Hoofdstuk 2
Van moslimoverheersing tot onafhankelijk koninkrijk
2.3 Afonso Henriques als veroveraar
Geschreven door Arnold van Wickeren
Het begin van een nieuwe ronde in de Reconquista wordt gemarkeerd door de verovering van Sarakūsta (Zaragoza), de hoofdstad van het gelijknamige moslim-koninkrijk. De stad valt in 1118 in handen van Alfonso I van Aragón (1104-1134), wiens bijnaam `Le Batailleur’ luidt. Gebruikmakend van een plaatselijke opstand in Kūrtuba (Córdoba), zet Alfonso zijn opmars voort. Na een overwinning bij Cutanda dringt hij door in gebieden ten zuiden van de Ebro, waardoor grote aantallen mozarabische boeren en handwerkslieden in het koninkrijk Aragón worden opgenomen. Bovendien wijken vele gearabiseerde joden uit naar christelijk gebied, omdat het bewind van de Almoraviden voor hen ondraaglijk is geworden. In 1120 verkondigt Ibn Tūmart een nieuwe, mystieke, vorm van de islam. Hij roept zichzelf een jaar later uit tot Mahdi (geestelijk en militair leider). Zijn fundamentalistische volgelingen, al-Muwahhidūn of Almohaden, komen in opstand tegen de heer-schappij van de Almoraviden en stichten in het Atlasgebergte een Berberstaat. Onder leiding van Ibn Tūmart en vanaf 1130 onder zijn opvolger Abd al-Mu’min onderwerpen de Almohaden de Magreb. In 1147 valt Marrakech, de hoofdstad van de Almoraviden, in hun handen. De Almohaden stichten een nieuw kalifaat met hoofdstad Marrakech, naast de bestaande kalifaten Bagdad en Cairo. Ongeveer tezelfdertijd steken de Almohaden over naar het Iberisch schiereiland, dat evenals Noord-Afrika, onder de Almohaden een periode van ongekende welvaart en culturele bloei tegemoet gaat.
Terwijl de Almoraviden zich in Noord-Afrika tegen de aanvallen van de Almohaden moeten verdedigen, zetten de christelijke staten op het Iberisch schiereiland vanaf 1130 hun Reconquista door. In het westen doet Afonso Henriques, vanuit zijn nieuwe hoofdstad Coimbra, invallen in moslimgebied. In 1135 bouwt hij een kasteel bij Leiria, een sterke offensieve en defensieve positie, nadat hij al eerder dat jaar het Castelo de Celmes heeft gebouwd. Maar in 1137 moet hij het kasteel van Leiria alweer prijsgeven. De krijgskansen keren voortdurend en twee jaar later dringt Afonso Henriques honderden kilometers door in vijandelijk gebied. Aan de bovenloop van de Rio Sado verslaat hij op 25 juli 1139 bij Ourique met een paar honderd ruiters een strijdmacht van de Almoraviden. Deze overwinning zo diep in vijandelijk gebied is natuurlijk een huzarenstuk, maar heeft verder weinig militaire betekenis. Afonso Henriques, die zich na zijn overwinning bij Ourique koning (Afonso I) noemt, kan niet anders dan zich terugtrekken naar eigen gebied. In het jaar daarop veroveren de moslims Leiria en doet Afonso Henriques een vergeefse poging Lissabon in te nemen. In 1144 vallen de moslims het kasteel van Soure aan.
In de 10e eeuw is onder de moslims vanuit Perzië het `soefisme’ opgekomen. Het soefisme is de benaming voor de voorstanders van een meer ascetische richting in de islam, een pantheïstische extaseleer welke het hoogste geluk belooft in een vereniging met God. Het is in essentie een manier van denken en voelen op religieus gebied. Deze mystieke stroming is een reactie op het intellectualisme en formalisme dat de islam in die tijd kenmerkt. In de 12e eeuw verzetten de aanhangers van het soefisme zich tegen de autoriteit en het centralisme van de Almoravidische kaliefen van Kūrtuba. In 1144 komt, Abū-I-Kāsim al-Husaym ben Kasī, gouverneur van Mārtula (Mértola) en een soefi, gesteund door een groot deel van de bevolking, in opstand tegen kalief Tāsfudin ben Alī Yūsuf (1143-1145). Afonso Henriques steunt in 1145 de opstandeling, omdat de onderlinge strijd tussen zijn vijanden in zijn belang is. Ben Kasī vindt medestanders in de gouverneurs van Yābura (Évora), Bāja (Beja) en Shilb (Silves). De rebellie verspreidt zich naar al-Ushbūna en Shantarin, maar de rebellen falen in hun pogingen Ishbiliya en Kūrtuba in te nemen. Desondanks gaat de gehele al-Gharb (Algarve) verloren voor de Almoraviden. Het gebied valt uiteen in taifa-rijkjes. Daarna ontstaat er grote rivaliteit tussen de rebellenleiders onderling, waardoor al-Gharb in staat van burger-oorlog geraakt.
