en hij heeft het recht 1.400 xerafins belasting voor de nayak te innen. De Tamil-sprekende moslims, marakkayars genoemd, leven in hun eigen vestiging in het nabijgelegen Nagora, maar zij kunnen vrij naar Nagapattinam komen. Volgens Gasparo Balbi, een Italiaanse reiziger, hebben de Portugezen in 1582 een aarden fort opgericht. In 1594 zou er op een andere plaats een stenen fort gebouwd zijn, maar de Engelsman William Finch, die Nagapattinam in 1608 bezoekt, treft daar alleen een factorij, maar geen fort aan. De vice-rei, de conde de Linhares (1629-1635), spoort de casados aan Nagapattinam te fortificeren, om zich te beschermen tegen mogelijke aanvallen van de Hollanders. Een lokaal lichaam van vijf gekozen casados, machtige handelaren en leden van os eleitos de Negapatão, onderhoudt hartelijke relaties met het koninklijke hof in Thanjavur. Ofschoon Nagapattinam van oorsprong een zeehaven is, is de stad door middel van landroutes verbonden met marktcentra in het binnenland en uiteindelijk kan zelfs Goa over land vanuit Nagapattinam worden bereikt. Een andere route verbindt de stad via Thiruvarur met Thanjavur. Ook Cochin is over land verbonden met Nagapattinam, evenals met Tuticorin. Ondanks de aansporingen van de conde de Linhares weigeren os eleitos de Negapatão aanvankelijk zich te fortificeren, tegen Hollandse aanvallen, omdat zij problemen met de nayak willen vermijden. Bovendien vrezen zij dat Goa op den duur een steunpunt in de stad verwerft en dat de Koning van Portugal, in naam van de Iberische Kroon, een douanekantoor in Nagapattinam zal opzetten en dat de heffing van belastingen hun zaken zal schaden. Op 15 december 1635 benaderen de casados, die een Hollandse bezetting van de stad vrezen, de Nayak van Thanjavur met de vraag of zij fortificaties rond hun vestiging mogen bouwen. De nayak weigert echter. Kort hierna doet de Adil Khan van Bijapur een aanval op Thanjavur en de nayak zoekt bescherming bij de Portugezen in Nagapattinam, die hem helpen. Later, op 31 maart 1637, vragen de Portugezen de nayak opnieuw of zij zich in Nagapattinam mogen fortificeren. Deze keer komt de vorst naar hen toe en stelt enige minimale verbeteringen aan de fortificaties voor, maar deze zijn allerminst adequaat.
Als de handel in Nagapatinam tussen 1577 en 1630 floreert, neemt de Portugese bevolking toe. Veel Portugezen komen van andere plaatsen om zich in Nagapattinam te vestigen en er hun handel te drijven. De vestiging telt in 1577 60 casados, 200 Indo-Europeanen en 300 Indische christenen. Volgens Bocarro’s gegevens, wonen er in 1630 140 blanke casados en 360 topasses in Nagapattinam en in 1642 zal het aantal christenen zijn aangegroeid tot 700. Gedurende die periode zullen er in Nagapattinam meer Portugezen wonen dan in welke andere plaats aan de Tamilkust.
De zielzorg van de Portugezen in Nagapattinam wordt verzorgd door de franciscanen, wat blijkt uit een document, gedateerd 21 februari 1550. Later komen de jezuïeten ook naar Nagapattinam; zij kopen daar voor 500 dukaten grond om die te bebouwen.
