Hoofdstuk 4
Twisten met Castilië
4.0 Afonso IV (1325-1357); crises
Geschreven door Arnold van Wickeren
Afonso, die een minder goed bestuurder en diplomaat is dan zijn vader, raakt direct na zijn troonsbestijging in conflict met Castilië. De aanleiding daartoe is de inbeslagneming van de bezittingen van zijn halfbroer Afonso Sanches, die in Castilië woont. Deze valt daarop met een legermacht van Castilianen Portugal binnen. De gebeurtenis is het begin van een periode waarin de koningen van Portugal en Castilië, alsmede leden van de feodale adel in beide landen, telkens als zij daartoe aanleiding zien, interveniëren in elkaars interne aangelegenheden. Deze houding, die tot in het begin van de 15e eeuw zal voortduren, leidt tot frequente schermutselingen tussen Portugal en Castilië. In 1328 huwelijkt Afonso IV zijn oudste dochter, Maria, uit aan Alfonso XI van Castilië (1312-1350). Het huwelijk is van meet af aan ongelukkig. Maria klaagt over haar man tegenover haar vader, die daarop zijn schoonzoon gaat tegenwerken. De relatie tussen de koningen van Portugal en Castilië verslechtert nog meer als Afonso bewerkstelligt dat zijn oudste zoon Pedro zich verlooft met Constança, de dochter van Juan Manuel, één van de leiders van de Castiliaanse oppositie. Het gevolg van deze verloving is dat er in 1336 een oorlog tussen Castilië en Portugal uitbreekt. Een factor van betekenis schijnt te zijn geweest, dat Afonso’s moeder, koningin Isabel, kort daarvoor is overleden. Zij heeft zich jaren geleden teruggetrokken in het klooster van Santa Clara in Coimbra.
Het schijnt mede aan haar interventies te danken geweest te zijn dat schermutselingen tussen Portugal en Castilië vanaf het moment dat Afonso IV in 1325 de troon besteeg, voorkomen konden worden danwel snel beëindigd zijn. Hiervoor is zij later heilig verklaard (Elizabeth van Portugal). Zij is de geschiedenis ingegaan als de `Rainha Santa’. De oorlog brengt beide landen overwinningen en nederlagen en grote verwoestingen. Bemiddeling van de Franse koning Philippe VI (1328-1350) en paus Benedictus XII (1334-1342) leiden tot vredesbesprekingen in 1338 en vrede in 1339. Hierbij moet Afonso IV concessies doen. De relatie tussen Afonso IV en Alfonso XI verbetert onder dreiging van de moslims. In juni 1340 is Abū al-Hassan vanuit Marokko met een grote strijdmacht bij Tarifa geland. Zijn leger verenigt zich met dat van de koning van Granada, Yūsuf I (1333-1354). Afonso IV voegt zich in eigen persoon met duizend lansiers bij het leger van Alfonso XI, om het hoofd te bieden aan de moren. Het verenigde moorse leger wordt in oktober 1340 door beide christelijke koningen aan de oevers van de Rio Salado in Andalusië beslissend verslagen. In 1340 hebben de moren voor de laatste maal gepoogd hun invloed op het Iberisch schiereiland met militaire middelen te vergroten.
Niet alleen de alsmaar oplaaiende twisten met Castilië leiden tot een crisissfeer in Portugal; er staan veel ernstiger rampen voor de deur. De sociale en economische structuur van het land is in 1340 aan het veranderen. De adel leeft op grote voet en geeft veel meer geld uit dan de honras opbrengen. Het inkomen van de adel zou kunnen worden vergroot, als deze zijn geld zou investeren in de handel en in andere winstgevende activiteiten. De edelen doen dat echter niet; zij schijnen onvoldoende te begrijpen dat de tijden waarin op een gemakkelijke manier rijkdom verworven kan worden met de voltooiing van de Reconquista definitief voorbij zijn. Naast de adel ontstaat een bourgeoisie die welvarend is geworden in handel en nijverheid. Zij wil haar nieuw verworven rijkdom tonen en verlangt haar aandeel in de politiek. Er is sprake van wat economen `overbesteding’ noemen. Dit leidt tot prijsstijgingen vooral van industriële produkten. Afonso, maatschappelijke onrust vrezend, vaardigt in 1340 een wet uit, waarbij de buitensporige uitgaven van de adel aan banden worden gelegd. De wet veroorzaakt een zekere rusteloosheid onder de lagere klassen; de feodale stabiliteit stort in elkaar en er ontstaat de mobiele arbeidersklasse.
