Categorieën
Portugees kolonialisme

Afonso de Albuquerque overleden

Deel 5 Index

Hoofdstuk 6

Malabar in de jaren 1513-1514

6.7 Afonso de Albuquerque overleden

Geschreven door Arnold van Wickeren

Albuquerques trouwe strijdmakker Dom Garcia de Noronha heeft al eerder te kennen gegeven dat hij naar Portugal wenst terug te keren. Albuquerque ziet zijn neef niet gaarne vertrekken, temeer omdat hij zich de laatste tijd niet goed voelt. Uiteindelijk zeilt Dom Garcia op 10 augustus 1515 uit. Hij heeft de kostbaarste van Sjah Isma’il ontvangen geschenken voor koning Manuel bij zich. Dom Garcia heeft ook vijftien mannelijke leden van het konings­huis van Ormoez aan boord die allen, onder omstandigheden, aanspraak kunnen maken op de troon. Hij dient hen af te leveren aan de capitão van het fort in Goa. Deze krijgt de opdracht hen streng te bewaken, maar hen overigens goed te behandelen. Albuquerque wil voorkomen dat deze troonpretendenten onrust kunnen zaaien tegen de gehate koning Turan Shah, die immers zijn broer Ceifadim heeft laten vermoorden en die daarom door velen wordt beschouwd als een usurpator. Omdat Albuquerque ook weinig vertrouwen in hem heeft, behoedt hij hem voor mis­stappen, door de twee jonge zonen van Ceifadim achter de hand te houden als alternatief voor de troon.

Albuquerque zendt van Ormoez António da Fonseca en Aires de Magalhães met 10.000 xerafins naar Goa. Zij zijn benoemd tot feitor, respectievelijk escrivão. Zij krijgen opdracht de daar aan­wezige schepen zonodig te doen repareren en grote hoeveel­heden voorraden en munitie te verzamelen. De bedoeling is dat zij beginnen met de uitrusting van een grote vloot, om daarmee volgend voorjaar Aden te veroveren. De gouverneur-generaal zendt Fernão Martins Evangelo als gezant naar de koning van Lara, die de koning van Portugal als zijn souverein erkent.

In zijn brief aan koning Manuel van 22 september 1515 verdedigt Albuquerque zijn beslissing Ormoez te bezetten, voordat hij Aden veroverd heeft. Hij wijst op de commerciële voordelen van het bezit van Ormoez, met zijn grote handel op Basra. Met Ormoez in Portugees bezit is de toegang tot de Perzische Golf voor de Moorse scheepvaart afgegrendeld, terwijl steeds meer heersers in deze contreien zich onderwerpen aan de Portugese opper­heerschappij. De gouverneur schrijft ook de blokkade van de Rode Zee niet uit het oog te verliezen. Hij zal vijf schepen naar de Rode Zee zenden, maar voor de verovering van Aden heeft hij meer schepen en troepen nodig dan waarover hij op dat moment kan beschikken.

De ziekte van Albuquerque wordt zo erg dat hij nog nauwelijks zijn huis in Ormoez verlaat. Op 26 september roept hij al zijn kapiteins bij zich en laat hen, in het bijzijn van Pero de Alpoym, de secretário da India, trouw zweren aan degene aan wie hij zijn bevoegdheden zal overdragen, totdat koning Manuel een opvol­ger zal hebben benoemd. Op 20 oktober benoemt hij zijn neef Pero de Albuquerque, de zoon van Jorge de Albuquerque, tot kapitein van het fort op Ormoez, met een jaarsalaris van 400.000 reais en 200 quintais peper. Hij geeft het fort de naam Nossa Senhora da Conceição en benoemt Manuel da Costa als feitor en Manuel de Sequeira en Diogo de Andrade als escrivães. Na aldus de zaken in Ormoez geregeld te hebben, vertrekt hij op donderdag 8 november 1515 met de Flor da Rosa naar Goa. De Flor da Rosa wordt vergezeld door twee grote galeien, een kar­veel en de brigantijn Santiago. Onderweg maakt de gouverneur zich zorgen over de aanstaande expeditie naar Aden, waarvan de verovering, naast het bezit van Malacca en Ormoez, de hele specerijenhandel vast in Portugese handen zou brengen.

Terwijl Albuquerque onderweg zijn einde voelt naderen, wacht hem in Kalhat een zeer onaangename verrassing. Daar passeert een Moors oorlogsschip met volle zeilen. Als het is ingehaald, blijkt het uit Diu te komen en met brieven voor Albuquerque op weg te zijn naar Ormoez. De brieven vertellen dat in Indië een vloot bestaande uit twaalf schepen uit Portugal is gearriveerd. Daarmee is Lopo Soares de Albergaria, een gezworen vijand van Albuquerque, aangekomen. Hij is benoemd tot capitão-mor in Indië, hetgeen betekent dat hij het opperbevel over de gehele vloot heeft gekregen. Koning Manuel blijkt Diogo Mendes de Vasconcelos en Diogo Pereira, een van samenzweerders in Cochin, tot capitão, respectievelijk feitor in Cochin te hebben aangesteld, terwijl ook nieuwe kapiteins voor al de andere forten zijn benoemd. Het is Albuquerque, voor wie dit nieuws een bitte­re deceptie moet zijn, duidelijk dat zijn tegenstanders, die hem al jaren bij de koning belasteren en zijn daden kritiseren, uiteindelijk het pleit gewonnen hebben. Er is zelfs een brief, waarin de auto­riteiten van Ormoez wordt geadviseerd eventueel met de over­dracht van het fort te wachten totdat voor Albuquerque een op­volger zal zijn benoemd. João de Barros schrijft dat Albuquerque na van het bovenstaande te hebben kennisgenomen en mede gelet op zijn naderende einde, verzucht zou hebben: `Tempo é de acolher à Ingreja; e assim fico eu mal com el-rei por amor dos homens, e mal com os homens por amor de el-rei’ (`Het is tijd om mij tot de kerk te wenden, want ik blijf de boosdoener in de ogen van de koning omwille van de mensen en de boosdoener in de ogen van de mensen omwille van de koning.’) Als Sjah Isma’il, die grote waardering voor Albuquerque heeft en niet weet hoe ziek hij is, verneemt hoe slecht hij door zijn koning is behandeld, schrijft hij hem dat hij graag van zijn diensten gebruik zou maken en dat hij hem tot een van de grootsten van zijn rijk zal maken.