Meliapor (Mylapore) bij de stad Madras (nu Chennai) was zelfs onder de middeleeuwse Cholas al een belangrijk handelscentrum van vooral Armeense kooplieden. De plaats is beroemd geworden na de komst van de Portugezen, die geloofden daar het graf van de apostel Sint Thomas te hebben gevonden. Zij vestigden zich rond het graf en noemden de plaats São Tomé de Meliapor. Volgens João de Barros vestigen zich in 1519 de eerste drie Portugese achterblijvers in São Tomé. Diogo Fernandez, een van de eerste casados in São Tomé, laat weten dat de inwoners van de stad de komst van de Portugezen verwelkomen, omdat zij bescherming bieden tegen de piraten. Veel casados, die oorspronkelijk zijn gaan handeldrijven in massagoederen aan de westkust van Voor-Indië, zoeken hun fortuin in São Tomé, waar zij zijn bevrijd van door de Kroon aan handelaren opgelegde beperkingen. In 1534 wordt Gaspar Correia getroffen door de uitbreiding van de stad sedert zijn vorige bezoek in 1531. In 1538 wonen er al 60 casados in de stad. Zij schrijven de koning Dom João III een brief waarin zij verlangen dat de post van capitão van de stad alleen gegeven wordt aan een casado uit São Tomé. De vice-reis Dom García de Noronha (1538-1540) en Dom Constantino de Bragança (1558-1561) stellen pogingen in het werk om de recalcitrante bevolking van São Tomé de Meliapor over te brengen naar de westkust, omdat zij niet willen dat de Portugezen zich over een te groot gebied verspreiden. Verreweg de meeste Portugezen weigeren zich te laten repatriëren. In 1550 wonen er van de ruim 6.000 Portugezen in Azië 600 aan de Coromandelkust en in 1559 is de bevolking van São Tomé al gestegen tot boven de 2.000 personen, met inbegrip van de inheemsen. In 1563 leven er 4.000 christenen in de stad, inclusief 60 oorlogsveteranen met hun gezinnen. In 1565 hebben meer dan 2.000 Portugezen de dienst aan de koning verlaten, omdat de onderkoning hen niet hun salaris of voedseltoelage betaalt. De meeste van hen vestigen zich, aangetrokken door de florerende handel, in São Tomé of in een andere plaats aan de Coromandelkust. Gasparo Balbi, die de stad op 29 mei 1582 bezoekt, laat weten dat São Tomé, waar de Portugezen wonen in huizenblokken met het gezicht op zee, omgeven is door een aardenwal. De hindoes wonen in de wijk Meliapor en zij worden geregeerd door de Koning van Vijayanagar, die ook een vertegenwoordiger in Meliapor heeft. De jezuïeten kritiseren in hun brieven van 1559 en 1563 de handelspraktijken van de Portugese kooplieden. Zij betichten hen van onwettige praktijken die uitsluitend gericht zijn op het maken van zoveel mogelijk winst. Zij zijn corrupt en hun morele peil is erg laag; vele van hen zijn hetzij criminelen, hetzij deserteurs. Wegens de wetteloosheid in de stad, is de Koning van Portugal in 1585 gedwongen een ouvidor aan te stellen om de activiteiten van de Portugese bewoners in het gareel te houden. In 1609 wordt São Tomé de Meliapor, evenals Goa en Cochin, verheven tot cidade, De autonomie van São Tomé wordt prompt erkent door capitão-geral do Estado da India. De Senado da Câmara van São Tomé wordt opgezet naar het model van Évora in Portugal. In 1614 wordt er voor het eerst een volkstelling gehouden. Er wordt een gevangenis gebouwd en op 26 december 1717 zal er een gevangenisdirecteur worden aangesteld. De alcaide-mór vervult de functie van hoogste politieautoriteit in het douanekantoor.