De Almohadische leider Abd al-Mu’min tracht door het zenden van troepen van de politieke chaos op het Iberisch schiereiland te profiteren. De Almoraviden, onder leiding van kalief Ishāq ben Ali (1145-1147), weten zich echter aanvankelijk in al-Andalus redelijk te handhaven, maar al-Gharb gaat aan de Almohaden verloren. Als hun strijdmacht na hun verovering van al-Gharb in Mārtula over-wintert, wordt daar het bericht ontvangen dat Alfonso VII van Léon en Castilië tegen Ishbiliya optrekt. Afonso Henriques maakt van de moeilijkheden waarin de moslims verkeren gebruik om, met behulp van tempelridders uit Soure, op 15 maart 1147 de stad Shantarin (Santarém) in te nemen. Op 25 oktober 1147 verovert hij met behulp van Engelse, Franse, Duitse en Vlaamse kruisridders die, deel-nemend aan de tweede kruistocht, op weg zijn naar het Heilige Land, ook al-Ushbūna. De stad valt na een beleg van 17 weken in handen van de christenen. Deze richten onder de bewoners van al-Ushbūna een waar bloedbad aan, waarbij zij weinig onderscheid maken tussen christenen en moslims. Zo wordt de `bisschop’ van de stad die, tezamen met een delegatie van andere christelijke en islamitische leiders, clementie bepleit ook door de kruisvaarders vermoord. De overblijvende moslims krijgen een vrije aftocht en veraten tegelijk met al-Ushbūna ook al-Ma’din (Almada) op de zuidoever van de Taag. De Almohaden trekken zich terug op Al-Kasr Abū Dānis (Alcácer do Sal) en Yābura (Évora). Hierdoor vallen Afonso Henriques ook de stad Shintara (Sintra) en het fort van Palmela bij Shatūbr (Setúbal) in handen. De Almohaden, die in 1147 de Almoraviden als heersers over het gehele islamitische zuiden van het Schiereiland zijn opgevolgd, krijgen ook te maken met opstanden. Ben Kasī stelt zich opnieuw aan het hoofd van een opstandige beweging. Hij wordt vermoord, omdat hij een verbond heeft gesloten met de christenen. Hierna wordt de opstand neer-geslagen. In 1156 breekt weer een rebellie uit en pas in 1157 hebben de Almohaden het hun nog resterende deel van al-Gharb gepacificeerd.
Afonso Henriques benoemt Pedro Viegas tot gouverneur van het veroverde Lissabon en de Engelse priester, Gilbert van Hastings (Dom Gilberto), wordt de eerste bisschop van het nieuw gestichte diocees Lissabon. Ook andere kruisvaarders vestigen zich in de omgeving van Lissabon, waar ze voor hun verleende diensten met landerijen beloond worden. Afonso Henriques legt op 21 november in Lissabon de eerste steen van het Mosteiro de São Vicente de Fora.
Na de jongste veroveringen is de Taag de grens geworden tussen christenen en moslims. De in 1119 door Hugo van Payns in Jeruzalem gestichte en in 1128 door Bernardus van Clairvaux hervormde militaire Orde van de Tempeliers heeft een taak bij de verdediging van de grens. In het midden van de 12e eeuw komen ook de hospitaalridders naar Portugal. Deze orde is reeds in 1048 gesticht, maar is in 1118 door Raymond du Puy omgevormd tot een militaire orde die het christendom moet beschermen tegen de opdringende Saracenen. Omstreeks 1170 worden er in Castilië twee nieuwe militaire orden gesticht: de Orde van Calatrava en de Orde van Santiago. Al deze orden hebben tot taak het land van de christenen te bevrijden van de Saracenen. Daartoe dienen zij over eigen inkomsten te beschikken. Afonso Henriques schenkt de tempeliers het grootste deel van Beira Baixa en een uitgebreid gebied tussen de Mondego en de Taag. De orde verdedigt haar territoria vanuit kastelen, zoals het kasteel Cera. Hier sticht meester Gualdim Pais in 1162 de stad Tomar en begint met de bouw van wat later het `Convento de Cristo’ gaat heten.