Op 6 december vraagt Albuquerque, in zijn laatste brief aan koning Manuel, dat de vorst niet dient te vergeten wat hij alle­maal voor Indië heeft gedaan. Het enige dat nog rest is het af­grendelen van de Rode Zee, laat hij weten. De Flor da Rosa ankert in de avond van zaterdag 15 december in Goa. De gou­verneur laat Pero de Alpoym, die hij als executeur aanwijst, op­schrijven dat hij begraven wenst te worden in de door hemzelf in Goa gebouwde kapel van Nossa Senhora da Conceição, maar dat hij zijn lichaam later wil zien bijgezet in de Ingreja da Graça in Lissabon, omdat in deze kloosterkerk van de augustijnen zijn voorvaderen begraven liggen. Het zal tot 1566 duren voordat aan deze wens voldaan zal worden. Koning Manuel zal namelijk wei­geren Albuquerques gebeente naar Portugal te laten overbren­gen, omdat zich al gauw de mare zal verspreiden dat Goa alleen maar Portugees zal blijven, zolang Albuquerques stoffelijk over­schot daar rust. Daarna overweegt de stervende met de vicaris-generaal van Goa de gehele nacht het lijden van de Heer naar het evangelie van Johannes. Een uur voor zonsopgang op de morgen van 16 december 1515 overlijdt Afonso de Albuquerque, in de leeftijd van 53 jaar, volkomen uitgeput door zeer hard wer­ken en het ongezonde tropische klimaat. Zijn overlijden markeert het einde van de século maravilhoso die begonnen is met de inname van Ceuta in 1415.

Afonso de Albuquerque heeft het Portugese imperium in Azië een stevig fundament gegeven. Hij heeft de steden Goa, Malacca en Ormoez veroverd, vrede gesloten met Calicut en in deze vier plaatsen stenen forten gebouwd; het van aangestamp­te aarde gemaakte fort in Cannanore is in steen herbouwd en het in 1504 gebouwde fort in Cochin is vergroot. In al deze forten liggen bij zijn overlijden sterke en uitstekend bewapende garni­zoenen. Hij laat een vloot na van 50 vaartuigen: kraken, karve­len, galeien en fustas; niet meegeteld de vele kleine handels­vaartuigen. Veel van deze schepen zijn gebouwd door vakbe­kwame Portugezen en tot het katholicisme bekeerde Hindoes, op Portugese werven in Indië. Albuquerque heeft, door zijn politiek Portugezen te laten trouwen met Indische vrouwen, de steden Goa en Cochin voorzien van een rooms-katholieke Luso-Indische bevolking die de Portugese taal en cultuur heeft over­genomen en de Portugese zaak onvoorwaardelijk trouw is. De Portugezen in Indië onderhouden goede betrekkingen met de koninkri­ken Perzië, Cambay, Bijapur, Narsinga, Calicut, Cochin, Cannanore en Quilon, dat wil zeggen met alle grote en kleine potentaten tussen Ormoez en Ceylon, met welk laatste land de betrekkingen nog moeten worden aangehaald. Koning Manuel heeft gezanten en vaak zeer kostbare geschenken ontvangen van de koningen van Perzië, Pegu, Bengalen, Pedir, Pacém en Siam. Er zullen eveneens goede betrekkingen gevestigd worden met China en met de koningen van Java en de Molukken. Albuquerque heeft de Portugese maritieme suprematie, die zijn voorganger in de Indische Oceaan heeft gevestigd, uitgebreid tot de wateren van Oost-Azië. Hij heeft de handel in specerijen grotendeels in Portugese handen gebracht, zij het dat geen sprake is van een volkomen monopolie: de peperhandel uit Pedir en Pacém onttrekt zich aan de invloed van de Portugezen en menig Arabisch schip weet nog onopgemerkt de Rode Zee te bereiken. De Portugezen weten ook niet de smokkel over land te voorkomen, ofschoon het in dit geval om veel kleinere hoeveel­heden dan scheepsladingen gaat. Albuquerque is er echter niet in geslaagd Aden te veroveren, Mecca te verwoesten en het lichaam van de profeet Mohammed uit Medina te roven. Deson­danks zijn z’n toewijding en trouw aan zijn koning en zijn presta­ties zo groot, dat hij met recht het epitheton `o Grande’ heeft ver­diend. Dit in navolging van zijn grote voorbeeld Alexander de Grote, die tachtig van zijn generaals in Sousa met Aziatische vrouwen in het huwelijk heeft doen treden. Albuquerque heeft tegenover de Hindoes altijd veel tolerantie aan de dag gelegd; de enige smet op zijn blazoen is zijn vaak onbarmhartige optreden tegen moslims, zowel tegen militairen als tegen burgers, al zal dit optreden in zijn tijd nauwelijks zijn afgekeurd.

7.1 Sofala in de jaren 1509-1515.