De tombe van Sint Thomas in de kerk in Meliapor wordt, volgens een brief van Frei Francisco Pina, gedateerd São Tomé, 11 december 1563, meer en meer het doel van een pelgrimsreis voor christenen uit Malabar, die een grote devotie voor de apostel Thomas koesteren. Naast de op 9 januari 1606 tot kathedraal verheven kerk van Sint Thomas, hebben de Portugezen nog een aantal kapellen en kerken in of bij São Tomé de Meliapor gebouwd. De Dominicanen hebben in 1635 binnen het fort de kapel van Nossa Senhora do Rosario gebouwd en de augustijnen hebben er de kapel van Santa Rita gesticht. Vlak buiten het fort ontstaan de kapel van Madre de Deus, die geconsacreerd wordt op 8 september 1576, de feestdag van Maria Geboorte en de kapel van São Lazaro, die in 1637 geheel op eigen kosten wordt herbouwd door Manuel Madeira. De derde kapel is gewijd aan Nossa Senhora de Descanção en door de inspanningen van Frei Pedro da Atongia o.f.m. is in 1516 al de kapel gebouwd van Nossa Senhora da Luz. Buiten de stad is in 1547 op de Monte de São Tomé de kerk van Nossa Senhora da Expectação geplaatst en in 1551 wordt door missionarissen op de chinna malai (Kleine Berg) een kapel gebouwd die bijna dertig jaar later voor rekening van Nuno Álvares de Faria wordt vergroot tot een kerk.
Wegens de Hollandse dreiging en de bloeiende handel voelen de inwoners van São Tomé voor fortificatie van de stad, maar niet op hun kosten. Koning Filipe II van Portugal laat zijn onderkoning in 1609 weten dat winst behaald met een handelsreis van drie schepen voor zijn rekening naar Malacca en Pegu kan worden gegeven aan de Senado da Cãmara en kan worden aangewend ter bekostiging van de fortificatie van São Tomé de Meliapor. Op 7 maart 1613 vragen de burgers de koning om additionele financiële middelen. Zij komen met het voorstel een douanehuis te stichten dat onder jurisdictie staat van de Koning van Vijayanagar en dat op alle goederen 4 percent belasting heft. De jezuïeten laten in hun jaarlijkse brief van 1610 weten dat een zekere Pillai van Kanchipuram, die is aangewezen door de nayak, in São Tomé opbrengsten van de haven int en deze afdraagt aan de schatkist van de nayak in Chandragiri. Als er enige gelden voor de fortificatie bijeen gebracht zijn, wordt met de uitvoering begonnen, maar in 1613 valt koning Venkata II van Vijayanagar (1586-1614) São Tomé aan, omdat het werk is gestart, zonder dat hem om toestemming is gevraagd. Capitão Manuel de Frias legt daarop het werk stil. Als Venkata II in oktober 1614 is gestorven, worden de werkzaamheden hervat. In januari 1612, maart 1613, januari 1614, 1615, 1616, worden telkens de opbrengsten van bepaalde handelsreizen naar Malacca en Tenasserim voor rekening van de Kroon bestemd voor de fortificaties. In zijn brief van 21 maart 1619 vraagt vice-rei, de conde de Redondo, de Capitão van São Tomé het werk te bespoedigen. In 1620 komen 4.000 pagodas additionele fondsen beschikbaar en in de jaren 1621 en 1625 wordt de bouwkas gespekt met de opbrengst van drie handelsreizen naar Tenasserim. In 1628 staat de Senado da Câmara van Macau winsten behaald in de handel met Japan af voor de bouw van fortificaties in São Tomé en in 1630 voteert de Senado da Câmara van Goa middelen voor hetzelfde doel en Frei António Simões in Goa bepleit zelfs een deel van de op de verkoop van peper gemaakte winst aan te wenden voor de fortificatie van São Tomé. Het plan voor de ontwikkeling van het fort en de stad São Tomé is getekend door Júlio Simão, de hoofdingenieur van de Estado da India en de opvolger van João Baptista Cairato, die zijn ontwerp op 18 februari 1621 klaar heeft. Het plan een openbaar plein in Meliapor te situeren, wordt op 19 maart 1621 aan het ontwerp toegevoegd. Er wordt direct begonnen met de bouw van de bastions, omdat gevreesd wordt dat de Hollanders voorbereidingen treffen