Andere kastelen van de tempeliers zijn die van Almourol, Zêzere en Idanha. De hospitaalridders ontvangen een klein gebied in Alto Alentejo, alsmede territoria aan de bovenloop van de Taag en ten oosten van de Guadiana. De Orde van Calatrava (later Orde van Aviz genoemd naar het belangrijkste kasteel) krijgt het grootste deel van Alto Alentejo en de Orde van Santiago ontvangt bijna geheel Baixo Alentejo, het schiereiland Setúbal en belangrijke delen van de Algarve. Ook de niet-militaire orden en de kerk ontvangen hun aandeel van de veroverde gebieden. De cisterciënzers krijgen uitgebreide bezittingen in Beira Litoral en Estremadura. De kanunniken van Sint Augustinus, vooral die van het Mosteiro de Santa Cruz1 in Coimbra en van het Mosteiro de São Vicente in Lissabon, ontvangen uitgestrekte grondstukken binnen en buiten de steden waar zij gevestigd zijn. De franciscanen, de dominicanen en de kathedralen worden op dezelfde wijze bedacht. In de te bevolken nieuw veroverde gebieden zijn cisterciënzermonniken verantwoordelijk voor de invoering van landbouw en architectuur. Beroemd is het Mosteiro van de cisterciënzers in Alcobaça, dat Afonso Henriques, met behulp van de monniken van Cluny, in 1148 heeft gesticht. Kerk en klooster zijn gebouwd tussen 1172 en 1252. Andere beroemde heiligdommen uit de 12e eeuw zijn, naast de al genoemde kerken in Tomar, de Santa Cruz in Coimbra en de São Vicente in Lissabon, ook de São Francisco en Santa Clara in Santarém, de Santa Clara in Coimbra en de São Francisco in Lissabon.
De opstanden in al-Gharb tegen de heerschappij van de Almohaden zijn voor Afonso Henriques een uitnodiging de strijd met kracht voort te zetten. Op 24 juni 1158 valt Al-Kasr Abū Dānis (Alcácer do Sal), gelegen aan de Rio Sado, waartegen hij in 1148, 1151 en 1157 ook al aanvallen heeft gericht, in zijn handen. Troepen uit Santarém, onder leiding van Fernão Gonçalves, bestormen in 1162 met succes Bāja (Beja), dat in 1159 reeds tweemaal ingenomen is. Een plaatselijke leider en avonturier, Geraldo Geraldes, bijgenaamd O Sem Pavor (`Zonder Vrees’), verovert in 1165 en 1166 de steden Trujillo en Cáceres in het huidige Spaanse Extremadura. In 1165 neemt hij Yābura (Évora), dat in 1159 al korte tijd in handen van de christenen is geweest, In 1166 verovert Afonso Henriques Shirba (Serpa) en vallen ook de steden Yālbash (Elvas), Julumāniya (Juromenha), Maura (Moura) en andere in christelijke handen. In 1168 verovert Geraldo Geraldes zelfs een deel van Batalyāws (Badajoz). Bij een tegenoffensief van de moslims gaan alle in de jaren zestig veroverde plaatsen met uitzondering van Évora weer aan hen verloren, maar het jaar daarop worden zij opnieuw door de Portugezen veroverd. Het ziet ernaar uit dat geheel al-Gharb spoedig in handen van de Afonso Henriques zal vallen.