In 1348 wordt Portugal, evenals zo vele andere landen, getroffen door de `Zwarte Dood’. Tussen eind september en Kerstmis raast de pest over het land, waarbij wellicht eenderde van de bevolking sterft. Niet alleen steden, zoals Lissabon, Coimbra, Santarém, Silves en Bragança, worden zwaar getroffen; de ziekte maakt ook vele slacht-offers in dorpen en op het platteland, terwijl kloostergemeenschappen overal gedecimeerd worden. Het bezit van de kerk stijgt, omdat edelen en vrije boeren, in het zicht van een naderende dood en in een wanhopige poging hun ziel te redden, hun bezittingen aan de kerk schenken. Dit is weliswaar bij de wet verboden, maar er is geen autoriteit die dit tijdens de pestepidemie verhindert. De daling van de bevolking in de steden door sterfte wordt spoedig meer dan tenietgedaan door de trek van het platteland naar de steden. Veel arbeiders zijn niet langer bereid tegen de gebruikelijke karige beloningen het land te bewerken; zij hopen op een minder zwaar leven in de stad. Terwijl er een stadsproletariaat ontstaat van ongeschoolden, is er op het platteland een schreeuwend gebrek aan arbeidskrachten. Het aantal verlaten landgoederen (fogos-mortos) is aanzienlijk. Adellijke landeigenaren, kloosters en rijke boeren zoeken vergeefs naar werkkrachten. Zij doen een beroep op de koning die als grootgrondbezitter met dezelfde problemen kampt. Afonso vaardigt in 1349 een wet uit die landarbeiders verplicht genoegen te nemen met dezelfde beloning als voorheen. Deze wet stopt de trek naar de steden uiteraard niet. Die zal aanhouden tot diep in de jaren zeventig. De problemen nemen toe door een nieuwe pestplaag in 1356.
Kort nadat het moorse gevaar is afgewend, beginnen de moeilijkheden tussen de koningen van Castilië en Portugal opnieuw. Afonso IV laat paus Clemens VI (1342-1352) in 1343 weten dat de Portugese schepen een expeditie hebben ondernomen naar de Canarische eilanden. Desondanks wijst de paus deze eilanden in 1344 toe aan de Castiliaanse edelman Don Luis de la Cerda, hetgeen het resultaat is van samenspanning tussen Alfonso XI van Castilië en de paus. Afonso zoekt dan steun bij Engeland. Daartoe wil hij zijn dochter Leonor in het huwelijk doen treden met de Engelse koning Edward III (1327-1377). Als de onderhandelingen mislukken, trouwt Leonor in 1347 met Pedro IV van Aragón (1336-1387). De jong gehuwden worden een jaar later het slachtoffer van de pest, terwijl koning Alfonso XI twee jaar later ook aan deze ziekte bezwijkt.