voor een aanval op de stad. De inwoners zijn zo bang voor een Hollandse aanval dat zij 12 december 1625 pleiten voor fortificering in alle richtingen en op 22 maart 1627 vragen de casados om voldoende artillerie. Na de Hollandse aanval en de plundering van de stad in 1632, wordt er permanent een garnizoen van vijftig soldaten in São Tomé gelegerd. In 1635 is São Tomé omringd door muren met vier poorten, inclusief een porta da terra en een porta do mar, om de stad te beschermen. De poort aan de westkant is vlak bij de kerk van de franciscanen, die is genoemd naar Sint Franciscus van Assisi. In 1639 is São Tomé in alle richtingen volkomen beschermd. Er zijn negen bolwerken, genoemd naar zes heiligen: São Domingo, São Paulo, São Tiago, Santo António, Santo Agostinho en Madre de Deus, en drie notabelen: Francisco, de eerste onderkoning van Portugees, Salvador de Resende en João de Sousa. De bastions aan de zeezijde liggen 50 meter uit elkaar en die aan de landzijde 30 meter. In 1656 dienen de cidadas Goa, Cochin en São Tomé de Meliapor bij de ingang van de stad een plaquette aan te brengen met de tekst “Imaculada Conceição de Nossa Senhora, a Madre de Jésu Cristo”,omdat deze verplichting op 20 juni 1654, op koninklijk bevel is ingevoerd voor alle steden in Portugal. Meliapor is door wegen verbonden met vele plaatsen in het binnenland en ook met Goa, Cochin en andere havensteden, waaronder Nagapattinam, Punnnaikayal en Tuticorin. Buiten de westpoort wordt markt gehouden, waarvoor vele artikelen van buiten de stad worden aangevoerd en in het fort wordt een bazaar gehouden.
In 1566 brengt de eerste bisschop van Cochin1, Jorge de Themudi, zijn eerste herderlijke bezoek aan de Coromandelkust en verblijft 3½ maand in Meliapur. De bisschop maakt de decreten van het Concilie van Trente (1545-1563) bekend en introduceert drastische maatregelen voor de morele verheffing van de Portugese en inheemse christenen die in São Tomé wonen. Verschillende ‘zondaren’ moeten aan de deur van de kerk van Sint Thomas in Meliapor staan. Zij zijn gekleed in vodden, hebben een stok in hun hand en een label, waarop hun misdaad staat vermeld, om hun voorhoofd. Er is hen een geldboete opgelegd van 1.400 pardaus, welk bedrag voor het begaan van verschillende overtredingen wordt opgehaald. Het totale gecollecteerde bedrag wordt aan de bisschop overhandigd en deze schenkt het aan het al in 1538 gestichte Confraria de Nossa Senhora da Misericordia, veelal genoemd Santa Casa da Misericordia voor de bouw van een nieuw ziekenhuis in São Tomé de Meliapor.
De jezuïeten in São Tomé onderhouden hartelijke betrekkingen met de locale nayak, wiens naam niet bekend is, gevestigd. De nayak heeft de jezuïeten in 1571 enige eigendommen gegeven die 1.000 pardaus voor het onderhoud van de missionarissen opbrengen. In 1594 machtigt de nayak de jezuïeten van São Tomé jaarlijks 399 pardaus pacht te innen in het dorp Ezhunbur (Egmore). In 1575 worden de jezuïeten van São Tomé bezocht door de beroemde Frei Alessandro Valignano s.j. de provinciaal en visitator, die de missiposten van de Societas Jesu in geheel Azië bezoekt. Hij rapporteert dat zijn confraters in São Tomé zich voornamelijk bekommeren om de noden van de Portugezen, maar zij hebben tussen 1571 en 1575 ook 2.000 nieuw aangekomen hindoes bekeerd. Gedurende 1583 komen veel mensen uit het binnenland naar São Tomé en verkopen zichzelf aan de Portugezen, omdat hongersnood de regio teistert en deze intocht leidt tot een hausse aan bekeringen. In 1620 is het aantal jezuïeten in São Tomé de Meliapor gestegen tot acht. Aan het hof van Venkata II, Konng van Vijayanagar in Vellore verblijven ook drie jezuïeten. De vorst behandelt hen met grote welwillendheid. Hij begunstigt hen zoals een christenkoning in Europa zou doen, omdat deze jezuïeten een voorbeeldig leven leiden.