Fernando II van Léon, die reeds in mei 1158 met Sancho III van Castilië een verbond heeft gesloten met het oogmerk Portugal onder Léon en Castilië te verdelen, ziet de vorderingen van Afonso Henriques bij de verovering van al-Gharb met lede ogen aan. Hij is van mening dat de Portugezen daarbij gebied veroveren dat Léon toekomt. Nadat Sancho nog hetzelfde jaar gestorven is, sluit Afonso Henriques in 1160 vrede met Fernando, als resultaat van de Conferentie van Cellanova. Deze wordt in 1165 bezegeld door het huwelijk van Fernando met Urraca, een dochter van Afonso Henriques. Dit alles weerhoudt Fernando er niet van nog hetzelfde jaar het tegen Afonso Henriques gerichte kasteel van Ciudad Rodrigo te bouwen. De 12-jarige troonpretendent Sancho valt in 1166 dit kasteel aan, maar Fernando II verwoest de sterkte (in aanbouw) zelf. Afonso Henriques valt Galicië binnen en verovert daarvan een groot deel. Fernando sluit in 1168 een tegen Afonso Henriques gericht bondgenootschap met de Almohadische kalief Abū Ya’qūb Yūsuf I, bijgenaamd `al-Shahid’. De verenigde strijdmacht van Léon en Kūrtuba vormt voor Afonso Henriques en Geraldo Geraldes geen beletsel in 1169 de eerder veroverde, maar weer verloren gegane steden opnieuw in te nemen en Afonso Henriques doet zelfs een aanval op Batalyāws (Badajoz). Een gevoelig verlies voor de Portugezen in dat jaar is het overlijden van Gonçalo Mendes da Maia, een dapper aanvoerder in de strijd tegen de moslims. Bij de bestorming van de citadel van Bāja (Beja) breekt Afonso Henriques door een val van zijn paard zijn been. Hierop neemt Fernando hem gevangen. Eerst als Afonso Henriques hem beloofd heeft alle kastelen liggend ten oosten van Alentejo en ten noorden van de Rio Minho te ontruimen, laat Fernando hem vrij. Afonso Henriques, niet meer in staat een paard te berijden, keert naar het noorden terug, om nooit meer op het slagveld te verschijnen. De moslims krijgen daardoor de tijd hun wonden te likken en een nieuwe sterkere verdediging op te bouwen. In 1171 doen de moslims een aanval op Santarém; zij omsingelen de stad, maar worden verslagen.
Na afloop van de in 1173 met de moslims gesloten wapenstilstand voor vijf jaar, onderneemt Afonso Henriques’ zoon en opvolger Sancho, die al op 15 augustus 1170 in Coimbra de ridderslag heeft ontvangen en sinds 1173 door zijn vader bij het bestuur van het land wordt betrokken, een militaire actie in moslimgebied. Zijn troepen dringen door tot ver in al-Andalus en verwoesten zelfs Triana, op de rechteroever van de Guadalquivir tegenover Ishbiliya. Portugese militaire successen ten oosten van de Rio Guadiana zijn wellicht mede aanleiding voor Alfonso II van Aragón (1162-1196) en Alfonso VIII van Castilië (1158-1214) in 1179 het verdrag van Cazorla te sluiten. Hierin wordt bepaald welke nog te veroveren moslimgebieden aan Aragón en welke aan Castilië zullen toevallen. Voorlopig heeft het Verdrag van Cazorla weinig betekenis, want de Almohaden zullen als eersten het initiatief nemen.
Het grote Almohadische tegenoffensief, het laatste dat de moslims op het Iberisch schiereiland ondernemen, begint onder kalief Abū Ya’qūb Yūsuf I `al-Shahid’ (1163-1184), en zal onder diens opvolger Abū Ya’qūb Yūsuf II `al-Mansūr’ (1184-1199) worden voortgezet. Aanleiding hiervoor is de veldtocht van de Portugese kroonprins in al-Andalus, die in 1179 het moslimleger dat Beja omsingelt, vernietigt. Ofschoon het slechts om een raid ging, voelt al-Shadid, die in 1172 Ishbiliya veroverd heeft, zich sterk genoeg om terug te slaan. Hij verdrijft in de jaren 1179-1184 de Portugezen uit de gebieden ten zuiden van de Taag en belegert Santarém. Fernando II van Léon komt nu de Portugezen te hulp. Hij dwingt de Almohaden zich terug te trekken tot over de Taag. Afonso Henriques schenkt Lissabon zijn wapenschild, nadat hij de hoofdstad zes jaar eerder al een bijzondere gunst heeft verleend. Hij heeft in 1173 het stoffelijk overschot van São Vicente laten overbrengen van de naar deze heilige genoemde kaap naar de kathedraal van Lissabon, welke stad nog steeds bloot staat aan het gevaar te worden aangevallen door de moslims. In 1180 vernietigt Dom Fuas Roupinho een moslimleger dat een aanval op Lissabon in de zin heeft. In hetzelfde jaar belegeren zij Santarém en worden ook daar verslagen. In 1184 valt kalief Abū Ya’qūb Yūsuf I `al-Shahid’ opnieuw Santarém aan, waarbij hij sneuvelt. De Portugezen zullen nog heel wat te stellen krijgen met zijn opvolger Abū Ya’qūb Yūsuf II `al-Mansūr’ (1184-1199) Als Afonso I op 6 december 1185 in Coimbra sterft en zijn zoon Sancho, als Sancho I de troon bestijgt, vormt de Taag de vaste grens tussen christenen en moslims en zal dat een halve eeuw blijven.
3.0. Sancho I (1185-1211); strijd tegen de Almohaden
1 dat in 1132 door Afonso Henriques is gesticht