Rond het midden van de 14e eeuw hebben zich zoveel Portugese handelaren in Vlaanderen gevestigd en is het belang van de handel met dat land zozeer toegenomen dat in Brugge een officiële Portugese handelspost (feitoria) gesticht wordt. De handel en de vaart op Engeland worden bevorderd door een verdrag dat Portugese kooplieden sluiten met koning Edward III. Dit verdrag, dat later door Afonso IV officieel zal worden erkend, garandeert de veiligheid van Portugese kooplieden in Engeland en die van Engelse kooplieden in Portugal. In de handel met Noord-Europa en vooral met Engeland nemen handelaren uit Porto een belangrijke plaats in, hetgeen Porto tot een welvarende stad maakt. In de 13e en 14e eeuw zijn de inwoners van de stad een aantal malen in opstand gekomen tegen hun feodale heer, de bisschop van Porto. In 1354 komt de stad onder rechtstreeks bestuur van de kroon, waarbij de inwoners van Porto een zekere mate van feodale autonomie verwerven. De Portugese export naar de verschillende West-Europese landen bestaat uit: vijgen, rozijnen, zout, wijn, olijfolie, honing, talk, was, kurk, kermes, leder, huiden en Spaans gras voor de vervaardiging van bezems. Uit Engeland, Frankrijk en Vlaanderen worden textiel en kleding ingevoerd, waarbij de Franse en Vlaamse exporteurs lijden onder de Engelse concurrentie. Andere geïmporteerde goederen zijn: hout, verfstoffen en paarden. De Portugese export naar landen aan de Middellandse Zee, met inbegrip van islamitische landen, bestaat uit: gedroogde vis, honing, was, leder, huiden, wol en enig zout. In ruil hiervoor ontvangt Portugal: specerijen, suiker, stoffen van zijde en wol, wapens, graan en allerlei huishoudelijke en luxe goederen. Portugal vormt een intermediair tussen de Noord- en Zuid-Europa, met inbegrip van Noord-Afrika. De tussenhandel ondervindt veel profijt van het voorhanden zijn van een overvloed aan gouden en zilveren moorse munten. De kustvaart met Galicië en de noordkust van het Schiereiland is ook van belang, evenals de handel met Castilië langs de lange gemeenschappelijke grens. Van de aantallen buitenlandse handelaren in Portugal zijn de Catalanen, Aragonezen en Castilianen veruit het talrijkst. De Portugese scheepvaart in de Middellandse Zee, maar ook de handel op Engeland en Vlaanderen ondervindt veel concurrentie van Italiaanse kooplieden uit vooral Genua, Florence, Milaan, Piacenza en Venetië. Met hun technische voorsprong, rijkdom en handelscontacten weten zij de Portugezen geleidelijk te verdringen. Zij wedijveren met de joden in het uitlenen van geld en het verwerven van politieke invloed. Aan de andere kant profiteert de Portugese scheepvaart van de geavanceerde scheepvaarttechnieken van de Italianen, een voorwaarde voor de Portugese maritieme expansie in de 15e eeuw.
Afonso’s zoon en erfgenaam Pedro, wiens verloving met Constança, dochter van de Castiliaanse kroonprins Juan Manuel, tot een oorlog tussen Portugal en Castilië heeft geleid, is in 1340 met Constança in het huwelijk getreden. Reeds spoedig daarna wordt Pedro verliefd op Constança’s Galicische hofdame, Inês de Castro, bij wie hij een aantal kinderen verwekt. Pedro schijnt als was in de handen van zijn geliefde en in die van haar aristocratische familie te zijn geweest. Constança overlijdt in 1345, nadat ze Pedro een zoon, Fernando, geschonken heeft. Pedro hertrouwt niet, ondanks Afonso’s aandringen. Afonso wordt bepaald gealarmeerd als hij verneemt dat de broers van Inês de Castro zich opmaken om zich te mengen in Portugese zaken. Afonso rijdt op 7 januari 1355, vergezeld door Álvaro Gonçalves, Pedro Coelho en Diogo Lopes Pacheco, naar Inês de Castro in Coimbra. Afonso IV spreekt met haar, maar als hij vertrokken is, keren zijn raadgevers terug en vermoorden haar. Pedro neemt nu de wapens tegen zijn vader op en belegert Porto, terwijl de broers van Inês vanuit Galicië Portugal binnenvallen. Op 15 augustus 1355 wordt de vrede getekend. Afonso IV schenkt zijn zoon vergiffenis in ruil voor het niet vervolgen van de moordenaars. Afonso overlijdt in 1357 en wordt opgevolgd door Pedro.