Dom Andre de Santa Maria, bisschop van Cochin is van mening dat de jurisdictie van het diocees Cochin een te groot gebied beslaat en hij stelt voor het diocees te splitsen, door aan de Coromandelkust een afzonderlijk diocees te stichten. Dom Filipe II, Koning van Portugal, is eveneens van de noodzaak daarvan overtuigd en hij vraagt paus Paulus V een nieuw diocees te vormen rond de plaats Meliapor. Zijne Majesteits petitie wordt aan de paus gepresenteerd door Eduardo kardinaal Farnese. Het diocees Meliapor wordt op 9 januari 1606 opgericht door paus Paulus V, overeenkomstig de wens van de Koning van Portugal door uitgifte van de pauselijke bul “Cedula Consistorialis”. Een Augustijn, Frei Dom Sebastião de São Pedro, wordt benoemd tot de eerste bisschop. De Igreja de São Tomé wordt verheven tot de status van Sedes Episcopalis (Sé) of kathedraal. Het nieuwe diocees Meliapor beslaat het gebied van de Coromandelkust, Orissa, Bengalen en Pegu en het valt onder het aartsdiocees Goa. De brief van de Koning van Portugal geadresseerd aan de bisschop van Meliapor, gedateerd, 28 februari 1606, vermeldt dat de salarissen en uitgaven van de geestelijken en vicarissen in de verschillende kerken in het diocees van São Tomé de Meliapor in het begin zullen worden vastgesteld voor een periode van vier jaren. Mede begrepen zijn de uitgaven voor pastorale bezoeken. Het stipendium van de bisschop, vastgesteld op 2.000 xerafins per jaar, wordt betaald door de koninklijke schatkist in Goa. De liturgische gewaden en de andere liturgische artikelen van de kerk worden hem overhandigd nadat zij per schip uit Lissabon zijn aangekomen. Voorts wordt in het Conselho do Estado da India in Goa een voorstel van vice-rei Martim Afonso do Castro (1605-1607) aanvaard onmiddellijk een huis en een residentie voor de bisschop van Meliapor te kopen. De bouw van een nieuwe residentie in Meliapor wordt uitgevoerd door de onderkoning in Goa in overleg met de aartsbisschop. Er wordt ook geld beschikbaar gesteld voor zaken die de bisschop nodig heeft of voor de kathedraal, zoals meubilair, karpetten en dergelijke. De koning bepaalt voorts in zijn koninklijke opdracht, gedateerd 13 maart 1606, dat de bisschop van Meliapor een bedrag van 700.000 reais per jaar ontvangt voor de handhaving van zijn diocees.
Vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo verordonneert op 7 september 1612 dat in tijden van financiële moeilijkheden, de bisschop van Meliapor kan worden betaald uit in Goa beschikbare fondsen. Voorts wordt bevolen dat de uitgaven van de geestelijkheid in Bengalen en Pegu uit dezelfde fondsen mogen worden betaald. Verschillende liturgische artikelen en religieuze zaken die nodig zijn in de kerken van Nagapattinam worden op last van Dom Jeróronimo verstrekt, nadat de Koning van Portugal dit onderwerp in zijn brief van 14 september 1612 heeft aangeroerd. In 1606 zijn er vijf kapellen in Nagapattinam, gewijd aan Madre de Deus, São Jeróme, São Domingo, Nossa Senhora de Nazare en de kapel van de jezuïeten. In 1640 zijn er nog twee kerken bijgebouwd, de Igreja de São Miguel en de Igreja de Nossa Senhora da Saúde, De bisschop van Meliapor vraagt de Santa Casa da Misericordia in zijn brief van 20 februari 1614 alle hulp te bieden aan missionarissen. Vice-rei Dom Jerónymo de Azevedo vraagt de capitão van Nagapattinam om de fondsen die zijn toegewezen door de Koning van Portugal uit te betalen aan de missionarissen, zowel voor hun onderhoud, als voor de kerken in Nagapattinam. Om fondsen te mobiliseren die nodig zijn voor de propaganda van het geloof, verzoekt de bisschop van Meliapor de Santa Casa da Misericordia van Meliapor op 15 maart 1617 geldboetes op te leggen aan hen die misdrijven hebben begaan en hij suggereert daarbij dat de aldus verkregen fondsen zouden kunnen worden aangewend voor missiewerk. Voorts is bekend dat de graaf van Redondo, de onderkoning in Goa, de bisschop van Meliapor op 7 maart 1619 het idee aan de hand gedaan heeft trouwerijen te belasten en de opbrengst aan te wenden voor evangelisatie in het diocees Meliapor. Volgens een document gedateerd 15 januari 1633 wordt er een bedrag van 3.500 cruzados vrijgemaakt uit de schatkist in Goa en toegekend aan de bisschop van Meliapor voor evangelisatiewerk in het jaar 1633. Voor het jaar daarop komt eveneens een bedrag voor hetzelfde doel beschikbaar.
De jezuïeten spelen een belangrijke rol in de kerstening van hindoes in Madurai in het binnenland. Wij weten dat Frei Gonçalo Fernandes s.j. in 1595 naar Madurai is gezonden, om de zielzorg op zich te nemen van de omvangrijke parava-bevolking. Hem wordt gevraagd of het ook mogelijk is mensen uit andere kasten te bekeren. Daar Frei Gonçalvo Fernandes het vertrouwen weet te winnen van de nayak en van anderen, kan hij in 1596 enige hindoes bekeren. In 1598 stichten de jezuïeten een door hen geleid openbaar ziekenhuis in Madurai. In 1606 wijst de Koning van Portugal zelfs fondsen toe om de jezuïeten in staat te stellen evangelisatiearbeid in Madurai te ondernemen. Het jaarlijkse rapport van de jezuïeten van Madurai van 1608 spreekt over hun missioneringactiviteiten in plaatsen in het binnenland in deze periode. De invloed van Roberto Nobili s.j. op de groei van de Kerk in het binnenland van het Tamilland is enorm. Hij predikt het Evangelie aan de hogere hindoekasten in de vorm van upanyasams (religieus tractaten), ten dele zingend en ten dele teksten declamerend zoals locale heilige mannen doen. Roberto Nobili kleedt zich als een brahmin sanyasi en eet ook vegetarisch voedsel. Roberto Nobili, die gekleed gaat als een brahmin sanyasi ontkent dat hij een Portugees is en bevestigt dat hij een brahmin uit Rome is. Veel confraters treden in de sporen van Roberto Nobili en gedragen zich ook als sanyasis. De laatste missionaris die zich als sanyasi heeft voorgedaan, was Frei Arcolini s.j., die in 1670 is overleden. Frei Baltasar da Costa is de stichter van een groep die een andere methode van prediking van het geloof praktiseert. Hij predikt het Evangelie, gekleed in een oker gewaad, aan de lage bevolkingskaste. Hij wordt nagevolgd door João de Brito en andere confraters die ook het gewaad van een pandaraswami aantrekken. Het aantal bekeringen door de jezuïeten onder de hoge kaste in de missie van Madurai in 1644 bedraagt 1208 en die onder de lagere kasten 2975 en het totale aantal gekerstenden is in 1651 gegroeid tot 4183. Volgens Manuel Martins s.j. kan een brahmin sanyasi meer tot een hoge kaste behorende mensen bekeren dan drie of vier als pandaraswami geklede jezuïeten bij elkaar.
1 Het diocees Cochin is opgericht op 4 februari 1557 door
paus Paulus VI, door de afkondiging van de pauselijke bul
“Pro Excellenti Praeeminentia.In hetzelfde jaar is het bisdom Goa een aartsdioces geworden door de Apostolische Constitutie “Etsi Sancta et Immaculata”